Boeksamenvatting bij Nuts and bolts for the social sciences van Elster

Hoofdstuk 1. Mechanismen

In “Nuts and Bolts” worden verschillende sociale aspecten uitgelegd aan de hand van mechanismen. Bij een mechanisme is er meestal sprake van een oorzaak-gevolg relatie. Het mechanisme zorgt daarbij voor een verandering. Eigenlijk zijn mechanismes een soort verklarende apparaten. De sociale wetenschappen proberen twee vormen van fenomenen te beschrijven, namelijk gebeurtenissen en feiten. Het beschrijven van de voorafgaande gebeurtenissen gaat logischerwijs vooraf aan het uitleggen van de feiten. Om een gebeurtenis uit te leggen maken mensen vaak gebruik van het beschrijven van voorafgaande gebeurtenissen.

Cognitieve dissonantie is een voorbeeld van een mechanisme. Cognitieve dissonantie betekent dat iemand zijn verlangens relativeert doordat blijkt dat hij deze niet kan vervullen. Wanneer iemand een bepaalde baan wil maar deze niet kan krijgen, zijn zijn verlangens onvervulbaar. Hierdoor gaat de persoon de betreffende baan zelfs haten, hij gaat zich aanpassen.

In de sociale wetenschappen worden mechanismen vaak gebruikt om de werking van gebeurtenissen en feiten te verklaren. Een feit is een tijdelijk beeld van een serie van gebeurtenissen, daardoor wordt een feit in de sociale wetenschappen als belangrijker gezien. De elementaire gebeurtenissen zijn menselijke acties in combinatie met de mentale handelingen. In het voorbeeld van de baan begint het bij een bepaalde gebeurtenis, zoals de invoering van een wet waardoor de persoon weet dat hij de betreffende baan niet zal kunnen krijgen. Vervolgens leidt het oorzakelijke mechanisme, cognitieve dissonantie, ertoe dat hij stopt met het verlangen naar de baan.

Er zijn veel verschillende typen verklaringen. Verklaringen die worden gebruikt om een gebeurtenis uit te leggen door middel van het oorzakelijke mechanisme, moeten worden onderscheiden van andere verklaringen. De vergelijkingen van het oorzakelijk verband met andere mechanismen wordt hieronder verder uitgewerkt.

Zoals inmiddels is gebleken, is voornamelijk het aanpassingsproces belangrijk, wanneer iets wordt uitgelegd met behulp van een mechanisme. Dit in tegenstelling tot een uitleg door middel van een verhaal, waarbij niet duidelijk wordt gemaakt waarom iets verandert. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een oorzakelijk verband en een uitleg door verhaal-vertelling. Een goede uitleg geeft een reden voor de manier waarop iets is gebeurd, terwijl het vertellen van een verhaal een reden geeft voor wat er is gebeurd. Ten slotte verschilt een echte uitleg van dat wat hypothetisch gezien had kunnen gebeuren. Daarbij kan het vertellen van het verhaal misleidend zijn; de veronderstelde oorzaak hoeft niet per definitie de daadwerkelijke oorzaak te zijn, of kan een van meerdere oorzaken zijn. De vraag is nu waarom iemand een hypothese zou geven over een gebeurtenis. Het vertellen van een verhaal kan nieuwe verklaringen naar voren brengen. Iemand kan bijvoorbeeld beweren dat zelfopoffering en hulp aan anderen bewijs geven dat niet alle acties in het eigenbelang zijn, en dat emotioneel gedrag bewijst dat niet al het gedrag rationeel is. Je kan hieruit concluderen dat er drie soorten gedrag zijn: rationeel en egoïstisch gedrag, rationeel en niet-egoïstisch gedrag, en niet-rationeel gedrag. Deze conclusie kan echter weer in twijfel worden gebracht door je af te vragen of het niet uit eigenbelang is om anderen te helpen of rationeel om je te laten beïnvloeden door emoties. Uitleg met behulp van verhaal-vertelling kan aan de andere kant ook schadelijk zijn als het niet wordt gebruikt voor een goed doel. In de sociale wetenschappen gaat men ervan uit dat alles een functie heeft, ook gedrag dat schadelijk lijkt te zijn. Wat een slechte invloed op een individu heeft, kan goed zijn voor de samenleving. Een verhaal kan altijd een scheve waarheid vertellen. Echter, het vertellen van een onjuist verhaal is geen bewijs voor het waarheidsgehalte van de inhoud.

Een oorzakelijk verband is niet hetzelfde als een echte oorzakelijke verklaring, hier moet dus ten eerste een duidelijk onderscheid tussen worden gemaakt. Bij een oorzakelijk verband is het namelijk niet genoeg om alleen naar de oorzaak te verwijzen, het oorzakelijke mechanisme moet ook worden ingevoerd of voorgesteld in de uiteenzetting. Wanneer een verhaal met een oorzaak en een gevolg wordt verteld, moet duidelijk worden gemaakt wat precies het mechanisme van oorzaak en gevolg was. Vaak is de oorzaak niet helemaal duidelijk en daardoor misleidend. Er kunnen verschillende mechanismen binnen een persoon actief zijn. Aan de ene kant kan een persoon denken dat hij geen vrijwilligerswerk hoeft te doen, omdat er al veel andere mensen zijn die vrijwilligerswerk doen. Aan de andere kant kan een persoon overwegen om wel vrijwilligerswerk te gaan doen, juist omdat veel andere personen vrijwilligerswerk doen. Het is niet mogelijk van te voren zeggen welk mechanisme het meeste invloed zal hebben.

Ook moet er een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen een oorzakelijk verband en beweringen over correlatie. In het geval van correlatie kan er namelijk sprake zijn van allerlei soorten verbanden, terwijl er bij een causale uitleg altijd een oorzaak en gevolg is. Bijvoorbeeld wanneer B altijd gebeurt als A gebeurt, hoeft dat niet te betekent dat A de oorzaak is van B. Het kan ook zo zijn dat beiden voorkomen wanneer C plaatsvindt. Er is dan wel correlatie tussen A en B, maar geen oorzakelijk verband. Ook de omgeving kan invloed hebben op een gebeurtenis. Uit een onderzoek bleek dat in een bepaalde staat de mensen die uit liefde waren getrouwd een ongelukkig huwelijk kregen. Er was hier echter niet sprake van een oorzakelijk verband, maar van een correlatie. Doordat deze mensen in een staat trouwden waar het een uitzondering was om uit liefde te trouwen (iedereen werd uitgehuwelijkt), pasten ze niet goed in de omgeving waardoor zij een ongelukkig huwelijk kregen. In dit geval is de derde factor niet een gebeurtenis, maar een karaktertrek: koppigheid. Trouwen uit liefde veroorzaakt dus alleen een ongelukkig huwelijk wanneer het een uitzondering is in de omgeving.

Ten vierde moet er onderscheid worden gemaakt tussen een oorzakelijk verband en beweringen over de noodzaak. Door een gebeurtenis uit te leggen geef je een reden waarom iets is gebeurd, zoals het is gebeurd. De gebeurtenis kan dan dus niet op een andere manier hebben plaatsgevonden. Als je bijvoorbeeld alleen vertelt dat iemand ongeneeslijk ziek was en is overleden, dan gaat men ervan uit dat de ziekte de oorzaak was van het overlijden, maar dat is niet zeker. Wanneer je het overlijden uitlegt met behulp van een causaal verband zal echter wel duidelijk zijn wat de echte oorzaak is van het overlijden.

Als laatste moet er onderscheid worden gemaakt tussen een oorzakelijk verband en voorspellingen. Soms kan je iets uitleggen zonder te kunnen voorspellen en soms is dat andersom. In de sociale wetenschappen is het meestal niet mogelijk om iets zowel uit te leggen, als te voorspellen. Een voorbeeld waarbij men vaak wel kan verklaren, maar niet kan voorspellen is in het geval van cognitieve dissonantie, waarbij je niet kan voorspellen hoe iemand zich gaat aanpassen, maar het is wel uit te leggen dat de verandering ontstaat door cognitieve dissonantie. Mechanismen maken geen aanspraak op algemeenheid. Aan de andere kant kunnen we ook de macht hebben om te voorspellen, zonder dat we het kunnen uitleggen. Men kan bijvoorbeeld voorspellen dat er minder van een product verkocht zal worden als de prijs stijgt, maar er hoeft geen hypothese te worden gesteld over het gedrag van de consumenten. De individuele actie kan bijvoorbeeld rationeel, traditioneel of random zijn, maar je kan altijd voorspellen dat ze minder zullen kopen omdat mensen minder kunnen betalen. Bij een voorspelling zijn er verschillende mechanismen die tot dezelfde uitkomst leiden, waarbij het dus niet uitmaakt welk mechanisme er wordt gebruikt, terwijl voor verklarende doeleinden het mechanisme hetgene is waar het om gaat. Een verklarend verband zorgt ervoor dat men iets begrijpt en een voorspelling biedt hooguit controle. Ook maakt het bij een voorspelling niet uit of het gaat om een oorzakelijk verband, een correlatie of een noodzaak. Om terug te komen op een eerder voorbeeld: In dit geval kan je voorspellen dat iemand die een ongeneeslijke ziekte heeft hoe dan ook zal komen te overlijden, waarbij het onbekend is wat de reden voor het sterven zal zijn.

Hoofdstuk 2. Mogelijkheden en verlangens

Volgens het beeld van het methodologische individualisme is het individuele menselijke gedrag van essentieel belang in het sociale leven. Sociale instellingen en veranderingen worden namelijk uitgelegd aan de hand van de actie en interactie van individuen, en ieder individu handelt vanuit het eigen belang. Individuele handelingen behoeven echter expliciete uitleg van zichzelf. Handelingen kunnen uitgelegd worden aan de hand van verlangens en mogelijkheden, wat mensen willen doen en wat ze kunnen doen. Verschijnselen zoals inflatie kunnen niet vanuit het individu komen, maar vanuit de samenleving. Een individu kan verschillende acties ondernemen. De actie is ten eerste afhankelijk van beperkingen, die de mogelijkheden vormen. Ten tweede wordt er een keuze uit de mogelijkheden gemaakt op basis van een mechanisme, zoals rationele keuze of op basis van sociale normen. In dit perspectief worden acties uitgelegd aan de hand van mogelijkheden en verlangens. In sommige gevallen zijn de beperkingen zo groot dat er nog maar één actie mogelijk is, dan is er dus geen sprake van een tweede filter, dus keuze of normen hebben geen invloed. In andere gevallen heeft de aard van de keuze geen invloed op de uitkomst. Sommige economen zeggen dat iedereen dezelfde verlangens heeft, maar dat alleen de modelijkheden verschillen. Verdedigers van de rationele keuze theorie zullen echter beargumenteren dat de keuze niet veel uitmaakt omdat elke verandering in gedrag wordt uitgelegd aan de hand van veranderingen in mogelijkheden. Sociale wetenschappers zijn er van overtuigd dat alle mensen zowel in verlangens als in mogelijkheden verschillen.

Mogelijkheden worden als meer fundamenteel gezien dan verlangens. Mogelijkheden zijn namelijk makkelijker waar te nemen. Ook hebben mogelijkheden en verlangens te maken met  het beïnvloeden van gedrag, waarbij het makkelijker is om iemands omstandigheden en mogelijkheden te determineren en beïnvloeden dan iemands gedachten. Tot nu toe gingen we ervan uit dat mogelijkheden en verlangens onafhankelijk van elkaar zijn gegeven en onafhankelijk van elkaar kunnen veranderen, maar er zijn ook routes waarbij mogelijkheden en verlangens worden bepaald door een derde factor of waarbij ze elkaar beïnvloeden (zie ook het figuur op pagina 17). Deze verschillende routes worden uitgelegd aan de hand van het voorbeeld economie studeren.

Een externe, derde factor die de oorzaak is voor zowel de mogelijkheid als het verlangen om economie te studeren kan een interesse in economie zijn. .Doordat je geïnteresseerd bent in economie krijg je het verlangen om economie te gaan studeren en mede door de interesse in economie heb je je VWO diploma kunnen halen, waardoor de mogelijkheid bestaat om economie te studeren. De actie die hier uit volgt is dat je naar de universiteit gaat. Een andere route is dat mogelijkheden leiden tot verlangens. De mogelijkheid bestaat om het VWO te volgen, waarbij ook de kans bestaat op het behalen van het diploma. Doordat die mogelijkheid bestaat, wil je dit ook optimaal benutten en ontstaat de wil om te studeren. Dit leidt tot de actie dat je naar de universiteit gaat. In de laatste route leiden verlangens naar mogelijkheden.

Het verlangen om later te studeren is groot, waardoor de wens om hard te leren zodat het VWO behaald wordt en de universiteit een mogelijkheid wordt, groot is,

In het gevangendilemma hebben beide spelers twee keuze-opties. Echter, het is afhankelijk van de keuze van de medespeler hoe hoog of hoe laag de uitkomst zal zijn. Men zal er altijd voor proberen te zorgen dat ze een zo hoog mogelijk winst kunnen behalen, maar hierbij zullen ze rekening houden met wat de concurrent zal doen volgens strategische interactie. Bij deze vorm van speltheorie vindt er geen communicatie plaats. Doordat men afhankelijk is van de keuzes van anderen durft men niet teveel risico te nemen, waardoor beide partijen vaak slechter af zijn dan wanneer ze elkaar zouden vertrouwen.

Mogelijkheden zijn objectief en extern van een persoon terwijl verlangens subjectief en intern zijn. Wat de actie uiteindelijk verklaart, zijn de verlangens van een persoon in combinatie met zijn overtuigingen over de mogelijkheden. Overtuigingen kunnen incorrect zijn, waardoor de verlangens niet optimaal kunnen worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 3. Rationele keuze

Volgens de theorie van de rationele keuze zullen mensen altijd keuzes maken waarvan zij denken dat het de beste totale uitkomst geeft. De rationele keuze is een instrument dat wordt geleid door de uitkomst van acties. Acties worden ondernomen met als doel de verwachte uitkomst, zoals een producent die uiteindelijk winst wil maximaliseren en daarvoor keuzes en acties ondergaat zoals hoeveel en welke producten hij gaat maken. In andere gevallen is het onderscheid tussen een actie en het eindresultaat onbeduidend, bijvoorbeeld bij de keuze tussen een appel en een peer. Deze keuze valt dus niet onder de categorie “middelen tot een eind” maar dat hoeft niet te zeggen dat de keuze niet rationeel is. Er is echter een manier waarop de keuze gelijk kan worden gesteld aan instrumenteel handelen. We kunnen namelijk zien hoe een individu zijn opties rangschikt door zijn gedrag te observeren. Zo kan je een lijst opstellen met vergelijkingen (zoals dat hij liever drie appels dan twee peren kiest), dit wordt de ordening van voorkeuren genoemd. Wiskundig gezien kan dit worden omgezet naar een functie van nut, waarbij de opties die meer voorkeur hebben een hoger nummer hebben. De persoon handelt dan om het nut te maximaliseren. Kortom, men doet waar men de meeste voorkeur voor heeft. Men kan niet gedwongen iets te willen of te vergeten, of bijvoorbeeld jezelf verrassen, waardoor de acties soms een andere uitkomst hebben dan gehoopt. De rationele keuze is betrokken bij het vinden van de beste middelen voor het gegeven einde, het is een manier van optimaal aanpassen aan de omstandigheden.

De rationele keuze is geen onfeilbaar mechanisme omdat iemand alleen kan kiezen wat hij gelooft dat het beste middel is, maar hij kan het nooit zeker weten. Vaak verschillen beslissingen per situatie. Een dokter moet bijvoorbeeld de patiënt onderzoeken voordat hij gaat opereren, maar het onderzoek mag niet te uitputtend zijn. De besluiten zijn vaak beter hoe meer bewijs er is, en hoe langer we bewust zijn als de overige omstandigheden gelijk blijven. Echter, de overige omstandigheden blijven bijna nooit gelijk. Zo kunnen bijvoorbeeld de kosten voor het onderzoek te hoog zijn. Een ander voorbeeld is de zorg voor een kind na een scheiding. Doordat men het beste voor het kind wil, zal er een proces worden aangegaan om bij de beste ouder uit te komen. Het hele proces brengt echter zoveel schade aan dat het kind beter af zou zijn geweest bij de “slechtere” ouder. Hierbij hebben we dus ook te maken met de kosten voor het besluit. In principe zijn alle feitelijke overtuigingen een kwestie van waarschijnlijkheden. Waarschijnlijkheden moeten in veel keuzes serieus worden genomen, bijvoorbeeld wanneer een boer de keuze maakt welke gewassen hij gaat verbouwen, waarbij het weer van invloed is op de kwaliteit van de gewassen. Gewas A kan op lange termijn meer opbrengen maar in slechte jaren is hij beter af met gewas B. Hij kiest voor het gewas met de hoogste utiliteit. De theorie van het maken van beslissingen met risico, vertelt mensen om de verwachte utiliteit te maximaliseren. Wanneer het gaat om keuzesituaties die zich steeds herhalen wordt er naar de gemiddelde utiliteit gekeken. Het nut van elke mogelijke uitkomst van een actie wordt gewogen op basis van de geschatte waarschijnlijkheid van die uitkomst.

Spel theorie

Het inzicht in het keuzeproces is tot stand gekomen door middel van de speltheorie, ook wel de theorie van onafhankelijke keuzes genoemd. Bij de speltheorie zijn er twee of meer spelers, die allen uit twee of meer opties kunnen kiezen. Elke keuze zorgt voor een bepaalde uitkomst. Echter, de uitkomst van het spel wordt zowel door de eigen keuze als door de keuzes van de tegenspelers bepaald. De spelers kunnen niet met elkaar communiceren over hun keuzes. De spelers moeten een inschatting maken over de keuze die de tegenspeler zal gaan maken, en hier op inspelen. Rationele spelers zullen niet samenwerken, wetend dat de ander dat ook niet doet, maar daardoor is de uitkomst lager dan wanneer ze allebei wel samenwerken. Het hierboven beschreven gevangenendilemma is een vorm van speltheorie. Echter, in het gevangendilemma hebben de spelers een eigen dominante strategie. Deze strategie levert het hoogste rendement, ongeacht wat de keuze van de tegenspeler is. In het klassieke voorbeeld van een gevangenendilemma zijn twee handlangers opgepakt en worden verhoord in aparte verhoorkamers. Beiden kunnen kiezen voor spreker of zwijgen. Beiden zijn het beste af wanneer allebei zwijgen, beiden zullen dan vrijuit gaan. Echter, wanneer één spreekt en één zwijgt zal de spreker twee jaar vastzitten en de zwijger vijf jaar vastzitten. Wanneer beiden spreken zullen beiden vier jaar zitten. De dominante strategie hierbij is zwijgen. Speltheorie is eigenlijk meer een kader om menselijke interactie te kunnen begrijpen. Het wordt een empirische theorie wanneer we principes van gedrag overwegen.

Samengevat is een actie rationeel als de actie het resultaat is van drie optimale beslissingen. Ten eerste moet de keuze het beste middel zijn om de verlangens van de persoon te verwezenlijken, de overtuigingen zelf moeten optimaal zijn met de beschikbare bewijzen en als laatste moet de persoon een optimaal aantal bewijzen verzamelen. Het optimale aantal bewijzen hangt af van zijn verlangens en van zijn overtuigingen over de kosten en opbrengsten van het verkrijgen van meer informatie.

Hoofdstuk 4. Wanneer faalt de rationaliteit?

Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien, is de rationele keuze theorie gericht op het uitleggen van menselijk gedrag. Om het menselijk gedrag uit te kunnen leggen, moeten er altijd twee stappen worden ondernomen: de eerste stap is bepalen wat een rationeel persoon zou doen in de bepaalde situatie en vervolgens wordt er vastgesteld of de persoon dit ook daadwerkelijk heeft gedaan. Als deze twee stappen kloppen, dan klopt ook de rationele keuze theorie. Maar soms kan de voorspelling van wat een rationeel persoon zou doen verkeerd zijn of iemand kan zich irrationeel gedragen.

De rationale keuze-theorie kan verloren gaan door onbepaaldheid. Er bestaat twee vormen van onbepaaldheid. In de eerste vorm zijn er verschillende mogelijke acties die allemaal even goed zijn, in de tweede vorm is er geen enkele mogelijke actie die zo goed is als alle anderen. Ook zijn er situaties waarin er geen keuze gemaakt kan worden omdat de personen in kwestie niet in staat zijn om alle opties te vergelijken en waarderen. Wanneer een keuze niet gemaakt kan worden omdat beide opties even aantrekkelijk zijn, zijn zij onderling onmeetbaar en is het niet kunnen maken van een keuze niet afhankelijk van onverschilligheid. Dit kan het geval zijn wanneer er te weinig informatie is, waardoor men geen rationele keuze kan maken, bijvoorbeeld de keuze voor een bepaald soort onderwijs. Uiteindelijk zal je kiezen tussen één van de twee scholen (misschien de één vanwege de bereikbaarheid of de ander omdat je dan makkelijk in het weekend naar huis kan) dit is geen rationele keuze, maar meer een soort “kop of munt.” Wanneer er onvoldoende informatie is, bijvoorbeeld omdat iets in de toekomst plaatsvindt, kan onbepaaldheid leiden tot onmeetbaarheid. Het verschil tussen onverschilligheid en onderling onmeetbaar kan gemeten worden door de keuzeopties x en y te noemen. Wanneer de opties onderling onmeetbaar zijn, zal x-met-een-extra-euro altijd aantrekkelijk zijn dan y. Belangrijke beslissingen zijn vaak onderling onmeetbaar.

Een rationele beslissing is het resultaat van drie optimale besluiten. Ten eerste moet er worden besloten wat het beste middel is dat gebruikt kan worden om het verlangen te realiseren, waarbij de overtuigingen van de persoon bekend zijn. Ten tweede moeten de overtuigingen op zichzelf optimaal zijn en als laatste moet de persoon een optimale hoeveelheid bewijzen verzamelen.

Bij een rationele keuze is het verlangen het enige onafhankelijk element. Deze verlangens bepalen echter niet meteen de overtuigingen. De rol van verlangens in de rationele keuze is twijfelachtig. Aan de ene kant kan het verstand niet een bepaalde wil aan de verlangens opleggen. Men zal toegeven dat de rede nuttig zal zijn om logische onsamenhangende verlangens uit te bannen, maar aan de andere kant zijn de verlangens niet onderworpen aan rationele beoordeling. Iemand kan een verlangen niet goed vinden, bijvoorbeeld omdat het immoreel is, maar dat hoeft niet te betekenen dat het niet rationeel is.

Overtuigingen zijn onbepaald als er te weinig bewijs is om een oordeel te vestigen. Dit kan door twee manieren komen: door onzekerheid (in de toekomst) of door strategische interactie. Wanneer het om investeringen gaat verschilt de schrijver met Keynes. Keynes staat voor dat je bij een investering niet weet wat er zal gaan gebeuren en dat je daarom uit moet gaat van je instinct. Hij gaat hierbij uit van de theorie van dierlijke instincten. Elster vindt daarentegen dat het moeilijk te bepalen is of iemand wel of niet een investering moet doen. Doordat de technologieën steeds veranderen zijn resultaten die in het verleden zijn behaald vaak geen garantie voor de toekomst, maar ook doordat het vaak onzeker is wat concurrenten zullen doen is het voor bedrijven moeilijk om goede keuzes te maken, bijvoorbeeld over of ze wel of niet moeten investeren. Het bedrijf dat het eerst en het best investeert krijgt alle opbrengsten. Door rationeel te denken zal het bedrijf niet investeren omdat de kans groot is dat de concurrent dat ook doet, maar als alle bedrijven rationeel denken kan degene die wel investeert juist veel verdienen, vervolgens kunnen de andere bedrijven op dezelfde manier redeneren en zo kom je in een cirkelredenatie terecht. Er is hier geen basis voor rationele overtuigingsvorming. Volgens andere theorieën is er altijd een beetje informatie waardoor er wel beslissingen kunnen worden gemaakt, maar de bruikbaarheid van deze informatie is te betwijfelen.

Wanneer er geen duidelijk optimum is, gaat men uit van het principe van “offeren”. Men kiest iets wat goed genoeg is. Dit hangt af van de kosten en opbrengsten die het verkrijgen van informatie met zich meebrengt. Wanneer je bijvoorbeeld op zoek gaat naar een plek waar je het beste tomaten kan kweken, dan weet je dat je tot zonsondergang de tijd hebt, in de tijd dat je aan het zoeken bent zal je op een gegeven een moment een keuze maken die “goed genoeg” is, met het risico dat er een betere plek is als je langer had gezocht of dat je te lang wacht waardoor je een betere plek had kunnen hebben.

Het komt ook voor dat de verlangens van een persoon niet duidelijk zijn. Zo kan iemand aan de ene kant het verlangen hebben naar een sigaret, maar aan de andere kant het verlangen om te willen stoppen. Uiteindelijk kunnen de zwakkere verlangens, zoals het verlangen naar een sigaret terwijl je aan het stoppen bent, sterker zijn dan pure psychische turbulentie. Deze zwakte van de wil kan op verschillende manieren voorkomen. Irrationeel gedrag kan ook voorkomen door irrationele overtuigingen. Hoopvol denken is daar een voorbeeld van. Wanneer men irrationeel, maar hoopvol, denkt dan is dat de prijs die iemand betaald om gemotiveerder te leven. Hoopvol denken is een hardnekkig probleem, waarbij iemand gelooft dat de feiten zijn zoals hij ze zou willen hebben. Freud legt dit uit aan de hand van ‘de jacht op plezier’ van de mens, waarbij de mens continue directe bevrediging zoekt.

Hierboven ging het vooral om mislukkingen van de rationele keuze doordat de geloofsvorming of overtuigingen werden beïnvloed door de verlangens. Maar geloofsvorming kan ook op andere manieren fout gaan. Wanneer het gaat om statistische zaken zijn onze gedachtes onderhevig aan cognitieve illusies en misvattingen die in kaart zijn gebracht in fascinerende details in de laatste tien tot vijftien jaar. Zo hecht men vaak meer waarde aan persoonlijke gebeurtenissen of gebeurtenissen die pas zijn gebeurd, dan aan onpersoonlijke gebeurtenissen of gebeurtenissen uit het verleden. Een andere reden voor het mislukken van de rationele keuze kan het negeren van elementaire principes van statistische gevolgtrekking zijn. Vaak worden slechte resultaten gevolgd door betere resultaten en andersom om tot een bepaald gemiddelde te komen. Deze natuurlijke schommeling heeft niets te maken met de wil om te presteren. Echter, doordat deze principes van statistische gevolgstrekking werden genegeerd, werd bijvoorbeeld de conclusie getrokken dat een beloning voor een goede prestatie leidde tot een minder goede prestatie.

Als laatste kunnen ook de verlangens irrationeel zijn. Het onderscheid tussen rationeel en irrationeel is niet altijd even duidelijk. Wanneer je verlangens op het heden focussen waardoor je geen lange-termijn planning hebt, weet je dat je waarschijnlijk te lijden hebt op de lange termijn. Dit is een rationele gedachte want het zijn verlangens die bepaalde mogelijkheden geven. Voor bijvoorbeeld rijkere mensen kan het focussen op het heden optimaal zijn, terwijl armeren zich meer op de toekomst zouden moeten richten. In andere gevallen wordt er een soort spel in onze hersenen gespeeld, bijvoorbeeld wanneer je datgene wat je niet kan krijgen relativeert, in plaats van hetgene wat je wel kan krijgen vergroot. In principe zou dit precies hetzelfde moeten zijn, maar toch wordt het in de hersenen op irrationele wijze anders opgevat.

Hoofdstuk 5. Een vooruitziende blik en bijziendheid

In dit hoofdstuk gaan we uit van het hedendaagse leven, waarbij iedereen in het heden leeft en iedereen alleen aan zichzelf denkt. Het leven in ouderwetse stammen lijkt een beetje op de staat van de natuur, maar daar hebben de mensen wel enige vorm van zelfbeheersing. Een echte staat van de natuur bestaat dus niet, het is een fictieve staat. Een belangrijke taak van de sociale wetenschappen is het uitzoeken waarom de mens niet in een staat van de natuur leeft. Hierbij wordt een vooruitziende blik gezien als een mogelijke uitleg van zelfbeheersing. Met een vooruitziende blik wordt het vermogen bedoeld om de lange termijn consequenties van een actie in te zien. Een actie kan hierbij worden gezien als een stroom van uitkomsten en consequenties. Bij een vooruitziende blik prefereert men het heden boven de toekomst.

In de staat van de natuur is er geen wet of regelgeving. In onze staat zijn die wetten er wel omdat de zwakkeren anders niet kunnen overleven.

De keuze van een persoon hangt af van zijn belangen op de langere termijn, bijvoorbeeld bij de keuze tussen twee banen. Wanneer de eerste baan pas later meer geld inbrengt, en de tweede baan brengt nu al geld in maar later minder dan de eerste, moet een afweging gemaakt worden voor lange termijn. Een persoon zal eerder voor de eerste baan kiezen als daardoor de totale welvaart het grootst wordt, maar misschien behaald hij helemaal geen hoge leeftijd en had hij dus beter voor de tweede baan kunnen kiezen. De persoon kan voor elke optie en voor elk jaar de contante waarde van de welvaart uitrekenen en vervolgens voor beide opties de contante waarden optellen en de optie met de hoogste som kiezen. In werkelijkheid laten mensen de toekomst vaak zwaarder meewegen, hoewel dit een irrationele houding is. Echter, iemand die helemaal geen rekening houdt met de consequenties van zijn gedrag voor de toekomst zal een puinhoop van zijn (en andermans) leven maken. Zelfvernietigend gedrag is niet op zichzelf een teken van zwakheid van de wil. Iemand kan op het ene moment een afspraak maken bij de tandarts omdat hij denkt dat het voor de toekomst beter is om nu regelmatig de tanden te laten controleren, terwijl hij die afspraak weer afzegt als de betreffende datum dichterbij komt. Het is daarbij onduidelijk wat ervoor heeft gezorgd dat hij zijn gedachten heeft veranderd. Dit is een voorbeeld van zwakheid van de wil. Hij heeft besloten om iets te doen, maar als het erop aankomt, verandert hij zijn besluit. Dit fenomeen kan niet worden gezien als een neiging om het heden boven de toekomst te verkiezen, of de nabije toekomst boven de verre toekomst. Deze neiging kan wel verklaren waarom hij nooit een afspraak maakte met de tandarts, maar niet waarom hij de afspraak maakte en vervolgens weer annuleerde.

De verklaring voor het veranderen van gedachten is dat de toekomst niet met een constante snelheid zijn waarde verliest. Vanuit het gezichtspunt van vandaag ziet de toekomst er anders uit dan vanuit het gezichtspunt over een jaar. De waarde vervalt eerst heel snel en daarna langzamer. De voorkeuren van een persoon op een bepaald moment zijn afgeleid van vergelijking van de contante waarde van de opties op dat moment, hij prefereert degene met de hoogste waarde. Hoe verder weg het in de toekomst is, hoe lager de contante waarde is. Wanneer iemand kan kiezen tussen het krijgen van één euro vandaag, of twee euro op een later tijdstip, zal het verschil in contante waarde de keuze beïnvloeden. Ook de waarde die de persoon hecht aan het geld op dit moment speelt mee in de keuze. Ook het tijdstip waarop de twee euro gegeven zou worden heeft een rol; wanneer de twee euro morgen gegeven wordt, is de kans groter dat de persoon daar voor kiest dan wanneer de twee euro pas een dag na morgen gegeven wordt. Het kan ook zo zijn dat een persoon er van overtuigd is dat het verstandiger is om voor de twee euro te kiezen, en toch uiteindelijk kiest voor de één euro. Dit wordt zwakheid van de wil genoemd.

Zwakheid van de wil wordt getypeerd als het onvermogen om te doen wat men gelooft dat men moet doen. Men kan van tevoren rekeningen houd met de zwakheid van de eigen wil, door bijvoorbeeld regels van anderen op te leggen. Een patiënt in een afkickkliniek kan bijvoorbeeld met de begeleiders afspreken dat zij hem niet binnen zes weken zullen ontslaan, hoe goed het ook schijnt te gaan of hoe graag de patiënt in kwestie ontslagen wil, worden. Echter, wanneer in onvoorziene omstandigheden kan dit leiden tot moeilijkheden. Het kan zo zijn dat de patiënt in de afkickkliniek een paar dagen werkzaam moet zijn binnen zijn bedrijf, omdat het anders failliet zal gaan.

Volgens Freud is ons ego in een tweezijdige oorlog tegen de bijziende krachten van de identiteit en de dwangmatige richtlijnen van het superego. De identiteit wordt vaak gezien als het onbewuste gedeelte van de geest. Impulsief gedrag kan volledig bewust zijn. Echter, onbewuste motivatie is gericht op het heden, en niet op de lange termijn. Er is geen bewijs dat we onbewust voorstellingen van de toekomst kunnen maken.

Hoofdstuk 6. Altruïsme en egoïsme

De staat van de natuur, waarin niemand om elkaar geeft, bestaat niet omdat mensen wel in staat zijn om iets voor anderen te doen. Er zijn echter wel theorieën die ervan uitgaan dat iedereen altijd handelt vanuit eigen belang en dat verschillen in gedrag alleen te danken zijn aan verschillen in mogelijkheden. Misschien is eigenbelang de reden voor het helpen van anderen, omdat anderen ook zullen helpen wanneer dat nodig is. Zoals ouders die belang hebben bij het helpen van hun kinderen, omdat de kinderen later voor de ouders kunnen zorgen.

Elster is het niet eens met deze redenatie. Eigenbelang kan volgens hem op twee manieren worden opgevat. Ten eerste kan het betekenen dat elke actie uiteindelijk wordt uitgevoerd omwille van het genoegen van de handelende persoon, en ten tweede dat eigenbelang een zekere methodologische prioriteit heeft. Dit is volgens Elster niet waar omdat sommige acties worden gedaan uit plicht en niet uit genoegen en bij andere handelingen is het eigenbelang alleen een bijzaak. De tweede is volgens Elster wel waar, maar kan niet worden gebruikt om gedrag te kunnen begrijpen. Net zoals de staat van de natuur niet echt kan zijn, kunnen we ook geen staat hebben waarin iedereen alleen altruïstische motivaties heeft. Het doel van een altruïst is om anderen iets te bieden waarbij hij ook eigen genoegens heeft. De aanname dat al het gedrag uit eigenbelang is, is de meest zuinige aanname die we kunnen maken, maar we kunnen niet concluderen dat egoïsme de meest uitgestrekte motivatie is.

Elster wil twee aanmerkingen geven op de gedachte dat het vaak eigenbelang is om iets te doen, omdat men repercussies kan verwachten van anderen. Ten eerste is het niet duidelijk dat het in het rationele eigenbelang is van andere mensen om sancties op te leggen. Ten tweede telt dit argument in elk geval niet in gevallen waarbij anderen niet kunnen zien wat je doet. Bijvoorbeeld als je op een bepaalde politieke partij stemt, of bij een anonieme gift.

Het helpen van anderen is instrumenteel gedrag wanneer het gaat om helpen vanuit liefde. Altruïsme is gedrag met betrekking tot de winst voor anderen. Bijvoorbeeld: als ik mijn kind help, dan zal hij gelukkiger zijn. Men kan ook helpen uit plicht, in dit geval kan het gedrag zowel instrumenteel als niet-instrumenteel zijn. Wanneer men helpt uit plicht, kan dit aan de hand van de categorische imperatief die is ontworpen door Kant. Men stelt zichzelf dan de vraag wat er zou gebeuren als iedereen dezelfde specifieke handeling zou doen. Stel dat iemand overweegt om geld te doneren aan een goed doel, maar niet weet hoeveel hij moet doneren. Hij zou dan het totale bedrag dat nodig is kunnen delen door het totale aantal potentiële donateurs, en dat bedrag doneren. Echter, in de echte wereld doneren niet alle potentiële donateurs. De persoon in kwestie kan dit overwegen, en daarom meer doneren dan het gemiddelde, of minder wanneer andere mensen meer doneren. De hierboven beschreven Kantianen laten zich niet beïnvloeden door omstandigheden of uitkomsten.

Utilisten, daarentegen, laten zich door zowel omstandigheden als uitkomsten beïnvloeden. Zij proberen uit de omstandigheden de hoogst mogelijke uitkomst te halen, zoals eerder beschreven. Een derde categorie mensen laat zich wel beïnvloeden door omstandigheden, maar niet door uitkomsten. Dit zijn de kuddedieren; zij kijken wat de meerderheid doet, en volgen dit voorbeeld. Het onderliggende idee hierbij is eerlijkheid; iedereen moet zijn eigen deel doen.

Mensen helpen andere mensen omdat zij daar beter van worden. Echter, het is niet altijd duidelijk wat precies het beste is. Het kan voorkomen dat mensen iets anders willen dan wat we denken dat ze willen. Hierbij zullen paternalistische beslissingen worden genomen. Deze beslissingen worden genomen door een welvaartsbureaucratie. De mogelijkheid om te kiezen is een waardevolle en onmisbare manier om jezelf te verbeteren. Daarbij wordt verondersteld dat mensen het beste weten wat ze zelf nodig hebben. Daarom zijn paternalistische keuzes alleen effectief als de eigen keuzes zelfvernietigend of schadelijk voor anderen zijn.

Egoïsme kan werken, wanneer het wordt gecombineerd met eerlijkheid. De reputatie van de persoon in kwestie blijft dan behouden. Zonder sociale normen en eerlijkheid zal egoïsme veranderen in opportunisme.

Hoofdstuk 7. Emoties

Mensen kiezen er niet zelf voor om emoties te hebben. De aard, oorzaak en consequenties van emoties behoren tot de minst goed begrepen aspecten van het menselijk gedrag. Er wordt wel veel over gespeculeerd, net als over sociale normen, waar we ook weinig over weten. Emoties worden uitgelegd door middel van hun inbreng voor biologische overleving, sociale cohesie of persoonlijk voordeel, niet door hun directe betekenis. Emoties zijn gerelateerd aan je eigen actuele en echte gebeurtenissen. Er zijn positieve en negatieve emoties, die gekoppeld zijn aan positieve of negatieve gebeurtenissen. Echter, het kan ook zijn dat een positieve gebeurtenis zowel positieve als negatieve emoties oproept. Wanneer iemand in een toprestaurant gaat eten, en er positief op terugkijkt omdat het eten heerlijk is, heeft deze persoon enerzijds een positieve emotie opgeroepen. Anderzijds, wanneer de persoon in een restaurant gaat eten wat goed is, maar net niet kan tippen aan het toprestaurant, zal hij het eten blijven vergelijken en daardoor ook negatieve emoties oproepen. Ook kunnen emoties opkomen uit dingen die hadden kunnen gebeuren, maar niet gebeurd zijn, zoals een bijna-ongeluk.

Het gevoel dat iemand krijgt wanneer hij oneerlijk behandeld wordt, wordt door drie omstandigheden bepaald. Ten eerste wordt de situatie beoordeeld als moreel fout. Ten tweede wordt de behandeling bewust gegeven. En ten derde kan de behandeling door sociale interventie rechtgezet worden. Dit gevoel wordt dus teweeggebracht door de gedachte dat de situatie anders had kunnen zijn en zou moeten zijn door het ingrijpen van iemand.

Emoties worden over tijd minder sterk. Zo voelen parachutisten steeds minder spanning vlak voor de sprong, hoewel de spanning er wel altijd is. Deze gewenning wordt ook gevonden bij verslaafden. Verslaafden hebben steeds meer drugs nodig om dezelfde mentale staat te bereiken.

Emoties kunnen een drempel vormen voor rationele keuze. Bij een rationele keuze denk je namelijk eerst na over wat het gevolg zal zijn van je keuze. Echter, wanneer je wordt geslagen en je wordt zo boos dat je terug slaat, dan doe je dat uit emotie. Als je rationeel had nagedacht zou je weten dat het misschien wel uit de hand had kunnen lopen toen je terug sloeg, waardoor je wellicht niet geslagen zou hebben.

Hoofdstuk 8. Sociale- en natuurlijke selectie

Mensen passen zich aan op hun omgeving. Vanuit evolutionair oogpunt kan gesteld worden dat de mensen die zich niet aan hun omgeving aanpassen, niet zullen overleven. Survival of the fittest en niet de rationele keuze zorgt ervoor dat de bevolking past bij de omgeving. Bij de rationele keuze theorie gaat het om middelen en resultaten, ook wel instrumentele rationaliteit genoemd. Hierbij zijn individuen in staat om het beste middel te kiezen om tot een bepaald resultaat te komen. Hierbij hebben de individuen een basis van zoveel mogelijk informatie. De relatie tussen de middelen en het resultaat is, net zoals bij strategische actie, opzettelijk. De theorie van strategische actie wordt ook wel de speltheorie genoemd. Speltheorie is gebaseerd op opzettelijk gedrag, waardoor het moeilijk kan worden gebruikt om het gedrag van dieren uit te leggen. Aangezien het gedrag van dieren irrationeel is, moet het worden uitgelegd aan de hand van uitkomsten, en niet van intenties. Ook al vertonen sommige dieren doelbewust gedrag, heeft dit maar een klein aandeel in het gedrag van dieren.

Het verschil tussen een lokaal en een globaal maximum kunnen we makkelijk uitleggen aan de hand van het voorbeeld van het “QWERTY” toetsenbord. Het “QWERTY” toetsenbord is op een gegeven moment ingevoerd omdat daarmee het snelst kon worden getypt op de ouderwetse typmachines. Door de invoering van dit toetsenbord is er dus een lokaal maximum ontstaan, men kon in de regio waar een typmachine gebruikt werd het meest efficiënt werken. Nieuwe technologieën hebben de maten van het toetsenbord veranderd en er zou nu ook een betere indeling van het toetsenbord mogelijk zijn. Echter, iedereen is nu aan dit toetsenbord gewend, waardoor het veranderen van het toetsenbord het werken eerst minder efficiënt maakt. Hierdoor leidt het veranderen van het toetsenbord tot een dal, waardoor het toetsenbord niet wordt veranderd. Maar stel dat we voorbij dat dal zouden kijken, dan zien we dat we met een beter toetsenbord uiteindelijk een hoger maximum zouden kunnen halen, dit tweede maximum wordt het globale maximum genoemd. Ditzelfde geldt ook voor het maken van investeringen, eerst moeten er kosten worden gemaakt (het dal) maar daardoor kan een bedrijf wel verder groeien en meer winst maken (globaal maximum). Het overzien van het dal is een rationele manier van denken. Iemand is rationeel als hij alle informatie tot zijn beschikking heeft zonder programmeringsprogramma. De aanname is hierbij dat men uit het hoofd kan programmeren. Doordat men alle informatie heeft, kan hij het dal overzien.

Rationele keuze theorie en evolutietheorie

Om te komen tot de beste uitkomst kan zowel de evolutietheorie als de rationele theorie worden gebruikt. Bij de evolutietheorie wordt er van uitgegaan dat een soort overleefd door positieve aanpassingen aan de genetische make-up. Hierdoor overleven de sterksten van een soort, waardoor het soort sterker wordt. Ook bij mensen vindt deze aanpassing aan de omgeving plaats. Echter, hier is ook rationeel gedrag aan verbonden. Mensen kunnen zelf keuzen maken binnen hun mogelijkheden. Dit is een consequentie van het gedrag van gelimiteerde macht om te programmeren. Dit maakt het gedrag niet minder rationeel. Theorieën van verschillende sociale wetenschappen gaan meer uit van de evolutietheorie. In de evolutie kan nooit een stap terug genomen worden, omdat dat betekent dat de soort niet zal overleven. Daarom zal daarbij nooit een globaal maximum worden behaald.Wetenschappelijke bevindingen kunnen grofweg op twee manieren tegenover elkaar staan. Ten eerste door middel van reductie, hierbij gaat men terug naar een hoger niveau. Op microniveau kan beter worden bekeken wat de oorsprong is van het verschijnsel, maar hierdoor wordt het geheel niet overzien en wordt geen rekening gehouden met invloeden van buitenaf. Ten tweede door middel van analogie. Hierbij wordt een verschijnsel vergeleken met een verschijnsel wat daar helemaal niks mee te maken heeft. De informatie die hieruit voortkomt kan licht schijnen om het ontstaan van bepaalde zaken.

Ook in het bedrijfsleven vinden veranderingen plaats. Een veelgehoorde uitdrukking is: Never change a winning team. Echter, wanneer het winnende bedrijf meer gaat verliezen, moet ingegrepen worden. Vaak wordt gekeken naar beleidsvoering van andere bedrijven waar kleine aanpassingen aan gedaan worden. Hierdoor ontstaat er een nieuw beleid, wat beter is dan het eerdere beleid. Hierdoor maken de andere bedrijven minder winst, waardoor ook zij, kijkend naar hun concurrent, een nieuw beleid ontwerpen. Op deze manier wordt het bedrijfsleven steeds sterker.

Vaak is het zo dat de meest optimale adaptatie niet wordt bereikt. Dit komt doordat adaptatie bij mensen deels een rationele keuze is. Echter, deze rationele keuze is vaak ongedetermineerd. Daarbij is het niet altijd zo dat een rationele keuze ook de meest optimale adaptatie als doel heeft.

Hoofdstuk 9. Bekrachtiging

Ons gedrag komt voort uit de bekrachtiging die wij eerder kregen voor datzelfde gedrag. Wanneer een kind huilt omdat het een snoepje wil dat het niet mag, en het dan toch krijgt omdat de ouders van het gehuil af willen zijn, wordt het kind positief bekrachtigd om te huilen wanneer het een snoepje wil. De kans is groot dat het kind vaker zal huilen wanneer iets niet mag, omdat het weet dat dat blijkbaar helpt. Vaak komt deze bekrachtiging toevallig. Wanneer een vrouw een willekeurige jurk uit haar kast aantrekt, en op diezelfde dag veel complimentjes krijgt over haar uiterlijk, zal zij in de toekomst vaker diezelfde jurk aantrekken.

De bekrachtigende gebeurtenis is sterker wanneer het snel na het bekrachtigde gedrag plaats vindt, wanneer het zeker is en wanneer het vaker gebeurt. Studies naar bekrachtiging worden vaak gedaan met een rat of een duif. Het dier krijgt twee keuzemogelijkheden aangeboden, die beiden verschillend beloond worden. De beloning kan op verschillende manieren plaats vinden. Zo kan de beloning constant zijn, of met tussenpozen. Deze tussenpozen kunnen van willekeurige duur zijn, of van een vooraf ingestelde duur.

De grote vraag in de theorie van bekrachtiging is of dieren hun reacties verdelen, en daarmee hun kans optimaliseren. Het blijkt dat dieren zich niet optimaal gedragen. Ze verdelen de gemiddelde waarden eerlijk over de beide keuzemogelijkheden, in plaats van de uitkomsten te verdelen.

Het is niet bekend of en op welke manier mensen hun reacties verdelen en de kans optimaliseren. Gecontroleerde studies met mensen zijn moeilijk. Echter, doordat menselijk gedrag, net als het gedrag van dieren, wordt beïnvloed door bekrachtiging, is het zeer waarschijnlijk dat de uitkomsten van een menselijke studie ongeveer hetzelfde zouden zijn als de uitkomsten van een studie met dieren zijn.

Hoofdstuk 10. Onbedoelde consequenties

Alles gebeurt niet altijd zoals mensen verwachtten dat het zou gebeuren. Veel dingen gebeuren onbewust en zonder opzet. Zoals Adam Ferguson zei; Geschiedenis is het resultaat van menselijke acties, niet van menselijk ontwerp. Adam Smith had het over een ‘onzichtbare hand’ die vorm zou geven aan menselijke zaken.

Een handeling is het resultaat van verlangens en mogelijkheden. Echter, een handeling brengt ook weer nieuwe dingen voort. Ten eerste de bedoelde uitkomst, ten tweede de onbedoelde veranderingen van verlangens, en ten derde de onbedoelde veranderingen van mogelijkheden. Doordat mensen niet altijd van te voren weten wat hun keuzen teweeg zullen brengen, maken zij soms verkeerde keuzen. In een verhaal van Andersen gaat een boer naar de markt om zijn paard te verkopen of ruilen. Eerst wordt het paard geruild voor een koe, daarna de koe voor een schaap, het schaap voor een gans, de gans voor een kip, en de kip voor een zak rotte appels. Waarschijnlijk had de boer er nooit voor gekozen om zijn paard direct voor een zak rotte appels te ruilen. Echter, door allemaal kleine keuzes waarvan de boer de uitkomst niet overzag, zijn onbedoelde veranderingen van mogelijkheden en verlangens ontstaan.

Peilingen kunnen het gedrag van mensen op verschillende manieren beïnvloeden, zowel negatief als positief. Dit kunnen we uitleggen aan de hand van de verkiezingen van dit jaar. Door de peilingen werd het voor de verkiezingen al duidelijk dat er een grote linkse partij was. Iedereen kon zien dat de partij veel stemmen zou krijgen, waardoor de partij in kwestie als een goede partij werd gezien. Hierdoor had het zin om op deze partij te stemmen, omdat ze wellicht de grootste partij zouden worden. Het positieve effect is dat de partij inderdaad groot is geworden en dus veel macht heeft, maar het negatieve effect is dat de kleine partijen weinig stemmen hebben gekregen door de tweestrijd van twee grote partijen. Er is individuele actie met een bedoeld gevolg, maar doordat de rest van de samenleving op dezelfde manier redeneert, is er ook een onbedoeld negatief effect. De keuze is dus niet rationeel, want wanneer mensen hadden geweten wat het gevolg zou zijn, zouden zij die keuze niet hebben gemaakt.

Sommige onbedoelde consequenties van menselijk handelen zorgen er voor dat de hele wereldbevolking slechter af is. Gedacht kan worden aan boeren die roofbouw plegen in Afrika. Zij bebouwen hun land op zo’n manier dat de aarde onvruchtbaar is geworden. Of aan bedrijven die een faillissement tegen willen gaan door de lonen te verlagen, met als onbedoelde uitkomst dat wanneer meerdere bedrijven dit doen, de koopkracht vermindert en een recessie onvermijdelijk is.

De onzichtbare hand in de economie leidt ertoe dat er vanzelf een evenwicht op de markt ontstaat. Een individuele actie leidt tot een optimale marktwerking, die uiteindelijk tot het evenwicht leidt, dit is voor iedereen het meest optimaal. Hierbij denk je alleen aan jezelf en niet aan wat anderen zouden doen. Een moeder die met haar kinderen naar de speeltuin gaat, houdt daar automatisch ook andere kinderen in de gaten. Dit is in tegenstelling tot het gevangenendilemma, waarbij je wel nadenkt over wat de ander zal doen, en waarbij een individuele actie leidt tot een negatief effect, namelijk dat beide individuen in de gevangenis moeten zitten. Op de markt heeft men te maken met concurrerend gedrag, en niet met strategisch gedrag.

Het evenwicht in de sociale wetenschappen is een staat waarin de plannen van mensen met elkaar in overeenstemming zijn. Het marktevenwicht is een voorbeeld van zo’n evenwicht. Markevenwicht kan zowel een onbedoeld effect als een bedoeld effect van individuele acties zijn. Het evenwicht is niet de bedoeling van het individu op zich, maar wel van de totale groep. Het onbedoelde effect van de individuen is dus optimalisatie van het eigenbelang waardoor het geheel uiteindelijk beter wordt. Marktevenwicht als bedoelde consequentie van individuele acties is bijvoorbeeld als boeren hun prijzen bepalen aan de hand van verwachtingen van de vraag van de consumenten.

Het verleden is een voorspeller van de toekomst. Om een bepaalde handeling uit te leggen, moet teruggegrepen worden naar iets wat zich voor de handeling afspeelde. De vraag is of onbedoelde consequenties van een handeling die iemand vandaag uitvoert, reden kunnen zijn voor het uitvoeren van diezelfde handelingen morgen. Deze vraag wordt deels beantwoord door kansverdeling. In het sociale leven is beïnvloede selectie een grotere invloed dan natuurlijke selectie. Ook bekrachtiging is een deel van het antwoord (denk terug aan het kind dat het snoepje wil).

Wanneer sociologen gedrag willen uitleggen aan de hand van onbedoelde consequenties, doen zij dit nooit met behulp van selectie of bekrachtiging. Het is echter ook niet totaal duidelijk aan de hand waarvan zij het wel proberen te verduidelijken. Vaak wordt het voorbeeld van de regendans in sommige culturen gebruikt. De regendans zorgt niet voor regen, maar wel voor een verhoging van de sociale cohesie en solidariteit. Deze onbedoelde consequentie kan een mogelijkheid zijn voor het keer op keer voorkomen van de regendans.

 

 

Hoofdstuk 11. Evenwicht

De betekenis van evenwicht in de sociale wetenschappen is een situatie waarin de plannen van mensen consistent zijn. Vaak faciliteert deze consistentie dat er geen onbedoelde consequenties voor zullen komen. Stel dat er een groep is, bestaande uit individuen met hun eigenlijk wensen en mogelijkheden. Al deze individuen gaan bepaalde handelingen uitvoeren. Wanneer al deze handelingen uitgevoerd zijn, vragen alle individuen zichzelf af of zij beter af waren geweest wanneer zij anders gehandeld hadden dan zij gedaan hebben, en alle overige omstandigheden hetzelfde bleven. Wanneer het antwoord van alle individuen ‘nee’ is, is een evenwicht bereikt.

Er bestaan verschillende soorten evenwichten. In het verkeer heeft niemand er profijt bij om iets anders dan anderen te doen. Wanneer iedereen rechts rijdt, is het niet logisch en zelfs gevaarlijk om als enige links te rijden. Zulke evenwichten worden conventie-evenwichten genoemd. Bij conventie-evenwichten heeft niemand belang bij het veranderen van handelingen. Andere evenwichten zijn erg fragiel, sommigen zelfs zo fragiel dat het onwaarschijnlijk is dat ze ooit bereikt zullen worden. Wanneer deze evenwichten bereikt zijn, kunnen de individuen doen wat ze willen, zolang de rest van de groep het evenwicht behoudt. Echter, dit is zeer onwaarschijnlijk, omdat elk individu zijn eigen mogelijkheden wil optimaliseren. Hierdoor gaat het evenwicht weer verloren.

Bij vraag en aanbod op de markt ontstaat automatisch een marktsevenwicht. Wanneer een product vijf euro kost, en bij deze prijs sprake is van een aanbodsoverschot. dan zullen de aanbieders hun prijzen verlagen naar vier euro om ervoor te zorgen dat alle producten worden verkocht. Maar bij een prijs van vier euro is het minder aantrekkelijk om te produceren, waardoor een overschot aan vraag ontstaat. Hierdoor stijgt de prijs naar vier en een halve euro. Dit proces blijft zich steeds herhalen, waarbij de prijs steeds dichter bij de evenwichtsprijs komt te liggen. Doordat de gedachten van individuen onvoorspelbaar zijn, is het niet mogelijk om de prijs gelijk te houden. Dit principe is een rationele manier van denken in economisch perspectief. Bij een rationele manier van denken heeft men alle informatie tot zijn beschikking. In werkelijkheid zijn er beperkingen in de kennis en informatie die we hebben, waardoor er geen evenwicht op de markt ontstaat. Echter, wanneer de producenten hun prijs berekenen op basis van de prijzen van voorgaande jaren, verhoogd de kans dat een evenwicht bereikt wordt. Het baseren van prijzen op voorgaande jaren wordt adaptieve verwachtingen genoemd, omdat verwacht wordt dat de prijzen goed zijn wanneer het een gemiddelde is van prijzen uit voorgaande jaren. Het risico is dat de adaptatie aan nieuwe omstandigheden te laat komt, waardoor winst wordt misgelopen.

Er is sprake van een marktwerking die leidt tot een evenwicht, maar toch hebben we ook werkloosheid en problemen op de aandelenmarkt. Dit komt door onverwachte invloeden van buitenaf. Het model staat dus nog steeds, deze gebeurtenissen zijn willekeurig en extern bepaald en zijn niet te wijten aan individueel gedrag.

Wanneer er verschillende evenwichten bestaan, zal uiteindelijk één evenwicht overblijven. Wanneer er bijvoorbeeld in het verkeer twee regels gelden, één die bepaald dat verkeer van rechts voorgaat, en één die bepaald dat verkeer van kleine wegen voorrang moet verlenen. Deze beide regels kunnen conflictueus zijn. Wanneer verkeer dat zich houdt aan de regel dat rechts voorrang krijgt minder vaak betrokken is bij verkeersongevallen, zal deze groep uiteindelijk groter worden. Mensen die zich voorheen hielden aan de regel dat verkeer van een kleine weg voorrang moet verlenen, willen namelijk horen bij de groep met weinig verkeersongevallen. Door het groter worden van deze groep, wordt de aantrekkingskracht alleen groter. Ook kan het zijn dat er door politiek ingrijpen een evenwicht wordt gekozen, of een nieuw evenwicht wordt ontworpen. Echter, de maatschappij is niet totaal geregeld van bovenaf. Het is daarom een illusie te denken dat ook in de maatschappij uiteindelijk op alle fronten een evenwicht bereikt zal worden.

Hoofdstuk 12. Sociale normen

Acties die worden geleid door sociale normen worden, in tegenstelling tot rationele handelingen, niet bepaald door de uitkomsten. Bij rationele handelingen moet A gedaan worden, om B te bereiken. Handelingen op basis van sociale normen zijn in de vorm van; doe A, of doe A niet. Complexere vormen van handelingen op basis van sociale normen zijn bijvoorbeeld, als je A doet, moet je ook B doen, of als alle anderen A doen, doe dan B. De meest complexe vorm zegt, als het goed zou zijn dat iedereen A zou doen, doe dan A. Bij sociale normen wordt de eerste norm vaak gevolgd door een tweede die uitwijst dat je wordt gestraft als je de eerste norm niet volgt.

Verschillende soorten normen

Sommige normen zijn zoals overeenkomsten of verdragen die worden gesloten, maar het is niet duidelijk dat daar ook een nuttig doel aan vast zit. Hierbij kan je denken aan normen zoals bepaalde etiketten en normen van kleding. Wanneer je je niet aan deze normen houdt kan er niks ernstigs gebeuren, het enige is dat anderen je van slechte manieren kunnen beschuldigen. Dit is in tegenstelling tot je bijvoorbeeld niet aan de regels in het verkeer houden, waarbij je ongelukken kan veroorzaken.

Andere normen zijn bijvoorbeeld erecodes. Wraak is hiervan een voorbeeld. Wraak zorgt voor een drempel om iets te doen dat wraak zal oproepen. Bedreigingen die worden ondersteund door een erecode zijn heel effectief.

Er zijn ook normen die bepalen wat er met geld gebeurd. Zo is er bijvoorbeeld een norm die bepaald dat je niet aan iemand in de bioscoop vraagt of je zijn plaats mag kopen, ook al hebben anderen daar geen last van. Het lijkt er op dat deze norm wordt afgeleid van de norm dat men niet uit mag dragen hoe rijk men is. Ook bestaan er normen over hoe men zich wel of niet zou gedragen als volwassene. Het is volledig geaccepteerd om als jongen van 12 het gras van de buurman te maaien, maar wanneer een man van 50 het gras van zijn buurman maait, is het mogelijk dat hij een vorm van onwaardigheid voelt. Daarbij zorgt het maken van een deal als deze er voor dat de vrijwillige hulp die buren elkaar geven, verloren gaat.

Andere normen hebben met het gevangenendilemma te maken, zoals de verkiezingen. Het is beter wanneer iedereen stemt omdat dan de democratie beter werkt, maar voor het individu heeft het weinig zin om te stemmen omdat de kans klein is dat jouw stem het verschil maakt.

Ook eerlijkheid en de uitgangspunten van Kant zijn sociale normen. De norm van eerlijkheid vertelt mensen om A te doen, als de meeste mensen A doen, waarbij het niet uitmaakt of diegene daar wel of geen voordeel bij heeft. De norm van Kant vertelt mensen om A te doen, als A een activiteit is die voordelen oplevert als iedereen A doet.

Niet-instrumentele normen kunnen instrumenteel bruikbare consequenties hebben voor de individu die de norm volgt. Bijvoorbeeld het voorbeeld van wraak, als niemand anders ook wraak neemt in elk geval. Het is niet zo dat je wraak neemt om een bepaalde uitkomst te krijgen, het gaat je om gerechtigheid. Echter, onbedoeld heeft het wel de instrumenteel bruikbare consequentie dat anderen je minder snel iets aan zullen doen als ze weten dat je dan wraak zou kunnen nemen. Normen worden ook vaak gebruikt als argumenten bij onderhandelingen. Sommige mensen zeggen dat normen alleen gereedschap voor manipulatie zijn, die worden gebruikt om eigen belang zo te verhullen dat het goed overkomt. Maar aan de andere kant zien we bij normen zoals wraak dat het niet om eigen belang gaat. Echter, normen zijn niet alleen van belang voor het individu, maar zeker ook voor de samenleving. De maatschappij zoals we die nu kennen zou niet bestaan zonder normen.
 
Gedrag op basis van normen is niet uitkomst-gerelateerd. Wanneer mensen verwijzen naar normen hebben ze vaak wel een bepaalde uitkomst in hun hoofd, ze willen namelijk afkeuring door anderen vermijden. De kosten voor het niet volgen van normen zijn vaak dat anderen je anders waarderen of dat je bijvoorbeeld zelf ook niet wordt geholpen in een andere situatie. Het straffen van mensen die zich niet aan de normen houden is een interessant concept.

Een reden zou kunnen zijn dat ze bang zijn dat ze door een derde partij worden gestraft, wanneer ze hun afkeer niet laten blijken ten opzichte van het overtreden van de normen. Zo lang de kosten van het uiten van afkeuring lager zijn dan de kosten van afkeuring ontvangen omdat ze het niet uiten, zullen mensen rationeel gezien kiezen voor de optie van afkeuring uiten.

Normen hebben geen externe sancties nodig om effectief te zijn. Normen kunnen geïnternaliseerd zijn. Wanneer normen geïnternaliseerd zijn, zullen ze altijd worden nagevolgd, ook wanneer er niemand is die het zal controleren.

Van sommige normen is duidelijk te zeggen dat ze nuttig zijn, zoals de norm van samenwerken, maar van andere normen is dit meer twijfelachtig. Bijvoorbeeld als het gaat om etiketten of kledingnormen, hiervan wordt gezegd dat het een nuttige functie heeft als het gaat om het bevestigen van iemands identiteit of lidmaatschap van een sociale groep.Normen zijn het gevolg van psychologische neigingen waar we weinig van weten. Ook al kan je een verhaal vertellen over wat er zou gebeuren als normen er niet zouden zijn, dit betekent niet dat je kan beargumenteren waarom normen daadwerkelijk bestaan.

Hoofdstuk 13. Collectieve handeling

We spreken van collectieve actie als mensen als een groep deelnemen aan een bepaalde handeling. Het probleem van collectieve actie kan worden uitgelegd door “vlaggendag”. Ieder jaar werd er een vlaggen dag georganiseerd, waarbij honderden mensen bepaalde kleuren petten kregen en op die manier een vlag vormden. De vlag was van bovenaf heel mooi om te zien maar de honderden mensen die de vlag vormden, konden het niet zien. Wanneer mensen naar boven gingen om te kijken, verdween de vlag. Het probleem kon worden opgelost door bijvoorbeeld in kleine aantallen van bovenaf te gaan kijken. Dit kan alleen met behulp van klassieke coördinatie technieken, met gecentraliseerde coördinatie. Het probleem van de collectieve actie komt naar voren wanneer het beter is voor iedereen wanneer sommigen participeren dan wanneer niemand participeert, maar voor elk individu het beter is om niet te participeren. Het zou het beste kunnen zijn dat iedereen participeert. Het samenwerken met de collectieve handeling betekent dat een individu niet voor zijn eigenbelang gaat, maar voor het belang van de grotere groep. Het nadeel van een collectieve handeling is de mogelijkheid tot freeriden. Freeriders participeren niet in de collectieve handeling, maar delen wel in de positieve gevolgen van de collectieve handeling. Freeriders gaan voor hun eigenbelang, en worden als rationeel gezien. Wanneer de werknemers van een bedrijf staken, is het voor elk individu het beste om te blijven werken. Echter, de werknemers die blijven werken tijdens de staking delen wel mee in de mogelijke loonsverhogingen die de stakers teweeg gebracht hebben. De mensen die participeren in de collectieve handeling zijn degenen die het beste voor iedereen willen. Degenen die niet samenwerken worden als rationeel gezien, in termen van eigenbelang. Het totale voordeel van een collectieve handeling is groter wanneer iedereen samenwerkt, dan wanneer niemand samenwerkt. Het gemiddelde voordeel voor alle leden van de groep hangt af van de grote van het deel dat samenwerkt. Wanneer dit grafisch wordt weergegeven, dan staat de afstand tussen de lijn van het voordeel van de samenwerkers en de niet-samenwerkers voor de kosten van participatie. Deze lijnen die het voordeel weergeven van wel of niet samenwerken kunnen op verschillende manieren lopen in verschillende gevallen. Een mogelijkheid is dat het begin van de collectieve actie, waarin nog weinig mensen participeren, een negatief effect heeft voor de totale groep. Ook kan het zijn dat de eerste en de laatste participanten het meeste effect geven. Dit is echter niet vaak het geval. Vaak heeft de groep in het midden het meeste effect.

Een voorbeeld hiervan is dat het soms een nadeel oplevert als iedereen samenwerkt. Bijvoorbeeld in tijden van oorlog. Wanneer iedereen in het leger gaat is er niemand over om in de fabrieken te werken. Hiervoor moet dus een oplossing worden gevonden, die oplossing kan gecentraliseerd of gedecentraliseerd zijn. Dit hangt ervan af of de oplossingen van buitenaf opgelegde kracht en aansporing nodig hebben. Gedecentraliseerde oplossingen kunnen eenvoudiger zijn dan gecentraliseerde oplossingen. In het voorbeeld van de oorlog, waarbij niet iedereen moet samenwerken, is het moeilijk om een gedecentraliseerde oplossing te vinden. Een gedecentraliseerde collectieve actie met universele deelneming, heeft een centrale institutie nodig met de capaciteit om selectieve deelneming af te dwingen. Gedecentraliseerde oplossingen bestaan uit twee delen. Ten eerste wordt door een gedecentraliseerde collectieve handeling een centraal beslisorgaan opgesteld. Dit centrale beslisorgaan heeft ten tweede de mogelijkheid om selectieve participatie af te dwingen.

Decentrale oplossingen kunnen vanuit verschillende motivaties komen: eigenbelang, altruïsme, sociale normen of een combinatie hiervan. Het is niet zo dat samenwerking verklaard kan worden door één factor. Ook is het niet zo dat er één factor is die alle samenwerking verklaard. Samenwerking komt voor wanneer en omdat verschillende factoren elkaar beïnvloeden.

Eigenbelang lijkt een onwaarschijnlijke factor te zijn. Echter, wanneer een collectieve handeling zich voor doet kan een individu er voor kiezen om te participeren omdat zij hopen op een positief effect of bang zijn voor afstraffing wanneer zij niet participeren. Alle individuen moeten een bepaald reactiemechanisme kiezen, aan de hand waarvan zij kiezen voor participeren dan wel niet participeren. Een erg simpel reactiemechanisme is Tit for Tat. Hierbij participeert iedereen in de eerste ronde. Er wordt geparticipeerd in latere rondes wanneer iedereen participeerde in de eerste ronde. Wanneer alle participanten op deze manier denken, zullen in alle rondes alle individuen participeren. Op deze manier ontstaat een evenwicht. Er kan ook een evenwicht ontstaan wanneer niemand participeert. Dit evenwicht is echter onwenselijk. De kans dat mensen die uit eigenbelang handelen, participeren in een collectieve handeling is klein. De meeste mensen participeren om niet-egoïstische redenen. Sommigen zijn Kantianen, zij doen dat wat het beste is als iedereen het zou doen. Zij laten zich niet beïnvloeden door wat anderen doen. Anderen zijn aanhangers van het utilisme, zij hebben het collectieve welzijn als doel. Zij zullen meer doen wanneer anderen minder doen. Weer anderen participeren (of participeren niet) omdat zij dat eerlijker vinden, en geen freeriders willen zijn. Deze mensen participeren even veel of even weinig als anderen. .

Hoofdstuk 14. Onderhandelen

Er zijn twee vormen van samenwerken. In de eerste vorm is het individuele gedrag van belang en in de tweede vorm is het patroon van het gedrag van samenwerken van belang. Wanneer iemand afval op straat opruimt, is dat in ieders belang, ook als niemand samenwerkt. De individuele actie is dan belangrijk. Maar in het eerder genoemde voorbeeld van de vlag is het belangrijk dat er wordt samengewerkt. In dit laatste geval gaat het dus om samenwerken met andere mensen. Er moet interactie plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt samenwerken steeds als een vorm van interactie gezien. Een succesvolle samenwerking op deze manier kan ertoe leiden dat de voordelen op een goede manier worden verdeeld. Als het beter is dat niet iedereen participeert, moeten er afspraken gemaakt worden over wie wel en wie niet participeert. Bij de gedecentraliseerde oplossingen staat onderhandelen centraal.

Het makkelijkste probleem waarbij onderhandeling vereist is, is die waarbij twee mensen zijn betrokken. Een voorbeeld is een koper en verkoper die onderhandelen over een prijs, of ouders die willen scheiden en onderhandelen over de voogdij. Elke mogelijke uitkomst van de onderhandeling heeft een waarde van utiliteit voor beide partijen. Echter, er zijn ook kosten voor de onderhandeling. Deze kosten worden afgetrokken van de opbrengst van de onderhandelingen.

Het focale punt is het natuurlijke of duidelijke evenwichtspunt waar een onderhandeling op uit kan komen. Wanneer twee mensen 10 euro moeten verdelen, dan is het focale punt het punt waarop beiden 5 euro krijgen. Ook kan het zijn dat er een bepaalde factor is die een bepaalde uitkomst faciliteert. Wanneer twee landen de grens tussen hun landen willen bepalen, wordt de uitkomst voor een groot deel bepaald wanneer er een rivier door het grijze gebied stroomt. Ook eerdere uitkomsten in soortgelijk situaties kunnen de uitkomst bepalen. Soms zijn deze factoren tegenstrijdig, wanneer de ene partij een eerder gekozen uitkomst wil herhalen, en de andere partij een eerlijke verdeling op het oog heeft.

Aan het eind van de onderhandeling heeft vaak één van de partijen gewonnen. Maar vaak is er sprake van een winnaarsvloek. Dit betekent dat degene die de onderhandeling heeft gewonnen zoveel heeft in moeten zetten om te winnen, dat hij slechter uit is dan degene die heeft verloren, dus eigenlijk is hij de verliezer. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een veiling. Stel dat iemand 100 euro over zou hebben voor een product wat in een veiling aangeboden wordt, maar iemand anders wil het product ook graag. Hierdoor wordt steeds hoger geboden. Dit verhoogt het verlangen om het product te hebben, waardoor de persoon hoger biedt dan 100 euro en het product uiteindelijk koopt voor 150 euro. De persoon is wel de winnaar van de onderhandeling, maar heeft wel 50 euro verlies gemaakt.Het Matthew effect behandelt het effect van verschillen tussen mensen op de uitkomst van onderhandeling. Wanneer een rijke en een arme man 1000 euro onderling mogen verdelen, is de kans groot dat de rijke man meer krijgt dat de arme man. Doordat de rijke man het geld eigenlijk niet nodig heeft, is deze in de positie om de onderhandeling te bepalen. Hij kan bijvoorbeeld zeggen dat hij 750 euro neemt, en dat de arme de 250 euro moet accepteren omdat hij anders helemaal niets krijgt. Omdat de arme man het geld hard nodig heeft, zal hij de 250 euro accepteren.

Wanneer er strijdige belangen zijn tussen groepen, is er altijd een vorm van regeling nodig. Om deze regeling op te zetten, is onderhandeling nodig. In de regeling kan bijvoorbeeld bepaald worden wie freerider moet zijn, en wie moet participeren in een collectieve handeling. Ook kan bepaald worden wat de freeriders moeten betalen aan de participanten. Het is voor iedereen beter dat er bepaalde regelingen opgezet worden. Echter, regelingen maken verschil tussen mensen, doordat sommige mensen meer profiteren dan anderen. Dit benadrukt nogmaals het belang van onderhandeling.

Onderhandelingen tussen meer dan twee personen verschillen met onderhandeling tussen twee personen. Wanneer er meer mensen betrokken zijn, is het vormen van coalities mogelijk. In een onderhandeling tussen drie mensen kunnen twee personen een coalitie vormen tegen de derde persoon. De derde persoon is hierbij altijd benadeeld. Wanneer de drie personen 1000 euro mogen verdelen, is het aan de hand van een coalitie mogelijk dat de eerste persoon 75% krijgt, de tweede persoon 25% en de derde persoon niks. Echter, op dit moment kunnen de tweede en de derde persoon een coalitie vormen, waarbij de eerste persoon niks krijgt, en de tweede en derde beiden 50%. Hoewel het vormen van coalities een belangrijk onderdeel is van het maatschappelijke leven, zal hier niet verder op ingegaan worden.

Hoofdstuk 15. Sociale instituties

Instituten zorgen ervoor dat de samenleving niet uit elkaar valt, onder voorwaarde dat er iets is wat ervoor zorgt dat de instellingen zelf niet uit elkaar vallen. Aan de ene kant behoeden de instanties mensen voor de consequenties van passie en eigenbelang, maar aan de andere kant handelen instituten zelf ook uit eigenbelang. Vaak dwingen instituten gedrag af van bepaalde groepen door middel van straffen of beloningen. Instituten zijn opgedeeld in private instellingen, zoals universiteiten of kerken, en publieke instellingen, zoals de overheid.

Instituten hebben aan de hand van verschillende factoren invloed op mensen. Namelijk, door mensen te dwingen om zich op een bepaalde manier te gedragen of te dwingen bepaalde zaken te betalen, of door dingen mogelijk te maken die anders niet zouden kunnen, door bepaalde dingen moeilijker te maken dan anders en door de onderhandelingen tussen privégroepen te beïnvloeden.

Met de invloed van instituten door dwingen wordt bedoeld dat elke actie met ongunstige effecten moeilijker en of duurder gemaakt wordt om er voor te zorgen dat mensen minder geneigd zijn deze acties te ondernemen. Publieke instellingen doen dit vaak door geldboetes op te leggen, private instellingen doen dit door sociale controle en, in het uiterste geval, uitsluiting. Instituten kunnen ook mensen stimuleren om bepaalde zaken te doen, bijvoorbeeld door te subsidiëren. Instituten zorgen ervoor dat mensen dingen betalen die ze anders niet zouden betalen, bijvoorbeeld door middel van belastingen.

Ook zijn er instituten die het mogelijk maken om mensen dingen te laten doen die ze anders niet konden doen, door bijvoorbeeld contracten op te stellen om men geloofwaardiger voor de dag te laten komen, doorat het contract bindend is. Een voorbeeld van instituten die het moeilijker maken om bepaalde handelingen te doen is bij een scheiding. Een scheiding is niet onmogelijk, maar door regelgeving ook niet makkelijk om als ingeving te doen.

De laatste invloed van instituten is die op onderhandelingen. Regelgevingkan bijvoorbeeld limieten op leggen, zoals het maximaal aantal uren van een werkdag. Binnen deze regelgeving kunnen werkgevers zelf bepalen wat hun persoonlijke regelgeving is.

Wanneer instellingen invloed hebben op de welvaart kan het zijn dat iedereen beter af is (efficiënt), dat sommigen beter af zijn en anderen niet (redistributief) of dat niemand beter af is (destructief). Vaak komt een combinatie van vormen voor, bijvoorbeeld wanneer de overheid het inkomen anders wil verdelen (redistributief). Er gaat dan ook inkomen verloren. Een voorbeeld wanneer niemand beter af is, is wanneer er een belasting wordt geheven op alle niet-agrarische activiteiten, hierdoor zullen niet-agrarische medewerkers minder gaan werken, omdat ze over alle extra uren belasting moeten betalen. Hierdoor zullen ze minder geld hebben om uit te geven en zullen de agrarische bedrijven minder omzetten, waardoor iedereen minder goed af is dan zonder extra belasting (destructief) .

Instituten kunnen voor iedereen een groter welzijn realiseren door bij problemen collectieve handelingen op te zetten. Bijvoorbeeld door een vakbond te starten en leden extra voordeel te geven. Hoeveel mensen samenwerken om deze problemen aan te pakken ligt aan de mate van boete en beloning. Wanneer er een hoge boete is, zal de meest gekozen strategie meewerken zijn, waardoor iedereen die meewerkt beter af is. Wanneer er een lage boete is zullen er twee evenwichtspunten zijn, niet mee werken of wel mee werken.

Instituten worden vaak gezien als een individu, terwijl de instelling bestaat uit individuen die allemaal andere voorkeuren en wensen hebben. Doordat er verschillende groepen mensen met voorkeuren binnen een instelling zijn, wordt er dus niet altijd uitgevoerd waar de instelling helemaal achter staat. Vaak wordt er een beslissing gemaakt voordat iedereen het eens is. Een ander nadeel aan meerderheidsstemmen is dat er niet kan worden gemeten hoe sterk iemands voorkeur is, waardoor mensen die een minder sterke voorkeur hebben evenveel invloed hebben als mensen die een sterke voorkeur hebben. Vaak zullen ook de ideeën anders worden uitgevoerd, doordat de mensen die het uitvoeren ook uit eigenbelang handelen. Een goed voorbeeld hiervan is corruptie.

Om corruptie te voorkomen worden managers bonussen aangeboden. Op deze manier komt het eigenbelang overeen met het belang van het bedrijf. Ook worden de doelen van een bedrijf van te voren vastgelegd en worden belastingen geheven op het land en niet op de opbrengst. Soms rouleren invloedrijke personen, of worden zij willekeurig gekozen zodat er minder kans is op corruptie. Instituten kunnen ook elkaar in de gaten houden.

Maar deze oplossingen brengen zelf problemen met zich mee, roulatie en willekeurigheid zijn niet de meest efficiënte manieren van produceren. En de meest betrouwbare manier om belasting te heffen heeft niet altijd de hoogste opbrengst. Bovendien kunnen instellingen die elkaar in de gaten houden, meer verdienen door afkoping dan door ongehoorzaamheid te melden.De variatie van corruptie hangt voornamelijk af van de betrokkenheid van instellingen en niet van de mate van intelligentie. Hierbij zijn sociale normen en deugdzaamheid belangrijker dan eigenbelang. Wanneer er meerdere optimale keuzes zijn, hebben geschiedenis en toeval vaak een invloed. Twee landen kunnen dezelfde mix van motivaties hebben en toch kan het ene land leiden onder corruptie en het andere niet.Ook wanneer eerlijkheid niet de hoogste persoonlijke opbrengst geeft, kan het een hoofdkeuze zijn. Kortom, instituten zijn niet de bouwstenen van de samenleving die alles goed kunnen regelen. Instituten kunnen gezien worden als individuen die samenwerken met andere individuen buiten de instelling. Wat de uitkomst ook is, het kan worden uitgelegd door motivaties en kansen van deze individuen.

Hoofdstuk 16. Sociale veranderingen

 

Sociale verandering is het niet uitkomen van verwachtingen. Sociale veranderingen worden dus gekenmerkt door de subjectieve verrassing die zij teweeg brengen. In een evenwichtssituatie is er geen verrassing. Sociale veranderingen komen alleen voor buiten evenwichtssituaties. Sociale veranderingen kunnen zowel progressief als regressief zijn, omdat zij zowel een positief als een negatief resultaat kunnen hebben. Echter, regressieve veranderingen kunnen ook deels een positief resultaat hebben. Wanneer boeren in Afrika door roofbouw hun land onbruikbaar hebben gemaakt, is dit een verlies. Aan de andere kant heeft dit de kennis gefaciliteerd dat een land niet maximaal bebouwd kan worden. Deze kennis gaat nooit verloren, en is een positief effect van een regressieve verandering.

Grote veranderingen hebben een potentieel voordeel voor iedereen. Echter, in de realiteit zijn er altijd mensen die wel en mensen die niet profiteren van een verandering. Door sociale en geografische mobiliteit verliezen sociale normen de macht over mensen. Dit wordt voor een groot deel bepaald doordat mensen veel tijd besteden met relatief onbekenden die geen sociale controle uitoefenen over de normen.

Toen mensen van het platteland verhuisden naar de stad was dit van grote invloed op hun normen. Normen van het platteland, zoals wederzijdse hulp, gingen verloren in de anonimiteit van de stad. Hierdoor ontstaat er een normenvrije samenleving, wat een negatief effect van progressie is. Aan de andere kant ontstaan er ook nieuwe normen, die de relatie met relatief onbekenden bepalen.

In traditionele gemeenschappen accepteren mensen hun omstandigheden omdat zij dit zien als hun lot, en denken dat zij er niks aan te kunnen veranderen. Wanneer hun omstandigheden verbeteren, kunnen zij hun adaptieve voorkeuren aanpassen

De mogelijkheid voor een regiem om externe druk te weerstaan, is afhankelijk van het interne welzijn van het regiem. Het interne welzijn wordt voor een groot deel bepaald door de manier waarop de financiën worden geregeld. Wanneer een regiem in geldnood raakt, is het de macht kwijt. Het ergste wat op dit punt kan gebeuren, is dat de machthebbenden hun titel verkopen. Hierdoor verliest de titel de macht en eer die er mee gepaard gingen. Op de lange termijn zal de legitimiteit van de macht niet meer bestaan.

De mensen die profijt hebben bij veranderingen zijn mogelijk niet sterk genoeg om verandering te forceren. Vaak vormen deze mensen een coalitie met de onderste laag van de samenleving. Ze moeten de onderste laag van de samenleving er van overtuigen dat de huidige macht de positie niet waard is. Daarbij moeten ze er voor zorgen dat deze mensen en van overtuigd zijn dat zij baat hebben bij een verandering. Het risico hierbij is dat er oncontroleerbare situaties ontstaan. Het kan zijn dat de grootste groep mensen die deel heeft genomen aan de verandering, het gevoel heeft niet voldoende baat gehad te hebben bij de verandering. Als zij in opstand komen, en eerlijkheid eisen, nemen zij de verandering in eigen hand. In plaats van het veranderen van het regiem, schaffen zij het totale regiem af.

Door het opstellen van regels kan succes in en door een machthebbend orgaan gefaciliteerd worden. Dit is echter niet genoeg om succes af te dwingen. Uiteindelijk wordt de uitkomst bepaald door de tactische en strategische vaardigheden van de beide partijen. Deze vaardigheden zijn rationeel bepaald, maar niet volledig afhankelijk van de ratio.

De meeste huidige samenlevingen zijn stabiel en redelijk effectief. Dit wordt bepaald door geplande verandering door de regeringen. Sommige maatschappijen worden volledig bepaald door centrale planning, anderen deels door centrale en deels door decentrale planning. Verandering is in deze maatschappijen geen gevolg van onvoorziene omstandigheden en onbedoelde consequenties, waarbij mensen niet weten wat er gebeurd. Verandering is hier een bedoeld proces van rationele verbetering.

Echter, de mogelijkheid voor machthebbende organen om grootschalige veranderingen teweeg te brengen, is beperkt. Dit is deels bepaald door eerder besproken factoren, en deels door de complexiteit van sociale interacties. Kleine veranderingen, trial-and-error procedures en beperkte planning lijken hoopgevender te zijn. Het effect hierbij is beperkt, doordat er veel kleine veranderingen nodig zijn om een grote, maatschappelijke veranderingen te organiseren.

Om een strategie te kiezen, heeft de planner twee vormen van informatie nodig. Ten eerste moet hij informatie hebben over de huidige staat van de economie. Ten tweede heeft hij informatie nodig over gevolgen van verandering. Deze informatie is lastig te verkrijgen, omdat mensen zelf niet kunnen zien wat de gevolgen van een verandering zijn. Ook zijn alternatieven niet altijd duidelijk. De opbrengst van een verandering is onmogelijk om vast te stellen.

Het grootste probleem bij het kiezen van een nieuwe strategie is de onbetrouwbare informatie vanuit de maatschappij. Omdat de planner te maken heeft met individuen in een grotere groep, is het onmogelijk om vast te stellen hoe deze individuen en de totale groep zich zullen gedragen onder andere omstandigheden. Ook voorkeuren en normen kunnen veranderen als gevolg van sociale verandering.

Het is mogelijk om te beginnen met kleine stappen, en deze aan te passen wanneer nodig. De invloed van de veranderingen kan bepaald worden, en de gevolgen van generalisatie kunnen voorspeld worden. De stappen kunnen steeds verder uitgebreid worden, tot op het punt dat het plan volledig gegeneraliseerd is. Echter, het kan zijn dat de kleine stappen niet werken terwijl de totale verandering dat wel zou doen. Stel dat een planner bedenkt om alle bedrijven staatseigendom te maken. Omdat dit een ingrijpende verandering is, besluit hij om eerst zelf kleine bedrijven op te zetten die staatseigendom zijn. Wanneer dit werkt, stelt hij een punt wat betreft grootte, waaronder alle bedrijven staatseigendom worden. Wanneer dit werkt, neemt hij steeds grotere bedrijven die hij staatseigendom maakt, met als doel uiteindelijk alle bedrijven staatseigendom te maken. Het kan zo zijn dat wanneer alle bedrijven staatseigendom zijn, dit een erg effectieve en winstgevende economie wordt. Echter, wanneer slechts een paar kleine bedrijven staatseigendom zijn in een kapitalistische economie, dit juist een erg negatief effect heeft. De planner kan er dan voor kiezen zijn plan te laten varen en alle bedrijven weer kapitalistisch te maken. Hierdoor wordt een grote kans voor de economie gemist, omdat niet alle gevolgen te overzien waren.

Wanneer de planner er voor zou kiezen om de verandering op grote schaal door te voeren, zouden niet alleen in de economie, maar ook in verlangens en mogelijkheden van mensen enorme veranderingen ontstaan. Het zou jaren of misschien eeuwen kunnen duren voor de verandering op zijn plek gekomen is en een nieuw evenwicht ontstaat. Het zou een enorm geduld en uithoudingsvermogen vragen van alle betrokkenen. Ook is het onbekend of negatieve gevolgen blijvend zullen zijn en deel van een nieuw evenwicht zijn, of slechts tijdelijk nadat de verandering net is doorgevoerd. Het enige wat mensen gemotiveerd en tevreden zou houden in deze situatie, is het accepteren van de verandering als zijnde rechtvaardig voor allen en niet als zijnde economisch effectief. Op dit punt gaat het echter niet meer over sociale planning, maar over een sociale beweging voor reformatie. 

Bron

  • Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Image

Check summaries and supporting content in teasers:
Begrippenlijst Nuts and Bolts of the Social Sciences

Begrippenlijst Nuts and Bolts of the Social Sciences

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.

Begrippenlijst

Sommige termijn zijn opgeschreven als 'B, A', om ze in deze alfabetische lijst bij soortgelijke termen te kunnen plaatsen, lees deze als 'A B'. b.v. 'Costs, social' = 'Social costs'

-Absolute macht: Alles conform de wet

-'Allais paradox': Als men kan kiezen tussen 50% kans op 3000 of 25% op 6000, zal de 'certainty effect' zorgen dat deze kiezen voor de eerste optie, maar wanneer de keuze is tussen 50% kans op.........Read more

Access: 
Public
Boeksamenvatting bij Nuts and Bolts for the Social Sciences van Elster
Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Society and culture - Theme
Join WorldSupporter!
Check more of topic:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1406