Oefenvragen Psychological Science - Gazzaniga - 6e druk

Oefenvragen opgedeeld per hoofdstuk bij het studieboek Psychological Science - Gazzaniga - 6e druk.

Vragen

Wat houdt de wetenschap 'psychologie' in? - Tentamens 1

  1. Hoe wordt de kwestie genoemd die gaat over de vraag of eigenschappen genetisch of door de omgeving bepaald zijn?
    a) Lichaam-geest probleem
    b) Evolutionair of adaptief perspectief
    c) Nature-nurture debat
    d) Bewuste of onbewuste beïnvloeding
  1. Hoe wordt de vraag of de geest en het lichaam naast elkaar bestaan, of dat de geest een ervaring is van de hersenen, genoemd?
    a) Functionalisme
    b) Lichaam-geest probleem
    c) Nature-nurture debat
    d) Dualisme
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Da Vinci dacht dat alle zintuiglijke informatie in één deel van de hersenen aankwam.
    2) Descartes dacht dat het lichaam en de geest elkaar beïnvloedden.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist
  1. Welk antwoord is onjuist?
    a) Wundt creëerde het eerste psychologielaboratorium en wordt gezien als de vader van de experimentele psychologie.
    b) De Gestalttheorie van Wertheimer en Köhler stelt dat het geheel meer is dan de som der delen.
    c) Het structuralisme stelt dat het geheel begrepen kan worden door de afzonderlijke onderdelen te bestuderen.
    d) Titchener was een student van Wundt en bedacht het functionalisme.
  1. Welk antwoord is juist? Het geloof dat gedrag wordt veroorzaakt door het onbewuste, mentale processen waarvan we ons niet bewust zijn, heet:
    a) Psychoanalyse
    b) Behaviorisme
    c) Cognitieve psychologie
    d) Humanistische benadering
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Volgens Darwin veranderen soorten door gerichte, specifieke genmutaties.
    2) Het idee dat soorten met gunstige erfelijke eigenschappen een voordeel hebben ten opzichte van soorten die deze eigenschappen niet hebben, noemde Darwin seksuele selectie.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist
  1. Binnen de psychologie is er een aantal niveaus van analyse. Wat hoort er niet bij?
    a) Biologische benadering
    b) Individuele benadering
    c) Antropologische benadering
    d) Sociale benadering
  1. Veel mensen vinden het enger om met een vliegtuig te vliegen dan om met de auto ergens heen te rijden. Dit is een voorbeeld van:
    a) confirmatie bias
    b) mentale heuristiek
    c) achteraf verklaring
    d) een verband zien dat er niet is
  1. 1) Het doel van de hedendaagse psychologie is het begrijpen van de mentale activiteit en het gedrag van mensen.
    2) Mensen proberen gedrag van anderen te voorspellen op basis van intuïtie en deze ideeën zijn vaak waar.
    a) Stelling 1 is juist
    b) Stelling 2 is juist
    c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist
    d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist

Welke wetenschappelijke methoden worden gebruikt bij onderzoek binnen de psychologie? - Tentamens 2

  1. Er zijn drie onderzoeksmethodes. Welke hoort er niet bij?
    a) Experimenteel design
    b) Beschrijvend design
    c) Wetenschappelijk design
    d) Correlationeel design
  1. Er zijn drie problemen bij correlatie-onderzoek. Welke hoort er niet bij?
    a) Het richtingsprobleem
    b) Het niet weten welke factoren precies meegespeeld hebben
    c) Het oorzakelijkheidsprobleem
    d) Het derde variabele probleem
  1. In een onderzoek wordt gemeten hoe mensen rijden als ze gedronken hebben. Hoe mensen rijden is hierbij de ... variabele en hoeveel ze gedronken hebben is hierbij de ... variabele.
    a) afhankelijke, onafhankelijke
    b) onafhankelijke, afhankelijke
    c) afhankelijke, confound
    d) confound, onafhankelijke
  1. Om een representatieve steekproef te krijgen, moet gebruik gemaakt worden van willekeurige ..., en om gelijke groepen te maken, moet gebruik gemaakt worden van willekeurige ....
    a) steekproef, toewijzing
    b) toewijzing, steekproeftrekking
    c) toewijzing, gemakssteekproef
    d) steekproeftrekking, toewijzing
  1. 1). Het is mogelijk dat een meetinstrument wel valide is maar niet accuraat.
    2. Systematische fouten zijn minder erg dan willekeurige fouten omdat ze bij iedereen in dezelfde mate voorkomen.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Een onderzoek is betrouwbaar als het meetinstrument meet wat het moet meten.
    2) De validiteit van een onderzoek geeft de mate aan waarin een experimentele meting vrij van fouten is.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist
  1. Geef aan welke stelling onjuist is.
    a) De modus is de score die het meeste voorkomt in een reeks getallen.
    b) Het gemiddelde (mean) wordt berekend door alle scoren bij elkaar op te tellen en dan te delen door het aantal scores.
    c) De standaardafwijking (standard deviation) geeft aan hoe ver elke waarde afligt van de modus.
    d) De mediaan is het middelste getal in een reeks scores.
  1. Geef aan welke stelling juist is.
    a.) De informatie die in peer-reviewed journals gepubliceerd word is waar omdat dit meerdere keren gecontroleerd is door andere wetenschappers.
    b). Een goede theorie moet testbare hypothesen voortbrengen.
    c). Het repliceren van onderzoek is alleen van belang als de verwachte resultaten niet gevonden worden.
    d). Beschrijvende onderzoekstechnieken zijn het minst van belang in de vroege fase van een onderzoek.
  1. Wat wordt bedoelt met Occam’s Razor of wet van de spaarzaamheid?
    a) Het kiezen van een hypothese waarbij zoveel mogelijk alternatieve ideeën worden uitgesloten.
    b) Als onderzoekers een resultaat vinden dat onverwachts is maar wel belangrijk is.
    c) Dat de voorkeur uit gaat naar een eenvoudige theorie boven een complexe theorie, als er meerdere theorieën mogelijk zijn.
    d) Als er meerdere theorieën bestaan, dan kan men beter met de meest uitgebreide theorie werken omdat de kans groter is dat deze de waarheid bevat.

Hoe beïnvloedt biologie ons gedrag? - Tentamens 3

  1. De ontvangers van een neuron heten ..., de informatie-verzender heet ..., de plaats waar de communicatie tussen neuronen plaatsvindt heet ... en het isolerende laagje om een axon heet ....
    a) axonen, synaps, dendrieten, knopen van Ranvier
    b) axonen, dendriet, myelineschede, synaps
    c) dendrieten, axon, synaps, knopen van Ranvier
    d) dendrieten, axon, synaps, myelineschede
  1. Zet in de goede volgorde van een actiepotentiaal: 1) hyperpolarisatie, 2) depolarisatie, 3) absoluut refractaire periode, 4) repolarisatie, 5) rustpotentiaal.
    a) 5, 4, 2, 1, 3
    b) 5, 2, 4, 1, 3
    c) 4, 2, 3, 1, 5
    d) 1, 3, 5, 4, 2
  1. Geef aan welke stelling juist is.
    a) Serotonine is betrokken bij alertheid en bewustzijn en zorgt voor motivatie.
    b) Endorfine is belangrijk voor emotie, impulscontrole en dromen.
    c) GABA is de belangrijkste inhiberende neurotransmitter en remt actiepotentialen.
    d) Glutamine is de belangrijkste exciterende neurotransmitter en is betrokken bij pijnperceptie, humeur en spanning.
  1. Geef aan welke stelling onjuist is.
    a) Een mens heeft 23 paren chromosomen, waarop alle genen liggen.
    b) Eigenschappen noemen we polygenetisch als ze ontstaan door een interactie van verschillende genen.
    c) Het genotype bestaat uit alle eigenschappen die geobserveerd kunnen worden van een organisme.
    d) Versies van genen worden allelen genoemd. Ze kunnen dominant of recessief zijn.
  1. Geef aan welke stelling onjuist is.
    a) Erfelijkheidsschatting (heritability) is het percentage verschillen tussen mensen dat wordt veroorzaakt door verschillen in hun genen.
    b) Eeneiige en twee-eiige tweelingen zijn voor ca. 100% genetisch gelijk aan elkaar.
    c) De knock-out benadering onderzoekt de invloed van genen door ze uit te schakelen.
    d) Erfelijkheid (heridity) is het doorgeven van eigenschappen van ouders aan kinderen door middel van genen.
  1. Het zenuwstelsel is onder te verdelen in het ... en het .... Het perifere zenuwstelsel is onder te verdelen in het ... en het ....
    a) centrale zenuwstelsel, perifere zenuwstelsel, somatische zenuwstelsel, autonome zenuwstelsel.
    b) centrale zenuwstelsel, autonome zenuwstelsel, sympatische zenuwstelsel, parasympatische zenuwstelsel.
    c) perifere zenuwstelsel, centrale zenuwstelsel, sympatische zenuwstelsel, autonome zenuwstelsel.
    d) perifere zenuwstelsel, autonome zenuwstelsel, centrale zenuwstelsel, somatische zenuwstelsel.
  1. Geef aan welke stelling juist is.
    a) De witte materie in de ruggengraat bestaat uit cellichamen van neuronen en de grijze materie bestaat uit myeline.
    b) De hersenstam bevindt zich onderaan de hersenen en is verantwoordelijk voor coördinatie en balans.
    c) De amygdala zorgt voor lichamelijke basisprocessen die belangrijk zijn voor overleving.
    d) De hippocampus is belangrijk voor het vormen van herinneringen.
  1. De ... is belangrijk voor tast en ruimtelijke oriëntatie, de ... voor planning en beweging, de ... voor gehoor, gedetailleerde visuele perceptie en geheugen en de ... voor visie.
    a) frontale kwab, temporale kwab, occipitale kwab, pariëtale kwab.
    b) pariëtale kwab, frontale kwab, temporale kwab, occipitale kwab.
    c) temporale kwab, occipitale kwab, pariëtale kwab, frontale kwab.
    d) pariëtale kwab, frontale kwab, occipitale kwab, temporale kwab.
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Zowel mannen als vrouwen hebben testosteron en oestradiol in hun lichaam.
    2) De hypofyse wordt door de hypothalamus aangestuurd om hormoonklieren hun hormonen te laten vrijgeven.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist
  1. Geef aan welke stelling onjuist is.
    a) De hersenen zijn plastisch, wat betekent dat ze kunnen veranderen.
    b) Het gedrag van genen wordt beïnvloed door de omgeving.
    c) Twee neuronen die samen vuren zorgen voor een betere synaptische verbinding.
    d) Het afsterven van neuronen heet neurogenese.
  1. Welke stelling is juist?
    a) Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de kleine en grote hersenen
    b) Het perifere zenuwstelsel bestaat uit de ruggengraat en de zenuwen in de ledematen.
    c). Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en de ruggengraat.
    d) Het perifere zenuwstelsel bestaat uit alle zenuwen in het lichaam tot aan de nek.
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Psychofysiologische metingen meten lichamelijke veranderingen met bijvoorbeeld een polygraaf, EEG, PET-scan, MRI, fMRI of TMS.
    2) Aan de hand van brain-imagingtechnieken kan de elektrische activiteit in de hersenen gemeten worden.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist

Wat is het bewustzijn? - Tentamens 4

  1. Geef aan welke stelling onjuist is.
    a) Een kwalitatieve code geeft de basis van een stimulus weer.
    b) Sensatie is het verwerken en interpreteren van een zintuiglijk signaal.
    c) Een kwantitatieve code geeft de helderheid, intensiteit of luidheid van een stimulus weer.
    d) Transductie is het verwerken van een signaal in de hersenen.
  1. Geef aan welke stelling juist is.
    a) De sensory threshold is de minimale hoeveelheid van verandering die nodig is om een verschil tussen de intensiteit van verschillende stimuli op te merken.
    b) De signaaldetectietheorie stelt dat het detecteren van een stimulus samengaat met een oordeel over de intensiteit ervan.
    c) De difference threshold bepaalt of je iets wel of niet opmerkt.
    d) De absolute threshold is de minimale intensiteit die een stimulus moet hebben zodat hij waargenomen wordt.
  1. Een dokter bekijkt vier röntgenfoto’s. Bij de eerste ziet hij niks en is er ook niks (...). Bij de tweede is er een vroeg stadium van kanker, maar de dokter ziet het niet (...). Bij de derde is er een vroeg stadium van kanker, en de dokter ziet het (...). Bij de vierde denkt de dokter iets te zien, maar er is niks (...).
    a) hit, miss, correcte afwijzing, vals alarm.
    b) miss, vals alarm, hit, correcte afwijzing.
    c) correcte afwijzing, miss, hit, vals alarm.
    d) correcte afwijzing, vals alarm, hit, miss.
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Reuk is het enige zintuig dat zijn informatie niet naar de amygdala stuurt.
    2) Pijnzenuwen kunnen onderverdeeld worden in twee soorten: snelle en langzame vezels. Snelle vezels zijn voor onmiddellijke pijn en langzame voor langdurige, chronische pijn.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist
  1. Geef de goede volgorde aan waarin een geluid zich door het oor begeeft.
    1) ovale raam, 2) trommelvlies, 3) basilair membraan, 4) stijgbeugel,
    5) aambeeld, 6) hamer.
    a) 2, 6, 5, 4, 1, 3
    b) 2, 5, 6, 4, 3, 1
    c) 2, 1, 6, 4, 1, 5
    d) 2, 3, 1, 6, 5, 4
  1. Geef de goede volgorde aan waarin we licht zien. 1) netvlies, 2) optische zenuw, 3) lens, 4) hoornvlies, 5) optisch chiasme.
    a) 1, 3, 4, 2, 5
    b) 3, 1, 4, 5, 2
    c) 4, 3, 1, 2, 5
    d) 3, 4, 1, 5, 2
  1. Geef aan welke stelling onjuist is.
    a) De dorsale route is de waar-route van de hersenen en loopt van de occipitale naar de pariëtale kwab.
    b) De wet van nabijheid stelt dat we objecten sneller als bij elkaar horend zullen waarnemen naar mate ze dichter bij elkaar liggen.
    c) De ventrale route is de wat-route van de hersenen en loopt van de occipitale kwab naar de temporale kwab.
    d) De wet van gelijksoortigheid houdt in dat we lijnen als doorgaand zien, ook als ze onderbroken worden.
  1. Geef aan welke stelling juist is.
    a) De tint van een kleur hangt af van de golflengte van het licht wanneer deze het oog bereikt.
    b) De puurheid van een kleur die varieert op basis van de mix van golflengten van een stimulus is de tint van een kleur.
    c) De waargenomen intensiteit van een kleur is de lichtheid, deze wordt bepaald door de totale hoeveelheid van licht die het oog bereikt.
    d) De verzadiging van een gebied wordt bepaald door de relatieve helderheid die het bezit in vergelijking tot de omgeving.
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) De poortcontroletheorie (gate control theory) stelt dat pijnreceptoren geactiveerd moeten worden voordat de pijnsignalen in de hersenen aan kunnen komen. Receptoren kunnen alleen signalen versturen als de poort open is. Deze poorten kan men alleen sluiten door medicatie toe te dienen.
    2) Het focussen op een pijnlijke stimulus, vermoeidheid en/of stress kan de poort juist openen en versterken de ervaring van pijn.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist

Wat zijn de processen van sensatie en perceptie? - Tentamens 5

  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Bij blind zicht hebben blinden beperkte visuele capaciteiten, maar ze zijn zich hier niet van bewust.
    2) Bij subliminale perceptie zijn we ons bewust van een stimulus, waarna die verwerkt wordt.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist
  1. Geef aan welke stelling juist is.
    a) Alfagolven treden op tijdens de REM-slaap.
    b) Fase 1 en 2 worden samen de langzame golfslaap genoemd.
    c) Als je net in slaap bent gevallen treden thetagolven op.
    d) Tijdens de REM-slaap treden regelmatig sleep spindles en k-complexen op.
  1. Bij de stoornis ... vallen mensen zomaar overdag in slaap; bij ... stoppen mensen tijdens het slapen soms ineens met ademen en schrikken ze wakker; bij ... bewegen mensen tijdens hun slaap en beelden ze hun dromen uit. Bij ... dromen mensen dat ze niet aan het slapen zijn.
    a) REM-gedragsstoornis, slaapapneu, narcolepsie, pseudo-insomnia
    b) pseudo-insomnia, narcolepsie, slaapapneu, REM-gedragsstoornis
    c) narcolepsie, slaapapneu, REM-gedragsstoornis, pseudo-insomnia
    d) slaapapneu, REM-gedragsstoornis, pseudo-insomnia, narcolepsie
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) De voornaamste functie van slaap is herstel.
    2) De hypofyse zorgt voor de aanmaak van melatonine, wat na signalen van de hypothalamus door de pijnappelklier wordt afgegeven.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist
  1. Geef aan welke stelling juist is.
    a) Volgens Freud geeft de latente inhoud de letterlijke inhoud van de droom weer, en de manifeste inhoud de symboliek.
    b) Bij meditatie wordt de aandacht gefocust op een object of gedachte, en wordt men zeer gevoelig voor suggesties.
    c) Bij hypnose verandert een persoon onder dwang zijn gedrag en gedachten, en wordt geen pijn meer gevoeld.
    d) Als je jezelf verliest in een leuke activiteit zit je in een flow.
  1. Geef aan welke stelling onjuist is.
    a) MDMA valt onder de hallucinogene drugs en werkt door middel van dopamine en serotonine.
    b) THC, de werkzame stof in marihuana, zorgt voor ontspanning en tevredenheid, valt onder de hallucinogenen en levert op de lange termijn geen problemen op.
    c) Van oudsher worden opiaten gebruikt voor pijnreductie, maar ze zijn zeer verslavend en langdurig gebruik leidt tot neurologische en cognitieve problemen.
    d) Cocaïne en amfetamine vallen onder de stimulanten, en werken door de heropname van serotonine te blokkeren.
  1. Geef aan welke stelling juist is.
    a). Circadiaanse ritmes worden beïnvloedt door de hormoonhuishouding.
    b) De melatonineproductie wordt gestimuleerd als het licht is en afgeremd als het donker wordt.
    c) Informatie over licht opgevangen door de ogen wordt naar de suprachiasmatische nucleus gestuurd.
    d) In de suprachiasmatische nucleus wordt vervolgens melatonine aangemaakt.
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist is.
    a) Volgens de activatie-synthese-hypothese probeert het slapende verstand het willekeurig vuren van neuron te begrijpen door er een verhaal van te maken.
    b) Mensen hebben laten dezelfde hersenactiviteit zien ongeacht of ze onder hypnose zijn of niet.
    c)Bij meditatie probeert men zich goed te concentreren op zijn innerlijke belevingswereld en te begrijpen waarom bepaalde gedachten in hem op komen.
    d) Stimulantia werken door de afgifte van dopamine te stimuleren.

Hoe leren mensen? - Tentamens 6

  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Bij operante conditionering wordt geleerd dat twee gebeurtenissen samengaan.
    2) Bij klassieke conditionering wordt geleerd dat een bepaalde gedraging leidt tot een resultaat.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist
  1. Bij zijn experiment noemde Pavlov de bel de ..., het kwijlen bij het zien van het voedsel de ..., het kwijlen bij het horen van de bel de ... en het voedsel de ....
    a) geconditioneerde stimulus, ongeconditioneerde respons, geconditioneerde respons, ongeconditioneerde stimulus
    b) ongeconditioneerde stimulus, geconditioneerde respons, ongeconditioneerde respons, geconditioneerde stimulus
    c) geconditioneerde stimulus, geconditioneerde respons, ongeconditioneerde respons, ongeconditioneerde stimulus
    d) ongeconditioneerde stimulus, ongeconditioneerde respons, geconditioneerde respons, geconditioneerde stimulus
  1. Geef aan welke stelling onjuist is.
    a) Counterconditionering is het laten verdwijnen van een fobie door mensen bloot te stellen aan hun angst en hen intussen een plezierige taak te laten uitvoeren.
    b) Het verdwijnen van de geconditioneerde stimulus heet uitdoving.
    c) Bij angstconditionering wordt aangeleerd om bang te zijn voor enge dingen.
    d) Als een verslaafde steeds meer van een drug nodig heeft wordt het tolerantie genoemd.
  1. Een ... vervult niet direct een biologische behoefte, maar werkt belonend omdat het geassocieerd wordt met een .... Een ... laat de kans op een gedraging afnemen doordat een plezierige stimulus verwijderd wordt. Bij een ... volgt iets negatiefs na een gedraging.
    a) primaire versterker, secundaire versterker, negatieve straf, positieve straf
    b) secundaire versterker, primaire versterker, negatieve straf, positieve straf
    c) primaire versterker, secundaire versterker, positieve straf, negatieve straf
    d) secundaire versterker, primaire versterker, positieve straf, negatieve straf
  1. Geef aan welke stelling onjuist is.
    a) Een cognitieve plattegrond is een ruimtelijke mentale representatie van de omgeving.
    b) Spiegelneuronen worden geactiveerd als we anderen een gedraging zien uitvoeren en wanneer we dit gedrag zelf imiteren.
    c) Bij modellering wordt gedrag van zogenoemde modellen geïmiteerd.
    d) Bij latent leren kan je uren aan een som werken en deze ineens begrijpen.
  1. Bij ... komt een gedraging vaker voor door blootstelling aan dreiging. ... is belangrijk voor motivatie, emotie, beweging en beloning. De ... speelt een cruciale rol bij angst. Als gedrag afneemt door herhaaldelijke blootstelling aan een stimulus, heet dit ....
    a) habituatie, Dopamine, hypofyse, sensitisatie
    b) sensitisatie, Dopamine, amygdala, habituatie
    c) sensitisatie, Serotonine, thalamus, habituatie
    d) habituatie, Adrenaline, hypothalamus, sensitisatie
  1. Geef aan welke stelling juist is.
    a) Beloning en positieve versterking zijn synoniemen.
    b) Uit het Bobo-poponderzoek bleken kinderen waarvan de ouders een agressievere opvoedstijl hadden, zelf ook vaker agressief met de pop in het onderzoek om te gaan.
    c) Longitudinale onderzoeken tonen aan dat het zien van geweld op televisie meer gewelddadig gedrag in het dagelijks leven veroorzaakt.
    d) Spiegelneuronen vormen mogelijk de basis voor het voelen van empathie
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Sociaal leren is een adaptief mechanisme voor mensen en dieren
    2) Er zijn twee soorten observationeel leren: modelleren en indirect leren.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist
  1. Geef aan welke stelling juist is.
    a) Door middel van conditionering kan men alle soorten van gedrag aanleren.
    b) Bij een intervalschema is de versterker van een gedraging gebaseerd op het aantal keren dat de gedraging voorkomt.
    c) Bij een ratioschema wordt de versterker gebaseerd op een tijdseenheid.
    d) Mensen die medicijnen krijgen die de effecten van dopamine remmen vinden dit vaak lastig omdat ze door de medicijnen het gevoel hebben dat ze geen plezier meer kunnen beleven.
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Het Premack principe is dat een erg gewaardeerde activiteit gebruikt kan worden om prestatie van een minder gewaardeerde activiteit te belonen.
    2) Geld is een voorbeeld van een secundaire versterker.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist

Wat is het geheugen en hoe werkt het? - Tentamens 7

  1. Geef aan welke stelling onjuist is.
    a) Met het geheugen bedoelen we het vermogen van het zenuwstelsel om kennis en vaardigheden op te slaan (en terug te halen).
    b) Opslaan is het proces waarbij informatie omgezet wordt in neurale impulsen.
    c) Het proces waarbij je sneller een bepaalde stimulus kan verwerken omdat je hem eerder ervaren hebt, heet priming.
    d) Met behulp van retrieval cues kan je informatie sneller en makkelijker uit het lange termijn-geheugen halen.
  1. Het ... en het ... geheugen zijn twee soorten ... geheugen. Het ... geheugen is een onderdeel van het ... geheugen.
    a) impliciete, expliciete, procedurele, episodische, semantische
    b) semantische, episodische, impliciete, procedurele, expliciete
    c) episodische, procedurele, impliciete, semantische, expliciete
    d) episodische, semantische, expliciete, procedurele, impliciete
  1. Bij ... worden herinneringen aangepast door verkeerde informatie. Opzettelijk proberen iets te vergeten heet .... Het proces waarbij dingen vergeten worden naar mate de tijd verstrijkt, heet .... Het verkeerd koppelen van een herinnering heet ....
    a) misattributie, afwezigheid, vertekening, vergankelijkheid
    b) suggestibiliteit, weerstand, vergankelijkheid, misattributie
    c) afwezigheid, misattributie, suggestibiliteit, vergankelijkheid
    d) blokkering, suggestibiliteit, misattributie, weerstand
  1. Geef aan welke stelling onjuist is.
    a) Bij bronamnesie kan iemand zich niet meer herinneren waar bepaalde informatie vandaan komt.
    b) Met behulp van mnemonics kunnen herinneringen verbeterd worden.
    c) Bij confabulatie denken mensen dat ze een nieuw idee hebben bedacht, terwijl dit in werkelijkheid een oud idee uit het geheugen is.
    d) Bij anterograde amnesie kan iemand geen nieuwe herinneringen vormen, terwijl bij retrograde amnesie herinneringen vergeten worden.
  1.  Geef aan welke stelling onjuist is
    a) Lange termijn potentiatie is de versterking van de synaptische verbinding, zodat postsynaptische neuronen gemakkelijker geactiveerd kunnen worden.
    B) LTP vindt het snelst plaats in gebieden die belangrijk zijn voor leren en geheugen, zoals de hippocampus.
    c) Het proces van LTP geeft ook bewijs voor het idee van Hebb dat neuronen die samen vuren een sterkere verbinding krijgen (fire together, wire together).
    d) Epigenetische mechanismen zijn belangrijk zijn voor het geheugen. Een mechanisme dat gen expressie bevordert door middel van HDAC enzymen zou het geheugen kunnen verbeteren want meer HDAC zorgt voor meer LTP.
  1. Geef aan welke stelling onjuist is.
    a) Verwijdering van de hippocampus zorgt voor anterograde amnesie:
    b) Het visuele sensorische geheugen wordt echoisch geheugen genoemd.
    c) Reconsolidatie is het neurale proces waarbij een teruggehaalde herinnering opnieuw geconsolideerd wordt in het geheugen.
    d) Het idee dat het geheugen gelijk verspreid ligt over de hersenen wordt equipotentialiteit genoemd.
  1.  Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Een nieuw ontwikkelde mnemonic is komt uit Amerika en wordt de methode van loci genoemd.
    2) Retroactive interferentie betekent dat eerdere informatie het vermogen remt om nieuwe informatie te herinneren.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist

Wat is er bekend over denken, taal en intelligentie? - Tentamens 8

  1. Geef aan welke stelling onjuist is.
    a) Een concept over de volgorde waarin een bepaalde situatie hoort te verlopen heet een script.
    b) Dagelijks gebruiken we twee soorten representaties: analoge en symbolische.
    c) Categorisatie is nodig om niet te hoeven werken met teveel kennis per object.
    d) Het prototypemodel is gebaseerd op het idee dat binnen elke categorie sommige objecten meer representatief zijn voor de categorie dan andere.
  1. Geef aan welke stelling juist is.
    a) Met behulp van heuristieken kunnen herinneringen verbeterd worden.
    b) Beschrijvende modellen zien de mens als beste besluitmakers, normatieve modellen stellen dat mensen zaken verkeerd kunnen interpreteren wanneer ze een besluit maken.
    c) Framing houdt in dat de manier waarop informatie ontvangen wordt, bepaalt of het wel of niet onthouden wordt.
    d) De beschikbaarheidsheuristiek houdt in dat informatie die gemakkelijker herinnerd wordt, gezien wordt als meer voorkomend.
  1. Sternberg stelde dat er meerdere soorten intelligenties bestaan. Welke?
    a) Muzikale, lichamelijke en interpersoonlijke intelligentie
    b) Algemene, vloeiende en gekristalliseerde intelligentie
    c) Analytische, creatieve en praktische intelligentie
    d) Emotionele, vloeiende en gekristalliseerde intelligentie
  1. Het Flynn-effect gaat over:
    a) Stereotypedreiging, waarbij minderheden zich gaan gedragen naar de stereotypes die over hun groep bestaan.
    b) Gedrag dat een reactie van de omgeving uitlokt, waardoor het gedrag versterkt wordt.
    c) Wat mensen geneigd zijn te kiezen als ze na de presentatie van een stimulus snel een keuze moeten maken.
    d) De stijging van IQ-scores in de afgelopen eeuw.
  1. Geef aan welke stelling onjuist is.
    a) Als het gebied van Broca beschadigd is, kan men nog niet meer begrijpen wat gesproken tekst betekent maar nog wel spraak produceren.
    b) Als het gebied van Wernicke beschadigd is, dan kan men nog spreken maar niet is het taalbegrip niet meer intact, dit wordt expressieve afasie genoemd.
    c) Bij receptieve afasie is het gebied van Broca beschadigt en kan men nog wel spraak produceren maar zijn er problemen in het begrijpen van spraak.
    d) Als iemand niet meer kan praten en geen taal meer kan begrijpen, wordt dit globale afasie genoemd en dan is hoogstwaarschijnlijk de rechterhersenhelft beschadigd.
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) De kleinste lettergrepen die nog betekenis hebben worden fonemen genoemd.
    2) De semantiek van een taal bevat alle regels die bepalen hoe van woorden zinsdelen en van zinsdelen zinnen gemaakt kunnen worden.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist

Hoe verloopt de menselijke ontwikkeling? - Tentamens 9

  1. Geef aan welke stelling onjuist is.
    a) Teratogenen zijn omgevingsinvloeden die een embryo of foetus negatief beïnvloeden.
    b) Ongeveer twee maanden na conceptie ontstaat een embryo.
    c) In de vierde week beginnen de basis hersengebieden te ontwikkelen en in de twaalfde week worden de hersenhelften gevormd.
    d) In de vierde maand heeft de foetus een functionerend zenuwstelsel.
  1. Ainsworth maakte onderscheid tussen drie soorten hechting. Welke hoort er niet bij?
    a) Vermijdende hechting
    b) Gedesorganiseerde hechting
    c) Angstig-ambivalente hechting
    d) Veilige hechting
  1. Door welke techniek kunnen onderzoekers vaststellen of baby’s onderscheid kunnen maken tussen twee objecten?
    a) de orienting reflex
    b) de Strange Situation Test
    c) de geprefereerde kijktechniek
    d) de Baillargeontest
  1. Zet de vier fasen van cognitieve ontwikkeling van Piaget in de goede volgorde.
    1) concrete operationele fase, 2) sensorimotorische fase, 3) formeel operationele fase, 4) preoperationele fase.
    a) 3, 2, 4, 1
    b) 4, 2, 1, 3
    c) 1, 3, 2, 4
    d) 2, 4, 1, 3
  1. Geef aan welke stelling juist is.
    a) Gender verwijst naar de culturele verschillen tussen mannen en vrouwen.
    b) Gender identiteit is hoe anderen jou zien, hun overtuigingen over of je een man of een vrouw bent.
    c) Gender schema’s zijn karakteristieken die geassocieerd worden met mannen en vrouwen.
    d) Gender rollen zijn de referentiekaders die beïnvloeden hoe mensen het gedrag van mannen en vrouwen waarnemen.
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Volgens het sociale intuïtie model reflecteren e morele beslissingen die iemand neemt de eerste automatische emotionele reactie. Wanneer iemand dan verder nadenkt heeft deze reactie geen invloed meer.
    2) De sociaal-emotionele selectiviteittheorie stelt dat oudere mensen weten dat ze weinig tijd over hebben.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist
  1. Geef aan welke stelling juist is.
    a) Mensen de getrouwd zijn leven langer dan mensen die gescheiden zijn, ongeacht hoe ze huwelijk vinden.
    b) Als stellen kinderen krijgen dan worden ze tevredener over hun leven.
    Stellen met kinderen hebben stabielere huwelijken dan wanneer er geen kinderen zijn.
    c)  Gender schema’s zijn karakteristieken die geassocieerd worden met mannen en vrouwen.
    d) Erikson’s uitdagingen in de volwassenheid komen erop neer dat men een betekenisvol leven wil leven.
  1. Wanneer ontstaat theory of mind?
    a) Kinderen in de preoperationele fase hebben al theory of mind want dan al begrijpen ze de intenties van anderen.
    b) Theory of mind is volledig ontwikkeld als kinderen rond de 12 jaar zijn.
    c) Als kinderen ongeveer 5 jaar oud zijn.
    d) Zodra een kind begint met brabbelen/praten.
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Met het ouder worden gaat onze vloeiende intelligentie langzaam achteruit.
    2) Als mensen ouder worden krijgen ze meer moeite met taken die afhankelijk zijn van het langetermijngeheugen
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist

Hoe werken motivatie en emotie? - Tentamens 10

  1. Geef aan welke stelling juist is.
    a) Emoties hebben twee componenten: een subjectief en een cognitief aspect.
    b) Secundaire emoties hebben onze kans op overleving tijdens de evolutie vergroot, en zijn universeel, zoals woede en blijdschap.
    c) De theorie van James Lange stelt dat we een gevoel ervaren op basis van onze lichamelijke veranderingen.
    d) De Cannon-Bard theorie stelt dat een emotionele reactie tot een lichamelijke reactie.
  1. De theorie van Schachter heet de twee factor theorie en:
    a) gaat over cerebrale asymmetrie.
    b) stelt dat een situatie een lichamelijke reactie en een cognitieve interpretatie uitlokt.
    c) stelt dat lichamelijke reacties het gevolg zijn van emotionele evaluaties.
    d) stelt dat mensen hun huidige emotionele staat gebruiken om dingen te beoordelen.
  1. Baumeister stelt dat er drie manieren zijn waarop schuldgevoelens onderlinge relaties versterken. Welke hoort er niet bij?
    a) Schuldgevoel laat zien dat je om anderen geeft.
    b) Mensen die een koude en harde opvoeding hebben gehad ervaren geen schuldgevoel als ze iets verkeerds doen.
    c) Mensen willen zich niet schuldig voelen en vermijden gedrag dat tot een schuldgevoel leidt.
    d) Schuldgevoel kan gebruikt worden als tactiek door iemand een schuldgevoel aan te praten.
  1. Welke stelling is juist? Maslow ontwikkelde een behoeftehiërarchie:
    a) waarin fysiologische behoeften het eerst bevredigd moeten worden, gevolgd door het gevoel van eigenwaarde.
    b) waarin het gevoel van waardering bevredigd moet worden voor het gevoel van veiligheid.
    c) waarin het gevoel van waardering niet bevredigd kan worden als het gevoel van eigenwaarde onbevredigd is.
    d) waarin zelfactualisatie het hoogst haalbare is, en waarvoor eerst aan alle andere behoeften voldaan moet zijn.
  1. De Yerkes-Dodson wet stelt dat:
    a) drives helpen om homeostase in stand te houden.
    b) drijfveren het gedrag ook kunnen motiveren.
    c) alertheid en prestatie samen stijgen tot een optimaal punt.
    d) drives bevredigd worden aan de hand van het genotsprincipe.
  1. Geef aan wat waar is over de amygdala
    a) de amygdala wordt actief bij het voelen van walging.
    b) Mensen zonder amygdala reageren niet meer op dreiging want de amygdala wordt actief bij angst.
    c) Als iemand geen amygdala meer heeft reageert hij/zij alleen nog op geconditioneerde dreigingen
    d)De amygdala is onderdeel van het limbisch systeem en informatie arriveert via een snelle en een langzame route.
  1. Geef aan welke stelling juist is
    a) Darwin dacht dat de betekenis van gezichtsuitdrukkingen aangeleerd was.
    b) Vrouwen ervaren emoties sterker dan mannen.
    c) De affect-as-information theorie stelt dat mensen hun huidige emotionele staat gebruiken om dingen te beoordelen
    d) De somatic marker theorie stelt dat lichamelijke reacties bepalen welke emoties iemand denkt te voelen.
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Het hebben van een schuldgevoel versterkt de onderlinge relaties tussen groepsleden.
    2) Door te blozen weet de groep dat je je schaamt voor je gedrag en dit zal leiden tot uitsluiting door de groepsleden.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1)Er is veel bewijs gevonden voor de behoeftehiërarchie en het idee van zelfactualisatie van Maslow.
    2) De zelfperceptie theorie stelt dat als we iets doen en we vervolgens een beloning krijgen, dat we het gevoel krijgen dat we dit niet voor onszelf deden
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist

Welke invloeden zijn er op de gezondheid? - Tentamens 11

  1. Welke theorie stelt dat positieve emoties ervoor zorgen dat mensen nieuwe oplossingen voor hun problemen bedenken?
    a) de allostatic load theorie
    b) de bufferhypothese
    c) de broaden-and-build theorie
    d) het biopsychosociale model
  1. Het HPA-systeem:
    a) zorgt ervoor dat de hypothalamus de hypofyse stimuleert om een ander hormoon uit te scheiden, wat ertoe leidt dat de bijnieren cortisol uitscheiden.
    b) zorgt ervoor dat de hypofyse de hypothalamus stimuleert om een ander hormoon uit te scheiden, wat ertoe leidt dat de bijnieren cortisol uitscheiden.
    c) zorgt ervoor dat de hypothalamus de hypofyse stimuleert om cortisol uit te scheiden.
    d) zorgt ervoor dat de hypothalamus de bijnieren stimuleert om een ander hormoon uit te scheiden, wat ertoe leidt dat de hypofyse cortisol uitscheidt.
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Taylor stelt dat vrouwen de tend-and-befriend respons gebruiken door hun kinderen te beschermen en vrienden te worden met andere groepen, zodat ze veilig zijn.
    2) Cannon stelt dat mannen de fight-or-flight respons gebruiken, waarbij het lichaam zich klaarmaakt om te vluchten door de hartslag te versnellen.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist
  1. Selye introduceerde de termen alarmfase, verzetfase en uitputtingsfase. Deze horen bij:
    a) de coping respons
    b) de fight-or-flight respons
    c) het algemene aanpassingssyndroom
    d) de allostatic load theory of illness
  1. Bij ... evalueren mensen hun opties en kiezen ze voor een soort coping. Bij ... ondernemen mensen stappen om de stressor te confronteren. Bij proberen mensen om te gaan met een toekomstige stressor. Bij ... wordt besloten of een stimulus stressvol of irrelevant is.
    a) primaire waardering, probleemgerichte coping, emotiegerichte coping, secundaire waardering
    b) secundaire waardering, probleemgerichte coping, anticiperende coping, primaire waardering
    c) primaire waardering, anticiperende coping, probleemgerichte coping, secundaire waardering
    d) secundaire waardering, emotiegerichte coping, anticiperende coping, primaire waardering
  1. Geef aan welke stelling juist is
    a) Het levert geen groot gevaar op als je BMI iets boven de aanbevolen hoeveelheid is.
    b) De Body Shape index is de ratio van gewicht ten opzichte van lengte
    c) Door naar het BMI te kijken kan afgelezen worden of iemand te zwaar is.
    d) De Body Mass Index is de hoeveelheid vet in de buikholte ten opzichte van het BMI.
  1. Geef aan welke stelling juist is
    a) Alleen distress kost het lichaam veel energie.
    b) Het immuunsysteem is het mechanisme van het lichaam om micro-organismen zoals bacteriën en virussen te elimineren.
    c) Van emotiegerichte coping is sprake wanneer mensen stappen ondernemen om de stressor te confronteren of te minimaliseren
    d) Weerstand (hardiness) heeft drie componenten: toewijding, zelfstandigheid en controle.
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) positieve herwaardering is een goede manier om met moeilijke situaties om te gaan. Een voorbeeld hiervan is jezelf vergelijken met mensen die het slechter hebben.
    2) Emotiegerichte coping waarbij je de stressor probeert te vermijden is een goede manier om met stressoren om te gaan.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist

Waar houdt de sociale psychologie zich mee bezig? - Tentamens 12

  1. Mensen zijn geneigd om gedrag van anderen te verklaren aan de hand van persoonlijke attributies in plaats van situationele attributies. Dit heet:
    a) actor-observer-discrepantie
    b) fundamentele attributiefout
    c) self-fulfilling prophecy
    d) outgroup homogeneity effect
  1. Lisa nodigt Sean niet uit op haar verjaardag, omdat hij een donkere huidskleur heeft. Dit is een voorbeeld van:
    a) stereotypen
    b) vooroordelen
    c) discriminatie
    d) ingroup favoritism
  1. Als je je niet bewust bent van een attitude, is deze .... Als je je er wel van bewust bent, is hij .... Het eerste soort attitude kan gemeten worden met een ..., het tweede soort met een ....
    a) impliciet, expliciet, IAT, zelfrapport
    b) expliciet, impliciet, IAT, zelfrapport
    c) impliciet, expliciet, zelfrapport, IAT
    d) expliciet, impliciet, zelfrapport, IAT
  1. Het elaboration likelihood model stelt dat:
    a) de mate waarin een boodschap overtuigend is afhangt van de bron, inhoud en ontvanger.
    b) mensen inspanningen voor zichzelf rechtvaardigen door een positievere attitude over de situatie waarvoor ze zich moesten inspannen aan te nemen.
    c) mensen een positievere attitude over een object zullen ontwikkelen als ze er meer en vaker aan blootgesteld worden.
    d) er twee manieren zijn om door middel van overtuiging een attitude te veranderen: de perifere en de centrale route.
  1. Van sociale loafing is sprake wanneer:
    a) de aanwezigheid van anderen ervoor zorgt dat we beter presteren.
    b) mensen zich niet erg bewust van zichzelf zijn en hun individualiteit verliezen.
    c) groepen slechtere keuzes maken dan individuen.
    d) mensen minder hard werken in een groep dan wanneer ze alleen zijn.
  1. Als we dingen doen waarvan anderen profijt hebben, heet dit:
    a) bloedverwantselectie
    b) altruïsme
    c) prosociaal gedrag
    d) wederkerig helpen
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) De sociale brein hypothese stelt dat primaten het grootste brein hebben, vooral de prefrontale cortex omdat ze in dynamische en complexe sociale groepen leven.
    2) Transitiviteit houdt in dat mensen zich vaak onbewust proberen te distantiëren van de mensen om heen door bijvoorbeeld andere dingen leuk te vinden o.i.d.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist
  1. Geef aan welke stelling onjuist is
    a) Volgens het risky-shift effect verschuiven mensen sneller de verantwoordelijkheid om een goede beslissing te nemen naar de andere leden van de groep.
    b) De sociale psychologie gaat ervan uit dat de meeste mensen hetzelfde zouden reageren in en op bepaalde situaties
    c) Deindividuatie vindt plaats als mensen niet meer zelfbewust zijn en daardoor hun eigen persoonlijke waarden niet meer in acht nemen.
    d) Groepsdenken (group think) komt voor als een groep onder grote druk staat.
  1. Geef aan welke stelling onjuist is
    a) Volgens het voet in de deur effect accepteren mensen een klein verzoek sneller als ze een groter verzoek hebben afgewezen.
    b) Een voorbeeld van conformiteit is dat je in de winkel in de rij gaat staan omdat je weet dat dit netjes gevonden wordt.
    c) Conformiteit neemt toe naarmate de groep groter wordt maar bij 20 leden blijft het stabiel.
    d) Volgens het mere-exposure effect ontwikkelen we een positieve attitude tegenover een item als we steeds meer en vaker blootgesteld worden aan een item.

Hoe benadert de psychologie persoonlijkheid? - Tentamens 13

  1. Welke stelling is onjuist? Freud stelde:
    a) dat onbewuste krachten het gedrag beïnvloeden.
    b) dat er een onbewuste kracht is die functioneert volgens het plezierprincipe: het id.
    c) dat het verstand verdeeld kan worden in het onbewuste, prebewuste en bewuste.
    d) dat het superego een tussenweg probeert te vinden om behoeftes te bevredigen maar wel moreel te blijven.
  1. Zet Freud’s psychoseksuele fasen in de goede volgorde: 1) latente fase, 2) anale fase, 3) genitale fase, 4) orale fase, 5) fallische fase.
    a) 1, 4, 3, 2, 5
    b) 4, 2, 5, 1, 3
    c) 2, 5, 4, 3, 1
    d) 4, 1, 2, 3, 5
  1. Geef aan welke stelling onjuist is.
    a) In het model van Eysenck zijn de drie grote trekken extraversie vs. Introversie, emotionele stabiliteit en psychoticisme.
    b) Mensen met een interne locus of control geloven dat ze hun lot en hun gedrag zelf onder controle hebben.
    c) De Big Five bestaat uit neuroticisme, aangenaamheid, extraversie, empathie en openheid.
    d) Cattell ontdekte met behulp van factoranalyse zestien dimensies van persoonlijkheid.
  1. Welke twee manieren om persoonlijkheid te bestuderen zijn er volgens Allport?
    a) Objectieve en projectieve testen
    b) Idiografische en nomothetische benaderingen
    c) Thematic Apperception Test (TAT) en NEO-PI
    d) Rorschach inktvlekkentest en California Q-sort
  1. Activiteitsniveau, emotionaliteit en sociabiliteit bepalen:
    a) arousability
    b) interactie
    c) temperament
    d) niveau van alertheid
  1. Gray geloofde in het bestaan van:
    a) het behavioral activation system en het behavioral inhibition system.
    b) het ascending reticular activating system.
    c) het early experiential calibration system.
    d) het situationisme en het interactionisme.
  1. Mensen gebruiken een aantal strategieën om een hoge eigenwaarde te behouden. Welke hoort er niet bij?
    a) De self-serving bias.
    b) Self-evaluative maintenance.
    c) Het better-than-average effect.
    c) Reflective appraisal.
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Self-evaluative maintenance houdt in dat mensen zich bedreigd voelen wanneer anderen een taak beter uitvoeren dan zijzelf.
    2) Een narratief is het levensverhaal dat een psycholoog kan schrijven aan de hand van een aantal kennismakingssessies met de cliënt.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist
  1. Welke stelling is onjuist?
    a) Volgens Skinner is gedrag een gevolg van externe processen.
    b) Volgens Rotter is het gedrag een functie van de beloning die mensen ervoor verwachten te krijgen.
    c) Volgens Mischel kan je gedrag goed voorspellen aan de hand van persoonlijkheidstrekken.
    d) Volgens Bandura is self-efficacy een belangrijke voorspeller van gedrag.
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) In Collectivistische culturen, zoals die in Amerika vooral voorkomen, hebben mensen vaker interdependent self-construals.
    2) In individualistische culturen hebben mensen vaak independent self-construals, zelfconcepten gebaseerd op het unieke zelf.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist

Wat zijn psychologische stoornissen? - Tentamens 14

  1. Hoe heet het systeem waarvan de DSM gebruik maakt om mensen te diagnosticeren?
    a) classificatiesysteem
    b) idiosyncratische benadering
    c) dimensionale benadering
    d) multitaxiaal systeem
  1. Het socioculturele model stelt dat:
    a) psychopathologie het gevolg is van de interactie tussen individuen en hun cultuur.
    b) symptomen binnen een individu beschouwd moeten worden binnen een sociale context.
    c) een stoornis ontstaat door een aanleg die getriggerd wordt door de omgeving.
    d) psychopathologie het gevolg is van verkeerde en aangeleerde cognities.
  1. Anna heeft soms ineens een aanval van heftige angst, waarbij ze pijn op de borst, duizeligheid en tintelende handen heeft en het gevoel heeft dat ze doodgaat. Zij wordt hoogstwaarschijnlijk gediagnosticeerd met:
    a) een gegeneraliseerde angststoornis
    b) een posttraumatische stressstoornis
    c) een fobie
    d) een paniekstoornis
  1. Wat voor symptomen zal iemand hebben die met een persistente depressieve stoornis wordt gediagnosticeerd?
    a) Ernstige negatieve gevoelens, geen plezier beleven aan leuke activiteiten, gewichtsafname, verminderde eetlust en slaap- en concentratieproblemen.
    b) Perioden van extreem goed humeur, veel activiteit en weinig slaapbehoefte, afgewisseld met perioden van depressiviteit.
    c) Zich tijdens een periode van ten minste twee jaar vaak somber voelen, maar niet ernstig genoeg om een major depressie genoemd te worden.
    d) Perioden van depressie in seizoenen met weinig zonlicht.
  1. Symptomen van schizofrenie die iets normaals wegnemen heten ... symptomen, symptomen die iets abnormaals toevoegen heten ... symptomen. Onjuiste zintuiglijke percepties worden ... genoemd, incorrecte overtuigingen die gebaseerd zijn op een verkeerde interpretatie van de buitenwereld heten ....
    a) positieve, negatieve, hallucinaties, wanen
    b) dissociatieve, negatieve, wanen, hallucinaties
    c) negatieve, positieve, hallucinaties, wanen
    d) positieve, dissociatieve, wanen, hallucinaties
  1. Welke stoornis kenmerkt zich door identiteitsverstoringen, gebrekkige impulscontrole, angst om alleen te zijn, emotionele instabiliteit en automutilatie?
    a) Antisociale persoonlijkheidsstoornis
    b) Borderline persoonlijkheidsstoornis
    c) Autisme
    d) ADHD
  1. Om te weten wanneer gedragingen worden veroorzaakt door psychopathologie zijn er bepaalde criteria die in acht genomen moeten worden. Welke hoort hier niet bij?
    a) gedraagt de persoon zich afwijkend van wat volgens de culturele normen gepast zou zijn?
    b) is het gedrag onaangepast (maladaptive)? Belemmert het gedrag iemand in zijn dagelijks functioneren?
    c) is het gedrag veroorzaakt door biologische factoren of door een problematische gezinssituatie?
    d) zorgt het gedrag voor ongemak naar anderen waardoor sociale relaties verstoord worden?
  1. Geef aan welke van deze stellingen juist of onjuist is/zijn.
    1) Evidence-based assessment is een benadering waarin onderzoek het evalueren van psychopathologie, de selectie van geschikte testen en het gebruik van kritisch denken in het stellen van diagnoses aanstuurt.
    2) Een voorbeeld van evidence-based diagnostiek is als mensen die angstig zijn ook gescreend worden op depressie omdat uit onderzoek is gebleken dat deze twee vaak samen voorkomen.
    a) 1 is juist, 2 is onjuist
    b) 1 is onjuist, 2 is juist
    c) 1 en 2 zijn beiden juist
    d) 1 en 2 zijn beiden onjuist
  1. Welke stelling is onjuist?
    a) Kinderen met autisme spectrum stoornissen zijn vaak onoplettend en merken details in de omgeving vaak niet op.
    b) Bij mensen met schizofrenie zijn de ventrikels groter en is er minder activiteit in de temporale en frontale kwab.
    c) De oorzaak van dissociaties zou extreme stress kunnen zijn waarbij iemand zich dissocieert van een traumatische gebeurtenis uit zelfbescherming.
    d) De grootste risicofactor voor een bipolaire stoornis is de aanwezigheid van bipolaire stoornissen in de familie.

Welke behandelingen gebruiken psychologen? - Tentamens 15

  1. Welke theorie heeft als doel om verkeerde denkpatronen te veranderen?
    a) Cognitieve gedragstherapie
    b) Cliëntgerichte therapie
    c) Psychodynamische therapie
    d) Cognitieve therapie
  1. Welke drie soorten psychotropische medicatie zijn er?
    a) MAO-remmers, SSRI’s en tricyclische antidepressiva
    b) Clozapine, anticonvulsanten en lithium
    c) Anti-angstmedicatie, antidepressiva en antipsychotica
    d) Chlorpromazine, haloperidol en reserpine
  1. Bij welke stoornis wordt dialectische gedragstherapie toegepast?
    a) Depressie
    b) Bipolaire stoornis
    c) Schizofrenie
    d) Borderline
  1. Welke behandeling werkt het beste bij autistische kinderen?
    a) Cognitieve therapie in combinatie met methylfenidaat
    b) Cognitieve gedragstherapie in combinatie met imipramine
    c) Fototherapie
    d) Toegepaste gedragsanalyse
  1. Welke therapie heeft als doel de cliënt in zijn geheel te behandelen?
    a) Groepstherapie
    b) Cliëntgerichte therapie
    c) Psychodynamische therapie
    d) Systeembenadering
  1. Welke stelling is onjuist?
    a) MAO is een enzym dat serotonine in de synaps afbreekt en MAO-remmers zorgen ervoor dat er meer serotonine beschikbaar is in de synapsen van de hersenen.
    b) Selectieve serotonine heropname remmers (SSRI’s: (bijvoorbeeld Prozac), zorgen ervoor dat de effecten van serotonine in de synaps verlengd worden..
    c) Antipsychotica binden zich aan dopamine-receptoren en activeren deze. Dit zorgt voor de toename van de effecten van dopamine.
    d) Medicijnen die lichamelijke aanvallen voorkomen worden anticonvulsanten genoemd.
  1. Volgens Barlow zijn er drie kenmerken waaraan wetenschappelijk gefundeerde psychologische behandelingen te herkennen zijn, welke hoort er niet bij?
    a) Er is een specifieke behandeling voor een specifieke mentale stoornis.
    b) De technieken die in de behandeling gebruikt worden zijn ontwikkeld door gedrags-, cognitieve of sociale psychologen.
    c) Behandelingen die niet evidence-based zijn worden niet vergoed door de zorgverzekeraar.
    d) Er is niet één juiste theorie over behandeling: therapie wordt gebaseerd op effectiviteit.
  1. Welke stelling is onjuist?
    a) Tegenwoordig worden chlorpromazine (synthetische reserpine) en haloperidol voorgeschreven om de positieve symptomen van schizofrenie aan te pakken.
    b) Antipsychotica zijn een uitkomst want ook het sociaal functioneren verbetert.
    c) Clozapine is ook populair maar heeft als bijwerking tardieve diskinesie.
    d) Lithium brengt excitatoire (versterkende) en inhibitoire (remmende) neurotransmitters met elkaar in evenwicht.
  1. Welke stelling is juist?
    a) Als er SSRI’s gebruikt worden in de behandeling van adolescenten met depressie moet er langzaam gestart worden met een zeer lage dosis.
    b) Ongeveer 80 tot 90% van de depressieve mensen die antidepressiva gebruiken ervaren een vermindering in depressiesymptomen.
    c) Bij de behandeling van depressie bij adolescenten moeten geen medicijnen zoals SSRI’s gebruikt worden want deze verhogen de suïcidale gedachten.
    d) De behandeling van depressie bij adolescenten werkt het beste wanneer deze alleen uit psychotherapie bestaat.

Antwoordindicatie

Wat houdt de wetenschap 'psychologie' in? - Tentamens 1

  1. C
  2. B
  3. C
  4. D
  5. A
  6. D
  7. D
  8. B
  9. A

Welke wetenschappelijke methoden worden gebruikt bij onderzoek binnen de psychologie? - Tentamens 2

  1. C
  2. C
  3. A
  4. D
  5. A
  6. D
  7. C  
  8. B
  9. C

Hoe beïnvloedt biologie ons gedrag? - Tentamens 3

  1. D
  2. B
  3. C
  4. C
  5. B
  6. A
  7. D
  8. B
  9. C
  10. D
  11. C
  12. A

Wat is het bewustzijn? - Tentamens 4

  1. B
  2. D
  3. C
  4. B
  5. A
  6. C
  7. D
  8. A
  9. B

Wat zijn de processen van sensatie en perceptie? - Tentamens 5

  1. A
  2. C
  3. C
  4. B
  5. D
  6. B
  7. C
  8. A

Hoe leren mensen? - Tentamens 6

  1. D
  2. A
  3. C
  4. B
  5. D
  6. B
  7. D
  8. C
  9. D
  10. C

Wat is het geheugen en hoe werkt het? - Tentamens 7

  1. B
  2. D
  3. B
  4. C
  5. D
  6. B
  7. D

Wat is er bekend over denken, taal en intelligentie? - Tentamens 8

  1. A
  2. D
  3. C
  4. D
  5. A
  6. D

Hoe verloopt de menselijke ontwikkeling? - Tentamens 9

  1. D
  2. B
  3. C
  4. D
  5. D
  6. B
  7. D
  8. C
  9. A

Hoe werken motivatie en emotie? - Tentamens 10

  1. C
  2. B
  3. B
  4. D
  5. C
  6. D
  7. C
  8. A
  9. D

Welke invloeden zijn er op de gezondheid? - Tentamens 11

  1. C
  2. A
  3. A
  4. C
  5. B
  6. A
  7. B
  8. A

Waar houdt de sociale psychologie zich mee bezig? - Tentamens 12

  1. B
  2. C
  3. A
  4. D
  5. D
  6. C
  7. A
  8. A
  9. D

Hoe benadert de psychologie persoonlijkheid? - Tentamens 13

  1. D
  2. B
  3. C
  4. B
  5. C
  6. A
  7. D
  8. A
  9. C
  10. B

Wat zijn psychologische stoornissen? - Tentamens 14

  1. C
  2. A
  3. D
  4. C
  5. C
  6. B
  7. C
  8. C
  9. A

Welke behandelingen gebruiken psychologen? - Tentamens 15

  1. D
  2. C
  3. D
  4. D
  5. B
  6. C
  7. C
  8. C
  9. A

Image

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters
Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:
This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1338 1