Inleiding Strafrecht - Rechten - B1 - UL - Oefenbundel
- 3818 reads
John G. wordt op enig moment door opsporingsambtenaren aangehouden op verdenking van het plegen van diefstal van enkele dvd’s. Bij verhoor wordt verzuimd John G. de cautie te geven. Tijdens het verhoor bekent hij de dvd’s te hebben gestolen. De politierechter die over de diefstal waarvoor John G. terechtstaat moet oordelen, tilt zwaar aan dit niet herstelbare vormverzuim in het vooronderzoek. Hij stelt: ‘daardoor is een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate geschonden.” Welke conclusie zal de politierechter aan deze constatering verbinden?
Aan Bert is een dagvaarding uitgereikt waarin hij wordt opgeroepen om voor de rechtbank te verschijnen en hem winkeldiefstal ten laste wordt gelegd. Hij heeft echter geen zin om het zo ver te laten komen en vraagt zich af wat hij eraan kan doen om een zitting te voorkomen. Welke van de onderstaande mogelijkheden dient hij daarvoor aan te wenden?
Welk van de volgende handelingen kan op grond van het Wetboek van Strafvordering plaatsvinden voordat de officier van justitie op de terechtzitting de zaak voordraagt?
In een strafzaak voert de raadsman van de verdachte het volgende verweer:
‘Mijn cliënt heeft het slachtoffer inderdaad met een mes gestoken, maar vast is komen te staan dat de dood van het slachtoffer pas is ingetreden nadat hij tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis een bloedvergiftiging heeft opgelopen, terwijl de patholoog-anatoom niet met zekerheid heeft kunnen vaststellen waardoor de dood van het slachtoffer is ingetreden’.
Op welk leerstuk van materieel strafrecht ziet dit verweer?
Aan Harm K. is ten laste gelegd dat
‘hij op 5 april 2012, te Terwispel, in de gemeente Opsterland, tezamen en in vereniging met een ander, lichamelijke ingrepen bij een dier heeft verricht, waarbij een deel van het lichaam wordt beschadigd, immer hebben verdachte en zijn mededader, toen, aldaar, een paard, Friese merrie, voorzien van een brandmerk, te weten de letters F en S, in de linkerzijde van de hals van dat paard.’ (artikel 40 Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren)
Harm K. legt op de terechtzitting een bekennende verklaring af. De raadsman van Harm voert echter het verweer dat de bepaling waarop bovenstaande tenlastelegging is gebaseerd buiten toepassing moet worden gelaten, omdat deze in strijd zou zijn met artikel 30 van het EG-verdrag en de EU-richtlijn 90/427. Tot welke einduitspraak zal de rechter komen indien hij het verweer van de raadsman honoreert?
Op basis van welk rechtsbeginsel maakt de verdediging in de zaak die leidde tot het Mensenroofarrest (HR 20 november 2001, NJ 2003, 632) in cassatie bezwaar tegen de uitspraak van het hof?
In een huiselijke ruzie gooit Rutger een bord naar het hoofd van zijn vader Karel, die daardoor geraakt wordt en vervolgens in het ziekenhuis komt te overlijden. Rutger wordt vervolgd voor mishandeling met de dood ten gevolge. Zijn moeder Els, die door het incident weduwe is geworden, wil ter terechtzitting spreken. Mag dat?
Welke van de onderstaande strafuitsluitingsgronden is een ongeschreven schulduitsluitingsgrond?
Gerrit N. wordt op heterdaad aangehouden door twee medewerkers van een supermarkt terwijl hij zijn zakken vult met snoepwaar. Zij nemen hem mee naar het kantoor achter in de winkel waar zij onmiddellijk de politie bellen om hem te komen halen. Gerrit N. is erg coöperatief, betuigt meteen spijt en haalt al zijn zakken leeg. Niettemin gaan de twee medewerkers over tot onderzoek aan zijn kleding en lichaam om vast te stellen of hij niet meer gestolen waar heeft. Waren zij tot onderzoek aan kleding en lichaam bevoegd?
Welke stelling over opzet is de meest juiste?
Is het toegestaan dat de officier van justitie alsnog een dagvaarding uitbrengt voor hetzelfde feit, wanneer de rechtbank, naar aanleiding van een bezwaarschrift tegen de dagvaarding, beslist heeft dat de verdachte buiten vervolging wordt gesteld?
Wat is bepalend voor de vraag of een strafbaar feit een misdrijf of een overtreding is?
Op 1 februari 2012 lopen twee opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141, onderdeel b SV door een park in Leiden. Het is hen ambtshalve bekend dat in dat park veelvuldig in verdovende middelen wordt gehandeld. Op enig moment zien zij twee mannen wat geheimzinnig met elkaar praten. Eén van hen geeft vervolgens aan de ander een vijftal bolletjes, dat de andere man snel in zijn zak stopt, terwijl hij onrustig om zich heen kijkt. De mannen lopen snel elk een andere kant op. De opsporingsambtenaren besluiten de man die de bolletjes heeft gekregen aan te houden. Vlak voordat zij hem hebben aangehouden zien zij dat hij de bolletjes snel in zijn mond stopt en inslikt. De man wordt aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Aldaar wordt door de officier van justitie bevolen de verdachte in zijn lichaam te onderzoeken door middel van röntgenonderzoek. Was de officier van justitie daartoe bevoegd?
Wat is de consequentie indien de rechter verzuimt de verdachte op het onderzoek ter terechtzitting het laatste woord te geven?
Karel A. wordt ervan verdacht opzettelijk Gerard zomerhuis van het leven te hebben beroofd, door die Gerard Zomerhuis meermalen met een mes te hebben gestoken, ten gevolge waarvan die Zomerhuis is komen te overlijden (artikel 287 Sr). Tijdens het onderzoek ter terechtzitting doet de raadsman van Karel A. een beroep op psychische overmacht: Karel A. was onder druk Zomerhuis te doden. Tot welke uitspraak zal de rechter komen wanneer hij het beroep van de raadsman van Karel A. zal honoreren.
Welke omschrijving van de werkzaamheden van de reclassering is de meest juiste?
Aan Diederik wordt een dagvaarding uitgereikt waarin een tenlastelegging is opgenomen voor het plegen van valsheid in geschrift (artikel 225 Sr) op 10 maart 2011 en openbare dronkenschap (artikel 354 Sr) op 25 oktober 2011. Wat is dit voor type tenlastelegging?
Welke rechtsregel ten aanzien van de opsporing volgt uit het Muilkorf arrest (HR 12 april 1897)?
Walter W. wordt door de meervoudige kamer van de rechtbank veroordeeld voor het plegen van een diefstal (artikel 310 Sr). Welke combinatie van straffen kan door de rechter voor dit feit worden opgelegd?
Welke van onderstaande stellingen over de bevoegdheid in artikel 8 lid 3 Politiewet 1993 (thans art. 7 lid 3 Politiewet 2012) is niet juist?
Autobrand in Utrecht
Op 20 februari 2011 krijgt de politie een telefonische melding van een autobrand op de Maasstraat in Utrecht. Een tweetal opsporingsambtenaren dat in een naburige straat op de fiets aan het surveilleren is, is na enkele seconden ter plaatse en treft een brandende auto aan. Een van de omstanders, Marco ten Broeke, spreekt het tweetal aan. Hij verklaart dat hij zijn overbuurjongen Joost Cohen heeft herkend als één van de brandstichters. Dit wordt bevestigd door zijn vriendin Esmé van der Plas die deze overbuurjongen ook bij het incident heeft gezien. Esmé en Marco vertellen dat zij de overbuurjongen nog geen minuut eerder samen met twee vrienden hebben zien wegrennen in de richting van de buurt waarin Joost en zijzelf wonen. Hierop begeven de opsporingsambtenaren zich direct per fiets naar het door Marco en Esmé opgegeven adres enkele straten verderop. Daar aangekomen treffen zij de 18-jarige Joost aan, die buiten een sigaret staat te roken. Joost wordt ter plekke aangehouden op verdenking van brandstichting en voor nader onderzoek overgebracht naar het politiebureau. Op 21 februari 2011 leggen zowel Marco als Esmé op het politiebureau een verklaring af, waarin zij Joost aanwijzen als één van de betrokkenen bij de autobrand. Joost wordt op 21 februari in verzekering gesteld. Nadat de politie Joost heeft verhoord, besluit de officier van justitie hem op 23 februari 2011 heen te zenden.
Kort nadat Joost is heengezonden, ontvangt de politie bericht van Esmé dat Joost onmiddellijk na zijn vrijlating met zijn vader is langsgegaan op het adres van Esmé en Marco aan de Lingestraat te Utrecht. De politie hoort dat Marco erg onder de indruk was van dit bezoek. Naar aanleiding van het bericht besluit de politie een camera te plaatsen, gericht op de woning van Esmé en Marco. Tevens wordt er die avond en nacht in de buurt extra gesurveilleerd. De volgende ochtend neemt de politie telefonisch contact op met Esmé. Zij vertelt aan de telefoon dat zij de nacht bij haar ouders heeft doorgebracht, maar dat haar vriend is thuisgebleven. Tevens verklaart zij dat haar vriend haar heeft verteld dat hij om 20.00 bezoek heeft gehad van een groep jongens. Het enige wat hij daarover aan haar kwijt wilde, is dat hij naar de politie wil gaan om zijn verklaring in te trekken.
Bij het bekijken van de camerabeelden door de politie wordt duidelijk dat op 23 februari 2011 rond acht uur ’s avonds vier jongens bij het huis van Esmé en Marco heeft aangebeld, dat zij enige tijd met Marco aan de deur hebben gestaan en dat zij vervolgens weer zijn vertrokken. Aan de hand van de beelden herkennen verbalisanten Joost als één van de aanwezigen. Zij identificeren tevens een andere persoon, te weten de hun ambtshalve bekende Cas Ertsen. Enige dagen later wordt deze Cas Ertsen als medeverdachte gehoord door de politie. Wanneer hem wordt gevraagd wat hij weet van de bedreiging van twee getuigen om 20.00 in de Lingtestraat antwoord hij het volgende:
“Ik heb wel een verhaal gehoord daarover. Dat is de overbuurman van Joost. Joost heeft mij gevraagd om een baksteen door de ruit te gooien bij die man. Ik was met twee anderen. Joost kwam naar mij toe en vroeg mij hem te helpen. Ik ben meegelopen met die jongens. Ik stond ongeveer 2 meter van het huis vandaan. De man wilde eerst niet opendoen en toen vroeg Joost mij dat van die steen. Ik kon horen wat Joost tegen de man van dat huis, die getuige dus, zei. Joost zei dat die man hem had verraden en aangewezen. Joost vroeg die man mee te gaan naar het politiebureau om te zeggen dat hij het niet was geweest.”
Marco wordt ook gevraagd een verklaring af te leggen bij de rechter-commissaris. Hij doet dit op 5 maart 2011 in hoedanigheid van getuige, waarbij hem verder geen bijzondere status wordt toegekend. Er is geen gerechtelijk vooronderzoek geopend. Bij dit verhoor, dat plaatsvindt in bijzijn van de raadsman van Joost, verklaart Marco als volgt.
“Er zijn die avond een stuk of vier jongens bij mij aan de deur geweest, waaronder Joost die tegenover mij woont. Joost zei tegen mij dat ik mijn verklaring die ik had afgelegd moest aanpassen en wilde met mij mee gaan naar het politiebureau. Daarna hebben de andere jongens gezegd ‘werk gewoon mee, anders gaan we dingen doen die u niet leuk zult vinden’ en ‘Luister meneer, luister naar die jongen en ga mee naar het politiebureau’. Joost stond daar bij.”
Op 15 april 2011 wordt Joost, die op dat moment nog op vrije voeten is, gedagvaard om op 20 april 2011 voor de politierechter te verschijnen. Aan hem wordt – naast het medeplegen van brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is (artikel 157 sub 1 Sr) – ten laste gelegd dat
“hij op of omstreeks 23 februari 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om Marco ten Broeke, althans een persoon, door bedreiging met geweld tegen Marco ten Broeke wederrechtelijk te dwingen iets te doen, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij verdachte of zijn mededader Marco ten Broeke de woorden toegevoegd: ‘werk gewoon mee, anders gaan we dingen doen die je niet leuk zal vinden’ en/of ‘luister meneer, luister naar die jongen en ga mee naar het politiebureau’, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid”: artikel 284 lid 1 onder 1 jo artikel 45 Sr.
Op 20 april 2011 verschijnt Joost voor de politierechter, ten overstaan van wij hij zich op zijn zwijgrecht beroept. Tijdens de behandeling ter terechtzitting worden verder geen andere personen gehoord. Bij zijn pleidooi voert de raadsman van Joost aan dat de tenlastegelegde uitingen niet als (bedreiging met) geweld kunnen worden opgevat. Genoemde uitlatingen houden immers niets concreets in over de mogelijk door zijn cliënt en/of zijn medeverdachten jegens het slachtoffer te plegen (gewelddadige) handelingen en leveren dus geen geweld op in de zin van 284 Sr. In zijn mondeling vonnis verwijst de politierechter daarentegen naar de jurisprudentie waarin is bepaald dat voor een veroordeling ter zake van dwang door middel van bedreiging met geweld is vereist ‘dat de bedreiging van die aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat jegens hem geweld zou worden uitgeoefend’. De politierechter stelt dat de uitlatingen gelet op de context waarbinnen zij zijn gedaan en mede in aanmerking genomen de aard van het strafbare feit (brandstichting) dat verdachte volgens het slachtoffer had gepleegd, wel degelijk een poging tot dwang door middel van bedreiging met geweld opleveren. Hij komt tot een bewezenverklaring voor beide tenlastegelegde feiten. Bij het opleggen van de straf houdt de politierechter rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte. Joost wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Is de aanhouding van Joost op 20 februari 2011 wegens diens vermeende betrokkenheid bij de autobrand rechtmatig geschied?
Wanneer begint in de onderhavige casus op grond van het Wetboek van Strafvordering de vervolging jegens Joost?
De officier heeft ervoor gekozen om ter zake van artikel 284 Sr een poging ten laste te leggen in plaats van het voltooide misdrijf. Wat zullen daarbij zijn beweegredenen zijn?
Op welk beginsel doet de raadsman impliciet een beroep wanneer hij stelt dat de tenlastegelegde uitlatingen geen geweld opleveren in de zin van artikel 284 Sr?
Tot welke einduitspraak zou de politierechter dienen te komen ter zake van het tweede tenlastegelegde feit, indien hij het verweer van de raadsman ter zake van artikel 284 Sr wel zou hebben gehonoreerd?
Bewezen is verklaard door de politierechter dat verdachte de poging tot dwang door middel van bedreiging tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan. Van welke deelnemingsvorm is blijkens het oordeel van de politierechter sprake?
Welke van de onderstaande typeringen is niet van toepassing op het delict brandstichting waarvoor Joost is veroordeeld?
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat diverse oefententamens bij het vak Inleiding strafrecht aan de Universiteit Leiden.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2831 | 1 |
Add new contribution