Hoorcollege aantekeningen internationaal recht

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.

Hoorcollege week 1

Deze week zal het gaan over begrip en aard van het internationaal recht en in het speciaal over de bronnen van het internationaal recht.

Als eerste wordt het internationaal recht geïllustreerd aan de hand van het conflict over een aantal eilanden in de Chinese zee. Zowel China als Japan denkt daar aanspraak op te kunnen maken.  De belangen hierbij zijn uitbreiding van het territoir en toegang tot natuurlijke hulpbronnen. Het toepasbare recht in deze casus zijn onder andere het zeerecht en een bilateraal verdrag, bovendien speelt geschilbeslechting een rol.

Het internationaal (publiek)recht komt voor uit internationale bronnen:

  1. Verdragen
  2. Gewoonterecht
  3. Besluiten van internationale organisaties
  4. Algemene rechtsbeginselen

N.B Niet alle regels zijn bindend voor alle staten.

Artikel 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof geeft als bronnen:

  1. Verdragen
  2. Gewoonterecht
  3. Algemene beginselen
  4. Subsidiair: gerechtelijke beslissingen en doctrine

Daarnaast zijn nog van belang:

  1. Bindende besluiten van internationale organisaties
  2. Eenzijdige handelingen (Een soort juridische belofte; een verplichting op zich nemen ten opzichte van alle andere staten
  3. Redelijkheid en billijkheid

Verdragen als bron van het internationaal recht

Verdragen zijn (anders dan gewoonterecht) altijd geschreven recht alsook geregistreerd en gepubliceerd, omwille van de toegankelijkheid. Bovendien zijn verdragen niet beperkt tot bepaalde onderwerpen, verdragen mogen alleen niet ingaan tegen dwingend recht (ius cogens).

Gewoonterecht

Het gewoonterecht wordt behelsd door de statenpraktijk en de opinio iuris. Een discussiepunt is of het gewoonterecht valt te wijzigen. Ergo: Is een afwijkende praktijk schending van de regel of het begin van een nieuwe regel? In ieder geval is het gewoonterecht niet onveranderlijk, het gewoonterecht moet geïnterpreteerd worden. Zie in dit verband ook paragraaf 86 van de Nicaragua zaak.

Wanneer er samenloop is van bronnen van het internationaal recht is de hiërarchie als volgt:

  1. Lex specialis derogat lege generali
  2. Lex posterior derogat lege priori
  3. Artikel 3 van het Handvest van de VN
  4. Ius Cogens

Bij het gewoonterecht wordt ervan uitgegaan dat de wil verweven zit in de rechtsbron, de staten hebben tenslotte zelf invloed op wat ze doen.

Een normatieve vraag hierover is: Is het wenselijk dat het zo in elkaar zit?

De empirische vraag is vervolgens: Gebeurt dit ook?

 

Hoorcollege week 2

Deze week gaat het over bronnen en verdragenrecht.

Sommige bronnen bevatten primair recht, andere bronnen bevatten secundair recht. Een voorbeeld dat hierbij wordt gegeven is de regel dat foltering verboden is (primair recht) en het recht op compensatie nadat foltering toch heeft plaatsgevonden (secundair recht). Ook wordt er een onderscheid gemaakt tussen materiële en formele bronnen.

Een verdrag is:

  1. Iedere bindende afspraak (vormvrij)
  2. Beheerst door het internationaal recht
  3. Tussen staten of internationale organisaties
  4. In geschrifte

Er bestaan twee typen verdragen: bilaterale verdragen en multilaterale verdragen. Respectievelijk tussen twee staten en tussen meer dan twee staten. Een voorbeeld van een multilateraal verdrag is het Benelux verdrag.

Een onderscheid wordt ook gemaakt tussen contractuele verdragen en rechtscheppende verdragen. Er bestaat dan ook analogie met het contract (denk hierbij aan de wilsovereenstemming). Een verschil is echter dat er vaak een rechtscheppende inhoud bestaat in plaats van een contractuele inhoud (materieel verschil).

 

Zaak Qatar/Bahrein

De rechtsvraag in deze zaak is: Wanneer is een overeenkomst tussen staten een verdrag? (ergo: Wanneer bestaat er een juridische verplichting?) Het klassieke criterium bij het maken van het onderscheid tussen verdragen en niet-juridische afspraken is dat er gekeken wordt naar de intentie van staten.

In de zaak Qatar/Bahrein echter wordt de intentie geobjectiveerd, dat wil zeggen dat het niet langer gaat om de intentie maar om de tekst. Als ministers bevoegd zijn dergelijke afspraken te maken op papier dan zijn die in de meeste gevallen bindend. N. B Zie in dit verband paragraaf 27 van het hierboven besproken arrest.

 

Totstandkoming van een verdrag

De totstandkoming van een verdrag bevat de volgende fasen:

  1. Onderhandeling
  2. Aanname verdrag (artikel 9 WVV)
  3. Ondertekening (vooral symbolisch)

 

Het kan zo zijn dat er een verdrag gesloten is maar dat de instemming van de staat ongeldig is, zo ook in de zaak Preah Vihear Tempel (Thailand/Cambodja). Dwaling kan een grondslag zijn voor de ongeldigheid van de instemming maar slechts als zij daar zelf niet aan heeft bijgedragen en dus te goeder trouw is (artikel 46 tot en met 53 WVV).

Ook kan het zo zijn dat een verdrag tot stand is gekomen maar de staat zich beroept op voorbehoud. Voorbehouden zijn verboden indien zij expliciet zijn verboden in het verdrag of als zij in strijd zijn met het voorwerp en doel van het verdrag (artikel 19 WVV).

Tenslotte bestaan er nog twee mogelijkheden om een verdrag “naar je hand te zetten”. Ten eerste de interpretatie van verdragen en ten tweede als er sprake is van een fundamentele wijziging van omstandigheden (artikel 62 WVV). Zie bij dit leerstuk ook de Gabcíkovo zaak.

 

Hoorcollege week 3

Deze week zal het gaan over de rechtspersoonlijkheid van staten en internationale organisaties.

De subjecten van het internationaal recht zijn onder andere individuen, ondernemingen, internationale organisaties en de facto regimes. De rechtssubjectiviteit houdt onder meer het volgende in:

  1. De mogelijkheid tot het verrichten van rechtshandelingen

  2. De mogelijkheid tot het afdwingen van rechten

  3. Het hebben van plichten

  4. Aansprakelijkheid voor het schenden van plichten

 

Rechtssubjectiviteit is nodig om organisaties hun functie te kunnen laten vervullen, zie hiervoor het arrest Reparation for Injuries. Rechtssubjectiviteit maakt regulering mogelijk en kan bovendien het gezag van staten bedreigen.

 

Om een staat als rechtssubject te kunnen aanmerken moet er voldaan zijn aan de volgende criteria:

  1. Een permanente populatie

  2. Een afgebakend territoir

  3. Er moet sprake zijn van effectief gezag (Feitelijke onafhankelijkheid van het “oude” centrale gezag en zelf uitoefenen van effectief gezag over bevolking en grondgebied)

N.B De capaciteit tot betrekking met andere staten is ook een criterium maar geen juridisch criterium.

 

Een primair kenmerk van staten is de soevereiniteit, zie hiervoor paragraaf 205 van de Nicaragua zaak en artikel 2 lid 1 van het Handvest van de VN. De soevereiniteit van staten wordt begrensd door het internationaal recht, dit wordt toegelicht aan de hand van de zaak Nationality decrees issued in Tunis and Marocco.

 

Erkenning

Erkenning is de aanvaarding door een andere staat dat een andere etniteit voldoet aan de feitelijke vereisten voor staatsvorming en derhalve, in hun onderlinge betrekkingen, internationale rechtssubjectiviteit bezit. (Erkenning kan “meehelpen” aan de effectiviteit, denk hierbij aan de erkenning van Kosovo door de VN en de EU). Een gevolg van erkenning is dat er rechtsbetrekkingen ontstaan maar kan soms ook leiden tot polarisatie.

Legaliteit en zelfbeschikking spelen ook een rol bij de rechtspersoonlijkheid van staten; Een staat mag niet ontstaan in strijd met fundamentele regels van het internationaal recht. Een voorbeeld hiervan is Noord-Cyprus waar zeer veel militair geweld door Turkije plaatsvond.

Zelfbeschikking is een grond voor ongeldigheid die regelmatig voorkomt, een voorbeeld hiervan is de annexatie van Palestijnse gebieden door een Israëlische muur. We erkennen alleen Israel binnen haar reguliere grenzen.

 

Internationale organisaties

Een internationale (gouvernementele) organisatie is een etniteit opgezet door staten met rechtspersoonlijkheid. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een beperkt lidmaatschap en een universeel lidmaatschap en tussen specifieke en algemene functies.

De rechtspersoonlijkheid van internationale organisaties wordt expliciet toegekend in het verdrag (bijvoorbeeld: artikel 47 VEU, de Unie bezit rechtspersoonlijkheid). Zie in dit verband ook de Reparation for Injuries Case. Internationale organisaties bezitten, in tegenstelling tot staten, geen algemene bevoegdheid. Uit de hierboven genoemde zaak blijkt dat het gaat om geïmpliceerde bevoegdheden.

 

Hoorcollege week 4

 

Deze week gaat het over de afbakening van staatsgezag en over de immuniteiten van staten en internationale organisaties.

 

Jurisdictie

Jurisdictie is een ander woord voor rechtsmacht. Er zijn vier gronden voor jurisdictie:

  1. Territorialiteit (onderscheid tussen subjectief en objectief)
  2. Nationaliteit (onderscheid tussen passief en actief)
  3. Bescherming
  4. Universaliteit (onderscheid tussen verdragsgerelateerd en zuiver)

Eén van deze vier gronden is nodig om jurisdictie op te baseren.

 

Extraterritoriale jurisdictie

Extraterritoriale jurisdictie ziet toe op de effecten binnen een grondgebied, onder andere:

  1. Objectief territorialiteitsbeginsel
  2. Effectenbeginsel
  3. Beschermingsbeginsel

Nationaliteit is van toepassing op Nederlanders die een misdrijf plegen in het buitenland, de Nederlandse rechter heeft dan rechtsmacht. In alle gevallen is er een onderscheid tussen wetgevende, rechtsprekende en handhavende rechtsmacht.

 

Extraterritoriale handhaving is schending van de territoriale soevereiniteit van een andere staat, tenzij er toestemming is van de staat op wiens grondgebied de betwiste handeling plaatsvond.

 

Piraterij

Voor het leerstuk piraterij is de zaak Semanyolu van belang. Piraten kun je in beginsel niet berechten als de piraterij op volle zee plaatsvindt (zie voor de verschillende zones in zee de sheet over zeerecht). Er ontstaat een gat omdat er geen jurisdictie is, toch wordt er een uitzondering gemaakt voor piraterij. Iedereen heeft de bevoegdheid piraten te arresteren.

 

Immuniteiten

Immuniteiten zijn gebaseerd op de volgende algemene beginselen:

  1. Non interventie
  2. Soevereine gelijkheid
  3. Par in parem non habet imperium (een gelijke heeft geen rechtsmacht over zijn gelijke)

Bij immuniteiten wordt er een onderscheid gemaakt tussen acta iure imperii en acta iure gestionis, respectievelijk soevereine en privaatrechtelijke handelingen. Er is een afgeleide immuniteit voor individuele gezagsdragers.

Een onderscheid wordt ook gemaakt tussen functionele en persoonlijke/absolute immuniteit, respectievelijk immuniteit ratione materiae en ratione personae. Eerstgenoemde geldt bijvoorbeeld voor ministers van buitenlandse zaken en diplomaten en houdt verband met hun functie. De immuniteit ratione personae zit echter op de persoon zelf zolang hij zijn functie bekleedt. Zie in dit verband ook het arrest Warrant Case (paragraaf 51, 53 en 61).

 

Immuniteit van internationale organisaties

Internationale organisaties functioneren zelfstandig en zijn derhalve niet onderworpen aan het gezag van individuele staten (artikel 5 HV VN). Internationale organisaties genieten functionaliteit van lokale jurisdictie, immuniteit is er om de functie te vervullen. De reikwijdte van de immuniteit kan heel breed zijn, zie in dat verband het arrest Euratom r.o 6.5.

Een vraag is ook of een internationale organisatie toegang heeft tot de rechter, de Behrami zaak en de Galic zaak gaan hierover.  

 

Hoorcollege week 5

 

Deze week zal het gaan over de bescherming van individuen; de rechten van de mens.

 

Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stamt uit 1950 en is het enige regionale systeem met directe toegang tot het Hof. Ook kan zij (het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, kort: EHRM) bindende uitspraken doen, dit in tegenstelling tot het VN Mensenrechtencomité.

Eerder in de geschiedenis ontstond de bescherming van mensenrechten ook al, denk hierbij aan de Déclaration des Droits de l’Homme et du citoyen uit 1789. Sindsdien wordt er een internationale minimumstandaard gehandhaafd.

 

Absolute en relatieve rechten

Absolute rechten kunnen, in tegenstelling tot de relatieve rechten, niet rechtmatig ingeperkt worden. Elke inmenging van een absoluut recht houdt een schending in. Hierbij kan een dilemma ontstaan, denk daarbij aan het Gäfgen arrest waarin met foltering werd gedreigd omdat men dacht dat het ontvoerde jongetje nog in leven was en dringend hulp nodig had.

Het verbod op foltering (daar valt ook mentale foltering onder) is een absoluut recht. Artikel 3 EVRM mag dus zelfs in een dergelijk ernstige situatie niet geschonden worden.

 

Daarnaast bestaan er veel relatieve rechten, bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting. Relatieve rechten kunnen beperkt worden. Een beperking houdt dus niet altijd een schending in. Er bestaan beperkingsgronden voor de artikelen 8 tot en met 11 van het EVRM. De vragen die je moet stellen zijn als volgt:

  1. Is het artikel van toepassing?
  2. Is er sprake van een inbreuk?
  3. Is de inbreuk gerechtvaardigd (onder lid 2)?

Het laatste criterium wordt nader ingevuld met een proportionaliteitstoets en de vraag of er een dringende reden van maatschappelijk belang is (pressing social need). Bovendien moet de beperking bij wet zijn voorzien, dit wil zeggen dat zij kenbaar en voorzienbaar moet zijn voor de burger.

 

Margin of appreciation

Bij het toetsingskader wordt ook een beoordelingsmarge gehanteerd, de margin of appreciation. In dit verband moet je gebruik maken van de zaak Goodwin tegen het Verenigd Koninkrijk , met name paragraaf 93.

Deze zaak speelt zich af in Engeland en gaat over een man die een vrouw is geworden (de operatie werd betaald door de staat). Echter wilde de Britse staat het geslacht van de vrouw niet aanpassen in het geboorteregister. Juridisch gezien was de vrouw dus nog steeds een man. De Britste staat voerde hierbij het belang van een “zuiver” geboorteregister aan, bijvoorbeeld voor statistieken.

 

Tenslotte bestaat er een onderscheid tussen burger- en politieke rechten en economische, sociale en culturele rechten. Ten aanzien van de eerste twee bestaan er tegenwoordig voor de staat ook positieve verplichten, zie hierbij de Osman zaak.

 

Hoorcollege week 6

 

The subject of this week will be “Place and Security”. Most sources are in English, for that reason this week will be completely taught in English.

 

 

Use of Force

An important question is: What does self-defense mean in International Law? Ergo: When is the use of force allowed? Use of force is considered to be prohibited, although there are exceptions.

In this context you have to see article 2 paragraph 4 of the UN Charter: All members shall refrain in their international relations from the threat or use force against the territorial integrity or political independence of any state, or in any other manner inconsistent with the Purposes of the United Nations.

 

UN Security council

Collective security is the primary responsibility of the Security Council (Primary does not mean exclusive). Not all bodies of the UN have the same competences. On your exam you must be able to make a distinction of what part of the UN you are talking about.

What the Security Council does is not always visible, but there is a system:

  1. Article 39

  2. Discretion of the Security Council

  3. Measures under article 41 (binding measures not involving the use of force)

  4. Measures under article 42 (binding measures authorizing the use of force)

 

Nota bene: The Security Council is not obligated to act but she can.

 

Self-defense is the power to defend themselves. If President Obama says: “We have to respect Israel’s right to self-defense”, he means: Israel can use force against Gaza.

An important question is: When can you actually use self-defense? The Caroline incident answers this question. “A necessity of self-defense, instant, overwhelming, leaving no choice of means and no moment for deliberation”.

Necessity and proportionality are crucial when it comes to self-defense, although there are certain moments when anticipatory self-defense is fine.

 

Hoorcollege week 7

 

Deze week gaat het over de regulering van de economie.

 

Vanaf de jaren zeventig is er steeds meer discussie ontstaan over het recht op ontwikkeling. Ook begon de Wereldbank, onder politieke invloeden, meer geld uit te geven in de jaren negentig. Kwesties waar je aan moet denken bij de regulering van de economie zijn onder andere: WTO procedures, investeringsprocedures en collectieve schuldsanering.

 

Welke organisaties?

 

  1. De zogenaamde “Bretton Woods organisaties”, een voorbeeld daarvan is het IMF
  2. De ontwikkelingsorganisaties, de VN zelf
  3. De milieu- en klimaatorganisaties, zoals de UNEP
  4. Het internationaal investeringsregime, de zogenaamde BIT’s of BIO’s

 

De structuur van het IMF (Internationaal Monetair Fonds)

De structuur van het IMF bestaat onder andere uit een Board of Governors, een Executive Board en een Managing Director.

De functie van het IMF is zorg dragen voor het internationale geldstelsel (bijvoorbeeld de hoeveelheid geld). Ook houdt zij toezicht op de betalingsbalans en de wisselkoerspolitiek van de leden, bovendien ziet het IMF toe op de continuïteit van de kredieten. De laatstgenoemde taak wordt in Europa uitgevoerd door de ECB en het ESM.

Een eventuele andere functie die het IMF toekomt, is toezicht houden op internationaal opererende banken en internationale financiële wetgeving.

 

De Wereldbank

De structuur van de Wereldbank is nagenoeg hetzelfde als de van het IMF. De voornaamste taak van de Wereldbank is het financieren van projecten die niet door gewone banken gefinancierd kunnen worden.

 

World Trade Organisation

Het materieel recht van de WTO komt in beginsel op het volgende neer:

 

  1. De meest begunstigde natie voor nationale handel
  2. Een verbod op kwantitatieve beperkingen
  3. En tarief- en barrièrereductie

 

Een belangrijk kenmerk van de WTO is de internationale investeringsbescherming, welke uiteenvalt in een klassieke en een moderne situatie. De moderne situatie ten aanzien van investeringsbescherming houdt ondermeer in dat er investering- bescherming overeenkomsten zijn met specifieke beschermingsbeginselen.

 

Hoorcollege week 9

Deze week gaat het over internationale aansprakelijkheid. Er wordt met name ingegaan op de aansprakelijkheid van staten, de aansprakelijkheid van internationale organisaties en van individuen komt kort aan bod.

 

Staatsaansprakelijkheid

 

De staatsaansprakelijkheid is grotendeels gewoonterechtelijk, er is geen sprake van een verdrag. De artikelen inzake staatsaansprakelijkheid zijn zogenaamde lex generalis (zoals in een eerder week is besproken anders dan lex specialis). Aansprakelijkheid is iedere schending van een verplichting (daarmee wordt een handelen of nalaten bedoeld), dit zegt overigens niets over waar de schade toe heeft geleid.

Een bijzondere vorm van staatsaansprakelijkheid is de concurrente aansprakelijkheid. Dit wil zeggen dat meerdere staten (of een staat en een individu of internationale organisatie) aansprakelijk zijn, verschillende actoren dus. De aansprakelijkheid van de ene staat sluit de aansprakelijkheid van andere staten niet uit.

 

Vaststellen staatsaansprakelijkheid

 

Artikel 1 zegt daarover: “Every internationally wrongful act of a state entails the international responsibility of that state”. Wat nu precies een “wrongful act” is vind je in artikel 2: De gedraging moet “attributable” zijn en “constitutes a breach of an international obligation”.

De gronden voor toerekening zijn met name te vinden in artikel 4, 5 en 8. Dat zijn vanzelfsprekend handelingen van staatsorganen (artikel 4). Ook handelingen van een entiteit die bij wet geautoriseerd is elementen van het staatgezag uit te oefenen (artikel 5) zijn aan de staat toerekenbaar. Bovendien zijn handelingen van een entiteit die onder controle van de staat handelt, bijvoorbeeld een leger dat in opdracht van de staat handelt, aan de staat toe te rekenen (artikel 8), het moet dan gaan om effectieve controle van de staat. Effectieve controle wil zeggen dat het individu an sich geen eigen initiatief in het handelen had.

Tenslotte worden ook situaties waarin individuen al een handeling hebben gepleegd, waarvan de staat het niet alleen achteraf goedkeurt maar ook beschouwt als haar eigen handelen, aan de staat toegerekend. Men kan zich voorstellen dat een dergelijke situatie zich in de praktijk niet vaak voordoet.

Het begrip “ultra vires” gebruikt men voor een situatie waarin een entiteit buiten haar boekje gaat (ergo: de entiteit handelt tegen de opdracht in). Een voorbeeld daarvan is een leger dat zich moet terugtrekken maar dit niet doet. In dergelijke gevallen is de staat aansprakelijk.

 

Deze theorie toegepast op de Srebrenica casus kan men zich de vraag stellen of handelingen van Bosnisch-Servische leiders toe te rekenen zijn aan Servië. In paragraaf 397 van de eerder besproken zaak Nicaragua is het criterium te vinden: het moet gaan om effectieve controle van de staat, daar is in casu niet aan voldaan en daarom is Servië daar (kortgezegd) niet verantwoordelijk voor.  De situatie is echter complexer want Servië had wel degelijk een zorgplicht daar het om genocide gaat. Artikel 1 van het Genocide Verdrag stelt dat een staat geacht wordt “to prevent” en “to punish”. Servië heeft het in casu nagelaten preventieve maatregelen te nemen.

 

Tehran Hostages Case

 

Deze zaak beschrijft de crisis tussen Amerika en Iran, op enig moment hebben studenten dan Amerikaanse ambassade bestormd en daarbij consulair personeel gegijzeld. Deze handelingen moesten door Ayatollah Khomeini gezien worden als eigen handelingen van Iran, hij keurt het dus niet alleen goed maar omarmt het als ware het de eigen handelingen van Iran zouden zijn. Op deze manier zijn de handelingen getransformeerd tot een staatshandeling en is Iran aansprakelijk. Artikel 11 ARSIWA stelt dat er eerder voor Iran een zorgplicht was.

 

Met betrekking tot de aansprakelijkheid van internationale organisaties en individuen wordt tenslotte de Behrami zaak aangehaald.

 

 

Hoorcollege week 10

 

Deze week gaat het over rechtshandhaving en conflictbeslechting.

 

Met betrekking tot de decentrale handhaving bestaan er zogenaamde eenzijdige maatregelen en bestaat er diplomatieke geschillenbeslechting. Ook wordt er een onderscheid gemaakt tussen retorsies en represailles, dit is een belangrijk leerstuk.

 

Retorsies en represailles

Met betrekking tot de retorsie kan gesteld worden dat het in principe een toegestane maatregel is. De maatregel is onvriendelijk te noemen en laat zien dat je het er niet mee eens bent, een voorbeeld van een retorsie is het verbreken van diplomatieke betrekkingen.

Represailles zijn in beginsel verboden maar onder omstandigheden gerechtvaardigd.

Je kunt het zien als een tegenmaatregel (counter measure) op een eerdere schending. Artikel 22 en 49 tot en met 54 ARSIWA zijn in dit verband van belang. Omdat de represaille op zichzelf staand wel in strijd is met het internationaal recht is er een aantal voorwaarden aan gesteld. Zo moet de represaille een specifiek doel dienen, moet zij tijdelijk en omkeerbaar zijn, mag zij geen geweld inhouden en mag er geen sprake zijn van schending van fundamentele mensenrechten. Bovendien dient er te worden voldaan aan het proportionaliteitsvereiste.

 

Geschillenbeslechting

Tijdens het hoorcollege worden de belangrijkste elementen van geschillenbeslechting aangestipt. Vreedzame geschillenbeslechting staat geregeld in artikel 2 lid 3 van het VN Handvest. Er bestaat een groot aantal vormen van geschillenbeslechting, onder andere:

  1. Onderhandeling

  2. Goede diensten

  3. Bemiddeling (mediation)

  4. Feitenonderzoek

  5. Conciliatie

  6. Arbitrage

  7. Rechtspraak

 

De twee laatstgenoemde vormen, arbitrage en rechtspraak, leiden tot een bindende uitkomst. Arbitrage kan ad hoc en bij verdrag ontstaan, er bestaat keuzevrijheid met betrekking tot het toepasselijk recht en de procedure. De partijen kiezen de arbiters zelf in een oneven aantal. Een nadeel van arbitrage is dat er weinig sprake is van continuïteit, bovendien zijn er vaak tegenstrijdige beslissingen.

De vijf andere vormen leiden niet tot een bindende uitspraak. De partijen hebben in feite invloed op de uitkomst en het doel is dat de uitkomst voor beide partijen acceptabel is (dit in tegenstelling tot de uitkomst bij rechtspraak en arbitrage). Omdat dit laatste het geval is kunnen de beslissingen vaak snel geïmplementeerd worden. De zaak Sellafield/Moxplant wordt aangehaald.

 

 

Hoorcollege week 11

 

Deze week gaat het over de doorwerking van internationaal recht.

 

De verhouding internationaal en nationaal recht

Met betrekking tot de voorhouding tussen nationaal en internationaal recht wordt er gekeken naar de geldigheid, de toeppassing en voorrang. Met toepassing wordt bedoeld of het “rechtstreeks werkend is” en geldigheid slaat met name op de verhouding monisme en dualisme.

Een monistisch stelsel houdt in dat de verhouding tussen nationaal en internationaal recht gezien wordt als één geheel (één dezelfde rechtsorde). Er is geen omzetting nodig naar nationale wetgeving: Op het moment dat het verdrag geratificeerd is is het geldig. In een dualistisch stelsel (het woord zegt het al) geldt de verhouding nationaal en internationaal recht als twee gescheiden rechtsordes en is er wel omzetting nodig. Het is bij een dualistisch stelsel niet per definitie dat internationaal recht in het geval van een conflict prevaleert. In de praktijk ligt de verhouding tussen monisme en dualisme genuanceerder dan hierboven geschetst.

 

Toepassing internationaal recht

Het internationaal recht wordt toegepast door:

  1. De wetgever
  2. De uitvoerende macht
  3. De rechter

Volgens artikel 93 van onze Grondwet hebben bepalingen van verdragen die naar aard en inhoud eenieder verbinden rechtstreekse werking. Het gaat hierbij om de bedoeling (intentie) van de verdragspartijen en om de inhoudelijke bepaling. Een criterium daarvoor is tot stand gekomen in de Nederlandse jurisprudentie en luidt als volgt: De inhoudelijke bepaling moet voldoende duidelijk zijn om als objectief recht zonder nadere uitwerking in de nationale rechtsorde te functioneren. Als dat inderdaad het geval is dan mag de rechter de bepaling toepassen, zo niet dan dient de wetgever de bepaling uit te werken.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Check more of topic:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3203