Bestuursrecht - UU - B2/B3 - Aantekeningen en tentamens
- 2411 reads
Dit tentamen is gebaseerd op het oude curriculum (Kernvak staats- en bestuursrecht II), ook bruikbaar bij het leren voor het nieuwe vak.
Op grond van artikel 4 van de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Linde vervalt een terrasvergunning na het verloop van vijf jaar. Restaurant ‘Bestuurloos Utrecht’ is sinds jaar en dag gevestigd in de Dekkerstraat en heeft op 20 december 2007 een terrasvergunning gekregen. Het college stuurt op 1 december 2012 aan het restaurant een brief, waarin is vermeld dat de verleende terrasvergunning van rechtswege zal komen te ver-vallen.
Bespreek of dienaangaande sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb en loop daarbij de relevante criteria af.
Hoe zou het antwoord bij vraag a luiden indien artikel 4 van de APV zou bepalen dat na het verloop van vijf jaar een terrasvergunning kan worden ingetrokken en het colle-ge van burgemeester en wethouders het restaurant op 1 december 2012 van deze be-voegdheid bij brief op de hoogte stelt?
De APV van de gemeente Schorren bevat de volgende bepaling over straatartiesten en dergelijke.
Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester aangewezen openbare plaatsen
De burgemeester kan openbare plaatsen als bedoeld in het eerste lid aanwijzen indien dit in het belang van de openbare orde is.
De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren. 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.
Stel dat de burgemeester van de gemeente Schorren op basis van het eerste en tweede lid in het belang van de openbare orde bij besluit een marktplein aanwijst als verboden plek om als straatartiest op te treden op werkdagen tussen 07:00 en 19:30. Enkele belanghebbenden gaan hiertegen in beroep bij de bestuursrechter. Zij voeren aan dat de burgemeester onterecht van mening is dat het verbod in het belang van de openbare orde is.
Leg uit wat het verband is tussen de intensiteit (indringendheid) van de rechterlijke toetsing van handelen van bestuursorganen en het begrip machtenscheiding?
Zal de bestuursrechter het oordeel van de burgemeester dat de aanwijzing in het belang van de openbare orde was, indringend toetsen?
Op grond van de door de gemeenteraad van de gemeente Dubbeldam vastgestelde Subsidieregeling Tijdelijke Kunstprojecten kunnen kunstenaars uit deze gemeente elk jaar een subsidie aanvragen bij het college van burgemeester en wethouders voor een tijdelijk kunstproject. Om voor subsidie in aanmerking te komen moeten de tijdelijke kunstprojecten een hoog artistiek-inhoudelijke kwaliteit hebben. Ingevolge de Subsidieregeling beslist het college over een subsidieaanvraag na het inwinnen van advies door de Adviescommissie voor de Kunst. De Adviescommissie voor de Kunst is een onafhankelijk adviesorgaan dat het college adviseert op het gebied van de kunst.
Elke Boucher heeft een subsidieaanvraag ingediend voor een openluchtvoorstelling in het gemeentelijk park. De conclusie van het bij de Adviescommissie voor de Kunst ingewonnen advies, dat niet heel uitgebreid gemotiveerd is, luidt als volgt: ‘De kwaliteit van het project is in de ogen van de commissie onvoldoende.’ Op basis van dit advies besluit het college de subsidieaanvraag van Elke Boucher te weigeren. Ter motivering van het besluit verwijst het college naar het advies, dat als bijlage aan het besluit is toegevoegd.
Elke Boucher heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij kan zich niet vinden in het advies van de Adviescommissie voor de Kunst dat de kwaliteit van haar project onvoldoende zou zijn. Zoals ze ook in haar aanvraag heeft vermeld, heeft ze de afgelopen jaren verschillende prestigieuze culturele prijzen gewonnen. Elke is van mening dat het besluit in strijd met de Algemene wet bestuursrecht tot stand is gekomen omdat het college de inhoud van het advies niet uitgebreid heeft onderzocht.
Heeft Elke Boucher juridisch gezien gelijk? Motiveer je antwoord.
De heer Staartjes exploiteert sinds 1997 een camping aan de Zeeuwse kust in Cadzand. In het kader van het kustversterkingsplan ‘Zwakke Schakels’ van het waterschap Zeeuws-Vlaanderen, vastgesteld in 2007, worden de duinen in de omgeving van de camping landinwaarts versterkt. Tevens worden met grond, zware klei en zand nieuwe duinen aangelegd. Als gevolg van deze werkzaamheden is de doorgaande weg waaraan de camping is gelegen, van april 2012 tot mei 2013 afgesloten geweest voor verkeer. Wel was de camping bereikbaar via een tijdelijke en doodlopende bouwweg, waarvan ook het vrachtverkeer gebruik maakte. De rechtmatigheid van deze werkzaamheden staat niet ter discussie.
Door de beperkte bereikbaarheid van de camping in genoemde periode, heeft Staartjes schade geleden in de vorm van omzetverlies. Niet alleen heeft hij gemerkt dat hij in die periode veel minder campingplaatsen heeft verhuurd dan in voorgaande jaren, ook wisten strandgasten het op de camping gelegen restaurant minder goed te vinden. Staartjes heeft berekend dat hij hierdoor 25% minder omzet heeft gedraaid. Hij dient daarom een verzoek om nadeelcompensatie in bij het waterschap, op grond van de verordening nadeelcompensatie project “Zwakke schakels”. Het bestuur van het waterschap wijst het verzoek om nadeelcompensatie af.
Komt de door Staartjes geleden schade voor vergoeding in aanmerking? Ga in uw antwoord in op de in de jurisprudentie ontwikkelde en in de Awb te codificeren criteria voor vergoeding van schade.
De heer Yolo uit de gemeente Dull plaatst via sociale media een oproep: “A.s. vrijdag om 21.00 uur Project X-feest bij de stadsvijver in Dull.” De gemeente raakt van het plan op de hoogte. Op de bewuste avond worden extra politie-eenheden ingezet rondom de stadsvijver. De kosten die de gemeente hiertoe heeft moeten maken worden geraamd op circa € 15.000,00. Dankzij de extra politie-inzet wordt voorkomen dat zich vrijdagavond ongeregeldheden voor- doen. De gemeente Dull stelt een vordering op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) in jegens de heer Yolo teneinde deze kosten te verhalen. De heer Yolo voert als verweer aan dat de onrechtmatige daadsactie een onaanvaardbare doorkruising van de Politiewet oplevert. Hij voegt hieraan toe dat handhaving van de openbare orde een publieke taak is en deze niet voor zijn rekening behoort te komen. De gemeente weerspreekt dit en stelt dat zulks niet het geval kan zijn nu de Politiewet, hoewel de wetgever bij de herziening van de Politiewet deze mogelijkheid uitvoerig heeft overwogen, niets regelt met betrekking tot een eventueel kostenverhaal van politie-inzet.
Beargumenteer waarom zou kunnen worden betoogd dat gebruikmaking van het privaatrecht de Politiewet op onaanvaardbare wijze doorkruist.
Werk namens de gemeente Dull het standpunt uit dat het de gemeente is toegestaan de overeenkomst te beëindigen.
Mathieu Ras is uitbater van hotel Gare Pagaille te Amsterdam waarvoor hij op grond van de gemeentelijke horecaverordening over een exploitatievergunning beschikt. Omdat de zaken goed gaan, is hij ertoe overgegaan om tijdelijk de bovenste verdieping van het in zijn eigendom verkerende bedrijfspand – thans bestemd als woonruimte – bij zijn hotel te betrekken. Het hotel heeft dan de beschikking over 8 in plaats van 6 kamers. De verdieping wordt niet binnendoor bereikbaar; buitenlangs kunnen de gasten inchecken bij de receptie beneden en gebruik maken van de foyer en ontbijtruimte van het 'officiële' hotel. Helaas loopt Mathieu tegen de spreekwoordelijke lamp als deze praktijk wordt ontdekt door een inspecteur van de gemeente. Deze informeert het college van burgemeester en wethouders dat hij heeft gecon-stateerd dat Ras de woonruimte in strijd met het geldende bestemmingsplan als bedrijfsruimte (hotel) gebruikt. Bovendien handelt Ras daardoor in strijd met de exploitatievergunning, die immers niet de bovenste verdieping omvat.
Het college, tot zijn grote ergernis niet voor het eerst geconfronteerd met een dergelijke situatie, overweegt in het kader van zijn strijd tegen dit soort illegale hotelpraktijken, van de zaak 'hotel Gare Pagaille' een voorbeeld van zijn doortastende optreden te maken door over te gaan tot een tijdelijke intrekking van de exploitatievergunning. Het hotel zal hierdoor tijdelijk moeten sluiten. Het mag pas weer open zodra het gebruik en de inrichting van de bovenste verdieping als hotelvoorziening is opgeheven.
Geef een argument waarom de onderhavige intrekking zou moeten worden gekwalificeerd als een herstelsanctie en geef een argument waarom gesproken zou kunnen worden van een strafsanctie.
Mathieu Ras wendt zich tot een advocaat om zich te laten bijstaan in een procedure tegen het college. Hij stelt dat hij door het college nu zelfs ‘dubbel gepakt’ wordt voor dezelfde overtreding. Geef een oordeel over deze stelling van Ras.
Mocht hij echt niet onder beide sancties uit kunnen, zo verzucht Mathieu, dan hoeft hij zich in ieder geval geen zorgen meer te maken over een eventuele strafrechtelijke ver-volging. Heeft Mathieu het nu helemaal bij het rechte eind?
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ten aanzien van de eis van een rechtshandeling: het rechtsgevolg, waarop een rechtshandeling (besluit) gericht is, dient van die rechtshandeling afhankelijk te zijn; is het rechtsgevolg daarvan niet afhankelijk, maar vloeit het rechtstreeks voort uit bijvoorbeeld de wet, dan is er geen sprake van een besluit ex artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De mededeling (aankondiging) dat de verleende terrasvergunning van rechtswege komt te vervallen is niet op rechtsgevolg gericht. Het vervallen van de vergunning vloeit namelijk rechtstreeks voort uit de APV.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het gaat hier niet om een rechtshandeling, maar om een informatieve mededeling over het bestaan van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Er is geen sprake van een besluit.
De hele idee van machtenscheiding houdt kort gezegd in dat de verschillende staatsmachten (rechtsprekend, uitvoerend en wetgevend) niet in één hand mogen liggen en over verschillende instanties verspreid moet zijn teneinde machtsmisbruik, willekeur en tirannie te voorkomen. Een in bepaalde gevallen marginale toetsing door de rechter, namelijk bij discretionaire bevoegdheden van een bestuursorgaan, voorkomt dat de rechter in politiek vaarwater terecht komt, dat hij een verlengd bestuursorgaan wordt. De indringendheid van de rechterlijke toetsing bepaalt zo bezien dus de mate van scheiding van de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht en de mate waarin gezegd kan worden dat de rechter op de stoel van het bestuur gaat zitten.
Hoewel er geen sprake is van expliciete beoordelingsvrijheid, is er wel sprake van impliciete beoordelingsvrijheid. Invulling van het criterium ‘in het belang van de openbare orde’ kan als ‘politiek vaarwater’ worden bestempeld, en dus een typisch bestuurlijke taak en geen rechterlijke taak. Om die reden is er, ondanks het niet gebruiken van woorden als ‘naar het oordeel van’ o.i.d. (in welk geval er sprake geweest zou zijn van expliciete beoordelingsvrijheid), wel degelijk sprake van beoordelingsvrijheid bij de toepassing het openbare orde-criterium, bovenop de beoordelingsruimte (die de ‘vage wettelijke term’ openbare orde biedt). Om die reden zal de bestuursrechter dus niet indringend maar marginaal toetsen, terughoudend. De bestuursrechter zal nagaan of de burgemeester in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de betreffende aanwijzing in het belang van de openbare orde was.
NB: beleidsvrijheid en het gebruik van het woordje ‘kan’ is voor de beantwoording van deze vraag irrelevant, aangezien het dan gaat om de afweging van het bestuursorgaan om wel of geen gebruik van de bevoegdheid te maken. Voor de beantwoording van deze vraag ging het juist om de invulling van het criterium uit de bepaling van de APV, en dus om de vraag of er sprake was van beoordelingsvrijheid.
Afdeling 3.3 Awb is van toepassing op het advies van de Adviescommissie voor de Kunsten: het gaat om een college, niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het college, dat op grond van de Subsidieregeling Tijdelijke Kunstprojecten belast is met de advisering omtrent subsidieaanvragen op grond van deze regeling, zie artikel 3:5, eerste lid, Awb. In dit geval is het college verplicht, alvorens tot besluitvorming over te gaan, zich ervan te vergewissen of het door de adviseur verrichte onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, zie artikel 3:9 Awb. Alleen dan kan het college immers, ter motivering van zijn besluit, verwijzen naar het advies (zie artikel 3:49 Awb).
De inhoudelijke toetsing van het besluit kan slechts marginaal zijn als het gaat om besluiten met subjectieve oordelen, bijvoorbeeld bij besluiten met artistieke oordelen. Bij dit soort besluiten gaat het immers om subjectieve oordelen die zich niet makkelijk in woorden laten (samen)vatten en ten aanzien waarvan het lastig is om voldoende 'harde' toetsingscriteria te formuleren. Ook hoeven in verband hiermee minder zware eisen aan de motivering van het advies te worden gesteld. Zie Advies commissie basisstipendia in de Ars Aequi-bundel. Conclusie: Het college kan volstaan met een marginale inhoudelijke toetsing van het advies.
Aanspraak op nadeelcompensatie bestaat als een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade veroorzaakt die gaat boven het normaal maatschappelijk risico (abnormale last) en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft (speciale last). Noodzakelijk is dat sprake is van een causaal verband tussen de schade en het rechtmatige overheidshandelen. De schade blijft echter voor rekening van de aanvrager voor zover hij het risico van het ontstaan van de schade heeft aanvaard, hij de schade had kunnen beperken door het nemen van maatregelen ter voorkoming of vermindering van de schade, de schade anderszins het gevolg is van omstandigheden die aan de aanvrager kunnen worden toegerekend, of de vergoeding van de schade anderszins is verzekerd. De grondslag voor nadeelcompensatie is thans gelegen in het (ongeschreven) égalité-beginsel. Dit wordt gecodificeerd in (het nog niet inwerking getreden) artikel 4:126 Awb.
In dit geval is sprake van rechtmatig overheidshandelen: het waterschap geeft uitvoering aan het kustversterkingsplan door het afsluiten van de weg. Omdat Staartjes als gevolg hiervan minder goed bereikbaar is, heeft hij schade geleden in de vorm van omzetdaling. Hiermee is voldaan aan de eis dat daadwerkelijk nadeel is geleden en dat sprake moet zijn van een causaal verband tussen het rechtmatige handelen van de overheid en de schade.
Het is verdedigbaar dat de schade boven het normaal maatschappelijk risico uitgaat. Hoewel infrastructurele maatregelen, zoals het onderhoud en de aanleg van wegen, in beginsel onder het normale ondernemersrisico vallen, is in dit geval sprake van de uitvoering van een grootschalig project, waarmee Staartjes geen rekening behoefde te houden. Bovendien is de weg gedurende lange tijd (bijna een jaar) afgesloten geweest. Daarbij komt dat de schade, te weten een omzetderving van 25%, aanzienlijk te noemen is (vgl. ABRvS HOV-baan Utrecht en ABRvS Hollandse Brug). Aan de andere kant kan zou ook beargumenteerd kunnen worden dat geen sprake is van een abnormale last, omdat Staartjes gelet op de ligging van de camping in een kwetsbaar duingebied, rekening diende te houden met dergelijke werkzaamheden en daaruit voortvloeiende schade (vgl. ABRvS ligplaatsvergunning Amsterdam). Voorts is het de vraag is of voldaan is aan het vereiste van een speciale last. Daarvoor is het bepalen van een referentiegroep van belang. In dit geval zou de schade van Staartjes vergeleken kunnen worden met de schade die andere campingeigenaren en/of horeca-uitbaters in de regio hebben geleden als gevolg van het afsluiten van de weg. Het is aannemelijk dat Staartjes ten opzichte van campingeigenaren en/of horeca-uitbaters die niet zijn gelegen aan de afgesloten weg, sterker is benadeeld.
Tot slot was de schade voor Staartjes niet voorzienbaar, aangezien het plan in 2007 is vastgesteld en zijn camping er reeds sinds 1997 gevestigd was. Evenmin zijn er andere omstandigheden op grond waarvan de schade voor zijn rekening zou moeten blijven. Conclusie (wel/geen nadeelcompensatie) afhankelijk van redenering.
De gemeente wil er langs de privaatrechtelijke weg toe komen dat de kosten die werden gemaakt door de inzet van extra politie-eenheden op de heer Yolo worden verhaald. Studenten zouden zich wellicht kunnen laten overtuigen door het standpunt van de gemeente (geen doorkruising publiekrechtelijke regeling mogelijk, nu publiekrechtelijke regeling over dit onderwerp niets regelt). Uit het arrest Vlissingse brandweerkosten kan echter worden afgeleid dat onder bepaalde omstandigheden ook uit een zwijgen van de wetgever kan worden opgemaakt dat hij kostenverhaal niet wenselijk acht (ook niet via een onrechtmatige daadsactie, privaatrecht). In het arrest Vlissingse brandweerkosten komt de Hoge Raad tot de conclusie dat het ontbreken van een verhaalsmogelijkheid inderdaad berust op een bewuste keuze van de wetgever. Hiertoe verwijst het naar de wetsgeschiedenis (par. 3.6). Met het oog hierop zou in deze casus ook kunnen worden betoogd dat uit het zwijgen van de wetgever over een verhaalsmogelijkheid in de Politiewet én het gegeven dat de wetgever deze mogelijkheid kennelijk wel heeft afgewogen (bewuste keuze), kan worden afgeleid dat kostenverhaal via een onrechtmatige daadsactie een onaanvaardbare doorkruising oplevert. De gedachte hierbij is dan dat de kosten die gemoeid gaan met de uitoefening van een publieke taak niet op één of een aantal individuen behoort te worden afgewenteld. Hierop zijn uitzonderingen geformuleerd. Hoofdregel blijft echter dat een publieke taak in beginsel uit collectieve middelen wordt bekostigd. Genoemde uitzonderingen betreffen vooral situaties waarbij het de vraag was of activiteit politie nog onder normale omvang publieke taak valt.
De gemeente Dull sluit een overeenkomst met het particulier beveiligingsbedrijf No Mercy. Het is de bedoeling dat No Mercy ieder begin van uitvoering van een Project X-feest beëindigt. De gemeente komt echter tot het inzicht dat de openbare orde doeltreffender (en voordeliger) kan worden gehandhaafd middels een regeling waardoor de personen die zorgen voor overlast dit in hun portemonnee voelen. Dit zal hen er wel van weerhouden dergelijke feesten te organiseren. De gemeente Dull bericht No Mercy dat zij de overeenkomst opzegt. No Mercy stelt dat de gemeente gebonden is aan de overeenkomst.
Hier wordt gevraagd inzicht te geven in zijn kennis van het arrest GCN/Nieuwegein II. Dit arrest sorteert voor op artikel 6:258 BW en laat zien hoe privaatrechtelijke leerstukken een eigen invulling kunnen krijgen binnen het bestuursrecht. Van belang is dat een bestuursorgaan onder een vordering tot nakoming van een privaatrechtelijke verbintenis kan uitkomen of een overeenkomst kan ontbinden indien zich onvoorziene omstandigheden of een wijziging in beleidsinzichten voordoen die van dien aard zijn dat de wederpartij redelijkerwijs geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst kan verlangen. Bij de beantwoording wordt aan enige ruimte gelaten in de beoordeling of aan dit criterium is voldaan. Hiervoor kan worden gekeken naar aard van de overeenkomst, aard van de relevante overheidstaak en het gewicht van het maatschappelijk belang dat met de beleidswijziging is gediend.
Argument herstelsanctie: de intrekking heeft tot doel de illegale situatie die is ontstaan door de inrichting en het gebruik van de bovenverdieping als hotel te beëindigen en ongedaan te maken. Het oogmerk is niet om Ras als overtreder leed toe te voegen.
Argument strafsanctie: de onderhavige intrekking gaat verder dan het beëindigen van een illegale situatie. Door de intrekking mag het hele hotel niet meer worden geëxploiteerd, dus ook niet het gedeelte dat conform het bestemmingsplan en de exploitatievergunning in gebruik was. Daarmee is sprake van extra leedtoevoeging die als straf kan worden gezien. In de casus is ook te lezen dat het college met de sanctie een voorbeeld wil stellen en generale preventie beoogt. Daarmee zou ook het leedtoevoegend karakter kunnen worden geadstrueerd.
Voorts: de intrekking heeft een tijdelijk karakter; die tijdelijkheid wordt in de jurisprudentie wel als indicatie gehanteerd dat er sprake is van bestraffing.
Een van de gemeenteambtenaren weet het college ervan te overtuigen dat het intrekken van de vergunning maar een ‘papieren tijger’ is en dat het veel aantrekkelijker is om Ras met direct voelbare, financiële sancties aan te spreken. Het college legt daarop aan Ras een last onder dwangsom op vanwege het gebruik van zijn pand in strijd met het geldende bestemmingsplan. Door de bovenste verdieping als hotel te gebruiken, heeft Ras bovendien artikel 30 lid 1 onder a van de Huisvestingswet overtreden, op grond waarvan het ter bescherming van de beschikbare woonvoorraad verboden is om zonder vergunning woonruimte aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. Daarop staat ingevolge de gemeentelijke huisvestingsverordening (op grond van artikel 85a Huisvestingswet) een bestuurlijke boete. Aldus ontvangt Mathieu Ras, daags na ontvangst van de dwangsombeschikking, een bestuurlijke boete van € 5.000 wegens overtreding van artikel 30 lid 1 onder a van de Huisvestingswet.
Er is sprake van overtreding van twee voorschriften door één feitelijke handeling: door het in gebruik nemen van de bovenverdieping als hotel handelt Ras zowel in strijd met het bestemmingsplan als in strijd met de Huisvestingswet. Voor deze situatie bevat artikel 5:8 Awb een regeling (Damen paragraaf 13.4.8). Als hoofdregel geldt dan dat er voor de overtreding van elk afzonderlijk voorschrift een bestuurlijke sanctie kan worden opgelegd. (Er is hier sprake van zgn. meerdaadse samenloop; de overtreden voorschriften beschermen verschillende belangen, resp. ruimtelijke ordenings- en volkshuisvestingsbelangen). De stelling dat Ras dubbel wordt gepakt voor dezelfde overtreding gaat dus niet op.
NB: art. 5:6 en art. 5:43 Awb gaan over een cumulatie van sancties wegens dezelfde overtreding. Om die reden zijn deze bepalingen hier sowieso niet relevant.
Het is inderdaad niet mogelijk om na een bestuurlijke boete nog strafrechtelijk vervolgd en bestraft te worden voor dezelfde overtreding. De keuze voor een van beide trajecten is op een gegeven moment definitief. Dit staat bekend als het una via-beginsel. Dit is gecodificeerd in artikel 243 lid 2 Sv (voor de omgekeerde situatie, als eerst een strafvervolging is ingesteld en daarna een bestuurlijke boete wordt overwogen, is de regel van art. 5:44 Awb van toepassing). Maar voor de overtreding van het bestemmingsplan, ter zake waarvan het college heeft gereageerd met een herstelsanctie, is nog wel een vervolging mogelijk. Cumulatie van een herstelsanctie en een strafsanctie is namelijk sowieso niet uitgesloten.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat aantekeningen bij de coleges en oefententamens te gebruiken bij het vak Bestuursrecht aan de Universiteit Utrecht.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2114 |
Add new contribution