5. Welke regelgeving is er met betrekking tot de burgerlijke stand?
5.1 Wat is de functie van de registers?
De registers burgerlijke stand hebben privaatrechtelijke betekenis. De basisregistratie personen heeft een persoonlijke betekenis.
5.2 Wat is de functie van de ambtenaar van de burgerlijke stand?
De regels omtrent de ambtenaar van de burgerlijke stand staan in art. 1:16-16d BW. In elke gemeente zijn er minstens twee ambtenaren van de burgerlijke stand. Zij kunnen worden belast met het verrichten van bepaalde taken, dan zijn zij buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand. Zij worden door de burgemeester en wethouders benoemd, geschorst of ontslagen (art. 1:16). Benoeming kan onder een bepaalde tijdsduur. Een ambtenaar moet in dienst zijn van een gemeente. Een buitengewoon ambtenaar kan ook een persoon zijn die geen ambtenaar in gemeentelijke dienst is (art. 1:16 lid 3). De taak van de ambtenaar van de burgerlijke stand staat in art. 1:16a lid 1. Hij is belast met het opnemen in de onder hem berustende registers van de burgerlijke stand van akten en daaraan toe te voegen latere vermeldingen alsmede de zorg voor instandhouding en toegankelijkheid van de registers. Hij heeft geen advocaat nodig wanneer hij in de uitoefening van zijn ambt op grond van boek 1 BW in rechte optreedt (art. 1:16b).
5.3 Welke regelingen gelden voor de registers van de burgerlijke stand en de bewaring daarvan?
De regeling van de registers van de burgerlijke stand staat in art. 1:17-17c BW. Er bestaan vier registers: geboorten, huwelijken, geregistreerde partnerschappen en overlijden. In 's-Gravenhage bestaat een vijfde register voor rechterlijke uitspraken waarvan akten van inschrijving worden opgemaakt, met betrekking tot niet-Nederlandse akten (art. 1:17 lid 2). De bewaring van de registers staat in art. 1:17a, zij worden bewaard in het gemeentehuis daarna naar de gemeentelijke archiefbewaarplaats.
5.4 Welke regelingen gelden omtrent akten van de burgerlijke stand en bijbehorende partijen?
De regels omtrent akten van de burgerlijke stand en partijen bij deze akten staat in art. 1:18-18c BW. De ambtenaar van de burgerlijke stand kan niet bepalen over de inhoud van de akten, de wet is bepalend. Hij is wel bevoegd alvorens tot het opmaken van een akte over te gaan zich door de wet vereiste bescheiden te doen vertonen (1:18 lid 2). Art. 1:18 is gewijzigd zodat de elektronische vorm van zo'n akte geldig is, echter is deze bepaling nog niet in werking getreden.
Art. 1:18a geeft de definitie van partijen; dit zijn degenen die aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een aangifte doen of te zijnen overstaan een verklaring afleggen betreffende een feit, waarvan de akte bestemd is dit te bewijzen. Lid 2 geeft de definitie van belanghebbende partijen: partijen die met hun verklaring enig rechtsgevolg teweegbrengen voor henzelf of voor medepartijen, dan wel voor henzef en medepartijen. Lid 3 staat vertegenwoordiging voor de belanghebbende partijen toe via een authentieke volmachtakte. Indien een gevolmachtigde een verklaring aflegt hij zowel als de door hem vertegenwoordigde persoon als partij bij de akte geldt (lid 4), dit geldt ook als de gevolmachtigde in naam van de volmachtgever de verklaring aflegt. De ambtenaar van de burgerlijke stand mag geen akte verlijden waar hijzelf als partij of belanghebbende voorkomt (lid 5). Art. 1:18b geeft eisen aan het elektronische systeem van gegevensverwerking. Art. 1:18c geeft mogelijkheden van weigering van het opmaken van akten.
5.5 Welke regelingen gelden er voor akten van geboorte en van overlijden en akten houdende attestaties de vita?
Bijzondere regels gelden voor akten van geboorte, overlijden en attestaties de vita in art. 1:19-19k BW. Bij de geboorte van een kind is de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar het kind is geboren bevoegd(art. 1:19). Bij te vondeling gelegde kinderen is het de ambtenaar van de gemeente waar het kind is gevonden. Art. 1:19a geeft regels omtrent geboorte in een vervoermiddel. Indien het geslacht van het kind twijfelachtig is, wordt dit vastgelegd en moet binnen drie maand na geboorte of overlijden het geslacht worden vermeld (art. 1:19d).
De moeder van het kind kan aangifte doen (art. 1:19e lid 1), tot aangifte is verplicht de vader of moeder uit wie het kind niet is geboren (art. 1:19e). Elektronische aangifte van geboorte is mogelijk, maar is nog niet in werking getreden. Wanneer de aangifte niet wordt gedaan, geschiedt deze door de burgemeester waar de geboorteakte moet worden opgemaakt (1:19e lid 5). De verplichting moet worden vervuld binnen drie dagen na de dag der bevalling, daarna zal de ambtenaar van de burgerlijke stand mededeling doen aan het Openbaar Ministerie. Bij aangifte kan de ambtenaar een door de arts of verloskundige gedane verklaring omtrent de geboorte van het kind uit de moeder.
De akte van overlijden wordt opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand uit de gemeente waar het overlijden heeft plaatsgevonden (art. 1:19f), danwel waar het lijk is gevonden. Art. 1:19g regelt het overlijden in een vervoermiddel. Tot aangifte van overlijden is bevoegd degene die daarvan uit eigen middelen kennis draagt, art. 1:19h. Wanneer zo'n persoon ontbreekt en de begrafenisondernemer nalaat aangifte te doen, geschiedt dit door of vanwege de burgemeester van de gemeente waar de akte van overlijden moet worden opgemaakt. Elektronische aangifte van overlijden is mogelijk. Wanneer een kind levenloos ter wereld is gekomen, wordt een 'akte van geboorte (levenloos)' opgemaakt en ingeschreven in het register van overlijden (art. 1:19i). Indien een kind binnen drie dagen na de dag der bevalling overlijdt, wordt tevens een overlijdensakte opgemaakt.
De attestatie de vita, het bewijs van in leven zijn, staat in art. 1:19k. Dit is ten behoeve van het internationale rechtsverkeer. De attestatie de vita kan worden verzocht aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van zijn gewone verblijfplaats.
5.6 Wat is de bewijskracht van akten, afschriften en uittreksels?
De akten van geboorte en overlijden zijn authentieke akten met een afwijkende bewijskracht (art. 1:22 en 1:22a BW). Beide akten bevatten een ambtenaarsverklaring (art. 157 lid 1 Rv) en een partijverklaring (art. 157 lid 2 Rv). Het bijzondere van deze akten is dat zij in het geheel dwingend bewijs opleveren ten aanzien van eenieder (art. 1:22). De kracht van het schriftelijk bewijs ligt in de oorspronkelijke akte, art. 160 lid 1 Rv. Lid 2 stelt dat grossen en afschriften afgegeven door een daartoe bevoegde ambtenaar, hetzelfde bewijs opleveren als de oorspronkelijke akte. Authentieke afschriften of uittreksels van akten van de burgerlijke stand hebben dezelfde bewijskracht als het origineel, mits opgemaakt volgens wettelijke voorschriften (art. 1:22a).
5.7 Hoe is de openbaarheid van akten van de burgerlijke stand geregeld?
De openbaarheid van akten wordt geregeld in art. 1:23-23c BW. De akten van de burgerlijke stand zijn openbaar, art. 1:23a stelt dat alleen de bewaarders en het Openbaar Ministerie inzage mogen nemen. Art. 1:23b stelt dat eenieder bevoegd is zich door de ambtenaar van de burgerlijke stand een uittreksel te vragen van de akte van geboorte, huwelijk, registratie van een partnerschap of van overlijden te doen afgeven. De afstamming van de persoon op wie de akte betrekking heeft mag hieruit niet blijken. Uittreksels van akten van erkenning of ontkenning van het vaderschap of moederschap worden alleen afgegeven in geval van een gerechtvaardigd belang. Van andere akten wordt een afschrift afgegeven. Weigert de ambtenaar een uittreksel of afschrift, moet hij de gronden hiervoor geven (lid 7). Het uittreksel of afschrift kan elektronisch worden afgegeven, deze bepalingen zijn nog niet in werking getreden (art. 3:15a lid 2, 1:23b lid 4 en 5).
5.8 Hoe verloopt de aanvulling en verbetering van de registers van de burgerlijke stand?
De registers van de burgerlijke stand moeten worden aangevuld en verbeterd, art. 1:20-20g. Dit verloopt via art. 1:24-24b. Aanvulling of verbetering kan op verzoek van belanghebbenden, het Openbaar Ministerie of de rechtbank. De rechtbank kan bij de beschikking tot verbetering eveneens dezelfde verbetering gelasten ten aanzien van een akte of latere vermelding betreffende dezelfde persoon of zijn afstammelingen die buiten haar rechtsgebied in de registers is opgenomen. Een afschrift van de beschikking wordt niet eerder dan drie maanden na de dag van de beschikking door de griffier aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente verzonden. Is de gemeente opgeheven, dan zendt hij het afschrift aan de ambtenaar van de gemeente in wier archieven de registers van de opgeheven gemeente zijn. De verbetering kan elektronisch geschieden, art. 1:24a. Aanvulling moet via een nieuwe akte, art. 1:24b.
5.9 Welke voorziening bestaat tegen de weigering tot het opmaken van een akte of tot en andere verrichting?
De voorziening tegen de weigering tot het opmaken van een akte van de burgerlijke stand of tot een andere verrichting staat in art. 1:27-27b BW. Binnen zes weken na verzending van het besluit van de ambtenaar van de burgerlijke stand kunnen belanghebbenden een verzoek indienen bij de rechtbank binnen het rechtsgebied van de standplaats van waar de ambtenaar van de burgerlijke stand is gelegen (1:27). HR stelt dat afweging tussen het belang van betrokkenen bij bescherming van hun privèleven en het belang verbonden aan de burgerlijke stand gediende doeleinden, deze afweging wordt gemaakt door de wetgever.
5.10 Hoe wordt een wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte gedaan?
De juridische aspecten van transseksualiteit staan in art. 1:28-28c BW. Iedere Nederlander van 16 jaar of ouder die de overtuiging heeft tot het andere geslacht te behoren, kan hiervan aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand (art. 1:28). Nadere eisen worden gesteld aan een niet-Nederlander in lid 3. De minderjarige van 16 of 17 jaar is voor dit artikel handelingsbekwaam. Art. 1:28a vereist een verklaring van een aangewezen deskundige bij de aangifte. De akte wordt gevoegd aan de geboorteakte, de ambtenaar kan tevens overgaan op voornaamswijziging (art. 1:28b). De rechtsgevolgen van de geslachtswijziging staan in art. 1:28c. De gevolgen zijn er vanaf de dag waarop de ambtenaar de latere vermelding van wijziging toevoegt. Er is geen terugwerkende kracht. De wijziging van het geslacht laat bestaande familierechtelijke betrekkingen, rechten, verplichtingen en bevoegdheden onverlet.
Indien de betrokkene na de wijziging van de vermelding van het geslacht een kind baart, wordt uitgegaan van het geslacht dat deze voor de wijziging had (art. 1:28c lid 3), in geval van adoptie geldt art. 1:227 lid 4.
6. Welke wettelijke regelingen zijn er omtrent het huwelijk?
6.1 Wat is een huwelijk?
Een huwelijk kan worden aangegaan door twee personen van verschillend of van gelijk geslacht, dit is hoe de wet het ook beschouwd (art. 1:30 BW). Een huwelijk is een duurzame levensverbintenis tussen twee personen, met afstammingsrechtelijke gevolgen als deze personen van verschillend of van het vrouwelijk geslacht zijn en zonder deze gevolgen als zij van het mannelijk geslacht zijn. Het geregistreerd partnerschap staat open voor homoseksuele als heteroseksuele paren. Juridisch is er bijna geen reden om het geregistreerd partnerschap te laten bestaan.
6.2 Wat zijn de vereisten tot het aangaan van een huwelijk?
De vereisten zijn in te delen in materiële of inwendige vereisten (art. 1:31-42 BW) en formele of uitwendige vereisten (art. 1:44-49a en 1:58-68).
Het eerste inwendige vereiste is de minimumleeftijd van 18 jaar (art. 1:31), er zijn geen uitzonderingen, ook niet de meerderjarig verklaarde zestien- en zeventienjarige.
Het tweede inwendige vereiste is dat de geestvermogens van een partij niet zodanig zijn gestoord dat deze niet in staat is haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen (art. 1:32). Men moet dus feitelijk bekwaam zijn. Indien een persoon juridisch handelingsonbekwaam is, kan zij wel een huwelijk aangaan mits toestemming van de kantonrechter is verkregen (art. 1:38).
Het derde inwendige vereiste is dat de aanstaande echtgenoten ongetrouwd zijn. De wetgever verbiedt bi- en polygamie en sanctioneert dit in art. 237 Sr (art. 1:33). Een huwelijk in strijd met art. 1:33 is vernietigbaar (art. 1:69). Indien de echtgenoot is vermist, de rechter een vermoeden van overlijden verklaard en de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van overlijden opmaakt en uiteindelijk de echtgenoot een nieuw huwelijk of geregistreerd partnerschap aangaat, desondanks de vermiste persoon nog in leven is, is geen sprake van bigamie. Art. 1:149 stelt dat het huwelijk van de vermiste eindigt indien de vermiste vermoedelijk overleden dan wel overleden is verklaard, de achtergebleven echtgenoot een huwelijk aangaat ondanks de vermiste nog in leven is.
Het vierde inwendige vereiste is dat soms toestemming vereist is. Dit is geregeld in art. 1:37-39. Soms toestemming vereist voor een huwelijk met een persoon die onder curatele is gesteld. Indien iemand onder curatele staat vanwege drank- en drugsmisbruik is toestemming van de curator nodig (art. 1:37). Indien iemand onder curatele staat door zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan is toestemming van de kantonrechter nodig (art. 1:38). In beide gevallen gelden speciale processuele voorschriften in art. 1:39.
Het vijfde inwendige vereiste is dat er tussen aanstaande echtgenoten niet een te nauw bloedverwantschap mag bestaan, art. 1:41. Het gaat om biologische en om familierechtelijke betrekkingen. Incestueuze kinderen kunnen nooit door hun verwekker worden erkend. Lid 2 bepaalt dat de Minister van Justitie ontheffing van het verbod kan verlenen in geval van adoptie. In art. 1:41a is bepaald dat geen huwelijk mag worden gesloten tussen familierechtelijke betrekkingen of bloedverwanten in de derde of vierde graad in de zijlinie, tenzij zij een verklaring van de ambtenaar van de burgerlijk stand hebben. Dus huwelijk tussen ooms en tantes met kinderen van broers en zussen mag niet, net als tussen volle nichten en neven.
Het zesde inwendige vereiste is dat tussen aanstaande echtgenoten geen geregistreerd partnerschap bestaat, dit sluit namelijk het huwelijk uit (art. 1:42).
6.3 Welke formaliteiten moeten aan het huwelijk voorafgaan?
De uitwendige vereisten voorafgaand het huwelijk staan in art. 1:44-49a BW. Indien het huwelijk niet binnen een jaar na het kenbaar maken van het voornemen tot het aangaan van een huwelijk, is voltrokken dan moet het voornemen opnieuw kenbaar worden gemaakt (art. 1:46). Indien de geboortegegevens van een aanstaande echtgenoot ontbreken en deze persoon niet in staat is een geboorteakte aan te tonen, kan deze persoon een beëdigde verklaring afleggen jegens de ambtenaar van de burgerlijke stand (art. 1:45). Van deze verklaring wordt een melding gemaakt in de huwelijksakte art. 1:45 lid 2. Er kan ook een beëdigde verklaring worden afgelegd indien de gegevens omtrent overlijden ontbreken, ook deze zullen in de huwelijksakte worden gemeld (art. 1:45a).
Indien degene die het gezag heeft over kinderen uit een vorig huwelijk wil hertrouwen of een geregistreerd partnerschap wil aangaan, moet het voornemen tot het huwelijk door de ambtenaar van de burgerlijke stand aan de rechtbank worden gemeld (art. 1:48). De kantonrechter kan op grond van art. 1:355 opdragen om binnen een bepaalde termijn een beschrijving van het vermogen van de kinderen op te maken en deze of een afschrift hiervan ter griffie bij de rechtbank in te leveren.
Art. 1:49 gaat over de verloving en de trouwbeloften. Deze leiden niet tot een rechtsvordering, een huwelijk is dus niet door een verloving af te dwingen noch schadevergoeding te vorderen. Lid 2 geeft een uitzondering, dit is het geval dat het voornemen van een huwelijk aan een ambtenaar van de burgerlijke stand kenbaar is gemaakt. De werkelijke vermogensverliezen kunnen hierdoor worden vergoed indien de rechter dit bepaalt, winstderving en smartengeld zijn hiervan uitgesloten. Er is sprake van een vervaltermijn van 18 maanden vanaf het voornemen van het huwelijk, art. 3:322 lid 1.
6.4 Wat houdt stuiting van het huwelijk in?
"Stuiting is de rechtshandeling waardoor men zich tegen een voorgenomen huwelijk verzet", dit is geregeld in art. 1:50-57 BW. Er bestaan drie stuitingsgronden art. 1:50;
- wanneer partijen niet de vereisten in zich verenigen om een huwelijk aan te gaan, of
- wanneer partijen niet beiden hun vrije toestemming tot het huwelijk zullen geven, dan wel
- wanneer het oogmerk van de aanstaande echtgenoten of één hunner niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, doch op het verkrijgen van toelating tot Nederland.
Er bestaat een bevoegdheid tot stuiting en een verplichting voor het Openbaar Ministerie. De bevoegde personen staan in art. 1:51, dit zijn de bloedverwanten in rechte lijn van de aanstaande echtgenoten, broeders en zusters van de aanstaande echtgenoten en de voogden en curatoren van de aanstaande echtgenoten. Op grond van art. 1:52 kan een echtgenoot of geregistreerd partner het huwelijk stuiten in verband met het verbod op bi- en polygamie. In art. 1:53 lid 1 staat de verplichting voor het Openbaar Ministerie om het huwelijk te stuiten, in lid 2 en lid 3 staan de bevoegdheden van het Openbaar Ministerie om het huwelijk te stuiten na machtiging van de rechtbank (lid 4).
Stuiting gaat door betekening van de akte aan de ambtenaar van de burgerlijke stand (art. 1:54). Stuiting kan worden opgeheven op de gronden van art. 1:55. Het rechtsgevolg van de stuiting is dat het huwelijk niet mag plaatsvinden totdat de stuiting is opgeheven anders volgt nietigheid, art. 1:56. De ambtenaar die bekend is met de huwelijksbeletselen of stuiting, mag niet medewerken (art. 1:57).
6.5 Hoe verloopt de voltrekking van een huwelijk?
De formaliteiten voor de voltrekking van het huwelijk staan in art. 1:58-68 BW. Het huwelijk mag worden voltrokken na de veertiende dag na de dag van het voornemen van het huwelijk (art. 1:62). Het huwelijk wordt voltrokken in het gemeentehuis met 2-4 meerderjarige getuigen ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand (art. 1:63). Als het huwelijk wordt voltrokken in een bijzonder huis dan moeten er 6 meerderjarige getuigen aanwezig zijn, dit is alleen mogelijk indien er een goede reden is (art. 1:64). Aanstaande echtgenoten zijn verplicht aanwezig te zijn bij het huwelijk (art. 1:65), behalve de uitzondering van trouwen met de handschoen (art. 1:66). Dit betekent dat de Minister van Justitie de mogelijkheid biedt om het huwelijk te voltrekken door een bijzondere bij authentieke gevolmachtigde. Indien beide aanstaande echtgenoten aanwezig zijn, moeten zij verklaren '"dat zij elkander aannemen tot echtgenoten en dat zij getrouw alle plichten zullen vervullen, die door de wet aan de huwelijkse staat worden verbonden" (art. 1:67). Daarna maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte op waarin hij verklaard dat de partijen door de echt aan elkander zijn verbonden en schrijft deze in het huwelijksregisters (lid 2). Ten slotte bepaald art. 1:68 dat een kerkelijk huwelijk pas kan plaatsvinden aan het burgerlijk huwelijk.
6.6 Hoe wordt een huwelijk nietig verklaard?
De nietigverklaring van een huwelijk wordt geregeld in art. 1:69-77 BW. Let op, de wetgever bedoelt men hiermee vernietigbaar, het huwelijk is dus niet van rechtswege nietig. Art. 1:69 bepaalt dat om de nietigverklaring kan worden verzocht voor zover in de artikelen 1:70-75 niet anders is bepaald. In dit artikel worden de personen benoemd die bevoegd zijn om een verzoek te doen . De gronden staan in art. 1:69-75. In art. 1:69 staat de grond dat "echtgenoten niet de vereisten in zich verenigden om tezamen een huwelijk aan te gaan". In art. 1:70 staat het geval waarbij het huwelijk niet bij een bevoegde ambtenaar of met getuigen is voltrokken. In art. 1:71 lid 1 staat grond over dwang, dit kan alleen door de bedreigde echtgenoot of door het Openbaar Ministerie worden gebruikt binnen een termijn van drie jaar samenwonen van de echtgenoten. In lid 2 staat de grond over dwaling, deze grond vervalt na zes maanden van samenwonen (lid 3). Hier geldt dus niet de verjaringstermijn van drie jaar van art. 3:52. Daarnaast kan het Openbaar Ministerie het huwelijk schijnheilig verklaren wegens strijd met de Nederlandse openbare orde, dit zorgt voor nietigheid (art. 1:71a). Het huwelijk kan ook nietig worden verklaard door degene die destijds geestelijk gestoord was (art. 1:73). Deze mogelijkheid vervalt na zes maanden van samenwonen na het einde van de stoornis. Indien een huwelijk is aangegaan met een minderjarige, kan niet om nietigverklaring worden verzocht. Indien de vereiste toestemming ontbrak, kan de nietigverklaring alleen door die derde of door de curator (in geval van art. 1:38) worden verzocht. Dit vervalt indien sprake is van stilzwijgende goedkeuring of na drie maand van bekendwording van het huwelijk (art. 1:75).
De nietigverklaring van het huwelijk werkt vanaf het moment de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan en werkt terug tot het moment van de huwelijksvoltrekking (art. 1:77). De ambtenaar van de burgerlijke stand voegt na drie maanden na de nietigverklaring een vermelding toe aan de huwelijksakte. Het huwelijk wordt geacht nooit te hebben bestaan behoudens de uitzonderingen in lid 2 waarbij de beschikking hetzelfde gevolg heeft als echtscheiding:
- ten aanzien van kinderen van de echtgenoten (de familierechtelijke betrekking blijft).
- ten aanzien van de te goeder trouw zijnde echtgenoot; deze kan geen aanspraak maken op een gemeenschap van goederen ingeval van een vroeger nietig huwelijk/ geregistreerd partnerschap (wel gezag over de minderjarige kinderen en eventueel aanspraak op de gemeenschap indien geen vroeger huwelijk nietig is verklaard).
- ten aanzien van andere personen voor zover zij te goeder trouw voor de inschrijving van de nietigverklaring rechten hebben ontvangen.
6.7 Hoe werd een huwelijk omgezet in een geregistreerd partnerschap(oud)?
Na de Wet openstelling huwelijk kon een huwelijk zonder ontbinding hiervan worden omgezet in een geregistreerd partnerschap, een geruisloze overgang. Dit kon door een akte van omzetting. De omzetting begon nadat de omzetting in het register van geregistreerde partnerschappen was vermeld. Dit zorgde niet voor wijzigingen in familierechtelijke betrekkingen. Het gevolg van de omzetting was de 'flitsscheiding'. Dit hield in dat voor beëindiging van het geregistreerd partnerschap de tussenkomst van een rechter niet meer nodig was, terwijl dit bij het huwelijk wel het geval was. Deze mogelijkheid is in 2009 afgeschaft, de mogelijkheid om van geregistreerd partnerschap naar huwelijk te gaan is wel mogelijk (art. 1:80g).
6.8 Hoe wordt het bestaan van een huwelijk bewezen?
Het bestaan van een huwelijk in Nederland wordt bewezen door de huwelijksakte of door de akte van omzetting, het heeft dezelfde bewijskracht als een authentieke akte. Art. 1:79 BW geeft een uitzondering in het geval de huwelijksakte of akte van omzetting ontbreekt, dan kan dit door getuigen worden bewezen indien 'een uiterlijk bezit van de huwelijkse staat aanwezig is'. Hiermee wordt bedoeld dat zij hebben geleefd als man en vrouw, door bijvoorbeeld het bestaan van een kind (art. 1:80).
7. Wat is het geregistreerd partnerschap?
7.1 Wat is een geregistreerd partnerschap?
"Een geregistreerd partnerschap is een wettelijk geregelde leefvorm tussen twee personen van hetzelfde of van verschillend geslacht met zoveel mogelijk dezelfde rechtsgevolgen als het huwelijk, inclusief afstammingsrechtelijke gevolgen voor kinderen die uit of binnen dit partnerschap geboren worden, althans voor zover het gaat om een geregistreerd heteropartnerschap of lesbisch partnerschap, en onder omstandigheden ook met gezagsrechtelijke gevolgen voor deze kinderen (art. 1:253aa en 253sa)."
De belangrijkste verschillen zijn:
- Het heterohuwelijk, het lesbisch huwelijk, het geregistreerd heteropartnerschap en het geregistreerd lesbisch partnerschap hebben afstammingsrechtelijke gevolgen, maar het huwelijk en het geregistreerd partnerschap tussen twee mannen niet.
- Bij het huwelijk gelden formele vereisten aan de verklaring (art. 1:67), terwijl bij het geregistreerd partnerschap zij dit zelf mogen doen.
- Art. 1:68 geldt wel voor het huwelijk, maar niet voor het geregistreerd partnerschap.
- Het einde van een huwelijk gebeurt via de rechter, bij het geregistreerd partnerschap is dit slechts vereist indien er geen sprake is van wederzijds goedvinden. In geval van wederzijds goedvinden is slechts een advocaat of notaris voldoende bij het geregistreerd partnerschap.
- Scheiding van tafel en bed is alleen mogelijk in geval van een huwelijk.
7.2 Wat houdt de wettelijke regeling in?
De voorwaarden staan in art. 1:80a BW. Het geregistreerd partnerschap is mogelijk voor personen van verschillend en gelijk geslacht. Het huwelijk sluit het geregistreerd partnerschap uit (art. 1:80a lid 2). Registratie gaat via een akte van registratie van partnerschap opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand (lid 3). De leden 4-7 regelen de overeenkomstige bepalingen van het huwelijksrecht.
Art. 1:80b houdt in dat de regelingen omtrent het huwelijk eveneens van toepassing zijn op het geregistreerd partnerschap, met uitzondering van artikel 1:92a en 99. Tussen geregistreerd partners geldt de economische deelgerechtigdheid en de toestemmingsregeling (art. 1:87-89), daarnaast zijn de partners hoofdelijk aansprakelijk voor de kosten van de gewone gang van de huishouding. Ook geldt tussen hen de wettelijke gemeenschap van goederen, tenzij bij partnerschapsvoorwaarden hiervan is afgeweken. Na ontbinding is het een bijzondere gemeenschap in de zin van afdeling 3.7.2. Indien sprake is van een informele relatie geldt het samenlevingsvermogensrecht, dan is voor de gemeenschappelijke eigendom sprake van een eenvoudige gemeenschap in de zin van afdeling 3.7.1. Ook de regelingen van Faillissement van art. 61 en 63 Fw gelden voor het geregistreerd partnerschap. Als een van de partners failliet is verklaard betekent dit het faillissement van de gehele gemeenschap en ziet dus op alle goederen die in de gemeenschap vallen. Indien het een informele relatie betreft, en dus een eenvoudige gemeenschap dan valt alleen de onverdeelde helft in het faillissement. Op erfrechtelijk gebied worden geregistreerd partners gelijkgesteld met echtgenoten.
Het einde van het geregistreerd partnerschap wordt geregeld in art. 1:80c-80g. In art. 1:80c worden vijf manieren van het einde van het geregistreerd partnerschap genoemd. De ambtenaar van de burgerlijke stand dient de verklaringen tot beëindiging in te schrijven. In art. 1:80d wordt de convenant behandeld waarin van beide partners een verklaring staat dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat zij hun relatie willen beëindigen. De overeenkomst betreft vier aangelegenheden en een aantal bepalingen uit het echtscheidingsconvenant worden van overeenkomstige toepassing verklaard. De verklaring van de partners moet binnen drie maand worden ingediend, indien dit niet wordt gedaan zal er een nieuwe verklaring op moeten worden gesteld. Art. 1:80e ziet op de consequenties van de rechterlijke ontbinding van het geregistreerd partnerschap, een aantal regels van het echtscheidingsrecht zijn van overeenkomstige toepassing. De ontbinding komt door inschrijving van de rechterlijke uitspraak in de burgerlijke registers tot stand, op verzoek van een van de partijen. Indien zij opnieuw een geregistreerd partnerschap of huwelijk met elkaar aangaan dan zullen alle gevolgen van het geregistreerd partnerschap herleven (art. 1:80f).
Door de Wet openstelling huwelijk kan er een geruisloze overgang plaatsvinden van het geregistreerd partnerschap naar het huwelijk, art. 1:80g. Dit moet door te verschijnen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand of via een 'omzetting met de handschoen'. Door de omzetting wordt het geregistreerd partnerschap beëindigd en het huwelijk aangevangen.
7.3 Wat zijn de bestaansredenen van het geregistreerd partnerschap?
Er is onderzoek gedaan naar de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap op sociologisch en juridisch gebied. Het geregistreerd partnerschap heeft nauwelijks toegevoegde waarde meer volgens de Minister van Justitie, het heeft alleen een emotionele waarde.
8. Wat houdt het huwelijksvermogensrecht in?
8.1 Wat is de ontwikkeling geweest ten aanzien van het huwelijksvermogensrecht?
Het huwelijksvermogensrecht is de afgelopen jaren erg veranderd door middel van vier tranches. De eerste tranche leidde tot de Wet rechten en plichten echtgenoten en geregistreerde partners. De tweede tranche leidde tot de Wet regels verrekenbedingen. De derde tranche zag op de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen. In de vierde tranche werd het wettelijke stelsel van de beperkte gemeenschap van goederen ingevoerd.
In dit hoofdstuk wordt onder echtgenoten tevens geregistreerde partners bedoeld, dit geldt eveneens voor de term huwelijk en geregistreerd partnerschap. Let op: dit geldt niet voor een samenlevingsovereenkomst.
8.2 Welke rechten en verplichtingen van echtgenoten gelden er?
Titel 1.6 gaat over de rechten en verplichtingen van echtgenoten. Art. 1:87 BW regelt de vergoedingen tussen echtgenoten. De bovengenoemde bepaling geldt tot scheiding van tafel en bed, een wijze van ontbinding van het huwelijk via art. 1:99 leidt niet tot dit gevolg.
Art. 1:81 stelt dat sprake is van een duurzaam samenleven, dit leidt tot een wederzijdse zorgplicht. Een echtgenoot kan zich beroepen op verzorgingsaanspraken ten aanzien van een nalatenschap waarbij deze persoon onterfd is. Art. 1:82 ziet op de verzorgingsplicht, deze geldt jegens elkaar, de kinderen, stiefkinderen en pleegkinderen. Deze verzorgings- en opvoedingsplicht gelden voor minderjarige kinderen. Personen tussen de 18 en 21 jaar hebben recht op een voorziening van de ouders in de kosten voor levensonderhoud en studie (art. 1:395a), het is niet vereist dat zij in een huis met elkaar wonen. De verzorgingsplicht voor echtgenoten onderling kan geregeld worden via art. 1:84 lid 3.
In art. 1:83 is een recht op informatie ten aanzien van het vermogen van de andere echtgenoot opgenomen. Dit is belangrijk voor de bepaling van de kosten van de huishouding en voor een algemeen beeld over de vermogensrechtelijke relatie tussen de echtgenoten. Voor het verrekenstelsel geldt naast de algemene verplichting een specifieke verplichting in art. 1:138 lid 2 en 143 lid 1. Let op: deze verplichtingen zijn iets anders dan het geven van verantwoording over het gevoerde bestuur.
In het huwelijksvermogen kunnen drie subvermogens bestaan, namelijk het eigen vermogen van beide echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen. Indien men trouwt zonder huwelijkse voorwaarden geldt een apart regime. Indien met trouwt met huwelijkse voorwaarden geldt tussen de echtgenoten een eenvoudige gemeenschap. Tussen de drie vermogens vindt vermogensverschuiving plaats, hierdoor ontstaan vergoedingsrechten. De vergoedingsrechten zijn niet onder invloed van waardeverandering, behoudens onvoorziene omstandigheden. Art. 1:87 ziet op de vergoedingsrechten tussen eigen vermogens, door art. 1:95 en 1:96 ziet het tevens op vergoedingsrechten tussen een eigen vermogen met het gemeenschapsvermogen. Indien geïnvesteerd wordt in een goed dat volledig of voor een gedeelte van het vermogen van de andere echtgenoot gaat behoren, levert dit geen vergoedingsrecht op maar een economisch belang in dat goed. Als de investering gedaan is met toestemming, wordt de waardedaling ook gedeeld. Indien de investering wordt gedaan zonder toestemming van de andere echtgenoot, is de waardedaling alleen voor de echtgenoot aan wie het goed toekomt. Lid 5 bepaalt dat de vergoeding wordt geschat, aangezien echtgenoten vaak geen administratie bijhouden. Er kan van de wet worden afgeweken door een overeenkomst van geldlening inclusief rente aan te gaan (art. 7:129-129f). Indien hiermee aan art. 1:87 lid 4 wordt voldaan, verliest art. 1:87 zijn werking.
Art. 1:96a ziet op de sommenverzekering waarbij de echtgenoot als begunstigde is aangewezen, dit wordt als een gift beschouwd. Indien de premies ten laste van het gemeenschappelijke vermogen kwamen, leidt dit tot een vergoedingsplicht. De vergoeding is gelijk aan de waarde van de uitkering, gelijk aan het aandeel van de gemeenschap in de premies.
8.3 Hoe worden de kosten van de huishouding verdeeld?
De kosten van de huishouding bestaan uit alledaagse uitgaven voor voeding, verzorging en huisvesting, kosten voor studie, gebruikelijke vakantie, kinderopvang, verzekering, onderhoud woning en inboedel, huurtermijnen en hypothecaire geldleningen. Hiervoor geldt art. 1:84 BW ten aanzien van draag- en fourneerplicht, hiervan kan worden afgeweken.
Belangrijke begrippen zijn aansprakelijkheid, draagplicht en verhaalsaansprakelijkheid. Aansprakelijkheid ziet op één persoon die wordt aangesproken om een prestatie te verrichten. Een voorbeeld is de betaling van een gekocht goed dat niet wordt nagekomen. Draagplicht ziet op de persoon wie de schuld draagt, indien de schuld ten laste komt van het gemeenschappelijk vermogen wordt de schuld gedragen door beide echtgenoten. De verhaalsaansprakelijkheid ziet op de persoon op wie schuldeisers verhaal kunnen halen, welke goederen zij kunnen uitwinnen. Een schuld van een echtgenoot is verhaalbaar op zijn eigen vermogen en op het gemeenschappelijk vermogen. Hierbij gelden de vergoedingsrechten van reprise en récompense art. 1:96 lid 4 en lid 5.
De kosten van de huishouding, verzorging en opvoeding van kinderen, komen ten laste van het gemeenschappelijk inkomen (art. 1:84). Indien er geen gemeenschappelijk vermogen is, worden de kosten gelijk verdeeld over de echtgenoten. Het inkomen ziet op arbeidsinkomen, sociale uitkeringen en pensioenen. Eerst kijkt men naar de inkomens van de echtgenoten, daarna naar de vermogens van de echtgenoten. De regeling omtrent draagplicht is wenselijk in combinatie met de bijdrage- of fourneerplicht. Lid 2 stelt dat echtgenoten gelden ter beschikking moeten stellen voor bestrijding van de kosten van de huishouding uit 'de onder hun bestuur staande goederen'. Indien een echtgenoot een verbintenis aangaat in het kader van de huishouding, is alleen die echtgenoot aansprakelijk. Indien een verbintenis is aangegaan voor de gewone gang van de huishouding, zijn beide echtgenoten aansprakelijk/ hoofdelijk verbonden voor het geheel (art. 1:85). ndien sprake is van een feitelijke scheiding worden gescheiden huishoudingen gevoerd, art. 1:84 lid 1 en lid 2 ziet ook op de gesplitste huishoudens.
Verrekenbedingen en regelingen omtrent de kosten van de huishouding worden niet nageleefd. Door het niet naleven van de regelingen ontstaan vergoedingsrechten- en plichten voor de echtgenoten. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat vergoedingen ontstaan door het niet naleven van de regelingen, periodiek na afloop van ieder kalenderjaar dienen te worden voldaan. In de huwelijkse voorwaarden wordt vaak een vervaltermijn hiervoor opgenomen.
8.4 Hoe wordt het bestuur onder de echtgenoten gevoerd?
Het huwelijksvermogen omvat het gemeenschappelijke vermogen en twee eigen vermogens. Het bestuur ziet op goederen in zowel het gemeenschappelijke als het eigen vermogen (art. 1:90 lid 1 BW). Lid 2 ziet op het bestuur, het uitoefenen van bevoegdheden die gekoppeld zijn aan een goed. De verkoper van een goed hoeft geen eigenaar te zijn (art. 7:1), echter wel beschikkingsbevoegd voor de levering (art. 3:84 lid 1). Een echtgenoot mag een goed van de andere echtgenoot verkopen. Daarnaast ziet lid 2 op de bevoegdheden met betrekking tot het goed, dit betreft beschikken, beheren en feitelijke handelingen. Beschikken ziet op goederenrechtelijke rechtshandelingen zoals vervreemding van een huis, beheershandelingen ziet op art. 3:170 en feitelijke handelingen ziet op bijvoorbeeld het grasmaaien van een tuin.
Het eigen vermogen van de echtgenoot staat onder bestuur van die echtgenoot. Het gemeenschappelijk vermogen staat onder het bestuur van beide echtgenoten. Indien een goed op naam van de een echtgenoot staat valt het goed onder zijn beheer, dit geldt ook voor erfrechtelijke verkrijgingen. Voor roerende zaken die geen registergoed zijn, geldt dat beide echtgenoten zelfstandig bevoegd zijn (art. 1:97). Er kan van art. 1:97 worden afgeweken in de huwelijkse voorwaarden door middel van een bestuursovereenkomst (art. 1:93). Er is een algemene zaaksvervangingsregel ingevoerd (art. 1:95).
Een goed kan onder bestuur staan van de ene echtgenoot en dienstbaar zijn gemaakt aan het beroep of bedrijf van de andere echtgenoot. Hierbij geldt een andere bestuursregeling, de beroepsbeoefenaar of ondernemer is zelfstandig bevoegd in gevallen van 'normale uitoefening' van beroep of bedrijf. Indien sprake is van een onbevoegde bestuurshandeling, dan is deze handeling nietig. De wetgever heeft in art. 1:90 lid 3 en lid 4 de mogelijkheid geboden voor de bevoegde echtgenoot om toe te treden. Toetreding gaat via een verklaring gericht tot de betrokken partijen. Daarnaast kan een echtgenoot de onbevoegde rechtshandeling nakomen (art. 6:30). De ene echtgenoot kan het bestuur overlaten aan de andere echtgenoot, dit kan via een overeenkomst. Art. 3:86 biedt bescherming tegen beschikkingsonbevoegd handelen, hiervoor moet de overdracht niet om niet geschieden en moet de verkrijger te goeder trouw zijn. Art. 1:92 helpt de ontvanger door te stellen dat in het geval kenbaarheid ontbreekt, degene die de zaak onder zich houdt, bevoegd mag achten. De bevoegde echtgenoot kan zich tegen de 'stoornis door een derde te goeder trouw' verzetten, dit is niet mogelijk bij een geval van art. 3:86 lid 1. De bevoegde echtgenoot moet zich binnen een redelijke tijd nadat hij kennis had van de stoornis zich verzetten.
De ene echtgenoot kan via de rechter regelen dat hij de bestuursbevoegdheid krijgt. Zo'n verzoek kan indien door afwezigheid of door een andere oorzaak het onmogelijk is zijn eigen goederen of goederen van de gemeenschap te besturen, of indien een echtgenoot ernstig tekortschiet in het bestuur van de gezamenlijke goederen. Soms kan een meerderjarigenbewind oplossing bieden. Aan de rechtbank kan opheffing van de gemeenschap van goederen worden verzocht (art. 1:109). Dit kan ook in geval van huwelijkse voorwaarden waarbij een beperkte gemeenschap is afgesproken. Door de opheffing volgt dat de gemeenschap van rechtswege wordt ontbonden (art. 1:99 lid 1). De schulden van de echtgenoten kunnen worden verhaald op de goederen van de gemeenschap. Opheffing kan verzocht worden indien de andere echtgenoot op lichtvaardigde wijze schulden maakt of de goederen van de gemeenschap verspilt of handelingen verricht die tegen het bestuur van de andere echtgenoot over de gemeenschappelijke goederen ingaat of weigert de nodige informatie te verschaffen over de stand van de gemeenschapsgoederen inclusief de schulden. Indien de gemeenschap is ontbonden kan men vereffenen en verdelen. Art. 1:111 geeft de optie tot schadevergoeding indien binnen zes maanden voor het verzoek de andere echtgenoot op lichtvaardigde wijze schulden heeft gemaakt, goederen heeft verspild of een rechtshandeling heeft verricht zonder toestemming.
Vergoedingsrechten kunnen ontstaan door overschrijding van de bestuursbevoegdheid. De vergoedingsvorderingen zijn direct opeisbaar, behoudens de redelijkheid en billijkheid. Art. 1:87 ziet op de berekening van de vergoedingsvorderingen, dit gaat via de economische (deel)gerechtigdheid.
8.5 Welke beperkingen voor de handelingsbevoegdheid gelden er?
Art. 1:88 BW stelt wanneer toestemming van de andere echtgenoot vereist is. Toestemming is niet vereist indien de echtgenoot verplicht is tot het verrichten van de rechtshandeling op grond van de wet of op grond van een voorafgaande rechtshandeling waarbij de toestemming al gegeven was of niet nodig was (lid 2). De eerste categorie betreft art. 1:88 lid 1 onder a; overeenkomsten die strekken tot vervreemding, bezwaring of ingebruikgeving of rechtshandelingen die strekken tot beëindiging van het gebruik van een woning of inboedel. Zie bijvoorbeeld een koopovereenkomst. Indien de echtgenoten niet meer samenwonen, is alsnog de toestemming van beide echtgenoten vereist. Een echtgenoot die in de woning blijft is wel bevoegd overeenkomsten strekkende tot vervreemding, bezwaring of ingebruikgeving aan te gaan. Dit geldt niet indien het verlaten van de woning een voorlopige voorziening is tijdens de echtscheidingsprocedure, de toestemming van de andere echtgenoot is dan vereist.
Voor schenkingen en giften (art. 1:175 en 7:186) is toestemming van beide echtgenoten vereist. Art. 1:88 lid 1 onder b geeft een uitzondering voor gebruikelijke en niet bovenmatige giften. Daarnaast is geen toestemming vereist voor schenkingen die pas worden uitgevoerd bij het overlijden van de schenker, art. 1:88 lid 4, dit zijn quasi-legaten. In geval van een sommenverzekering waarbij de begunstigde dit tijdens leven kan aanvaarden, geldt wel het toestemmingsvereiste. Daarnaast is sprake van een gift in het geval van een verblijvingsbeding, hierbij spreekt men af dat het goed toekomt aan de langstlevende zonder vergoeding. Als dit verblijvingsbeding wordt gezien als een kansovereenkomst, is dit geen gift. Indien de aanwijzing van een derde als begunstigde wordt herroepen, heeft de derde hier geen recht. Er is geen sprake van een gift. Een voldoening aan een natuurlijke verbintenis is ook geen schenking. Een gift is wel hetgeen dat door betaling van de koopprijs van een goed van de ene echtgenoot door de andere echtgenoot, waarbij geen aanspraak op een vergoeding is.
Het geven van een zekerheidsstelling is niet aan te merken als gift, toch geeft art. 1:88 lid 1 onder c een aantal punten waarbij wel toestemming vereist is. Behoudens overeenkomsten die zijn aangegaan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf. De grootaandeelhouder die tevens bestuurder van de BV is, heeft toestemming van de echtgenoot nodig indien hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar aan de vennootschap verbindt volgens de Hoge Raad. Art. 1:88 lid 5 geeft een uitzondering op art. 1:88 lid 1 onder c, indien de rechtshandeling wordt gedaan door de bestuurder van een NV of BV die alleen of met andere bestuurders de meerderheid van de aandelen houdt óf het gebeurt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die NV of BV. Hiermee wordt de rechtspersoon geïdentificeerd met de aandeelhouder/ bestuurder die als ondernemer werkt. Indien sprake is van goederenkrediet is toestemming van beide echtgenoten vereist, art. 1:88 lid 1 onder d.
Het vormvereiste voor toestemming voor een van de rechtshandelingen genoemd in art. 1:88, betreft een schriftelijke dan wel elektronische toestemming (art. 1:88 lid 3 en 3:39). Indien een rechtshandeling zonder de vereiste toestemming wordt verricht, is dit vernietigbaar. De rechtshandeling is dus wel geldig. Degene die zich kan beroepen op de vernietigingsgrond is de echtgenoot van wie de toestemming vereist, maar niet gegeven is (art. 1:89). De verklaring of rechtsvordering die ziet op vernietiging hoeft niet te worden gericht op de echtgenoot die de rechtshandeling onbevoegd heeft gepleegd (art. 1:89 lid 4). In geval van een gift, maakt het niet uit of de begiftigde te goeder trouw was. Voor de andere rechtshandelingen geldt de goeder trouw wel (1:89 lid 2). Vaak slaagt een beroep op de goeder trouw van art. 1:89 lid 2 niet. De rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling verjaart na drie jaar nadat de mogelijkheid tot het inroepen van vernietiging is ontstaan. Daarnaast kan deze bevoegdheid tot vernietiging vervallen doordat de rechtshandeling wordt bevestigd (art. 3:55 lid 1), danwel dat de redelijke termijn is verstreken (art. 3:55 lid 2).
8.6 Hoe werkt het stelsel van de wettelijke gemeenschap van goederen?
Art. 1:81 BW over de wederzijdse zorgplicht, art. 1:83 over de wederzijdse inlichtingenplicht en art. 1:88 over de toestemming voor rechtshandelingen, geldt voor ieder huwelijksvermogensregime. De wettelijke gemeenschap van goederen omvat alle schulden en alle goederen, zie art. 1:94 lid 7. De huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap is een bijzondere gemeenschap, titel 3.7 is niet van toepassing hierop (art. 3:189 lid 1). Dit is pas het geval bij de ontbinding van de gemeenschap. Voor de ontbinding gelden de regels over bestuur volgens art. 1:90 en 97, verdeling is niet mogelijk. Indien een ander huwelijksvermogensrechtstelsel wordt gekozen, kan pas tot verdeling worden overgegaan indien de wettelijke gemeenschap is ontbonden (art. 1:99 aanhef en onder g). Een huwelijksrechtelijke gemeenschap ontstaat door de voltrekking van een huwelijk, dit is niet het geval van huwelijkse voorwaarden. Via huwelijkse voorwaarden kan de omvang van die gemeenschap namelijk worden ingeperkt of verruimd. De wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bevat alle goederen die voor het huwelijk al gemeenschappelijk van de echtgenoten waren. De goederen die door de echtgenoten vanwege het huwelijk worden aangebracht vallen niet meer in de gemeenschap zoals dit in het oude stelsel het geval was. De boedelmenging is slechts van toepassing op hetgeen echtgenoten tijdens het huwelijk verkrijgen en dus niet ervoor of erna ontvangen. Tijdens het huwelijk is sprake van een algemene verkrijging van goederen. Het overgangsrecht bepaalt dat de oude wettelijke regeling geldt ten aanzien van de huwelijken van gemeenschap van goederen gesloten voor 1 januari 2018.
Art. 1:94 en art. 1:95 geven uitzonderingen op de werking van boedelmenging. Boedelmenging is niet van toepassing op vermogen dat wordt verkregen krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of via gift verkregen goederen (art. 1:94 lid 2 onder a), niet op pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding geldt (art. 1:94 lid 2 onder b), niet op rechten op het vestigen op vruchtgebruik als bedoeld in art. 4:29 en 4:30 (art. 1:94 lid 2 onder c), niet op goederen en de vruchten hiervan die bij testament of gift is bepaald dat het buiten de gemeenschap valt (art. 1:94 lid 4), niet op verknochte goederen (art. 1:94 lid 5), niet op vruchten van goederen die buiten de gemeenschap vallen (art. 1:94 lid 6) en niet op goederen die een echtgenoot anders dan om niet verkrijgt, indien dit voor meer dan de helft door zijn eigen vermogen wordt betaald. De uitsluitingsclausule is van dwingend recht en gaat boven hetgeen wat in de huwelijkse voorwaarden is bepaald. Ook de regeling omtrent zaaksvervanging gaat boven hetgeen wat in de huwelijkse voorwaarden is bepaald (art. 1:95 lid 1).
Indien giften worden gedaan vanuit de gemeenschap aan een van de echtgenoten, blijven deze giften onderdeel uitmaken van het gemeenschapsvermogen (art. 1:94 lid 3 onder a). Dit geldt eveneens voor goederen en de vruchten van goederen waarvoor de overledene een insluitingsclausule heeft gemaakt (art. 1:94 lid 3 onder b). Ook rechten van vruchtgebruik van art. 4:29 en 4:30 vallen door art. 1:94 lid 3 onder c niet in de gemeenschap. De regeling omtrent verknochtheid staat in art. 1:94 lid 5, hierbij zorgt de aard van het goed ervoor dat het niet tot de gemeenschap behoort. Dit ziet zowel op materiële als immateriële schade. In de huwelijksgemeenschap valt alleen de economische deelgerechtigdheid, niet het aandeel in de vennootschappelijke gemeenschap.
Indien aan bepaalde eisen is voldaan, dan kan een goed een ander goed vervangen in het vermogen. Zaaksvervanging speelt een grote rol tussen de drie vermogens die aanwezig zijn binnen een huwelijk. Dit wordt geregeld in art. 1:95 lid 1. Indien een goed door een van de echtgenoten wordt verkregen, anders dan om niet en dat het goed voor meer dan de helft ten laste komt van de ene echtgenoot. Dan valt dat goed buiten de gemeenschap en zullen de eerdergenoemde vergoedingsrechten gaan gelden. Indien een vervangen goed verknocht was, hoeft dit niet per se zo te zijn voor het vervangende goed. Dit is namelijk afhankelijk van de aard van het goed en hoe dit door maatschappelijke opvattingen wordt gezien.
Art. 1:94 lid 7 stelt dat de lasten van een gemeenschap alle gemeenschappelijke schulden van voor het huwelijk omvat, de schulden betreffende goederen die toebehoorden tot beide echtgenoten en de schulden die zijn ontstaan tijdens het huwelijk. De schulden van de gemeenschap komen niet ten laste van de gemeenschap, maar ten laste voor beide echtgenoten voor een gelijk deel. Hierop zijn een aantal uitzonderingen in lid 5 en 7.
Een schuldeiser kan zich verhalen op de goederen die behoren tot de gemeenschap, het maakt hierbij niet uit of sprake is van een gemeenschappelijke schuld of een eigen schuld. Let hierbij op dat een schuldeiser van een eigen schuld zich niet kan verhalen op het eigen vermogen van de andere echtgenoot. Er kan een gemeenschappelijke schuld worden verhaald op een privégoed, maar er kan ook een privéschuld worden verhaald op een gemeenschapsgoed. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van het aanwijsrecht, de niet-schuldenaar kan goederen aanwijzen die voldoende verhaal bieden (art. 1:96). Het faillissement van een van de echtgenoten leidt niet tot ontbinding van de gemeenschap. Art. 1:96 lid 3 bepaalt dat het verhaal op gemeenschapsgoederen is beperkt tot de waarde van de helft van de opbrengst van het gemeenschapsgoed, de andere helft valt toe aan de niet-schuldenaar-echtgenoot en valt buiten de gemeenschap. De andere echtgenoot kan er ook voor kiezen om het goed over te nemen, zodat het niet wordt uitgewonnen. Dit moet tegen betaling van de waarde van de helft van het goed.
Verjaring kan verlengd worden door art. 3:321 lid 1 aanhef onder a en g. Indien de verjaringstermijn zou aflopen tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap of binnen zes maand na de verdwijning van de verlengingsgrond (bijvoorbeeld beëindiging van de relatie), dan loopt de termijn zes maanden door nadat de verlengingsgrond is verdwenen. Dit geldt niet voor de tafel en bed gescheiden echtgenoten, ongehuwden of ongeregistreerde samenwoners. Art. 1:97 lid 3 stelt dat indien er onenigheid bestaat tussen echtgenoten omtrent het bestuur van de gemeenschap, een van hen naar de rechtbank kan gaan en de kwestie aan de rechtbank kan voorleggen.
Door ontbinding wordt de boedelmenging beëindigd, alles wat daarna verkregen wordt is weer eigen vermogen. Door de ontbinding kan het gemeenschapsvermogen worden vereffend en verdeeld. Het tijdstip van ontbinding kan onder bepaalde omstandigheden worden vervroegd, art. 1:99. Ontbinding treedt in indien sprake is van wederzijds goedvinden op het tijdstip van het sluiten van de ontbindingsovereenkomst. Ontbinding treedt in geval van overlijden in op het tijdstip dat de rechterlijke beschikking wordt gegeven (art. 1:109). Art. 1:99 lid 2 stelt dat onkundige derden zich niet kunnen verweren indien het verzoek of overeenkomst tot ontbinding was ingeschreven in het huwelijksgoederenregister (art. 1:116). De gevolgen van intrekking van het verzoek tot ontbinding staan in lid 3 van art. 1:99.
De aansprakelijkheid veranderd na de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap, voor ontbinding werden gemeenschapsschulden gedragen door beide echtgenoten, maar was degene die deze schuld was aangegaan aansprakelijk. De schuldeiser alleen hetgeen wat de andere echtgenoot ontvangt uit de gemeenschap kan aanspreken en dus niet meer op het eigen vermogen van de niet-schuldenaar-echtgenoot. Beide rechtsvorderingen verjaren tegelijkertijd. Art. 1:103 voorziet in een mogelijkheid voor een echtgenoot om afstand te doen van de gemeenschap, dit moet binnen drie maanden en worden ingeschreven in het huwelijksgoederenregister (art. 1:104). Hierdoor gaat het deel van de echtgenoot die afstand doet naar de andere echtgenoot, hiermee verdwijnt de aansprakelijkheid en de draagplicht voor schulden. Ook de erfgenamen kunnen dit doen, art. 1:108. De rechtbank kan eveneens de gemeenschap opheffen via een beschikking, art. 1:109.
8.7 Hoe werken de huwelijkse voorwaarden in het algemeen?
Een overeenkomst met huwelijkse voorwaarden wordt tussen echtgenoten aangegaan, dit kan voor en tijdens het huwelijk. Er is geen sprake van een obligatoire overeenkomst indien de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden alleen stelt dat de gemeenschap van goederen wordt uitgesloten. De regelingen van art. 6:248 ev BW zijn van toepassing en door art. 6:216 gelden de regelingen van art. 6:213-260 eveneens. Daarnaast wordt de rechtsverhouding bepaald door de redelijkheid en billijkheid. Van een obligatoire overeenkomst is sprake als er in de huwelijkse voorwaarden verrekenbedingen of van de wettelijke gemeenschap afwijkende afspraken worden opgenomen. De huwelijkse voorwaarden regelen vermogensrechtelijke consequenties van het huwelijk. De huwelijkse voorwaarden zijn aan vormvereisten onderworpen op straffe van nietigheid (art. 1:115). Het is mogelijk om huwelijkse voorwaarden op te stellen waarbij een onroerende zaak wordt gekozen voor de gemeenschap van onroerende zaken.
In de echtscheidingsconvenant staan de gevolgen van een echtscheiding. Vaak wordt dit gemaakt met het oog op de komende ontbinding. Een verblijvingsbeding is een verdeling onder opschortende voorwaarden. Het is bijna niet mogelijk om af te zien van alimentatie, dit komt door de onderhoudsplicht van art. 1:81 en de posthuwelijkse solidariteit.
Huwelijkse voorwaarden worden in een notariële akte opgenomen, dit kan via een volmacht (art. 1:115 en 3:39). Indien huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan voor het huwelijk, werken deze pas tijdens de voltrekking van het huwelijk (art. 1:117 lid 2). Voor de geldigheid van de huwelijkse voorwaarden is inschrijving niet nodig, echter is voor derdenwerking de inschrijving in het openbaar huwelijksgoederenregister wel vereist (art. 1:116 lid 1). Derden worden namelijk beschermd indien zij onkundig waren. Indien toestemming vereist is voor het aangaan van een 'normaal' huwelijk, is deze toestemming eveneens vereist voor het aangaan van huwelijkse voorwaarden (zie bijvoorbeeld een onder curatele gestelde).
De notaris heeft hierbij een zwaarwegende zorgplicht bij het opstellen van huwelijkse voorwaarden. Hierbij zal rekening moeten worden gehouden met de belangen van derden, schuldeisers en met de aanvaardbaarheid van de huwelijkse voorwaarden. De notaris kan zich onthouden van medewerking aan de totstandkoming van de akte, als hiervoor goede redenen bestaan. Het reparatiehuwelijk houdt in dat mensen die met elkaar gehuwd en gescheiden zijn weer gaan trouwen. Alle rechtsgevolgen herleven van het eerste huwelijk. De notaris moet de gevolgen van de gemaakte huwelijkse voorwaarden en de echtgenoten goed voorlichten, vanwege misbruik van omstandigheden (art. 3:44 lid 4).
De notaris moet ook letten op de belangen van schuldeisers met het oog op eventuele benadeling. Hiervoor is in de praktijk de hoofdelijkheidsclausule ofwel de Dozy-clausule ontwikkelt. Dit houdt een onherroepelijk beding ten behoeve van een derden die wordt opgenomen in de huwelijkse voorwaarden, echtgenoten verklaarden zich hoofdelijk aansprakelijk voor schulden tijdens het aangaan van de huwelijkse voorwaarden. De schuldeisers kunnen zich tevens beroepen op de actio Pauliana (art. 3:45-48) indien zij benadeeld worden door de huwelijkse voorwaarden.
8.8 Welke keuzestelsels zijn er mogelijk?
Van het wettelijk stelsel kan worden afgeweken. De oude stelsels zijn relevant omdat het overgangsrecht bepaalt dat deze van toepassing blijven op de oude huwelijke stelsels. In 2012 verdween de gemeenschap van vruchten en inkomsten en verdween de gemeenschap van winst en verlies. In 2002 werden er regels voor verrekenbedingen opgenomen en hiermee is het wettelijk deelgenootschap vervallen. Het wettelijk deelgenootschap kende geen huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen, het had alleen een verrekening op het eind van het huwelijk.
De gemeenschap van vruchten en inkomsten (oud). Dit stelsel gaat ervan uit dat er sprake is van drie vermogens, het gemeenschappelijke vermogen en twee privévermogens. Alles was gemeenschappelijk behalve goederen die een echtgenoot voor de gemeenschap bezat, goederen die een echtgenoot verkreeg tijdens het huwelijk door erfopvolging, making of gift, goederen die voor meer dan de helft van de prijs uit eigen vermogen zijn betaald, goederen die behoren tot een bedrijf of vrij beroep van een van de echtgenoten, vergoedingen uit winsten uit dat bedrijf of beroep en goederen die bijzonder verknocht zijn. De schulden waren eveneens gemeenschappelijk met uitzondering van schulden die een echtgenoot voor het huwelijk al had, schulden die behoren tot giften, makingen of erfopvolging, schulden die zien op een persoon of eigen goederen, schulden die door de echtgenoot zijn aangegaan voor het verkrijgen van een eigen goed, schulden die behoren tot een bedrijf of beroep van een van de echtgenoten, vergoedingen voor de gemaakte verliezen van dat bedrijf of beroep en schulden die bijzonder verknocht zijn.
De gemeenschap van winst en verlies (oud). Dit is een variant op de gemeenschap van vruchten en inkomsten. Het verschil tussen de twee stelsels ligt bij de afrekening bij de ontbinding van het huwelijk. Bij het stelsel van vruchten en inkomsten wordt het verlies betaald door degene die verantwoordelijk is voor het verlies. Bij het stelsel van winst en verlies wordt het verlies gelijk over de echtgenoten verdeeld.
Bij wettelijk deelgenootschap is geen sprake van een gemeenschappelijk huwelijksvermogen. Op het einde van de relatie is wel sprake van een verdeling van de vermogensvermeerdering van de beide privévermogens van de echtgenoten. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen het begin- en eindvermogen. Het peilmoment is de dag waarop de echtgenoten het verzoek tot echtscheiding doen.
Koude uitsluiting houdt in dat iedere vorm van een huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap is uitgesloten, zonder een andere regeling omtrent de vermogensverdeling. Koude uitsluiting geldt ook indien de huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap alleen uit inboedel bestaat. Dit stelsel werd gekozen om boedelmenging tegen te gaan. De redelijkheid en billijkheid kunnen ervoor zorgen dat de rechter de overeenkomst wijzigt of ontbindt op grond van onvoorziene omstandigheden, zie art. 6:248 en art. 6:258. De Hoge Raad opent mogelijkheden voor art. 6:248 en art. 6:258. Indien een onroerende zaak op naam van de echtgenoot wordt gezet, dan is geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking aangezien hiervoor een afspraak tussen de echtgenoten is gemaakt. Koude uitsluiting beschermt dus het vermogen van de ene echtgenoot tegen schuldeiser van de andere echtgenoot.
Verrekenstelsels waren aanvulling op de koude uitsluiting. Anders zou de ene echtgenoot nooit kunnen meeprofiteren van het vermogen van de andere echtgenoot, de bestuursmacht zal alleen aanwezig zijn ten aanzien van het arbeidsinkomen van de andere echtgenoot en de vermogensgroei loopt risico's. Het gevolg van aanwending van vermogen dat verrekend moet worden om een goed te verkrijgen, is dat men een economisch belang in het goed verkrijgt. Waardestijging valt eveneens onder de verrekenplicht. Ook als een schuld is aangegaan voor de verkrijging van een goed, wordt dit goed tot het te verrekenen vermogen gerekend voor zover het aandeel van de schuld werd gebruikt om het goed te verkrijgen (art. 1:136). Daarnaast geeft art. 1:140 een betalingsregeling.
Het periodiek verrekenbeding, dit zorgt ervoor dat er een periodieke verrekening van inkomsten wordt gehouden. Jaarlijks ontstaat voor een van de echtgenoten een vordering jegens de andere echtgenoot. De vordering is direct opeisbaar, behoudens de redelijkheid en billijkheid die een betalingsregeling kunnen inhouden. Inkomsten en aandelen in het eigen huis zorgen niet voor een verkleining van de omvang van de verrekenplicht. De Hoge Raad heeft hiervoor een beleggingsvisie gegeven, het overgespaarde vermogen dient te worden verdeeld. Er wordt niet gedeeld in het negatieve resultaat van de belegging. Art. 1:141 ziet op het geval dat indien niet is afgerekend, terwijl dit wel had gemoeten. In dat geval blijft de verplichting tot verrekening instand, dit ziet op het saldo dat is ontstaan door belegging en herbelegging van het vermogen dat niet verrekend is maar dit wel zou hebben gemoeten. Dit geldt niet voor het negatieve saldo, tenzij de gerechtigde met herbelegging heeft ingestemd (art. 1:87 lid 3 onder a). Er wordt gesteld dat het aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn ontstaan uit het te verrekenen vermogen, behoudens de redelijkheid en billijkheid en wettelijk tegenbewijs. Een vaststellingsovereenkomst kan de onzekerheid omtrent de verrekening voorkomen. De verjaring treedt pas in na drie jaar na het einde van het huwelijk.
Het finaal verrekenbeding betekent dat alleen op het einde van de relatie wordt afgerekend. Men doet alsof er een huwelijksvermogensregime heeft bestaan in geval van overlijden. In geval van echtscheiding doet men alsof er een huwelijksvermogensregime was minus hetgeen echtgenoten voor het huwelijk bezaten en verkrijgingen krachtens erfrecht of giften. Vaak wordt het finale verrekenbeding samen met het periodieke verrekenbeding opgenomen, dan treedt het finale verrekenbeding pas in werking als het periodieke verrekenbeding niet is nageleefd. Waardestijging wordt verrekend in het finale stelsel. Uiteindelijk zal de ene echtgenoot en vordering op de andere echtgenoot hebben. De bepalingen van art. 671-676 en 679 gelden eveneens, net als art. 3:196. In een uiterste wilsbeschikking of gift kan men bepalen dat hier geen verrekening over plaatsvindt, art. 1:134. De verrekenplicht van de bestuurder-grootaandeelhouder, deze echtgenoot heeft overheersende zeggenschap in de vennootschap. Hij kan het salaris bijvoorbeeld vergroten of verkleinen, hierdoor veranderd de winst. Art. 1:141 lid 4 stelt dat, indien het verrekenbeding tevens winsten uit onderneming bevat, worden de niet uitgekeerde winsten meegenomen bij de vaststelling van het te verrekenen vermogen.
8.9 Wat geldt er voor het vermogen bij aanbreng ten huwelijk?
Aangezien niet steeds duidelijk is wanneer een goed van iemand is, kon dit leiden tot bewijsproblemen. Alle bewijsmiddelen zijn mogelijk tegen derden en onderling. Dit is ook uitgebreid ten aanzien van het faillissement van een van de echtgenoten uitgesproken na 1 januari 2018, de niet-failliete-echtgenoot kan met alle middelen bewijzen dat een goed een privégoed van hem is (art. 61 Fw). Indien echtgenoten niet uit hun geschil omtrent de eigendom van een goed komen, dan wordt het goed geacht voor beide voor de helft te zijn (art. 1:131 lid 1). Indien er een huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap tussen de echtgenoten bestaat geldt art. 1:94 lid 8, het goed zal tot het gemeenschapsvermogen behoren.
8.10 Hoe werkt de ontbinding, vereffening en de verdeling van het huwelijksvermogensregime?
Ontbinding van de huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap kan op grond van de opties in art. 1:99 lid 1 BW. De belangrijkste consequentie van ontbinding is dat de aard van de huwelijksgemeenschap verandert. De gemeenschap kan worden verdeeld, het is nu een bijzondere gemeenschap geworden (art. 3:189 ev). Hiermee vervalt de bestuursregeling van art. 1:97, de regels omtrent beheer gelden van art. 3:168 ev. Goederen van de gemeenschap kunnen niet worden gebruikt voor een schuld van een echtgenoot die is ontstaan na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Uitwinning van het aandeel van de schuldenaar in het gemeenschapsvermogen kan alleen met toestemming van de andere echtgenoot plaatsvinden. Het ontbonden gemeenschapsvermogen is een afgescheiden vermogen, alleen gemeenschapsschuldeisers kunnen zich verhalen op dit vermogen. Echtgenoten kunnen afstand doen van de gemeenschap.
Als de huwelijksgemeenschap ontbonden is, kan het vereffend worden. Dit betreft alle handelingen voor het klaarmaken van de verdeling van de gemeenschap (zoals een boedelbeschrijving). Indien de boedel nog onverdeeld is dan gelden de regels van art. 3:166-170. De verdeling behelst elke rechtshandeling waartoe de deelgenoten medewerken om goederen van de gemeenschap met uitsluiting van overige deelgenoten verkrijgen (art. 3:182). De verdeling heeft geen goederenrechtelijk effect aangezien nog geen sprake is van levering (art. 3:186). De gemeenschappelijke goederen worden in hun geheel toebedeeld aan een deelgenoot, er kan geen aandeel in deze goederen worden overgedragen. De verdeling vindt plaats via de regelingen van afdeling 3.7.1. Samen met het verzoek uit art. 1:99 lid 1 onder b, c of d, kan ook een vordering tot verdeling van de gemeenschap, gelasten van de wijze van verdeling of de vaststelling van de verdeling worden gevorderd.
Door de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, wordt het ouderdomspensioen door de helft gedeeld voor zover het opgebouwd is tijdens het huwelijk tot de inschrijving van de ontbinding van het huwelijk in het huwelijksgoederenregister. Het nabestaandepensioen wordt niet verdeeld. Men kan dit wel anders afspreken in huwelijkse voorwaarden of in het echtscheidingsconvenant.
9. Welke regels gelden er voor echtscheiding en scheiding van tafel en bed?
9.1 Hoe verloopt het einde van een huwelijk?
Het huwelijk kan op grond van art. 1:149 BW eindigen door:
- De dood van een van de echtgenoten
- Indien een van de echtgenoten vermist is en deze vermoedelijk overleden is en nog in leven is op het moment dat de andere echtgenoot een nieuw huwelijk of geregistreerd partnerschap aangaat
- Door echtscheiding op grond van art. 1:150
- Door ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed art. 1:179.
Scheiding van tafel en bed is niet mogelijk bij een geregistreerd partnerschap. Voor het beëindigen van een huwelijk en van een geregistreerd partnerschap is het belangrijk dat de relatie duurzaam is ontwricht (huwelijk art. 1:11 en 154, geregistreerd partnerschap art. 1:80d en 1:80e).
De eis van duurzame ontwrichting geldt voor de scheiding en voor de scheiding van tafel en bed, de oorzaak hierbij is niet relevant (art. 1:151 en 1:154). Indien sprake is van ontkenning van de duurzame ontwrichting, dan zal degene die dit stelt bewijzen moeten leveren. Hetgeen dat bewezen moet worden is dat de voortzetting van het huwelijk ondraaglijk is geworden en er geen zicht is op herstel van de echtelijke verhoudingen. Dit geldt eveneens voor het geregistreerd partnerschap. De rechter zal de gestelde feiten moeten afwegen tegen elkaar en tot een oordeel komen of er wel of geen sprake is van duurzame ontwrichting.
Echtscheiding wordt uitgesproken op verzoek van een of van beide echtgenoten (art. 1:150). De regelingen hieromtrent worden gegeven in art. 261 ev Rv, het hoger beroep volgt de regelingen van art. 358 ev Rv. Daarnaast worden specifieke regelingen gegeven voor de procedure (art. 815-820), voor de voorlopige voorzieningen (art. 821-826), voor nevenvoorzieningen (art. 827 Rv) en voor de ontbinding van een geregistreerd partnerschap (art. 828 Rv). Indien de echtgenoten of een van hen gezag uitoefent over hun gezamenlijke minderjarige kinderen, moet in het verzoekschrift tot echtscheiding tevens een ouderschapsplan staan (art. 815 lid 2 Rv). En in dat geval moet er een advocaat aanwezig zijn en door hem moet het verzoek mede worden ondertekend en ingediend. Er kunnen voorlopige voorzieningen worden getroffen, men kan dit zien als ordemaatregelingen voor tijdens de procedure. Nevenvoorzieningen zijn regelingen die worden getroffen naast de echtscheiding, bijvoorbeeld alimentatie.
Als de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijk stand, dan is de echtscheiding een feit (art. 1:163). Indien de rechterlijke beschikking na zes maanden niet is ingeschreven verliest de beschikking haar werking (art. 1:163 lid 3). De scheiding van tafel en bed wordt een feit als het ingeschreven is in het huwelijksgoederenregister van art. 1:116 en dus niet door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand (art. 1:173). De scheiding van tafel en bed kan verzocht worden op dezelfde manier als echtscheiding, art. 1:169. Het einde van de scheiding van tafel en bed vindt plaats door verzoening, deze verzoening moet ingeschreven worden in het huwelijksgoederenregister (art. 1:176 lid 1). Door de inschrijving van de verzoening herleven alle rechtsgevolgen van het huwelijk alsof er nooit een scheiding van tafel en bed was geweest. Het tijdstip van ontbinding is namelijk de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand (art. 1:183).
Men kan een pensioen- of lijfrenteregeling hebben afgesloten. Indien dit het geval is moet in het verzoek tot echtscheiding hierover een voorziening worden getroffen (art. 1:153 en 180 lid 1). Het pensioenverweer van art. 1:153 kan niet worden gevoerd in appel als het verzoek door beide echtgenoten is gedaan en de echtscheiding is uitgesproken. Een billijke voorziening hoeft niet te worden gemaakt indien het redelijkerwijs te verwachten is dat de andere echtgenoot zelf voldoende in staat is voorzieningen te treffen of dat de duurzame ontwrichting te wijten is aan de andere echtgenoot. Art. 1:152 is door art. 1:80e lid 1 en art. 1:80c lid 1 onder d tevens op het geregistreerd partnerschap van toepassing.
9.2 Hoe wordt de alimentatie geregeld bij echtscheiding?
De pensioenverevening kan worden uitgesloten in de huwelijkse voorwaarden of in het echtscheidingsconvenant. Indien de pensioenrechten niet worden uitgesloten dan heeft dit invloed op de alimentatiehoogte. De echtgenoot kan aan de rechter verzoeken om een alimentatievoorziening indien die echtgenoot niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft. Alimentatie is een recht op een uitkering tot levensonderhoud ten laste van de andere echtgenoot (art. 1:157). De maatstaven die de rechter gebruik zijn: behoefte, draagkracht en andere (niet) financiële omstandigheden. Ook de Tremanormen hebben invloed op de vaststelling van de alimentatiehoogte, dit zijn richtlijnen die zijn vastgesteld door de Expertgroep Alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid gediend, echter is dit geen recht.
De behoefte op een uitkering kan worden bepaald door de welstandshoogte tijdens het huwelijk. De behoeftigheid kan ontbreken als de persoon door betaalde arbeid in die behoefte kan voorzien. Art. 1:157 spreekt over inkomsten dus niet de vermogenspositie, de behoeftige moet in redelijkheid inkomsten kunnen verwerven. De afwikkeling van het huwelijk kan een rol spelen bij de mate van de behoefte. De vraag of de behoeftige in redelijkheid inkomsten kan verwerven hangt af van de duur van het huwelijk, de leeftijd, de gezondheid, het aantal kinderen onder zijn zorg, het opleidingsniveau, het arbeidsverleden en de maatschappelijke opvattingen. Het einde van de alimentatie kan eindigen bij overlijden van de ex-echtgenoot, de rechter kan een uitkering instellen op het leven van de alimentatieplichtige. Indien de echtgenoot die alimentatie zou ontvangen al van een andere ex-echtgenoot alimentatie ontvangt, speelt dit een rol op de draagkracht.
Voor de draagkracht kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Een draagkrachtloos inkomen houdt in dat op dat deel van het inkomen dat nodig is om in het eerste levensonderhoud te voorzien. De grootte van de verdienmogelijkheid moet volledig worden benut. Men kijkt voor de draagkrachtruimte naar het inkomen dat redelijkerwijs kan worden verworven. Dus ook het feit dat een bestuurder van een BV zijn eigen loon kan vaststellen speelt een rol. Het is mogelijk dat een inperking van het vermogen kan worden verlangd. Indien de ex-echtgenoot hertrouwt kan het inkomen van de nieuwe echtgenoot een rol spelen op de draagkracht.
In de echtscheidingsconvenant worden vaak afspraken gemaakt over onderlinge vermogensrechtelijke relaties. De gemaakte regelingen kunnen door de rechter worden opgenomen in zijn beschikking (art. 819 Rv). De echtscheidingsconvenant kan worden gewijzigd als de omstandigheden wijzigen (art. 1:401 lid 1). De ex-echtgenoten zullen naar de rechter moeten gaan voor een nieuwe vaststelling van de alimentatiehoogte. Deze mogelijkheid kan worden uitgesloten. Het beding omtrent de alimentatie vervalt als het verzoek tot echtscheiding niet binnen drie maanden na het maken van de echtscheidingsconvenant is ingediend (art 1:159 lid 2), het verval gaat via een ambtshalve toepassing. De partijen mogen omtrent het levensonderhoud afwijken van de wettelijke maatstaven. De vastgestelde bedragen omtrent levensonderhoud worden jaarlijks van rechtswege gewijzigd, overeenkomstig het procentuele verschil met het indexcijfer van het voorgaande jaar. Dit kan bij de rechterlijke uitspraak of in de echtscheidingsconvenant worden uitgesloten (art. 1:402a lid 5).
Er is een wettelijke limitering van de duur van de partneralimentatie, art. 1:157. Dit geldt eveneens voor overeenkomsten die partijen hebben afgesloten zonder termijn. De alimentatie zal twaalf jaar zijn na de datum van echtscheiding (art. 1:157 lid 3 en 4). Er kan door partijen een langere termijn worden afgesproken. De rechterlijke beschikking en het echtscheidingsconvenant kunnen worden gewijzigd indien dit binnen de grenzen blijft van art. 1:401 lid 2. Een wijziging van de omstandigheden is onvoldoende, er moet door de gewijzigde omstandigheden een situatie ontstaan die niet kan worden gevergd op grond van de redelijkheid en billijkheid. De rechter kan na deze termijn weer een nieuwe termijn vaststellen art. 1:157 lid 5. De verplichting tot levensonderhoud is evenlang als de duur van het huwelijk, indien sprake is van een huwelijk dat niet meer dan vijf jaar heeft geduurd en er geen kinderen zijn geboren. De termijn begint vanaf de dag van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
De rechterlijke uitspraak of echtscheidingsconvenant omtrent het levensonderhoud kan worden gewijzigd of ingetrokken, dit kan indien er niet meer aan de wettelijke maatstaven wordt voldaan door gewijzigde omstandigheden (art. 1:401 lid 1). Hierbij is het van belang of bij het maken van de afspraken omtrent levensonderhoud rekening is gehouden met die omstandigheden dat het lijkt alsof deze omstandigheden ten grondslag aan de vaststelling van de alimentatiehoogte hebben gelegen. Er moet dus voldaan zijn aan de wettelijke maatstaven. Indien levensonderhoud is afgesproken door een rechterlijke uitspraak die gebaseerd is op onjuiste of onvolledige gegevens, kan ook intrekking of wijziging plaatsvinden.
Het einde van het levensonderhoud is als degene die het levensonderhoud ontving een nieuw huwelijk of een nieuw geregistreerd partnerschap aangaat. Daarnaast eindigt de alimentatieplicht als men gaat samenwonen met een ander alsof zij een huwelijk of geregistreerd partnerschap hebben (art. 1:160). De samenleving moet bestaan uit samenwonen, wederzijdse verzorging, een gemeenschappelijke huishouding en er moet een duurzame relatie bestaan. Door scheiding of het einde van de relatie geldt de oude alimentatieverplichting niet opnieuw, dit kan door partijen worden uitgesloten. Voor de genoemde partneralimentatie kan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen worden ingeschakeld als betaaladres en als invorderingsinstantie.
9.3 Welke bijzondere bepalingen gelden er?
Art. 1:164 lid 1 BW ziet op de gevallen waarbij een echtgenoot met het oog op de aanstaande echtgenoten handelingen gaat verrichten die nadelig uitpakken voor de andere echtgenoot. Dit artikel zorgt voor een verplichte schadevergoeding voor handelingen die zijn verricht na de aanvang van de echtscheiding of binnen zes maanden daarvoor. Art. 1:164 ziet op de volgende handelingen: op lichtvaardige wijze schulden maken, verspillen van gemeenschapsgoederen, rechtshandelingen verrichten zonder toestemming. De vergoeding komt ten laste van het privévermogen. De vergoeding moet binnen drie jaar na de echtscheiding worden ingesteld (art. 1:164 lid 2), in het geval van scheiding van tafel en bed geldt art. 1:174.
In de echtscheidingsprocedure kan een verzoek worden gedaan door een van de echtgenoten de woning zes maanden na inschrijving van de echtscheiding het huis te blijven bewonen tegen een redelijke vergoeding. De bevoegdheid tot het blijven wonen in de echtelijke woning gaat samen met het gebruik van de inboedel. Indien sprake is van een gezamenlijke huurwoning dan bepaalt de rechter op grond van art 7:266 lid 5 wie als huurder in de huurwoning mag blijven wonen.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1049 | 1 |
Feedback Law Supporter contributed on 25-07-2018 14:13
Hee Elien,
Bedankt voor het inleveren van hoofdstukken 5 t/m 9. Je bent goed op weg, op het eerste gezicht ziet het er netjes en overzichtelijk uit. Als ik wat beter lees kom ik nog wel flink wat stukken tegen die handiger of duidelijker verwoord kunnen worden en daarnaast denk ik dat er nog een uitgebreide controle op spelling doorheen moet, maar daar is ook nog tijd voor :)
Omvang & inhoud
Werk je gedachtensprongetjes uit:
Wissel uitgeschreven tekst en opsommingen af:
Probeer lange zinnen en te veel bijzinnen te voorkomen:
Spelling & zinsbouw
Auteursrecht
Gebruik je eigen woorden:
Opmaak en aanlevering
Deadlines
Groetjes,
Anoek
Add new contribution