Staatsrecht 1 - RUG - Hoorcollegeaantekeningen & Sheetnotes
- 1610 reads
De volgorde van de behandelde onderwerpen is veranderd. De positie van het tweekamerstelsel wordt als eerste besproken.
Het onderwerp 'het kiesstelsel' en de artikelen uit de grondwet worden behandeld.
In 2017/2018 worden in het eerste hoorcollege de onderwerpen 'het Koningschap (de kenmerken e.d.) en de ministeriële verantwoordelijkheid (art. 42 Gw) behandeld in plaats van in het tweede hoorcollege.
Het budgetrecht van artikel 105 lid 1 Gw wordt behandeld.
De vertrouwensregel behoort tot het ongeschreven staatsrecht.
Ken het verschil tussen het actief en het passief kiesrecht.
De regering bestaat uit de Koning en de ministers. (art. 42 Gw.) Er zijn ministers (43), staatssecretarissen (46) en ministeries (44). In het kabinet zitten de ministers en de staatssecretarissen.
Een ministerie is een ambtelijke organisatie met aan het hoofd een minister. Bij het ministerie werken ook staatssecretarissen. Zij kunnen als een soort onder- ministers worden beschouwd.
De Staten-Generaal, ook wel het parlement, bestaat uit de eerste en de tweede kamer. (Art. 50 jo. 51 Gw.) Er is in de Staten-Generaal sprake van Fracties. Fracties zijn groepen mensen in de kamer met dezelfde politieke kleur. Oftewel. Fracties zijn politieke partijen.
In de Staten-Generaal bestaan ook commissies. Deze zijn juist niet gelijkgezind. Commissies zijn verdeeld om het werk te verdelen en overzicht te geven. Commissies doen voorbereidend werk maar hebben geen macht. In Nederland hebben zij geen bevoegdheid om belangrijke beslissingen te maken. Commissies zijn altijd gericht op een bepaald onderwerp. Vanuit elke fractie gaan een bepaald aantal mensen met een zetel in commissies. De hoofdregel is dat in elke commissie elke fractie vertegenwoordigd wordt.
In Nederland is er over het algemeen geen sprake van directe democratie. Er zijn echter wel mogelijkheden toe. De eerste is het burgerinitiatief; Het proces wordt beschreven in 132a RvOII, de mogelijkheid voor burgers om iets op de agenda te krijgen. Dat maakt dat erover gesproken moet worden. Een voorbeeld hiervan is Arjen Lubach die Farao der Nederlanden wilde worden. Voor een burgerinitiatief moeten er een bepaald aantal handtekeningen worden verzameld.
Er zijn een aantal eisen waar een burgerinitiatief aan moet voldoen, deze staan opgenoemd in 132a RvOII, een van de belangrijkste eisen is, ‘Het burgerinitiatief kan niet betreffen; (…) zaken die in strijd zijn met de Grondwet”
Tot nu toe heeft het burgerinitiatief nog nooit wat opgeleverd.
De tweede mogelijkheid is het Referendum; Het Referendum is een volksstemming. Kiezers mogen dan een vraag beantwoorden. Referenda zijn echter niet bindend, volgens de Grondwet. Er hangt een derde oproep tot de Grondwetswijziging maar de vorige twee zijn al verworpen. De nieuwe wet zou mogelijk moeten maken dat referenda wel bindend worden.
Voor het raadgevende Referendum zijn twee stappen te onderscheiden, de eerste is de stemming. 10.000 mensen moeten voor een referendum stemmen. Daarna moeten er binnen 300.000 stemmen extra worden verzameld.
Er zijn andere participatie-instrumenten; De AwB bijvoorbeeld geeft een aparte titel voor de openbare voorbereidingsprocedure waarmee de belanghebbende zo goed mogelijk kan worden betrokken. Andere mogelijkheden zijn bijvoorbeeld inspraak op een gemeente vergadering.
In Nederland hebben we meer een Representatieve democratie. Representeren. opnieuw present zijn… Het Collectief, (iedereen) wordt geacht aanwezig te zijn in een groepje van ons. In Filosofische zin is in de Staten-Generaal (art. 50 Gw) iedereen aanwezig. Het gehele Nederlandse volk wordt dus vertegenwoordigd door 225 volksvertegenwoordigers. De schijn wordt gewekt alsof de meningen van de 225 volksvertegenwoordigers voldoende omvattend zijn.
Zelfs wanneer iedereen naar de stembus zou gaan dan nog zou niet iedereen kunnen worden meegenomen. Mensen van 17 jaar en jonger en mensen die niet stemgerechtigd zijn zouden nooit meetellen.
Om sturing van de partij te voorkomen stemmen de Kamerleden op grond van art. 67 lid 3, ze stemmen zonder last. Juridisch gezien zijn ze op die manier dus niet gebonden aan een partijprogramma. Al doen ze dat natuurlijk wel.
Op grond van art. 4 Gw is iedereen kiesgerechtigd. Iedereen mag kiezen en gekozen worden. In 1917 werd bepaald dat mannen kiesrecht hadden, vrouwen konden het volgens de grondwet krijgen. In 1919 kregen ze dat dan ook. Pas in 1921 werd het daadwerkelijk opgenomen.
Voor het actieve kiesrecht gelden de vereisten uit art. 54 Grondwet. Nationaliteit, leeftijd, uitsluiting en ingezetenschap.
Iedereen mag stemmen voor de 2e Kamerverkiezingen. Mits je voldoet aan de vereisten van de nationaliteit. (art. 50 Gw, SG vertegenwoordigd Nederlanders), leeftijd (pas in 1972 18 jaar, eerder 23) je mag niet uitgesloten zijn, (Dat laatste kan op grond van art.28 lid 1, 3 Sr.) Het is een bijkomende straf bij zeer ernstige delicten.) en ingezetenschap. Nederlanders die in het buitenland wonen en voldoen aan de vereisten, mogen meedoen tenzij je in Curaçao, Aruba of Sint-Maarten woont. (Omdat je daar dan al kiesgerechtigd bent.)
Op grond van art. 56 GW, geldt voor het passieve kiesrecht alles hetzelfde. Met uitzondering van het ingezetenschap.
De wet heeft ruimte om mensen in andere landen uit te zonderen van het actieve kiesrecht. In het passieve kiesrecht kan dat niet.
Er zijn verschillende verdelingsstelsels. Het eerste stelsel is het meerderheidsstelsel; Dit deelt zetels toe op basis van verkregen meerderheden. Je verdeelt het land in evenveel vakjes dat er zetels zijn. Per vakje wordt er dan gestemd wie dat stukje mag vertegenwoordigen.
Het systeem van evenredige vertegenwoordiging werkt anders. Een aantal belangrijke begrippen zijn stemcijfer, kiesdeler en voorkeursstemmen. Het stemcijfer is het aantal stemmen in cijfers. De kiesdeler is het stemcijfer gedeeld door het aantal te verdelen zetels. Zo weet je hoeveel stemmen je nodig hebt voor een zetel. Het aantal stemmen gedeeld door de kiesdeler wordt dan het aantal zetels.
Voorkeursstemmen is als een bepaald persoon op de lijst van een bepaalde fractie een aantal stemmen dat gelijk aan of meer is dan de kiesdeler. De personen met voorkeursstemmen zijn het eerste bij de te verdelen zetels.
Meerderheidsstelsel; (in bijv. Engeland)
Voor: Het stelsel is erg eenvoudig. Er is geen sprake van ingewikkelde formules. Per definitie heb je te maken met bekende mensen, je kiest namelijk zelf voor de mensen van jouw district. In de praktijk leidt dit systeem dan ook tot stabiele en goede regeringen.
Tegen: Het leidt eigenlijk altijd tot een twee-partijen stelsel. Je kiest immers alleen voor een partij als je denkt dat deze ook kan winnen. Als je voor een partij kiest welke laag in de peilingen staat heeft daarop stemmen geen zin. Je stem wordt dan niet meegenomen in de berekeningen.
Evenredige vertegenwoordiging.
Nadeel: Er is een grote kloof tussen de kiezer en de vertegenwoordiger. Het parlement raakt versplinterd omdat er geen prikkel in het kiesstelsel is om grote partijen te steunen. Je stem uitbrengen op kleinere partijen telt namelijk in dit systeem gewoon mee in de berekeningen.
De partijen hebben in de kamer in dit stelsel veel meer te zeggen dan bij het andere stelsel. De Kamerleden zitten er nu namelijk vaker voor zichzelf. Een lokale crisis maakt ze niet zoveel uit. Je moet gewoon goed op de lijst komen te staan en daar kan een politieke partij bij helpen.
De Staten-Generaal is pas tweehonderd jaar de volksvertegenwoordiging. Hij bestaat al langer, namelijk vijfhonderd jaar.
De Staten-Generaal bestaat uit twee kamers. De vraag is, waarom? Er zijn drie argumenten te bedenken vóór het tweekamerstelsel. De eerste is, het is een Federale organisatie. Federaties hebben bijna altijd een twee-kamer-stelsel. Eén kamer vertegenwoordigd hierin het volk en één de deelstaten.
Het tweede argument is, het is de Vertegenwoordiging van de aanzienlijksten in de samenleving. Er is dus sprake van klassenjustitie. De klassen vonden dit vroeger wel belangrijk, wat uiteindelijk de aanleiding was voor oprichting in Nederland.
Het derde argument is, dat de kamers een verschillende taak kunnen hebben. De één meer beperkt dan de andere.
Vroeger was de extra kamer alleen nog voor de aanzienlijksten. Daarnaast maakt de Grondwet in Nederland nauwelijks verschil tussen de taken en de bevoegdheden van de 1e en de 2e kamer. Daarom zijn deze drie argumenten dus eigenlijk niet van toepassing.
Er zijn wel een aantal verschillen tussen beide kamers;
De eerste is de omvang. Op grond van art. 51 lid 2, 3 heeft de 2e kamer 150 en de 1e 75 leden.
De tweede is de wetgeving. De 2e kamer mag wijzigingen aanbrengen, het recht van amendement, en wetsvoorstellen tot stand brengen, het recht van initiatief. De 1e kamer kan enkel verwerpen of aannemen. Dat kan de 2e kamer ook.
Het derde verschil is het aantal uren werk. In de 2e kamer heb je er een fulltime baan aan. In de 1e kamer een dag per week.
Het vierde verschil is dat de 1e kamer door de Provinciale Staten word gekozen en de 2e kamer door ons.
Beide kamers werken samen met commissies; commissies van de kamers met daarin tweede kamer-leden. Tegenover elke minister en elk ministerie staat een commissie, die daar specifiek op let.
Om zelfstandigheid van Kamerleden te garanderen zijn er op een aantal gebieden regels getroffen.
De zelfstandigheid wordt geregeld op verschillende gebieden, het eerste gebied is het eigen Reglement van Orde. Zo hebben beide kamers een Reglement van Orde gemaakt waarin staat hoe de kamers alles regelen. (Art. 72 Gw.). Het tweede gebied is het onderzoek van de geloofsbrieven. Kamers kunnen onderzoeken of iemand wel juist gekozen is. (art. 58 Gw.). Het derde gebied is de Parlementaire immuniteit. Dit maakt dat ze on-vervolgbaar zijn. Leden van de kamers kunnen niet worden vervolgd voor wat ze zeggen tijdens de vergadering en in de kamer. Dat beschermt tegen de kiezers en tegen de niet-kiezers. Art. 71 Gw. Het vierde gebied is het verbod van last, Kamerleden zijn alleen gebonden aan het eigen geweten. Afspraken met de partij zijn niet in rechte afdwingbaar. (art. 67 lid 3 Gw.)
Het vijfde gebied is de Eed of Belofte uit art. 60 Gw. Er moet worden beloofd dat men trouw is en goed zal vertegenwoordigen. Als laatste het gebied van de geleidelijke vergoedingen. Art. 63 Gw. Dit zijn onkostenvergoedingen.
Het Koningschap kenmerkt zich grofweg in twee kenmerken, namelijk: Erfelijkheid (art. 24 Gw.) en het Ambtskarakter; Hierover is niets geregeld in de Grondwet. Het karakter is het zijn van Staatshoofd, ook dat wordt niet benoemd in de Grondwet. De rol van het koningschap is erg belangrijk maar toch heb je als staatshoofd weinig te zeggen.
Na de Franse tijd, via allerlei politieke veranderingen en onder andere Willem van Oranje, kwam het uiteindelijk uit op een constitutionele monarchie. De Koning was het middelpunt van de monarchie. Het was de start van een politiek format, met de koning als middelpunt.
De ministers moesten in 1848 de rol van de koning overnemen. De koning werd onschendbaar en wanneer je onschendbaar bent is het beter niet al te veel met de politiek te bemoeien. Op het moment van overname van de rol, kwam er een politieke evidentie waardoor de ministers één politieke eenheid moesten vormen. Dat was de enige manier om als ministers iets te kunnen regelen.
Vanaf 1848 gold de term koning dus ook voor de ministers. Eerder werd met koning echt alleen de koning aangeduid.
De term regering, koning en ministers, werd pas in 1983 grondwettelijk in gebruik genomen.
De betekenis van het koningschap valt wederom uiteen in twee vormen. De eerste is een magistraatsfunctie; de koning vervult als staatshoofd een ambt, heeft dus een functie in het landsbestuur, een magistraatsfunctie. Het is geen politieke rol, het kan bestuurlijk zijn e.v. Staatsrechtelijk is er op de rol nauwelijks grip te krijgen. De koning heeft uit naam van zijn functie wel een aantal rechten verworven. Bijvoorbeeld het recht op advies, recht om aan te moedigen etc.
De tweede vorm is de symboolfunctie; Hierbij gaat het meer om de vraag wat de koning is. De rol van het koningschap is het zorgen voor eenheid, een voorbeeldfunctie.
Over de koning is in de grondwet niet erg veel vermeld. De troonopvolging; het continuïteitsbeginsel wordt beschreven in art. 25 Grondwet. In art. 27 Grondwet wordt vermeld dat de koning afstand kan doen van het koningschap. In art. 28 Gw wordt gesproken over eventuele huwelijken, in art. 29 Gw de uitzonderingsgevallen hierop. In art. 30 Gw wordt gesproken over het geval wanneer er geen opvolger is en in art. 33 Gw wordt gesproken over wanneer de koning niet langer bekwaam is.
Persoonlijke rechten, met betrekking tot geld staan beschreven in art. 40 Gw en Wet Financïeel statuut van het Koningschap.
In de kabinetsformatie zijn er weinig regels. Als ze er al zijn staan ze vooral in niet-staatsrechtelijke bronnen.
De benoeming en ontslag staan geregeld in art. 43 en 47 Gw.
Van oorsprong zijn het politieke procedureregels. In art. 139a en 139b RvOII is opgenomen dat de kamers vanaf dat moment het Kabinet zelf konden samenstellen. Tot dan toe was de rol van de koning in de formatie erg ingewikkeld geweest.
Wanneer een kabinet opnieuw word ingesteld verkeerd het een tijdje in demissionaire status. Op dat moment zijn de portefeuilles ingeleverd en is het dus een beetje aan het afbouwen. Het kabinet kan op dat moment alleen nog lopende zaken aanpakken. Het landsbestuur ligt op dat moment een beetje stil.
Ministeries worden beschreven in art. 44 Grondwet. Het hoofd van het ministerie is volgens lid 1 van dit artikel de minister. Ambtenaren zijn hiërarchisch aan hem ondergeschikt. Hoofden van ministeries worden vaak aangeduid als minister VAN.
Een minister zonder portefeuille ( lid 2) is een minister zonder ministerie. Zij wonen dan bij andere ministeries in en worden minister VOOR… genoemd. Wettelijk gezien staat de minister zonder portefeuille niet lager dan de minister met portefeuille. Toch is hij van de ander afhankelijk. De minister zonder portefeuille krijgt namelijk geen eigen geld. Dat geld wordt gestort bij het ministerie bij wie hij in woont. De minister zonder portefeuille is welkom bij de ministerraad.
De staatssecretaris (art. 46 Gw) werkt alleen wanneer de minister dat nodig acht. Hij is een soort plaatsvervanger maar die taak voert hij maar zelden echt uit. Hij mag dan ook niet voor hem vervangen in een vergadering. De minister is te allen tijde verantwoordelijk voor wat de staatssecretaris doet.
De ministerraad (art. 45 Gw) wordt gevormd door de ministers. Politiek is dit het centrale orgaan. Hierin zitten geen staatssecretarissen. Deze komen wel bij het kabinet.
In de ministerraad moet er sprake zijn van homogeniteit, dat betekent dat er een eenheid gevormd moet worden. ministers zijn gebonden aan de ministerraad.
De samenstelling van de ministerraad wordt beschreven in art. 45 Gw, de taken en bevoegdheden in lid 3.
De minister-president heeft in hoofdlijnen dezelfde positie als andere ministers. Het enige verschil is dat hij voorzitter is en daarbij behorende taken heeft. In de politieke werkelijkheid is de taak zwaarder, daar moet hij in de Raad van Europa zitten om met de rest mee te praten. Dat is vooral beeldvorming, net als de wekelijkse persconferenties. Iedereen is bezig om het ambt op te voeren tot iets wat het niet is. Dit maakt dat er spanning is.
De afgelopen eeuwen is er een machtsstrijd geweest tussen de koning, de ministers en het parlement. Deze is als volgt verlopen;
1814/1815: De Koning is soeverein met het parlement als medewetgever. Eerst hebben de ministers weinig trek in wetgeving en regeren. Langzaam wordt het anders. Het parlement wil meer macht.
1939: Het eerste gedwongen ontslag van een minister door de tweede kamer.
1840: De eerste inbreuk op de positie van de koning in de grondwet.
1848: In de grondwet wordt politieke ministeriële verantwoordelijkheid geschreven en ontbindingsrecht. De koning moest hier wel aan toegeven. De ministers worden hiermee het machtscentrum van het landsbestuur.
1866-1868: Kwestie Meijer/Kwestie Luxemburg: de vertrouwensregel, de regering wilde Mijer benoemen tot gouverneur generaal van Indië, de tweede kamer zei dat dat inderdaad een bevoegdheid was van de koning maar dat niet wilde zeggen dat deze ongelimiteerd is en dat daar geen eisen aan mochten worden gesteld.
De tweede kamer wordt het centrum van het landsbestuur.
1917: Het algemeen kiesrecht wordt ingesteld en het stelsel van evenredige vertegenwoordiging.
In Nederland hebben we een gematigd dualistisch stelsel. Ministeriële verantwoordelijkheid is volgens art. 42 Gw de hoeksteen van de parlementaire democratie.
De omvang wordt bepaald door de tweede kamer. Het kabinet kan dus nooit zeggen, daar gaat u niet over. Het is een soort risicoaansprakelijkheid.
Wanneer de tweede kamer boos wordt vliegt de minister of staatssecretaris de laan uit. Ook al is het de fout van de ambtenaren.
De verhouding tussen de regering en het parlement wordt geregeld door de vertrouwensregel. Ministers en staatssecretarissen kunnen niet aanblijven als de 2e en de 1e kamer het vertrouwen hebben opgegeven.
Op grond van art. 68 Gw hebben ministeries een inlichtingenplicht. Je zou dit kunnen zien als een paraplu. Onder deze paraplu, (die onder de tent van de ministeriële verantwoording valt) staan weer andere rechten zoals in te dienen moties enz. enquêterecht bijvoorbeeld (art. 70 Gw.)
Middelen om de paraplu te activeren en zo de tent te activeren zijn parlementaire middelen.
Het sluitstuk hiervan is de vertrouwensregel.
Een motie van wantrouwen in dienen gebeurt eigenlijk vrijwel nooit, meestal doen ze dit via een andere weg.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1782 |
Add new contribution