KNO - Geneeskunde - Bundel
- 1777 reads
Bevat relevant oefenmateriaal bij het blok gebaseerd op voorgaande studiejaren
1. Vertekening van het beeld, metamorfopsie, kan het best worden gecontroleerd met :
a. perimeter
b. fluorescentie angiografie
c. kaartje van Amsler
d. gezichtsveld volgens Donders
2. Uitval in de vorm van een boogscotoom past het beste bij
a. beginnende loslating van het netvlies
b. cataract
c. amblyopie
d. glaucoom
3. Een brilsterkte van S-4.0 C-2.50x180(0) voor ODS bij iemand van 25 jaar past het best bij
a. hypermetropie
b. presbyopie
c. keratoconus
d. nauwe kamerhoek glaucoom
4. Welke zenuw stuurt de musculus rectus externus aan?
a. nervus II
b. nervus III
c. nervus IV
d. nervus VI
5. Het maken van onderscheid tussen concomitterend en niet-concomitterend
scheelzien kan goed plaatsvinden met het onderzoek
a. prisma test
b. volgbewegingen
c. afdekproef
d. Bruckner test
6. Welke uitspraak is juist betreffende de optokinetische nystagmus?
a. is fysiologisch
b. is rotatoir
c. synoniem voor nystagmus latens
d. gelijke duur van de 2 fasen
7. De NOSPECS classificatie wordt veel gebruikt bij:
a. Graves’ ophthalmopathie
b. Non Hodgkin lymfoom
c. Retinoblastoom
d. Orbita metastasen
8. De combinatie van een oogkas tumor en café-au-lait vlekken op de huid past bij:
a. neurofibromatose
b. rabdomyosarcoom
c. Non-Hodgkin lymfoom
d. Graves’ ophthalmopathie
9. Welke oogdruppels tegen glaucoom hebben als bijwerking verkleuring van de iris
en groei van de wimpers?
a. Beta blokkers
b. Carbo anhydrase remmers
c. Prostaglandine antagonisten
d. Parasypathicomimetica
10. Wat is geen
a. Congenitale toxoplasmose
bekende oorzaak van cataract?
b. Diabetes mellitus
c. Neurofibromatose
d. Penetrerende trauma
11. Bij een goed gehoor links en een zeer ernstig éénzijdig perceptief gehoorverlies
(80 dB) aan de rechter zijde:
a. Lateraliseert de proef van Weber naar rechts.
b. Vindt men een vals-negatief Rinne rechts.
c. Vindt met een vals-positieve Rinne rechts.
d. Vindt men een vals-positieve Rinne links.
12. Een oudere man staat 's morgens op met een scheef gezicht door een
aangezichtsverlamming. Het gehoor is normaal, hij heeft geen pijn en geen
andere klachten. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a. Syndroom van Ramsay Hunt.
b. Een hersenbloeding (CVA).
c. Paralyse van Bell.
d. Een cholesteatoom.
13. Voor ototoxiciteit geldt:
a. het optreden van de doofheid kan ook optreden nadat het medicament gestaakt is
b. gentamycine is primair cochleatoxisch
c. treedt uitsluitend op na parenterale medicamenten toediening
d. ototoxische doofheid kan behandeld worden
14. Uitstralende pijn in het oor kan het gevolg zijn van een maligne proces in
a. de tongbasis
b. de hypopharynx
c. de supraglottische larynx regio
d. alle drie mogelijkheden zijn juist
15. Bij één van de volgende oorzaken van, of afwijkingen bij, facialisverlamming
moet direct chirurgisch worden ingegrepen.
a. Chronisch loopoor.
b. Herpes zoster oticus.
c. Bell's paralyse.
d. Indien na enige dagen vrij interval na schedeltrauma alsnog een paralyse
ontstaat.
16. De ostia van de neusbijholten
a. het ostium van de anterieure ethmoïdgroep ligt in de onderste neusgang
b. de sinus sphenoidalis ostium ligt in de bovenste neusgang
c. het accessoir maxillair ostium ligt in de bovenste neusgang
d. het ostium van de sinus maxillaris is gesitueerd in de middelste neusgang
17. Een heftige neusbloeding vanuit een arterie ter plaatse van de staart van concha
media ontstaat uit:
a. de locus Kiesselbachi.
b. de arteria ethmoidalis anterior.
c. de arteria ethmoidalis posterior.
d. de arteria sphenopalatina.
18. Chirurgie van het middenoor is in het algemeen dwingend geïndiceerd bij:
a. Een cholesteatoom.
b. Niet randstandige trommelvliesperforatie.
c. Otosclerose.
d. Myringosclerose.
19. U ziet een patiënt met allergie op het spreekuur. Welke bevinding bij rhinoscopia
anterior is hiervoor niet kenmerkend?
a. Hyperaemisch neusslijmvlies.
b. Livide neusslijmvlies.
c. Congestief neusslijmvlies.
d. Sereus neussecreet.
20. Neuspoliepen hebben meestal hun origine:
a. In het slijmvlies van de concha inferior.
b. In de sinus maxillaris.
c. In de middelste neusgang, mediaal van de concha media.
d. In de middelste neusgang, lateraal van de concha media.
21. Welke bewering is juist?
a. de sinus sphenoidalis mondt uit in de meatus nasi superior
b. de afvoergang van de sinus maxillaris heet ook wel infundibulum
c. de sinus frontalis mondt uit in de meatus nasi superior
d. de bulla ethmoidalis bevindt zich onder de concha nasalis media
22. Door welke zenuw wordt de glandula parotidea geïnnerveerd?
a. n. trigeminus
b. n. facialis
c. n. glossopharyngeus
23. Welke van de volgende afwijkingen zult U op grond van de embryonale ontwikkeling niet verwachten bij afwijkingen aan de oorschelp?
a. afwijkingen aan de onderkaak
b. afwijkingen aan het binnenoor
c. afwijkingen aan het middenoor
24. Welke van de volgende zenuwtakken verloopt buiten de anulus tendineus (=
buiten de conus van het oog gevormd door de rectusspieren)?
a. n. oculomotorius
b. n. nasociliares
c. n. trochlearis
25. Welke van de volgende structuren verloopt door het foramen rotundum:
a. n. mandibularis
b. n. maxillaris
c. meningea media
26. In abductiepositie is er een zuivere depressiewerking van de:
a. m. obliquus superior
b. m. obliquus inferior
c. m. rectus superior
d. m. rectus inferior
27. Het ganglion pterygopalatinum is een :
a. autonoom ganglion. Hier vindt overschakeling plaats van parasympatische vezels van de N. VII.
b. autonoom ganglion. Hier vindt overschakeling plaats van sympatische vezels
c. autonoom ganglion. Hier vindt overschakeling plaats van zowel de parasympatische vezels van de N. VII als sympatische vezels
d. sensibel ganglion van de nervus trigeminus. Hier bevinden zich de cellichamen van de receptoren van het neusslijmvlies.
28. De fossa infratemporalis:
a. bevat o.a. de a. maxillaris en de n. maxillaris met takken
b. heeft een directe communicatie met de orbita via de fissura orbitalis superior
c. heeft een directe communicatie met de fossa cranii media via het foramen spinosum
29. Een laesie van de n. facialis is het meest distaal gelocaliseerd bij:
a. uitval traansecretie
b. uitval smaak voorste 2/3 deel van de tong
c. uitval van de sluitfunctie van het oog
30. De chorda tympani:
a. voegt zich bij de n. hypoglossus
b. bevat parasympatische vezels en smaakvezels die het voorste 1.3 deel van de tong verzorgen.
c. loopt mediaal van het membrana tympani
1. Wat zijn drie kenmerken van oculaire hypertensie?
2. Noem drie behandeling mogelijkheden van glaucoom.
3. Noem drie lange termijn complicaties van de staar operatie
4. Bij welke visus is iemand slechtziend?
5. Noem drie veel voorkomende oorzaken van slechtziendheid op een slechtzienden spreekuur
6. Noem drie voordelen van contactlenzen
7. Noem drie complicaties van contactlenzen
8. Mevrouw Pietersen is 37 jaar en klaagt over een verminderd gehoor en oorsuizen
aan de linker kant. Dit is langzaam ontstaan maar lijkt de laatste tijd toe te nemen.
Zij heeft nooit oorontstekingen gehad. Bovenaan de differentiaal diagnose staat
Morbus Menière.
a) Welke belangrijke anamnestische vraag ontbreekt in dit verhaal?
b) Noem twee diagnostische onderzoeken die u aanvraagt om de diagnose te
bevestigen.
9. Na enkele dagen van heftige oorpijn is het oor van Piet gaan lopen. Omdat dit de tweede acute oorontsteking is van dit jaar besluit u een kweek af te nemen. De kans is groot dat u een van de drie meest voorkomende bovenste luchtweginfectie bacteriën vindt. Welke zijn dat?
10. Het Ramsay-Hunt syndroom geeft een eenzijdige nervus VII uitval gepaard met
pijn in en rond het oor en een perceptieverlies.
a) Wat is de verwekker?
b) Welke diagnostiek zet u in?
c) Welk onderzoek verricht u verder nog uit?
11. Een vrouw van 38 jaar klaagt over een toenemende slechthorendheid van het
linker oor. Vooral tijdens de laatste zwangerschappen verslechterde het horen
opmerkelijk. Slechthorendheid komt in haar familie voor. U stelt de
waarschijnlijkheidsdiagnose otosclerose. Hoe luidt de uitslag van de
stemvorkproeven (Rinne en Weber) bij deze patiënt?
12. U bent poortarts op de EHBO en u ziet een jongen van 15 jaar die op het
schoolplein een vuistslag op zijn neus heeft gekregen. De neus is pijnlijk,
gezwollen en staat scheef. Bij onderzoek van de neus constateert u een 'trapje'.
Noem de belangrijkste complicatie, die bij een neusfractuur uitgesloten dient te
worden?
13. Jantje is 4 jaar en heeft sinds 1 dag oorpijn recht en koorts. In overleg met
huisarts geeft de moeder pijnstillende medicatie waarmee de pijn wat afneemt.
Een dag later belt moeder opnieuw om te vertellen dat Jantje steeds zieker wordt,
moet spugen en dat de oorschelp af gaat staan. Wat is de
waarschijnlijkheidsdiagnose?
14. Jantine is 14 jaar en sinds 2 weken wordt zij via de huisarts behandeld met
antibiotica in verband met 'voorhoofdsholteontsteking'. Aanvankelijk knapte ze
op, echter sinds enkele dagen heeft ze een drukgevoel achter de ogen en pijn in
haar oventanden als zij de trap oploopt. Sinds een dag heeft zij een zwelling aan
de oogleden aan de linkerzijde en koorts. Met spoed wordt ze doorverwezen naar
de KNO-arts. Hij ziet bij onderzoek dat er een exophthalmus is van het linker
oog.
a) Wat is de waarschijnlijkheidsdiagnose?
b) Noem één complicatie die kan optreden?
15. Door welke botstukken en/of kraakbeenstukken wordt het neusseptum gevormd?
16. Het neusslijmvlies wordt (sensibel) geinnerveerd door takken van 3 hersenzenuwen. Welke 3 hersenzenuwen zijn dit, hoe bereiken de takken die de neusholte innerveren de neusholte en welke gedeelte van de neusholte innerveren zij?
1:
2:
3:
17. Een tumor van de glandula parotidea kan zich uitbreiden in het spatium parapharyngeum.
Een dergelijke tumor kan uitval veroorzaken van hersenzenuwen die in dit weefsel compartiment verlopen. Naast de hersenzenuwen bevat het weefsel compartiment nog 2 grote vaten. Boven in het dak van het spatium parapharyngeum vinden we de foramina welke toegang geven tot de middelste en achterste schedelgroeven.
-Geef in de figuur aan:
1. pharynx
2. mandibula
3. glandula parotidea
4. cellulae mastoideae
-Welke vaten en hersenzenuwen bevinden zich in het spatium parapharyngeum en door welke
foramina in de schedel verlopen zij?
18.
De linker bovenstaande figuur is een coronale CT-snede door de orbita. De rechterfiguur
toont een weergave van de rechter orbita.
a) -Geef in de rechter figuur aan welke spieren door de n. oculomotorius worden
geinnerveerd. Benoem de aangegeven spieren ook!
b) -Welke van de door U genoemde oogspieren zijn betrokken bij de elevatie van
het oog?
19. Welke sinus paranasales zijn in de figuur van vraag 18 zichtbaar?
a) -Geef deze sinus paranasales ook in de rechter figuur aan.
b) -Waar in de neusholte monden de bovengenoemde sinus paranasales
uit?
20. Noem 4 structuren die U in de mediale wand van het cavum tympani kunt vinden.
Waaruit ontwikkelt zich (embryonaal gezien) het cavum tympani?
21. Waaruit ontwikkelt zich (embryonaal gezien) het vliezige en het benige
labyrinth?
a) Elke pharyngeale boog heeft zijn eigen kraakbenig component,
spiercomponent en hersenzenuw. Welke botstuk(ken) en spier(en) van
het oor ontwikkelen zich uit de eerste pharyngeale boog?
b) Welke hersenzenuw hoort bij de eerste pharyngeale boog?
1. Antwoord c
2. Antwoord d
3. Antwoord c
4. Antwoord d
5. Antwoord d
6. Antwoord a
7. Antwoord a
8. Antwoord a
9. Antwoord c
10. Antwoord c
11. Antwoord b
12. Antwoord c
13. Antwoord a
14. Antwoord d
15. Antwoord a
16. Antwoord d
17. Antwoord d
18. Antwoord a
19. Antwoord d
20. Antwoord c
21. Antwoord d
22. Antwoord c
23. Antwoord b
24. Antwoord c
25. Antwoord b
26. Antwoord d
27. Antwoord a
28. Antwoord c
29. Antwoord c
30. Antwoord c
1. Antwoord: oogdruk bij herhaling te hoog , papil en gezichtsveld normaal.
2. Antwoord: medicamenteus, laserbehandeling, operatie
3. Antwoord: één van de volgende:
teleurstellend herstel visus
nastaar
verplaatsing van de kunstlens
cornea-oedeem
cystoïd maculaoedeem
wondproblemen
4. Antwoord: Volgens de WHO: Visus minder dan 0,1
5. Antwoord: één van de volgende:
maculadegeneratie
glaucoom
diabetische retinopathie
myope degeneratie
retinitis pigmentosa
6. Antwoord:
1. kosmetisch fraaier
2. betere visus
3. geen beperking van het gezichtsveld
7. Antwoord: één van de volgende:
irritatie
cornea-erosie
vaatingroei in de cornea
allergische conjunctivitis
virale conjunctivitis
keratitis
verlies van lens
8. Antwoord:
a. Is er sprake van vertigo?
b. Audiometrie, ENG
9. Streptococcus pneumoniae, Haemophilus influenzae, Streptococcus pyogenes (Moraxella catarhalis)
10. Antwoord:
Wat is de verwekker: Varicella zoster virus
Welke diagnostiek zet u in: Serologie
Welk onderzoek verricht u verder nog: Audiometrie
11. Weber lateraliseert naar links, Rinne links negatief
12. Septumhaematoom
13. Intracraniele complicatie bij mastoiditis door gecompliceerd verloop otitis media
acuta.
14. Antwoord:
Wat is de waarschijnlijkheidsdiagnose: Orbita-abces
Noem één complicatie die kan optreden: Blindheid
15. vomer, lamina perpendicularis ossis ethmoidale (os ethmoidale), cartilago septi,
(maxilla, os palatina
16. Antwoord
n. olfactorius bovendeel neusslijmvlies reuk
nn nasales van de n. ophthalmicus (n. ethmoidalis): boven/voor sensibiliteit
nn nasales van de n. maxillaris: achter/onder sensibiliteit
17. Een tumor van de glandula parotidea kan zich uitbreiden in het spatium parapharyngeum. Een dergelijke tumor kan uitval veroorzaken van hersenzenuwen die in dit weefsel compartiment verlopen. Naast de hersenzenuwen bevat het weefsel compartiment nog 2 grote vaten. Boven in het dak van het spatium parapharyngeum vinden we de foramina welke toegang geven tot de middelste en achterste schedelgroeven.
-Geef in de figuur aan:
1. pharynx
2. mandibula
3. glandula parotidea
4. cellulae mastoideae
-Welke vaten en hersenzenuwen bevinden zich in het spatium parapharyngeum en door welke
foramina in de schedel verlopen zij:
NIX: foramen jugulare
NX: foramen jugulare
NXI: foramen jugulare
NXII: canalis hypoglossi
carotis interna: canalis caroticus
v. jugularis interna: foramen jugulare
18.
De linker bovenstaande figuur is een coronale CT-snede door de orbita. De rechterfiguur
toont een weergave van de rechter orbita.
– Geef in de rechter figuur aan welke spieren door de n. oculomotorius worden geinnerveerd.
Benoem de aangegeven spieren ook!
m. levator palpebrae
m. rectus inferior
m. rectus medialis
m. rectus superior
m. obliquus inferior
-Welke van de door U genoemde oogspieren zijn betrokken bij de elevatie van het oog:
m. rectus superior
m. obliquus inferior
19. Antwoord:
Welke sinus paranasales zijn in de figuur van vraag 18 zichtbaar: Cellulae ethmoidales, sinus maxillaris
Waar in de neusholte monden de bovengenoemde sinus paranasales uit: Achterste cellulae in de meatus nasi superior, middelste en voorste in de meatus nasi medius
Sinus maxillaris in de meatus nasi medius
20. Antwoord:
promontorium
prominentia canalis facialis
prominentia canalis semicircularis lateralis
fenestra cochleae (ronde venster)
ook goed: fenestra vestibuli (ovale venster)
Waaruit ontwikkelt zich (embryonaal gezien) het cavum tympani: Eerste kieuwzakje
21. Antwoord:
Vliezig uit de labyrinth placode (ectodermale verdikking)
Benig uit het mesenchym dat het vliezig labyrinth omgeeft
– Welke botstuk(ken) en spier(en) van het oor ontwikkelen zich uit de eerste pharyngeale boog:
Malleus, incus
m. tensor tympani
– Welke hersenzenuw hoort bij de eerste pharyngeale boog: NV3 (mandibularis)
Samenvatting van het boek (H 1,2, 4 t/m 7, 9 t/m 14 & 17). Gebaseerd op de 2e druk (2008).
De oogbol kan verdeeld worden in twee segmenten:
Visuele systeem: loopt van hoornvlies tot occipitale schors.
De drie lagen van de oogbol zijn:
Tunica fibrosa: sclera en cornea
Tunica vasculosa: uvea
Tunica interna: retina
Tunica fibrosa
De sclera en cornea vormen samen een stevig omhulsel om de oogbol, deze blijft op spanning door de intraoculaire druk. De cornea is het voorste gedeelte van de omhulling, deze is doorzichtig en vertoont een sterke kromming. Deze bevat normaalgesproken geen bloedvaten. Het aandeel van de cornea in de totale refractie van het oog is groter dan dat van de lens, dit komt doordat het verschil in brekingsindex tussen lucht en water erg groot is. De cornea bestaat uit vijf lagen:
Epitheel
Membraan van Bowman
Stroma: grootste component van de cornea (90%)
Membraan van Descemet
Endotheel
Tunica vasculosa
De uvea bestaat uit drie delen:
Choroidea: het vaatvlies
Corpus ciliare
Iris
De choroidea bestaat uit 2 lagen. Een laag van relatief grote vaten aan de buitenzijde, ofwel de lamina vasculosa, en een laag van relatief kleinere vaten aan de binnenzijde, ofwel de lamina choroidocapillaris, deze ligt tegen het pigmentblad van de retina aan. Het corpus ciliaire bevat de musculus ciliaris, deze verzorgt de accommodatie en is parasympathisch geïnnerveerd. De iris regelt de hoeveelheid licht die het oog binnenvalt. De parasympathisch geïnnerveerde m. sphincter pupillae en de sympathisch geïnnerveerde m. dilator pupillae reguleren de pupilgrootte.
Tunica interna
De retina bestaat uit 2 lagen: een pigmentlaag en een neurale laag. De pigmentlaag ligt tegen de binnenzijde van de choroidea aan en loopt tot en met het corpus ciliare, waardoor licht alleen via de pupilopening op het netvlies kan vallen. De neurale laag loopt minder ver door naar voren. Deze laag bevat van binnen naar buiten:
Ganglioncellen
Bipolaire neuronen
Fotoreceptoren:
Staafjes:
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
De stamplijst en casusvragen zijn als pdf te downloaden.
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Verplichte stof oogheelkunde
Anatomie van het oog:
Het oog heeft een aslengte van ongeveer 24 mm en is gelegen in de orbita (oogkas). Dit is een piramidevormige structuur met een punt naar achteren. Aan de zijkant wordt de orbita begrensd door het periost en het kapsel van Tenon. De voorkant wordt begrensd door het septum orbitale dat vanaf de orbitarand naar tarsi in de oogleden loopt. De orbita bevat de oogbol, traanklier, nervus opticus, andere hersenzenuwen en bloedvaten, extrinsieke oogspieren, musculus levator palpebrae superiores en vet. De oogbol wordt ondersteund door adnexen (accessoire structuren) en dit zijn de oogleden, conjuctiva, traanklieren en extrinsieke oogspieren. De oogbol heeft drie holtes: 1) voorste oogkamer tussen de cornea en de lens, 2) de lens en 3) het glasvocht in de ruimte achter de lens.
De lens deelt de oogbol in 2 delen:
Het visuele systeem loopt van het hoornvlies tot aan de occipitale schors.
De bulbus oculi (oogbol) bestaat uit 3 lagen:
De cornea heeft een diameter van 12 mm en is 0,6 mm dik, is doorzichtig en bestaat uit 5 lagen: epitheel, membraan van Bowman, stroma, membraan van Descemet, endotheel. De helderheid van de cornea wordt veroorzaakt door de parallelle opbouw van de cornea lamellen. Het lage watergehalte is ook van belang voor de helderheid. Dit wordt gereguleerd door het pompmechanisme in het endotheel. Normaal bevat het cornea geen bloedvaten. Het aandeel van de cornea in de totale refractie van het oog is groter dan dat van de lens (in verband met de grotere brekingsindex tussen lucht en water).
De uvea bestaat uit 3 delen:
Bevat relevant oefenmateriaal bij het blok gebaseerd op voorgaande studiejaren
1. Vertekening van het beeld, metamorfopsie, kan het best worden gecontroleerd met :
a. perimeter
b. fluorescentie angiografie
c. kaartje van Amsler
d. gezichtsveld volgens Donders
2. Uitval in de vorm van een boogscotoom past het beste bij
a. beginnende loslating van het netvlies
b. cataract
c. amblyopie
d. glaucoom
3. Een brilsterkte van S-4.0 C-2.50x180(0) voor ODS bij iemand van 25 jaar past het best bij
a. hypermetropie
b. presbyopie
c. keratoconus
d. nauwe kamerhoek glaucoom
4. Welke zenuw stuurt de musculus rectus externus aan?
a. nervus II
b. nervus III
c. nervus IV
d. nervus VI
5. Het maken van onderscheid tussen concomitterend en niet-concomitterend
scheelzien kan goed plaatsvinden met het onderzoek
a. prisma test
b. volgbewegingen
c. afdekproef
d. Bruckner test
6. Welke uitspraak is juist betreffende de optokinetische nystagmus?
a. is fysiologisch
b. is rotatoir
c. synoniem voor nystagmus latens
d. gelijke duur van de 2 fasen
7. De NOSPECS classificatie wordt veel gebruikt bij:
a. Graves’ ophthalmopathie
b. Non Hodgkin lymfoom
c. Retinoblastoom
d. Orbita metastasen
8. De combinatie van een oogkas tumor en café-au-lait vlekken op de huid past bij:
a. neurofibromatose
b. rabdomyosarcoom
c. Non-Hodgkin lymfoom
d. Graves’ ophthalmopathie
9. Welke oogdruppels tegen glaucoom hebben als bijwerking verkleuring van de iris
en groei van de wimpers?
a. Beta blokkers
b. Carbo anhydrase remmers
c. Prostaglandine antagonisten
d. Parasypathicomimetica
10. Wat is geen
a. Congenitale toxoplasmose
bekende oorzaak van cataract?
b. Diabetes mellitus
c. Neurofibromatose
d. Penetrerende trauma
11. Bij een goed gehoor links en een zeer ernstig éénzijdig perceptief gehoorverlies
(80 dB) aan de rechter zijde:
a. Lateraliseert de proef van Weber naar rechts.
b. Vindt men een vals-negatief Rinne rechts.
c. Vindt met een vals-positieve Rinne rechts.
d. Vindt men een vals-positieve Rinne links.
12. Een oudere man staat 's morgens op met een scheef gezicht door een
aangezichtsverlamming. Het gehoor is normaal, hij heeft geen pijn en geen
andere klachten. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a. Syndroom van Ramsay Hunt.
b. Een hersenbloeding (CVA).
c. Paralyse van Bell.
d. Een cholesteatoom.
13. Voor ototoxiciteit geldt:
a. het optreden van de doofheid kan ook optreden nadat het medicament gestaakt is
b. gentamycine is primair cochleatoxisch
c. treedt uitsluitend op na parenterale medicamenten toediening
d. ototoxische doofheid kan behandeld worden
14. Uitstralende pijn in het oor kan het gevolg zijn van een maligne proces in
a. de tongbasis
b. de hypopharynx
c. de supraglottische larynx regio
d. alle drie mogelijkheden zijn juist
15. Bij één van de volgende oorzaken van, of afwijkingen bij, facialisverlamming
moet direct chirurgisch worden ingegrepen.
a. Chronisch loopoor.
b. Herpes zoster.....read more
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
HC 24 Onvolkomenheden in de endocrinologie |
Reflecteren hormoonbepalingen plasmaspiegel?
Meten van hormonen assays. Maar tussen de verschillende centra zitten grote verschillenen in de waardes als hetzelfde sample gemeten wordt. De waarde kan 200% verschillenen en daarom steeds in hetzelfde centrum terugkomen voor een meting.
Reflecteren plasmaspiegel weefseleffecten?
In een experiment met ratten blijkt dat plasmaspiegels niet de weefselspiegels reflecteren, dit kan komen door andere genetica.
Reflecteert hormonale substitutie het endocriene orgaan?
Bijnierhormoon addison
Insuline type 1 diabetes
In het geval van cortisol is de fysiologische curve anders de supplementie curve. Oversuppletie leidt tot complicaties zoals osteoporose. Ook bij insuline is de fysiologische curve anders en door insuline suppletie kan een hypoglykemie geïnduceerd worden.
Er zit ook een economisch aspect aan, bij een ‘goedkoop’ hormoon worden minder publicaties gedaan dan bij een ‘duur’ hormoon.
Voldoet de behandeling van endocriene aandoening? Meeste behandelingen vernietiging endocriene orgaan.
Graves vernietiting schildklier
Hypofyse tumoren meestal hypofyse aantasting
Number needed to treat: laag voor diabetes type 1, voor addison geldt hetzelfde. Maar er worden chronische patiënten gecreëerd (cholesterol verlaging, bloeddruk etc.).
Nieuwe ontwikkelingen:
Hormonen zichtbaar maken: oestrogenen, schildklierhormoon en metabolisme van vet en suiker. Technieken zoals bioluminescentie (luciferase), fMRI etc.
Verbetering hormonale substitutie: eilandjes transplantatie in de vena porta.
Orgaansparende endocriene therapieën: M. Graves Rituximab (anti-CD20).
Multislice CT scan om te achterhalen welke patiënten baat hebben bij behandeling en welke niet, om overbehandeling te voorkomen.
HC 26 Hypofyse-bijnier as metingen: de biologie en de interpretatie |
De bijnier wordt aangezet door ACTH vanuit de hypofyse. Hierdoor gaat de bijnier cortisol produceren en dat heeft een.....read more
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.
Als iemand een wegraking heeft gehad, stel je de volgende vragen: weet u of de ogen open of dicht waren? Waren er schokken? Hoe was de huidskleur? Etc. Het kernprobleem is: de patiënt is weggeraakt. De patiënt zit tegenover je maar er is niets te vinden. Wat was het en hoe kom je hierachter?
Neuroloog: MRI, EEG’s
Cardioloog: ECG, echografie
De beste test is de anamnese. Anamnestische tekenen van bewusteloosheid zijn:
Wegraking (Transient Loss of Consciousness, TLOC) heeft drie kenmerken:
Oorzaken van wegraking kunnen zowel traumatisch als niet traumatisch zijn. Traumatisch dan gaat het om een hersenschudding, bij niet traumatische oorzaken gaat het om:
Bevat relevant oefenmateriaal bij het blok gebaseerd op voorgaande studiejaren
1. Vertekening van het beeld, metamorfopsie, kan het best worden gecontroleerd met :
a. perimeter
b. fluorescentie angiografie
c. kaartje van Amsler
d. gezichtsveld volgens Donders
2. Uitval in de vorm van een boogscotoom past het beste bij
a. beginnende loslating van het netvlies
b. cataract
c. amblyopie
d. glaucoom
3. Een brilsterkte van S-4.0 C-2.50x180(0) voor ODS bij iemand van 25 jaar past het best bij
a. hypermetropie
b. presbyopie
c. keratoconus
d. nauwe kamerhoek glaucoom
4. Welke zenuw stuurt de musculus rectus externus aan?
a. nervus II
b. nervus III
c. nervus IV
d. nervus VI
5. Het maken van onderscheid tussen concomitterend en niet-concomitterend
scheelzien kan goed plaatsvinden met het onderzoek
a. prisma test
b. volgbewegingen
c. afdekproef
d. Bruckner test
6. Welke uitspraak is juist betreffende de optokinetische nystagmus?
a. is fysiologisch
b. is rotatoir
c. synoniem voor nystagmus latens
d. gelijke duur van de 2 fasen
7. De NOSPECS classificatie wordt veel gebruikt bij:
a. Graves’ ophthalmopathie
b. Non Hodgkin lymfoom
c. Retinoblastoom
d. Orbita metastasen
8. De combinatie van een oogkas tumor en café-au-lait vlekken op de huid past bij:
a. neurofibromatose
b. rabdomyosarcoom
c. Non-Hodgkin lymfoom
d. Graves’ ophthalmopathie
9. Welke oogdruppels tegen glaucoom hebben als bijwerking verkleuring van de iris
en groei van de wimpers?
a. Beta blokkers
b. Carbo anhydrase remmers
c. Prostaglandine antagonisten
d. Parasypathicomimetica
10. Wat is geen
a. Congenitale toxoplasmose
bekende oorzaak van cataract?
b. Diabetes mellitus
c. Neurofibromatose
d. Penetrerende trauma
11. Bij een goed gehoor links en een zeer ernstig éénzijdig perceptief gehoorverlies
(80 dB) aan de rechter zijde:
a. Lateraliseert de proef van Weber naar rechts.
b. Vindt men een vals-negatief Rinne rechts.
c. Vindt met een vals-positieve Rinne rechts.
d. Vindt men een vals-positieve Rinne links.
12. Een oudere man staat 's morgens op met een scheef gezicht door een
aangezichtsverlamming. Het gehoor is normaal, hij heeft geen pijn en geen
andere klachten. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a. Syndroom van Ramsay Hunt.
b. Een hersenbloeding (CVA).
c. Paralyse van Bell.
d. Een cholesteatoom.
13. Voor ototoxiciteit geldt:
a. het optreden van de doofheid kan ook optreden nadat het medicament gestaakt is
b. gentamycine is primair cochleatoxisch
c. treedt uitsluitend op na parenterale medicamenten toediening
d. ototoxische doofheid kan behandeld worden
14. Uitstralende pijn in het oor kan het gevolg zijn van een maligne proces in
a. de tongbasis
b. de hypopharynx
c. de supraglottische larynx regio
d. alle drie mogelijkheden zijn juist
15. Bij één van de volgende oorzaken van, of afwijkingen bij, facialisverlamming
moet direct chirurgisch worden ingegrepen.
a. Chronisch loopoor.
b. Herpes zoster.....read more
Gebaseerd op het collegejaar 2015-2016 van het masterprogramma Geneeskunde aan de UU.
Refractie betekent breking van licht. Afhankelijk van het soort en de sterkte van een lens zal de breking verschillen. Elke lens heeft een brandpuntsafstand (f). Een positieve lens zal lichtstralen convergeren. De brandpuntsafstand ligt dus achter de lens. Een negatieve lens zal lichtstralen divergeren. De brandpuntsafstand ligt dus voor de lens. Door de afstand te meten tussen de lens en het brandpunt kan de sterkte van de lens worden bepaalt met 1/f. De sterkte van de lens wordt uitgedrukt in dioptrie (D).
In het oog bepalen twee factoren het optisch systeem:
De breking van de cornea en lens
De cornea heeft een sterkte van 43 D
De lens heeft een sterkte van 17 D
De oogaslengte
De oogaslengte is ongeveer 24 mm
Er wordt onderscheid gemaakt tussen passieve en actieve refractieafwijkingen:
Passieve refractieafwijkingen: afwijkingen van het oog in ruststand. Voorbeelden:
Myopie
Hypermetropie
Astigmatisme
Actieve refractie afwijkingen: afwijkingen van de actieve werking van het oog. Er is iets met met de werking van ccomodatie. Voorbeelden:
Presbyopie
Myopie
Bij myopie ligt de brandpuntsafstand voor de retina. Dit kan komen doordat de oogaslengte te lang is of de refractie van de lens en cornea te sterk is. Om dit te corrigeren wordt een negatieve lens gebruikt. Voor myopie wordt vaak ook de term bijziend gebruikt. Dit omdat deze personen goed van dichtbij kunnen kijken, maar niet van veraf. Deze term kan echter beter vermeden worden om verwarring te voorkomen.
Myopie komt veel voor. 43% van de volwassenen heeft een lage myopie (< -5D). Een hoge myopie (tussen -5 en -10D) komt bij 3.2% van de volwassenen voor. Een extreme myopie (>-10D) komt slechts bij 0.2% van de volwassenen voor.
Hypermetropie
Bij hypermetropie liht de brandpuntsafstand achter de retina. Dit kan komen doordat de oogaslengte te kort is of de refractie van de cornea en lens te zwak is. Om dit te corrigeren wordt een positieve lens gebruikt. Deze zorgt namelijk voor meer breking, waardoor het brandpunt wel weer op de lens zal vallen. Voor hypermetropie wordt vaak ook de term verziend gebruikt. Dit omdat deze personen goed van veraf kunnen kijken, maar niet goed van dichtbij. Deze term kan echter beter vermeden worden om verwarring te voorkomen. Jonge hypermetropen kunnen namelijk prima zien op korte afstand, omdat zij nog goed in staat zijn te accomoderen. Om goed te meten in hoeverre iemand.....read more
Bevat relevant oefenmateriaal bij het blok gebaseerd op voorgaande studiejaren
1. Vertekening van het beeld, metamorfopsie, kan het best worden gecontroleerd met :
a. perimeter
b. fluorescentie angiografie
c. kaartje van Amsler
d. gezichtsveld volgens Donders
2. Uitval in de vorm van een boogscotoom past het beste bij
a. beginnende loslating van het netvlies
b. cataract
c. amblyopie
d. glaucoom
3. Een brilsterkte van S-4.0 C-2.50x180(0) voor ODS bij iemand van 25 jaar past het best bij
a. hypermetropie
b. presbyopie
c. keratoconus
d. nauwe kamerhoek glaucoom
4. Welke zenuw stuurt de musculus rectus externus aan?
a. nervus II
b. nervus III
c. nervus IV
d. nervus VI
5. Het maken van onderscheid tussen concomitterend en niet-concomitterend
scheelzien kan goed plaatsvinden met het onderzoek
a. prisma test
b. volgbewegingen
c. afdekproef
d. Bruckner test
6. Welke uitspraak is juist betreffende de optokinetische nystagmus?
a. is fysiologisch
b. is rotatoir
c. synoniem voor nystagmus latens
d. gelijke duur van de 2 fasen
7. De NOSPECS classificatie wordt veel gebruikt bij:
a. Graves’ ophthalmopathie
b. Non Hodgkin lymfoom
c. Retinoblastoom
d. Orbita metastasen
8. De combinatie van een oogkas tumor en café-au-lait vlekken op de huid past bij:
a. neurofibromatose
b. rabdomyosarcoom
c. Non-Hodgkin lymfoom
d. Graves’ ophthalmopathie
9. Welke oogdruppels tegen glaucoom hebben als bijwerking verkleuring van de iris
en groei van de wimpers?
a. Beta blokkers
b. Carbo anhydrase remmers
c. Prostaglandine antagonisten
d. Parasypathicomimetica
10. Wat is geen
a. Congenitale toxoplasmose
bekende oorzaak van cataract?
b. Diabetes mellitus
c. Neurofibromatose
d. Penetrerende trauma
11. Bij een goed gehoor links en een zeer ernstig éénzijdig perceptief gehoorverlies
(80 dB) aan de rechter zijde:
a. Lateraliseert de proef van Weber naar rechts.
b. Vindt men een vals-negatief Rinne rechts.
c. Vindt met een vals-positieve Rinne rechts.
d. Vindt men een vals-positieve Rinne links.
12. Een oudere man staat 's morgens op met een scheef gezicht door een
aangezichtsverlamming. Het gehoor is normaal, hij heeft geen pijn en geen
andere klachten. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a. Syndroom van Ramsay Hunt.
b. Een hersenbloeding (CVA).
c. Paralyse van Bell.
d. Een cholesteatoom.
13. Voor ototoxiciteit geldt:
a. het optreden van de doofheid kan ook optreden nadat het medicament gestaakt is
b. gentamycine is primair cochleatoxisch
c. treedt uitsluitend op na parenterale medicamenten toediening
d. ototoxische doofheid kan behandeld worden
14. Uitstralende pijn in het oor kan het gevolg zijn van een maligne proces in
a. de tongbasis
b. de hypopharynx
c. de supraglottische larynx regio
d. alle drie mogelijkheden zijn juist
15. Bij één van de volgende oorzaken van, of afwijkingen bij, facialisverlamming
moet direct chirurgisch worden ingegrepen.
a. Chronisch loopoor.
b. Herpes zoster.....read more
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Verplichte stof oogheelkunde
Anatomie van het oog:
Het oog heeft een aslengte van ongeveer 24 mm en is gelegen in de orbita (oogkas). Dit is een piramidevormige structuur met een punt naar achteren. Aan de zijkant wordt de orbita begrensd door het periost en het kapsel van Tenon. De voorkant wordt begrensd door het septum orbitale dat vanaf de orbitarand naar tarsi in de oogleden loopt. De orbita bevat de oogbol, traanklier, nervus opticus, andere hersenzenuwen en bloedvaten, extrinsieke oogspieren, musculus levator palpebrae superiores en vet. De oogbol wordt ondersteund door adnexen (accessoire structuren) en dit zijn de oogleden, conjuctiva, traanklieren en extrinsieke oogspieren. De oogbol heeft drie holtes: 1) voorste oogkamer tussen de cornea en de lens, 2) de lens en 3) het glasvocht in de ruimte achter de lens.
De lens deelt de oogbol in 2 delen:
Het visuele systeem loopt van het hoornvlies tot aan de occipitale schors.
De bulbus oculi (oogbol) bestaat uit 3 lagen:
De cornea heeft een diameter van 12 mm en is 0,6 mm dik, is doorzichtig en bestaat uit 5 lagen: epitheel, membraan van Bowman, stroma, membraan van Descemet, endotheel. De helderheid van de cornea wordt veroorzaakt door de parallelle opbouw van de cornea lamellen. Het lage watergehalte is ook van belang voor de helderheid. Dit wordt gereguleerd door het pompmechanisme in het endotheel. Normaal bevat het cornea geen bloedvaten. Het aandeel van de cornea in de totale refractie van het oog is groter dan dat van de lens (in verband met de grotere brekingsindex tussen lucht en water).
De uvea bestaat uit 3 delen:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !
Werkzaamheden: o.a.
Interesse? Reageer of informeer
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution