De meervoudige factoren van ouderschap - Belsky, Jaffee - Artikel
Samenvatting bij het artikel De meervoudige factoren van ouderschap van Belsky, Jaffee
Er is veel onderzoek gedaan naar de eigenschappen en gevolgen van opvoeden, maar er is minder aandacht voor het bestuderen van waarom ouders doen wat ze doen. Om de ontwikkeling van kinderen te begrijpen, beweerde Bronfenbrenner dat men zich moet richten op niet alleen de directe omgeving (familie, kinderdagverblijf en school), waarin kinderen veel tijd doorbrengen, maar ook op de buurt, gemeenschap en de bredere sociale context waarin het kind en de familie is geïntegreerd. Dit omvat ook de werkplek van de ouders en de sociale steun die voor de ouders beschikbaar is. Kindermishandeling kan gezien worden als een zaak waarbij ouders disfunctioneren, het fungeert ook als een raamwerk waarmee veranderingen onderzocht kunnen worden wat betreft waarom ouders doen wat ze doen. Door het richten op het disfunctioneren van de ouders, nemen we aan dat begrip van de factoren daarvan meer licht kan werpen op meer competent en groeiaanmoedigend ouderschap. Om het idee te benadrukken dat onderzoek naar het abnormale, begrip van het normale meer kan belichten en vice versa, is deze review gericht op onderzoek wat gaat zowel over ontwikkeling en ouderschap binnen de normale range, als psychopathologie en verstoringen in het ouderschap. Een groot deel van het bewijs dat in dit hoofdstuk wordt bekeken, houdt geen rekening met de mogelijkheid dat veel vindingen waarbij verondersteld wordt dat het invloeden uit de omgeving reflecteert, in werkelijkheid (ten dele) een functie is van genetische overerving.
Een waarschuwing: de erfelijkheid van ouderschap
De eerste studie over de erfelijkheid van ouderschap en de huisomgeving is gedaan door Rowe. Rowe gebruikte het klassieke tweelingendesign, en vond dat monozygote tweelingen, die dus 100% van hun genen delen, meer in gelijke mate ouderlijke warmte kregen dan dizygote tweelingen, die 50% van hun genen delen. Dit wijst op genetische invloed, iets wat niet eerder in verband gebracht werd met ouderlijke controle.
Historische perspectieven: de etiologie van kindermishandeling
Er zijn drie algemene perspectieven die gebruikt worden om de etiologie van kindermishandeling te verklaren: het psychiatrische/psychologische model, het sociologische model en het effect-van-het-kind-op-de-verzorger model. Door het lekenpubliek wordt de meeste kindermishandeling toegeschreven aan het psychiatrische model. Dit model focust zich exclusief op de individuele mishandelende ouder. Het psychiatrische model benadrukt de rol die de ouder speelt, omdat het de ouder is die de directe dader van de mishandeling is. Zij die kijken naar de oorzaken van kindermishandeling en de opvoedingsgeschiedenis en het psychologische karakter van mishandelende of verwaarlozende ouders benadrukken, volgen de ideeën van de studenten van Freud. Zij waren de eersten die ideeën naar voren brachten over waarom ouders opvoeden op een bepaalde manier. De centrale lijn in veel van deze theorieën is dat de persoonlijkheid van de ouder bepaalt wat de natuur is van het opvoeden, de ouder-kind relatie en op zijn beurt de kindontwikkeling. Er wordt vooral aandacht gericht op pathologische aspecten van het ouderlijke karakter en de manieren waarop deze factoren aanleiding zijn tot psychopathologie van het kind. Het gebruikelijke thema van deze psychoanalytische theoristen was dat als niet aan de emotionele behoeften van ouders voldaan werd tijdens hun eigen ontwikkeling, dat deze onopgeloste behoeften reflecteren op hun opvoedgedrag.
Er werd kritiek geuit op het psychiatrische model van kindermishandeling door sociologen die betoogden dat psychologen en psychiaters te veel nadruk legden op de eigenschappen van de mishandelende ouders. Daarbij werden de stressvolle condities waaronder de ouders leefden (en opvoedden) niet erkend. Het psychiatrische model erkende volgens deze sociologen niet het grote belang van de sociale condities die voor stress zorgen en die het familie functioneren ondermijnen, net als culturele waarden en praktijken die maatschappelijk geweld aanmoedigen, in het bijzonder lijfstraf van kinderen. Volgens de sociologische critici moeten ouders gezien worden als slachtoffers van deze sociale krachten. De basis veronderstelling van het sociologische model van kindermishandeling is dat belangrijke eigenschappen van de samenleving kindermishandeling bevorderen. Het feit dat ouder-kind conflicten uitlopen op kindermishandeling, vooral wanneer ouders geconfronteerd worden met stressoren zoals werkeloosheid, sociale isolatie en huwelijksproblemen, is geen verrassing volgens het sociologische model. Zowel het psychiatrische als het sociologische model van kindermishandeling stellen dat ouder-kind relaties unidirectioneel zijn, waarbij alleen de ouders invloed uitoefenen op dit subsysteem van familierelaties. Het effect-van-de-verzorger-model betwist deze aanname en benadrukt de rol van de gezondheid en het gedrag van het kind bij het bepalen van het verloop van de ouder-kind relatie.
Sociaal-contextueel model van ouderschapsfactoren
Wanneer gekeken wordt naar het geheel, schenken huidige theoriën en onderzoeken naar de etiologie van kindermishandeling, geen aandacht aan drie algemene bronnen die van invloed zijn op ouderlijk functioneren:
De ontogenetische oorsprong van ouders en persoonlijke psychologische bronnen (psychiatrisch model/ontogenetische ontwikkeling)
De individuele eigenschappen van het kind (effect-van-kind-op-verzorger model/microsysteem).
Contextuele bronnen van stress en ondersteuning (sociologisch model/exo- en macrosystemen).
Met deze fundering kwam Belsky (1984) met een proces model van de factoren van opvoeden, om te verklaren waarom ouders goed of slecht presteren in de ouderlijke rol. Daarbij stelt hij dat inzicht in opvoeden zoals het normaal gaat, ontleend kan worden aan onderzoek naar erg problematiek opvoeden (bijvoorbeeld misbruik en verwaarlozing). Belsky stelt dat opvoeden direct beïnvloed wordt door krachten die komen vanuit de individuele ouder (persoonlijkheid), vanuit het individuele kind (kindeigenschappen) en van de bredere sociale context waarin de ouder-kind relatie is geïntegreerd, met name het huwelijk van de ouder, sociale netwerken en werkervaringen van ouders. Zijn procesmodel stelt dat de ontwikkelingsgeschiedenis van ouders, huwelijksrelaties, sociale netwerken en ervaringen op het werk van invloed zijn op de individuele persoonlijkheid, het algemene psychologische welzijn en daardoor ook het ouderlijk functioneren en daardoor de kindontwikkeling. Hij stelde verder dat de psychologische gesteldheid van ouders ten dele gevormd worden door zijn of haar eigen ontwikkelingsgeschiedenis. Belsky’s model is dus gebaseerd op de notie dat:
Ouderschap vermenigvuldigend wordt bepaald.
Maar dat de eigenschappen van de ouder, het kind en de sociale context niet allemaal evenveel van invloed zijn bij het ondersteunen of het ondermijnen van het opvoeden.
Persoonlijkheid vormt het ouderschap zowel indirect, door eerst de bredere context waarin de ouder-kind relatie bestaat (bijvoorbeeld de huwelijksrelatie, sociale netwerken en werkervaringen), als direct.
Cicchetti stelde dat ouderschap bepaald wordt door de relatieve balans tussen versterkende (bijvoorbeeld risico) factoren en compenserende (bijvoorbeeld beschermende) factoren die door een bepaalde familie ervaren worden. Centraal bij het raamwerk van beide denkers is de erkenning van de meervoudige wegen waardoor individuele (ouderlijke persoonlijkheidskenmerken, of kindeigenschappen), historische (ouderlijke ontwikkelingsgeschiedenis), en sociale (kwaliteit van het huwelijk, sociale steun, werkstress) factoren en processen gecombineerd worden om het ouderlijk functioneren te vormen. Eigenschappen van de ouders zelf worden als het meest belangrijk gezien, omdat ze niet alleen direct het opvoeden beïnvloeden, maar ook de andere krachten vormen die van invloed zijn op het opvoeden.
Kindkenmerken
Temperament is de eigenschap van kinderen die het meest onderzocht is bij onderzoek naar de determinanten van ouderschap: het is daarom de exclusieve focus van dit deel van het hoofdstuk.
Temperament definiëren
Thomas, Chess, Birch, Hertzig en Korn waren waarschijnlijk de eersten die de rol van individuele verschillen in kinderen benadrukten, wanneer het ging over het begrijpen van de manieren waarop ouders met hun kinderen omgaan. Zij stelden negen kind temperament categorieën voor: mate van activiteit, ritmiek, toenadering versus terugtrekken, aanpassingsvermogen, intensiteit, drempelwaarde, stemming, afleidbaarheid, en concentratievermogen. Ook vormden ze identiteitstyperingen voor kinderen; ‘moeilijk’ en ‘makkelijk’, gebaseerd op de uitdagingen die hun ouders hebben bij het opvoeden. Moeilijke kinderen scoren hoog op negatieve stemming en terugtrekken, laag op aanpassingsvermogen, hoog op intensiteit en laag op ritmiek. Makkelijke kinderen scoren op omgekeerde wijze op deze geselecteerde dimensies van temperament. Uitgebreid factor-analyse onderzoek op ouders toont aan dat minder dan deze 9 dimensies kunnen worden gebruikt om de meeste individuele variabiliteit in kindgedrag te omvatten. Putnam, Sanson en Rothbart richtten de aandacht op de volgende dimensies: angst, geïrriteerdheid/woede, positieve invloed, mate van activiteit, aandachtsvasthoudendheid, en ritmiek.
Dit kan weer worden samengevat in drie brede dimensies:
Extraversie (surgency), gedefinieerd in termen van toenadering, hoge intensiteit genot, en de mate van activiteit.
Negatieve affectiviteit, gedefinieerd in termen van discomfort, angst, woede/frustratie, droevigheid en laag kalmeringsvermogen.
Bewuste controle, gedefinieerd in termen van remmende controle, concentratievermogen, lage intensiteit genot, en perceptuele gevoeligheid.
Deze drie dimensies lijken erg op drie van de ‘Big Five’ persoonlijkheidsfactoren. De negatieve affectiviteit lijkt op de persoonlijkheidsfactor neuroticisme, surgency dimensie lijkt op de persoonlijkheidsfactor extraversie, en de bewuste controle dimensie lijkt op de persoonlijkheidsfactor controle/dwang.
Temperament en ouderschap
Wanneer men nadenkt over hoe temperament van invloed kan zijn op de opvoeding, zijn de meeste hypotheses vrij algemeen en er is nog niet veel moeite gedaan om te bepalen wat de invloed van elk van deze factoren van temperament is. De mogelijk negatieve effecten van negatieve emotionele eigenschappen hebben ze meeste aandacht gekregen. Deze ongelijk verdeelde interesse voor moeilijke of negatieve kindeigenschappen komt waarschijnlijk van de vroegere hypothese dat moeilijk handelbare, negatief emotionele en veeleisende kind de meeste kans hebben op het ontwikkelen van gedragsproblemen, voornamelijk externaliserende problemen. Dit komt voor een deel door de vijandige-opdringerige of afstandelijke opvoeding die zijn opwekken. Van den Boom en Hoeksma vergeleken het moederlijk gedrag naar erg prikkelbare en niet prikkelbare nieuwgeborenen, tijdens de eerste zes maanden van hun leven. De moeders van prikkelbare baby’s hadden minder visueel en fysiek contact, minder effectieve stimulatie, waren minder betrokken en reageerden minder snel op positieve signalen van hun kinderen. De onderzoekers zijn het hier echter niet allemaal over eens, er worden ook andere resultaten gevonden bij onderzoek.
Temperament in context
Moet dit patroon van inconsistentie leiden tot de conclusie dat temperament geen effect heeft op ouderschap? Misschien, wanneer alleen de voornaamste effecten van temperament bekeken worden, maar het is anders wanneer de effecten van temperament bekeken worden in de context van andere factoren die van invloed zijn op ouderschap. Schijnbaar inconsistente vindingen kunnen wijzen op het feit dat de impact dat temperament heeft op ouders, varieert als functie van andere factoren die het ouderschap vormen. Een eigenschap van het kind dat een consequentie kan hebben voor het opvoeden onder de ene conditie, kan geen, of zelfs het tegengestelde effect hebben onder een andere conditie. We beginnen bij het overwegen van de interacties tussen een kindeigenschap, moeilijk temperament/negatieve affectiviteit, en het geslacht van het kind. Resultaten van verschillende onderzoeken tonen aan dat ouders meer negatieve emoties en moeilijkheden accepteren van jongens dan van meisjes. Ook de eigenschappen van de ouders kunnen interacteren met het temperament van het kind, en zo de opvoeding voorspellen. Wanneer moeders bijvoorbeeld weinig eigenwaarde hebben of veel stress ervaren, tonen moeders vaak minder gevoeligheid/ondersteunende zorg dan men anders zou verwachten. De bredere sociale context waarin ouders voor hun kinderen zorgen moet ook overwegen worden, wanneer het komt tot het begrijpen van het effect van temperament op opvoeden.
De ontwikkelingsgeschiedenis van ouders
De klassieke verklaring van kindermishandeling benadrukt de nadelige opvoedervaringen die mishandelende en verwaarlozende ouders zelf ervaren hebben toen zij zelf opgroeiden. Dit etiologische perspectief benadrukt het belang van de ontwikkelingsgeschiedenis van de ouders zelf, voornamelijk hun ervaringen terwijl zij zelf werden opgevoed, wanneer het komt tot het begrijpen van waarom ouders opvoeden op de manier hoe zij opvoeden.
De intergenerationele transmissie van kindermishandeling
Tijdens de jaren 70, liepen twee clinici voorop in het onderzoek naar de etiologie en restverschijnselen van kindermishandeling. Zij observeerden dat ‘het meest constante feit (wat betreft mensen die kinderen mishandelen) is dat ouders zelf bijna altijd misbruikt, mishandeld of verwaarloosd zijn als kind’. Oliver (1993) vindt dat ‘een derde van de kind-slachtoffers opgroeien terwijl ze verder gaan met het patroon van erg onzinnig, verwaarlozend of mishandelend opvoeden als ouders’. Dus hoewel de intergenerationele transmissie van kindermishandeling niet perse onvermijdelijk is, suggereert de geschatte verhouding toch dat de eigen opvoed-geschiedenis van een volwassene, een significante rol speelt bij het vormen van zijn of haar eigen opvoedgedrag. Onderzoek naar kindermishandeling en de intergenerationele transmissie daarvan is echter lastig. Twee dingen moeten daarbij worden erkend. De eerste is dat een ouder die een 1-, 2- of 3-jarig kind niet heeft mishandeld, misschien dat kind op latere leeftijd, of een ander kind, wel mishandeld (geen garanties). Ten tweede zeggen sommige ouders met een problematische ontwikkelingsgeschiedenis dat zij niet mishandeld zijn, doordat zij geen toegang hebben tot die bepaalde herinneringen, die nodig zijn om accuraat te reageren op het onderzoek. Dus, hoewel ‘het mishandeld zijn een risico vormt om zelf te gaan mishandelen, het pad tussen deze punten is zeker niet direct of onvermijdelijk’. Wat bepaalt dan of een slachtoffer van mishandeling opgroeit om zelf een dader te worden? Om deze vraag te beantwoorden is het handig om sommige van de mogelijke psychologische en gedragsmatige mechanismen waarvan verondersteld wordt dat ze verantwoordelijk zijn voor de transmissie, te overwegen.
Mechanismen van transmissie
Het meest voor de hand liggende is simpelweg dat agressief, antisociaal gedrag geleerd wordt tijdens de kindertijd en geuit wordt als volwassenen in de ouderlijke rol. Er kunnen verschillende typen van leren onderscheiden worden: modellering, directe bekrachtiging en dwang (coercion) training (daarbij wordt escalerend negatief gedrag per ongeluk beloond wanneer een ouder het opgeeft en niet meer probeert om het kind in bedwang te houden, die zelf negatief reageert op het aversieve gedrag van de ouder). Het effect van mishandeling in de kindertijd kan algemener zijn dan verondersteld werd door sociale leer theorieën die focussen op specifieke gedragingen van ouders of theorieën van sociale cognitie die de overtuigingen van discipline benadrukken. Wanneer men kijkt naar bewijs waaruit blijkt dat mishandelde kinderen problemen hebben met emotionele regulatie, agressie en empathie, lijkt het plausibel dat een mishandelende en verwaarlozende kindertijd zorgt voor vijandelijke persoonlijkheden die een oorzaak worden van mishandeling. Wat veel onderzoek niet bepaalt is de mogelijke rol van gedeelde genen bij de intergenerationele continuïteit van ouderschap en het mediërende effect van probleemgedrag tijdens de adolescentie. Niet ongerelateerd aan de notie van algemene persoonlijkheid wanneer men kijkt naar het ontwikkelingsproces waardoor ouderschap intergenerationeel doorgegeven wordt, is het concept dat komt van de hechtingstheorie van een ‘intern werkingsmodel’. Volgens dit perspectief leiden de ervaringen van ouders met de responsiviteit, afwijzing of tegenstrijdigheden van de grootouders, tot een interne representatie van de grootouders als (on)responsief aan de behoeften van de ouders. De hypothese is dat deze interne representatie van invloed zal zijn op de mate van responsiviteit dat de ouder toont aan zijn/haar kinderen. Ouders die in hoge mate responsiviteit ervaren tijdens hun kindertijd, staan waarschijnlijk meer open voor signalen en behoeften van hun kinderen, dan afgewezen of tegenstrijdig behandelde ouders, omdat de ‘voormalige’ ouders meer in staat zijn om het perspectief van hun kinderen te begrijpen en om zich niet bedreigd te voelen door signalen van angst van hun kinderen.
Het breken van de cirkel: rechtmatige discontinuïteit in de ontwikkeling
De hechtingstheorie zorgt voor een theoretische basis voor de condities waaronder, en de mechanismen waardoor, kindermishandeling niet door gegeven wordt naar de volgende generaties. De hechtingstheorie is belangrijk bij het begrijpen van de determinanten van ouderschap in het algemeen en in het bijzonder de etiologie van kindermishandeling. Onder moeders die een verhoogd risico hebben op het mishandelen van haar kinderen door een geschiedenis van misbruik in haar eigen kindertijd, hadden zij die niet mishandelden bevredigendere inter-persoonlijke relaties dan zij die wel mishandelde. Er moet meer onderzoek gedaan worden naar wie de sociaal-emotionele steun krijgt die zo belangrijk is voor het onderbreken van het intergenerationele transmissie proces en naar de precieze processen waardoor het verbeterende effect wordt uitgeoefend.
Ouderschap over de generaties (in de ‘normale’ reeks)
Net als bijna al het werk over de intergenerationele transmissie van kindermishandeling, steunt veel van het onderzoek dat niet over mishandeling gaat, op retrospectieve rapporten van opvoeden, ervaren door ouders terwijl zij opgroeiden, of een variatie op dat thema. Deze stand van zaken is aan het veranderen, kinderen die opgroeien tot adolescent worden ook nog gevolgd als jonge, volwassen ouders. In sommige onderzoeken naar de intergenerationele transmissie van ouderschap, of het nou gebaseerd is op retrospectieve of prospectieve data, wordt het ouderschap dat verklaard wordt geobserveerd, terwijl in andere gevallen het gerapporteerd wordt door de ouders zelf, of door de kinderen. Wanneer het aankomt op onderzoeken van de intergenerationele transmissie van ouders (en veel andere vragen over ontwikkeling), gebruiken veel hechtings-onderzoekers de Adult Attachment Interview (AAI). Dit klinische interview bestaat uit 18 vragen en is geheel rond het onderwerp hechting gestructureerd, voornamelijk de relatie van de individu met de moeder en de vader tijdens de kindertijd. De respondenten worden geïnstrueerd om de relatie met hun ouders te beschrijven en om specifieke biografische episodes te beschrijven. Dus, individuen die aangeven dat hun ouder erg genereus was, of erg liefhebbend, worden gevraagd om specifieke voorbeelden van dat gedrag te benoemen. De respondenten worden ook gevraagd naar ervaringen tijdens de kindertijd van afwijzing, overstuur zijn, ziek, gekwetst en naar ervaringen van verlies, misbruik en scheidingen. Ze worden ook gevraagd om verklaringen te verzinnen voor het gedrag van hun ouders, om hun huidige relatie met hun ouders te beschrijven en wat de invloed is geweest van hun ervaringen tijdens de kindertijd op hun ontwikkeling. Het interview is niet ontworpen om de feitelijke, waarheidsgetrouwe ervaringen van de kindertijd op te roepen, maar meer hun reconstructies van de betekenis en de mentale representaties van vroege ervaringen. Het op band opgenomen interview wordt getranscribeerd door een typist en op basis van de informatie die is verkregen met de AAI, deelt een speciaal getrainde beoordelaar het onderwerp in bij een aantal beoordelingsschalen. Deze beoordelingen, in combinatie met het algemene idee van de beoordelaar over het geheel, met name hoe coherent (bijvoorbeeld georganiseerd en geïntegreerd) het is, leiden de beoordelaar tot het karakteriseren van de state of mind van de respondent wat betreft hechting. Daarbij maakt hij gebruik van een beperkt aantal classificatie categorieën. De hechtingsclassificaties die gebaseerd zijn op de AAI zijn onafhankelijk van algehele intelligentie of verbaal vermogen.
De veilig-autonome state of mind wordt gereflecteerd door de neiging van een individu om hechtingsrelaties en de ervaringen die daaraan gebonden zijn, te zien als van invloed op de ontwikkeling. Deze mensen zijn onafhankelijk, objectief en niet defensief. Volwassenen die geclassificeerd worden als onveilig-verwerpend, hebben de neiging om negatieve ervaringen en emoties te ontkennen of om hun invloed daarvan op hun ontwikkeling te ontkennen. Deze individuen kunnen zich weinig herinneren en lijken niet in staat om gevoelens op te wekken die geassocieerd zijn met de ervaringen die zij zich wel herinneren. Vaak geven ze een geïdealiseerd beeld van de ouder of ouders en roepen ze ervaringen op die inconsistent zijn met hun positieve, algehele beoordeling. Volwassenen die geclassificeerd worden als onveilig-bevooroordelend laten een aanhoudende deelname aan vooroordelen met hun ouders zien. Ze komen verward, onsamenhangend en niet objectief over wanneer het gaat om relaties en de invloed daarvan op hen. Woede over het verleden en het heden is nog niet opgelost, maar vormt nog steeds een thema in hun huidige relatie met hun ouders. Niet alleen problematisch ouderschap wat nadelige effecten heeft op de ontwikkeling van het kind worden doorgegeven naar de volgende generaties, ook groeibevorderend opvoeden wordt doorgegeven.
Ouderlijke psychopathologie
De meeste mentale stoornissen laten enige continuïteit zien over de generaties heen. Hoewel veel stoornissen in bepaalde mate erfelijk zijn, kunnen genen niet volledig verklaren waarom kinderen met ouders die een geschiedenis hebben van psychiatrische stoornissen, zelf ook een groter risico lopen op psychopathologie. Bij een poging om te begrijpen hoe mentale stoornissen doorgegeven worden aan de volgende generatie, hebben onderzoekers geobserveerd dat psychiatrische ziekte de ouder-kind relatie nadelig kan beïnvloeden. Dit kan één van de mechanismen zijn waarbij het risico op psychopathologie van ouder op kind wordt doorgegeven.
Depressie
Onder de stemmingsstoornissen vallen Major Depressive Disorder (MDD), Dysthymic Disorder, en een Bipolaire Stoornis. De focus ligt hier op ouders met MDD. Volgens de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 4e editie (DSM-IV), is het essentiele kenmerk van een grote depressieve episode een periode van minstens twee weken, waarbij er een depressieve stemming is, of het verlies van interesse of plezier in activiteiten. MDD komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen. Kinderen waarvan de ouders depressief zijn hebben een hoger risico op een aantal nadelige uitkomsten, waaronder problemen met zelfregulatie, met relaties met peers, met slaapregulatie, hechtingsproblemen, gedrags- en emotionele stoornissen en academische moeilijkheden.
Maternale cognities en affectieve stijl
In vergelijking met gezonde moeder, maken moeder die gediagnosticeerd zijn met depressie meer vijandige en kritische opmerkingen naar hun schoolgaande kinderen. Depressieve moeders schrijven de ontwikkelingsuitkomsten van hun jonge kinderen vaak toe aan oncontroleerbare factoren als erfelijkheid en biologie. Ze zijn echter wel net zo tevreden met de ontwikkeling van hun kinderen.
Ouder-kind interactie
Geobserveerde en zelf gerapporteerde data suggereren dat een depressie van de moeder geassocieerd wordt met suboptimale ouder-kind interacties, van de kindertijd tot aan de adolescentie. Tijdens de kindertijd hebben depressieve moeders moeite met voorwaardelijk en gevoelig reageren op hun kinderen, waardoor voor het optimale niveau van stimulatie gezorgd zou worden. Depressieve moeder tonen minder positieve en meer negatieve affectie wanneer zij interageren met hun kinderen.
Vaders versus moeders
Hoewel er weinig bewijs is, toont onderzoek dat ouderlijk gedrag van vaders en moeder vergelijkt aan, dat het vaderschap minder beïnvloed wordt door de depressie dan het moederschap.
Het familie systeem
Er is bewijs dat de depressie van de ene ouder, de interactie van het kind met de ander (niet depressieve) ouder kan verstoren. In families waar de ene ouder depressief was, werd de affectieve expressie over de gehele familie getemperd, inclusief de communicatie tussen het kind en de niet depressieve ouder.
Timing, ernst en hardnekkigheid van de depressie
Onderzoek wijst uit dat de timing, ernst en hardnekkigheid van de depressie van de moeder de kwaliteit van de ouder-kind interactie beter voorspelt dan de diagnostische status op zich. Hoewel gebreken in het ouderschap niet altijd voort blijven duren wanneer de depressie over is, worden er nog steeds verschillen gevonden tussen kinderen van (voorheen) depressieve en niet depressieve moeders. Dit is mogelijk het resultaat van moeilijkheden in de ouder-kind relatie die er waren toen de moeder nog wel depressief was.
De rol van sociale stressoren
Depressieve ouders ervaren een aantal sociale stressoren, waaronder moeilijkheden in het huwelijk, financiële problemen, en weinig sociale steun. Sociale stressoren verscherpen de effecten van de depressie op het opvoeden. Moeders met een depressie ervaren meer sociale stressoren, wat leidt tot suboptimaal opvoeden.
Een opmerking over bipolaire depressie
Moeders die gediagnosticeerd zijn met een bipolaire stoornis, hebben de neiging om meer negatieve oordelen te vellen over hun kinderen en ze tonen meer negatieve affectie aan hun jonge kinderen. Ook tonen ze meer droevige of angstige affectie aan hun jonge dochters, zijn minder succesvol in het beheren van het gedrag van hun kleuters en schrijven de gedragsmatige ontwikkeling van hun kinderen toe aan oncontroleerbare gebeurtenissen. Moeders die gediagnosticeerd zijn met een bipolaire of een unipolaire depressie kunnen niet van elkaar onderscheiden worden in termen van de negatieve affectie die ze tonen bij interacties met hun kleuters. Ook verschillen zij niet in termen van de strategieën die ze gebruiken om het gedrag van hun kinderen te controleren.
Stoornissen door alcoholgebruik
Er kunnen twee soorten stoornissen door alcoholgebruik worden onderscheiden, hoewel ze niet altijd onderscheiden worden bij onderzoek naar opvoeden. Alcohol afhankelijkheid wordt gekenmerkt door gedwongen drinken, een tolerantie voor alcohol en ontwenningsverschijnselen wanneer men stopt met drinken of minder gaat drinken. Alcohol misbruik is een maladaptief patroon van alcohol gebruik, wat zich uit in terugkerende en erg nadelige consequenties die gerelateerd zijn aan voortdurend alcoholgebruik. Omdat alcoholmisbruik en afhankelijkheid meer voorkomt bij mannen dan bij vrouwen, worden vaders vaker onderzocht dan moeders in onderzoeken naar wat het effect van alcohol op het opvoeden is. Wanneer ze omgaan met hun kinderen, tonen drankzuchtige vaders meer negativiteit, minder positiviteit en sympathie, ze kunnen minder goed probleemoplossend denken en ze zijn minder gevoelig en gebruiken minder woorden, waardoor een onveilige hechtingsrelatie ontstaat tussen vader en kind. Een familiegeschiedenis van alcoholisme wordt geassocieerd met een gebrek aan emotionele warmte bij ouders, meer ouder-kind conflicten en fysiek en emotioneel misbruik, en lagere niveaus van controle en disciplinaire consistentie. Alcoholisme wordt bij moeders meer dan bij vader gekoppeld aan opvoedproblemen. Alcoholisme bij de ene ouder wordt geassocieerd met suboptimale interacties tussen het kind en de andere ouder.
Kindermishandeling
Er is een associatie tussen ouderlijk alcoholgebruik en kindermishandeling. In 1991 werd gevonden dat bij 24% van de aangiftes van kindermishandeling een ouder betrokken was die een alcoholprobleem had.
Comorbiditeit en oorzaken
Alcoholproblemen komen vaak samen met andere mentale stoornissen voor. Wanneer een ouder dus alcoholist is, is het niet altijd duidelijk of het suboptimale opvoeden veroorzaakt wordt door het alcoholisme of door de comorbide psychopathologie.
Antisociale persoonlijkheidsstoornis
Volgens de DSM-IV wordt een antisociale persoonlijkheidsstoornis (ASPD) gekenmerkt door een patroon van schending van de rechten van andere, dat begint in de kindertijd of vroege adolescentie en doorgaat tot in de volwassenheid. ASPD komt meer voor bij mannen dan bij vrouwen. Net als bij een alcoholgebruikstoornis richt het onderzoek naar opvoeden en ASPD zich meer op vaders dan op moeders. Vaders met ASPD zien hun kinderen meestal minder vaak dan andere vaders, zijn minder betrokken bij de opvoeding of zijn niet in staat om hun kinderen financieel te onderhouden. Wanneer vaders een geschiedenis hebben van antisociaal gedrag en betrokken zijn bij hun kind, wordt de kwaliteit van het opvoeden mogelijk slechter. Vaders met een geschiedenis van antisociaal gedrag tonen meer vijandig, afwijzend gedrag naar hun zonen, die op hun beurt meer externaliserende problemen hadden. Ouders met een geschiedenis van ASPD lopen meer risico op het misbruiken van hun kinderen.
Schizofrenie
Schizofrenie wordt gekenmerkt door positieve symptomen die een overmaat of verstoring van het normale functioneren laten zien (wanen, hallucinaties en verstoorde spraak) en negatieve symptomen, waaronder beperkingen in de mate en intensiteit van emotionele expressie, de vloeiendheid en productiviteit van gedachten en spraak en de inleiding van doelgericht gedrag. Mannen met schizofrenie hebben minder vaak kinderen dan mannen zonder schizofrenie. In vergelijking met gezonde moeders, zijn moeders met schizofrenie minder gevoelig en responsief naar hun kinderen. Ook hebben ze moeite met het interpreteren van de affectie van het kind of het gedrag van het kind. De kwaliteit van de moeder-kind interactie is slechter bij kinderen waarvan de moeder schizofrenie heeft dan bij kinderen waarvan de moeder een depressieve stoornis heeft. In vergelijking met moeders met depressie, zijn moeders met schizofrenie minder responsief en gevoelig, meer bevelend en opdringerig, minder stimulerend, meer teruggetrokken en ze zorgen voor een minder goede fysieke omgeving. Armoede en een gebrek aan sociale steun komen ook vaak voor zij ernstie mentale stoornissen, waardoor het opvoeden niet alleen direct beïnvloed wordt, maar ook indirect, door de verhoging van de familie stress en door het wegvallen van sociale steun voor de familie.
Conclusie
Ondanks hele verschillende symptomen, komen de opvoedpraktijken van mensen met een mentale stoornis best wel overeen. Veel comorbiditeit en het veel voorkomen van sociale stressoren bij een psychiatrische ziekte kunnen zorgen voor het patroon van opvoeden dat gekenmerkt wordt door minder gevoelig, minder responsief en contingent opvoeden.
Persoonlijkheid
Tijdens de jaren 70 en 80 kwam een grote bijdrage aan de heropleving van persoonlijkheid als een belangrijk gebied van onderzoek door de erkenning en omarming van het Big Five factor model van persoonlijkheid. Hierdoor werd dit gebied van onderzoek wat beter georganiseerd. De Big Five factoren – neuroticisme, extraversie, openheid voor ervaringen, aangenaamheid en zorgvuldigheid – zijn voor het eerst geïdentificeerd door Tupes en Christal (1961). Zij vonden door factor-analyse technieken dat lange lijsten van persoonlijkheidsvariabelen gereduceerd worden tot vijf bredere persoonlijkheidsfactoren. Een groot deel van de link tussen persoonlijkheid en opvoeden kan door genen beïnvloed zijn.
Neuroticisme
Neuroticisme reflecteerd aanpassingsinstabiliteit en emotionele instabiliteit. Metingen van neuroticisme laten mensen die met psychologische ongemakken, onrealistische ideeën, buitensporige verlangens of neigingen, en maladaptieve copingsreacties. Een persoon die hoog scoort op deze karaktertrek maakt zich veel zorgen, is nerveus, emotioneel en onzeker en voelt zich inadequaat. Een persoon die laag scoort op deze karaktertrek is kalm, ontspannen, niet emotioneel, taai, zeker en tevreden. Tijdens de tienerjaren wordt neuroticisme of negatieve affectie geassocieerd met problematisch opvoeden. Moeders die emotionele ongemakken (bijvoorbeeld depressie, angst of een laag zelfbeeld) ervoeren, accepteerden het gedrag van hun tieners minder goed tijdens discussies en waren minder ondersteunend in de psychologische autonomie van hun kinderen dan andere moeders. Depressies, of andere facetten van neuroticisme als angst en geïrriteerdheid/vijandigheid, worden gerelateerd aan minder competent opvoeden. Dit effect kan de vorm aannemen van minder actief en betrokken opvoeden, of negatiever, opdringeriger en overbezorgd ouderschap.
Extraversie
Extraversie gaat over de kwantiteit en de intensiteit van inter-persoonlijke interactie, het niveau van activiteiten, de behoefte aan stimulatie en het vermogen tot plezier. Een persoon die hoog scoort op extraversie is vaak sociaal, actief, praat veel, persoongericht, optimistisch, houdt van plezier, en is liefhebbend. Een persoon die laag scoort is gereserveerd, somber, niet uitbundig, afzijdig, taakgericht, ingetogen, en rustig. Men kan al wel bedenken dat extraverte personen beter functioneren als ouders dan minder extraverte personen, alleen al omdat opvoeden een sociale taak is. Aan de andere kant kan men zich indenken dat een hoge mate van extraversie kan zorgen voor interesse in meer sociale aangelegenheden dan iemand heeft als ouder, iemand is dus meer geïnteresseerd in andere sociale gebeurtenissen. Het bewijs ondersteunt de eerste veronderstelling, namelijk dat er een positieve associatie is tussen extraversie en gevoelig, responsief, emotioneel betrokken en stimulerend opvoeden.
Aangenaamheid
Aangenaamheid gaat over de interpersoonlijke orientatie van compassie tot antagonisme van gedachten, gevoelens en acties. Een persoon die hoog scoort op deze karaktereigenschap is weekhartig, goed van nature, betrouwbaar, behulpzaam, vergevend, lichtgelovig, en oprecht. Een persoon die laag scoort is vaak cynisch, onbeleefd, wantrouwig, onwillig, wraakzuchtig, meedogenloos, snel geïrriteerd en manipulatief. De basis voorspelling is dat mensen die aangenaam zijn betere ouders zijn, maar er is maar weinig onderzoek naar gedaan. Het bewijs dat er is, is consistent met de eerdere voorspelling.
Openheid voor ervaringen
Een persoon die open staat voor ervaringen heeft de neiging om nieuwe ervaringen leuk te vinden, heeft brede interesses en is erg fantasierijk. Iemand die laag scoort op deze karaktereigenschap is down-to-earth, praktisch, traditioneel en tevreden met zijn/haar situatie. Voorspellingen zijn bij deze karaktertrek minder makkelijk te doen. Openheid wordt wel positief gerelateerd aan positief ouderschap voor zowel vaders als moeders.
Zorgvuldigheid
Zorgvuldigheid gaat over de mate waarin een persoon goed georganiseerd is, hoge standaarden heeft en altijd streeft om zijn of haar doelen te behalen. Dus, een persoon die hier hoog op scoort is makkelijk in de omgang, niet erg georganiseerd, neigt naar nalatigheid, en maakt niet graag plannen. Ook hierbij is het niet precies duidelijk hoe deze karaktereigenschap gerelateerd is aan opvoedgedrag. Een persoon die erg zorgvuldig is kan al snel veeleisend overkomen op een kind. Ook zijn chaos en verstrooidheid vaak ook niet goed voor een kind.
Processen die persoonlijkheid en ouderschap koppelen
Als iemand een ouder moet kiezen waar zijn/haar ontwikkeling het meeste voordelen van heeft, kan men dus het beste een ouder kiezen die laag scoort op neuroticisme, hoog op extraversie en aangenaamheid, en misschien hoog in openheid voor ervaringen en zorgvuldigheid.
De huwelijks/partner relatie
Antisociaal, agressief of ander problematisch kindgedrag wordt vaker gevonden in families waarbij de huwelijks/partner relatie niet helemaal goed is. Opgroeien in een familie met veel conflicten of in een familie waarbij de echtelijke relatie gekenmerkt wordt door onenigheid en disharmonie, wordt geassocieerd met externaliserende problemen, inclusief buitensporige agressie, onaanvaardbaar gedrag, vandalisme, niet-meegaandheid, en delinquentie. Ook komen slechte sociale vaardigheden, niet goed functionerende relaties met peers en volwassenen en slechtere academische prestaties vaak voor. Een deel van de gevolgen van huwelijksproblemen zijn van directe invloed op het gedrag van het kind, door de blootstelling van het kind aan conflicten. Maar ook een deel van de associatie tussen huwelijksproblemen en kind disfunctie gaat via de opvoeding en de ouder-kind relatie. In de laatste twee decennia is het onderzoek naar familieprocessen en de ontwikkeling van het kind erg veranderd, waardoor eerder afzonderlijke onderzoeksgebieden, nu meer aan elkaar gerelateerd zijn. De huwelijksrelatie is een ondersteuningssysteem van de eerste orde voor ouders, vooral voor moeders, ook daardoor is het logisch dat het invloed heeft op het opvoedgedrag.
Processen en perspectieven op de huwelijk-opvoed relatie
De meeste modellen over opvoeden nemen aan dat er iets van affectieve spillover is van het huwelijk naar de ouder-kind relatie.
Affectieve spillover en terugtrekking
Er is een connectie tussen de kwaliteit van het huwelijk en de natuur en/of kwaliteit van ouderschap, doordat emoties die ervaren worden in de ene relatie overgedragen worden en van invloed zijn op de andere relatie. Vanuit dit perspectief, zijn woede en vijandigheid door interacties en relaties tussen man en vrouw van invloed op de manier waarop ouders in verband staan met hun kinderen. Gevoelens van tevredenheid, plezier en liefde afkomstig van het huwelijk, versterken positieve en groeibevorderende opvoedpraktijken.
Stress en coping
Ouders die druk zijn met het omgaan met hun verstoorde huwelijk, missen de energie en aandacht die nodig is om op een gevoelige, ondersteunende manier met kinderen om te gaan. Stress dat het vermogen tot coping overspoelt of uitdaagt, kan negatieve emoties uitlokken. Spillover processen en stress-coping processen kunnen dus moeilijk uit elkaar worden gehouden wanneer het gaat over de invloed van de huwelijksrelatie op ouderschap. Goed functionerende huwelijken kunnen functioneren als een bron van ondersteuning. In een goed huwelijk geeft de partner niet alleen liefde en aandacht, maar is het ook instrumenteel behulpzaam. Zulke activiteiten en ervaringen kunnen bijdragen aan de energie, aandacht en motivatie die nodig is voor continu groeiondersteunend opvoeden. Een ondersteunend huwelijk kan ook dienen als bescherming van de ouder-kind relatie tegen stressoren van andere bronnen, bijvoorbeeld ervaringen van de ouder op het werk, relaties met vrienden en familie of de omgang met andere kinderen.
Family Systems Theory
De ‘Family Systems Theory’ is eigenlijk meer een filosofisch perspectief dan een theorie. Centraal in deze theorie/perspectief staat dat het familiesysteem bestaat uit hiërarchisch geordende machtsverhoudingen onder de leden (bijvoorbeeld ouders en kinderen) en ‘grenzen’ die de manieren waarop interacties tussen leden van verschillende status plaatsvinden, vormen. Er zijn twee processen die ervoor zorgen dat een slecht huwelijk groeiondersteunend opvoeden ondermijnt. Volwassen ouders waarvan niet in de emotionele behoeften wordt voorzien in de huwelijksrelatie, compenseren dit door te zoeken naar een intiemere relatie met zijn/haar kind. Hierdoor wordt de ontwikkeling van een hechte relatie in gevaar gebracht. Deze hechte relatie kan zorgen voor autonomie, voornamelijk psychologische autonomie, van het kind. De verwachting is ook dat als resultaat van een problematische relatie tussen het kind en een ouder, de andere ouder probeert dit goed te maken, door overdreven betrokkenheid bij het kind. Triangulatie verwijst naar een grensoverschrijdend proces waarbij het man-vrouw conflict vermeden wordt door het kind erbij te betrekken. Het kind wordt dan de focus van de problemen, voornamelijk zijn of haar vermoedelijk problematische gedrag of een ziekte. De problemen binnen het huwelijk worden genegeerd. Een gevolg hiervan is een verhoogde vijandigheid naar en/of overbetrokkenheid bij het kind.
Conclusie: oorzaak of correlatie?
Zelfs wanneer men (correlationeel) bewijs vindt dat overeenkomt met deze modellen van huwelijk-op-opvoeden invloed, kan men niet meteen causale gevolgtrekkingen maken. Er kan ook sprake zijn van een ‘gezamenlijke factor’, die van invloed is op zowel de huwelijksrelatie als de ouder-kind relatie. Het feit dat dezelfde psychologische vertegenwoordiger (de echtgenoot/ouder) betrokken is in zowel het huwelijk als de ouder-kind relatie stelt dat er een derde variabele in het spel kan zijn. De persoonlijkheid van deze ouder kan bijvoorbeeld van invloed zijn op zowel het huwelijk als het opvoeden.
Huiselijk geweld en opvoeden
Pas sinds kort wordt ook onderzoek gedaan naar opvoeden in de context van huiselijk geweld. Huiselijk geweld moet gescheiden worden van huwelijksproblemen, in plaats van dat het gezien wordt als simpelweg een extreme vorm van echtelijke onenigheid. De traumatische impact van het getuige zijn van geweld is erg groot en conflicten in een huwelijk is tot op zekere hoogte normaal, geweld niet. Jonge kinderen die getuige zijn van geweld hebben baak een lager zelfbeeld, kunnen minder goed sociaal functioneren, zijn vaker depressief en angstig, in vergelijking met kinderen van niet gewelddadige gezinnen.
De buurt
Onderzoek naar buurteigenschappen en familie functioneren zijn erg beïnvloed door stedelijke sociologische modellen van hoe buurten en samenlevingen van invloed zijn op individueel gedrag. Het blijkt dat de kindersterfte, academische prestaties, sociale competentie, school drop-outs, tienerzwangerschappen, en delinquentie niet alleen beïnvloed worden door de familie context, maar ook door de structurele eigenschappen van de buurt. De hypothese heerst dat ouders als buffer dienen tegen de dagelijkse stress van kinderen door het leven in arme en gevaarlijke buurten. Ouders kunnen hun rol als buffer beter uitoefenen bij jongere kinderen dan bij oudere kinderen. De stress van het leven in een arme en gevaarlijke buurt kan ervoor zorgen dat het opvoeden beïnvloed wordt door symptomen van depressie en angst, wat het groeiondersteunend opvoeden ondermijnt. Hoge kwaliteit buurten versterken de positieve eigenschappen van individuen, lage kwaliteit buurten versterken de negatieve eigenschappen.
Algemene conclusie
Het is moeilijk om met zekerheid te concluderen dat de factoren die in deze review worden besproken over onderzoek naar de determinanten van opvoeden, werkelijk een klassiek causaal verband laten zien. Vaak is er sprake van een derde variabele. Nadat Belsky voor het eerst met zijn model kwam, is er veel vooruitgang geboekt in het (1) betrekken van vaders in onderzoek naar opvoeden, (2) onderzoeken naar het opvoeden van schoolgaande kinderen en adolescenten en niet alleen de jongste kinderen, (3) het meenemen van de interactieve rol die verschillende factoren spelen, (4) het testen van medierende processen die de determinanten van opvoeden aan kindontwikkeling koppelen, of die de ene bron van invloed (bijvoorbeeld het huwelijk) koppelen aan een andere (bijvoorbeeld psychologisch welzijn) voordat de link wordt gelegd naar opvoeden, en (5) het uitvoeren van experimenteel onderzoek om causale processen te belichten.
- 2599 reads
Add new contribution