Staatsrecht 2 - Recht - RUG - B2 - Oefenbundel
- 2796 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Stel, de Tweede Kamer besluit tot het houden van een parlementaire enquête naar de kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs, omdat recent aan het licht is gekomen dat die kwaliteit de afgelopen tien jaar sterk is achteruitgegaan. De enquêtecommissie roept als getuige onder andere Ronald Plasterk op, de huidige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hij was in het vorige kabinet minister van Onderwijs en verantwoordelijk voor de wijzigingen die toen in de wetgeving op het hoger onderwijs zijn doorgevoerd. Minister Plasterk verschijnt, maar weigert te antwoorden. Hij laat weten dat de huidige minister van onderwijs als getuige moet worden opgeroepen, omdat deze nu de politieke verantwoordelijkheid draagt.
Is minister Plasterk tot antwoorden verplicht? Betrek in uw antwoord het door Plasterk aangevoerde argument. (5 punten)
Beschikt de commissie over middelen om Plasterk tot antwoorden te dwingen? (5 punten)
Stelling:
“Het verbieden van politieke partijen die zich schuldig maken aan oproepen tot geweld tegen bekleders van openbare ambten is een maatregel die beter past in een materiële democratieopvatting dan in een formele democratieopvatting.”
Leg uit wat bedoeld wordt met een materiële democratieopvatting en met een formele democratieopvatting, en geef aan of de stelling volgens u juist is. (5 punten)
Noem drie functies die in het Handboek aan politieke partijen worden toegeschreven. Licht in uw antwoord elk van deze functies kort toe. (5 punten)
Welke argumenten kunt u aan de Grondwet ontlenen voor de stelling dat de Grondwet ten opzichte van de wet in formele zin te gelden heeft als de hogere regeling? Bespreek ten minste twee argumenten. (5 punten)
Waarom zijn zogeheten NEN-normen waarnaar in een algemeen verbindend voorschrift wordt verwezen volgens de jurisprudentie geen algemeen verbindende voorschriften, en wat valt op grond van de rechtsstatelijke eis van voorzienbaarheid tegen die jurisprudentie in te brengen? (5 punten)
Stel, Derek Shepperd heeft te Arnhem zijn auto geparkeerd op een plek voor vergunninghouders, zonder zelf in het bezit te zijn van een parkeervergunning. Hij wordt vervolgd wegens overtreding van artikel 9, derde lid, aanhef en onder a, van de Parkeerverordening Arnhem 2007, dat luidt:
(3.) Het is verboden op een parkeerplaats voor uitsluitend vergunninghouders te parkeren: (a.) zonder vergunning. In de gerechtelijke procedure wijst zijn advocaat op artikel 24, eerste lid, aanhef en onder g, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, dat luidt:
(1.) De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren: (g.) op een parkeerplaats voor vergunninghouders, aangeduid door verkeersbord E9 van bijlage I, indien voor zijn voertuig geen vergunning tot parkeren op die plaats is verleend.
Ook deze bepaling verbiedt, kort gezegd, het parkeren zonder vergunning op een plek voor vergunninghouders. Het RVV beoogt nadrukkelijk te bewerkstelligen dat in heel Nederland dezelfde verkeersregels gelden. Hoe zal de rechter Shepperds verweer moeten beoordelen? (5 punten)
Zou uw antwoord op vraag a. anders luiden als de Parkeerverordening Arnhem al in 1986 zou zijn vastgesteld? ( 5 punten)
In een procedure die leidde tot een uitspraak van de rechtbank Den Haag beriepen eisers zich op diverse internationaalrechtelijke normen. De rechtbank overwoog onder meer:
“De rechtbank stelt – met de partijen – voorop dat de in het [VN Klimaatverdrag en het Kyoto protocol] opgenomen bepalingen en het “no harm”-beginsel geen verbindende kracht jegens burgers (private personen en rechtspersonen) hebben. Eiseres kan zich dus niet rechtstreeks op dit beginsel, het verdrag en het protocol beroepen.” (Rb. Den Haag 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145)
Verderop in het vonnis valt te lezen:
“Hoewel [eisers] aan [de ingeroepen internationaalrechtelijke normen] niet rechtstreeks rechten kan ontlenen, komt aan deze regelgeving niettemin betekenis toe...” (Rb. Den Haag 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145)
Leg uit hoe de rechtbank, hoewel zij uitdrukkelijk erkent dat de genoemde internationaalrechtelijke normen geen verbindende kracht jegens burgers hebben, toch tot de conclusie heeft kunnen komen dat aan deze normen “betekenis” toekomt voor de beoordeling van de vordering. (5 punten)
De Staten-Generaal worden door de regering geïnformeerd over een ontwerp-richtlijn die binnenkort zal worden vastgesteld door de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement. Stel dat de Eerste Kamer meent dat de ontwerp-richtlijn op gespannen voet staat met het subsidiariteitsbeginsel. Verschaft het Unierecht de Eerste Kamer bevoegdheden om de Europese besluitvorming te beïnvloeden? (5 punten)
Op grond van de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid is een Onderzoeksraad ingesteld. De Onderzoeksraad moet na ernstige incidenten waarbij personen letsel hebben opgelopen of zijn komen te overlijden, achterhalen wat de oorzaken van het incident waren. De Onderzoeksraad is niet belast met beslissingen inzake vervolging of berechting. Wel heeft de Onderzoeksraad tot taak om aanbevelingen te doen over hoe de (schade door de) onderzochte incidenten zou kunnen worden voorkomen. Geef, aan de hand van de relevante jurisprudentie, aan in hoeverre de instelling van deze Onderzoeksraad met dergelijke bevoegdheden ingevolge art. 2 van het EVRM verplicht is. (5 punten)
De Colombiaanse toerist S. Marconi maakt in zijn zomervakantie een reis door Europa. Terwijl hij in Amsterdam verblijft, wordt hij door een fotograaf van het Algemeen Dagblad op de gevoelige plaat vastgelegd terwijl hij een coffeeshop uitstrompelt. Diezelfde dag nog verschijnen de foto’s op de site van de krant. De Mexicaan geneert zich hevig en vraagt de krant de foto’s van de site te halen. De krant weigert. Marconi besluit bij de Nederlandse rechter een vordering in te stellen tegen de krant: hij meent dat het bedrijf zijn recht op bescherming van zijn privéleven in de zin van art. 8 EVRM heeft geschonden. Tot aan de Hoge Raad vangt Marconi evenwel bot. Kan Marconi zijn klacht over de beweerdelijke schending van art. 8 EVRM door het Algemeen Dagblad uiteindelijk laten beoordelen door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens? Geef in uw antwoord aan de hand van relevante EVRM-bepalingen aan of het er toe doet dat Marconi Mexicaan is. (5 punten)
Hartje zomer vindt in Utrecht het zomercarnaval plaats. In de afgelopen jaren is gebleken dat kinderen van de diverse basisscholen nogal onbeholpen dansen tijdens de optocht. Aangezien Utrecht voor toeristen steeds aantrekkelijker wordt, vrezen sommige inwoners dat de stad een imagoprobleem krijgt als de kinderen niet wat soepeler in de heupen worden. In de gemeenteraad van Utrecht gaan stemmen op om te onderzoeken hoe de dansvaardigheid van leerlingen op de basisscholen kan worden vergroot.
Is de Utrechtse gemeenteraad bevoegd zowel de openbare als de bijzondere basisscholen in de gemeente te verplichten tot het geven van samba-les? (5 punten)
Stel dat het bevoegde orgaan overweegt openbare basisscholen te verplichten dansles op te nemen in het lessenpakket, op straffe van korting op het budget. Vormt de vrijheid van richting een beletsel voor het opleggen van een dergelijke deugdelijkheidsvoorwaarde? (5 punten)
Ja. Iedere Nederlander is verplicht de commissie alle medewerking te verlenen, behoudens een beroep op een verschoningsgrond. (art. 14 WPE 2008). In dit geval wil de commissie Plasterk als getuige horen (art. 9 WPE 2008). Plasterk is daarom als getuige verplicht te verschijnen en (naar waarheid) te antwoorden op de gestelde vragen. Een verschoningsgrond is hier niet aan de orde.
Plasterks betoog dat een andere minister nu politiek verantwoordelijk is, snijdt geen hout. Het mag zo zijn dat een minister verantwoordelijk is voor zijn ambtsvoorgangers, bij de enquête gaat het niet om het afleggen van verantwoording, maar om het verkrijgen van inlichtingen via een eigen parlementair instrument, met een eigen afbakening.
Onjuist is de stelling dat Plasterk moet antwoorden omdat hij als minister op grond van de homogeniteitsregel ook nog verantwoordelijk is. Dat is hier niet aan de orde. Onjuist is ook het inroepen van artikel 16 WPE 2008. Dat artikel ziet alleen op vorderingen van de commissie als bedoeld in artikel 5 of 6 WPE 2008. Daarvan is hier geen sprake.
Nee. De dwangmiddelen staan opgesomd in hoofdstuk 5 WPE 2008 (art. 25 – 29 WPE 2008) Het laatste artikel, art. 29 WPE, bepaalt dat het hoofdstuk niet van toepassing is op een kamerlid, ene minister of een staatssecretaris. Aangezien Plasterk nog steeds minister is, geldt dit ook ten aanzien van hem
Bij formele democratie-opvatting gaat het over het ongestoord verlopen van een democratische procedure waarbij de meerderheid beslist. Een formele democratie is waarde-neutraal: dat wat de meerderheid wil, is democratisch gelegitimeerd.
Bij een materiële democratie-opvatting wordt democratie door belangrijke waarden ingevuld en afgegrensd. Materiële democratie is niet waarde-neutraal: procedures van besluitvorming moeten dus binnen bepaalde rechtsstatelijke grenzen blijven.
Een materiele democratie kan het dus acceptabel vinden om het besluitvormingsproces te beperken of daarin in te grijpen ter bescherming van belangrijke democratisch-rechtsstatelijke waarden en doelen. Zo kan de democratie zichzelf tegen aantasting beschermen. Een formele democratie kan dit niet.
In de stelling gaat het over het verbieden van politieke partijen waarvan politici tot geweld tegen bekleders van openbare ambten oproepen. Hier zien we zo’n inperking van het democratische proces (verbieden politieke partij verhindert deelname aan de ‘marketplace of ideas’), ter bescherming van een belangrijke rechtsstatelijk-democratische waarde. Dit past dus inderdaad beter in een materiele democratie-opvatting.
representatiefunctie: politieke partijen representeren volksgroepen, klassen, richtingen, geloofsovertuigingen en levensbeschouwingen, bepaalde opvattingen dus over het algemeen belang.
participatiefunctie: politieke partijen zijn de kanalen waardoor personen en groepen kunnen deelnemen aan de politieke wils- en besluitvorming.
selectiefunctie: politieke partijen fungeren als een trechter, filter waardoor een selectie van de beste politieke leiders plaatsvindt.
regeringsfunctie: een partij die er naar streeft deel te nemen aan de regering, moet met ene verkiezingsprogramma komen dat vatbaar is verwezenlijkt te worden en dat ten aanzien van alle actuele grote vragen ene standpunt inneemt, en waarbij gezocht wordt naar oplossingen voor iedereen (verbinden, conflicten bemiddelen).
integratiefunctie: door problemen als gezamenlijke Nederlandse problemen te presenteren kweken politieke partijen een zekere sfeer van saamhorigheid.
vernieuwingsfunctie: vanuit partijen zouden impulsen moeten komen om de bakens te verzetten en beleid te vernieuwen, en oude problemen van nieuwe oplossingen te voorzien.
De Grondwet verschaft en reguleert (art. 81vv) en beperkt (bijv. bij de grondrechten) de bevoegdheid van de wetgever;
De procedure tot grondwetsherziening (art. 137) is aanmerkelijk zwaarder dan de gewone wetgevingsprocedure (art. 81 v);
De koning (art. 32), ministers (art. 49) en leden van de Staten-Generaal (art. 60) die tezamen de wetgevende macht vormen, leggen een eed van trouw aan de Grondwet af; De Grondwet bepaalt in welke gevallen de (gewone) wet buiten toepassing blijft (art. 94 Grondwet).
De NEN-normen zijn niet krachtens wetgevende bevoegdheid vastgesteld (HR Knooble).
Door verwijzing ernaar gelden deze normen wel voor burgers. De rechtsstatelijke eis van voorzienbaarheid brengt mee dat burgers de regels die voor hen gelden moeten kunnen kennen. Dat zou verzekerd zijn door ze wel aan te merken als a.v.v.; aangezien zij exact hetzelfde effect hebben als a.v.v.
Het betreft hier een posterieure verordening (de verordening stamt uit 2007, het RVV uit 1990). In dat geval is artikel 121 Gemeentewet van toepassing. Over hetzelfde onderwerp mogen in de verordening aanvullende regels worden gemaakt, mits de hogere regeling niet uitputtend is bedoeld.
“Zelfde onderwerp”: object en motief moeten gelijk zijn (vgl. HR Emmense baliekluivers). In dit geval zijn object en motief van de verordening en het RVV gelijk. Beide bepalingen zien op parkeren zonder vergunning, beide doen dat uit een oogpunt van regulering van verkeerssituaties.
De hogere regeling is uitputtend bedoeld. Dat blijkt uit het gegeven dat beoogd is overal in Nederland dezelfde verkeersregels te laten gelden. De bepaling uit de verordening is dus onverbindend.
In dat geval zou de verordening anterieur zijn aan het RVV. Op zulke verordeningen is artikel 122 Gemeentewet toepasselijk. Verordening en RVV hebben nog steeds zelfde onderwerp (object en motief). De bepaling uit de verordening is dan ingevolge art. 122 Gemeentewet van rechtswege vervallen.
Aanvullend: in dit geval doet uitputtendheid van het RVV er niet toe. De strafrechter zou ontslag van alle rechtsvervolging uitspreken.
De betreffende internationaalrechtelijke normen zijn niet eenieder verbindend maar werken wel door in de nationale rechtsorde (HR Grenstractaat Aken). De art. 93 en 94 Grondwet zijn op deze normen niet van toepassing. Aan zulke normen komt dus geen voorrang toe op de nationale wet. Wel zal de rechter open normen in nationaal recht verdragsconform interpreteren. Op die manier komt aan de normen betekenis toe.
NB de geciteerde passages zijn afkomstig uit het Urgenda-vonnis van de Haagse rechtbank.
Ja. In art. 12 sub b VEU is aan de nationale parlementen een rol toebedeeld bij het waarborgen van de naleving van het subsidiariteitsbeginsel. Dat beginsel wordt in art. 5, derde lid VEU nader uitgewerkt. In dit verband oefenen de nationale parlementen hun taak uit op grond van het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. In het Handboek is uiteengezet hoe dit protocol de parlementen van alle lidstaten twee stemmen verleent die zij kunnen inzetten in de procedures die kunnen leiden tot het uitreiken van zogeheten gele en oranje kaarten. In Nederland komen beide kamers van de Staten-Generaal ieder één stem toe. Wordt door voldoende nationale parlementen gesteld dat een inbreuk op het subsidiariteitsbeginsel wordt gemaakt, dan heeft dat tot gevolg dat een gele (extra motiveringsplicht) of oranje (verhoogde besluitvormingsquora) kaart wordt getrokken. Op deze manier verschaft Unierecht de Eerste Kamer bevoegdheden om de Europese besluitvorming te beïnvloeden.
Het relevante arrest is de Öneryildiz-uitspraak van het EHRM. In §90 stelt het Hof dat art. 2 EVRM onder meer verplicht tot het voorschrijven van “appropriate procedures (…) for identifying shortcomings” van riskante activiteiten In §91 stelt het Hof dat art. 2 EVRM voorts verplicht om, wanneer mensenlevens verloren zijn gegaan als gevolg van een ongeluk waarvoor de staat mogelijk verantwoordelijk is, de Staat gehouden is een “adequate response” op de incidenten te verzekeren zodat inbreuken op het recht op leven worden tegengegaan en, voor zover al gemaakt, bestraft. Hieruit lijkt te volgen dat het instellen van een instituut zoals de Onderzoeksraad voor Veiligheid niet vereist is, maar wel dat adequate maatregelen worden getroffen om inbreuken op het recht op leven te voorkomen en te sanctioneren.
Ingevolge art. 34 en 35 heeft het EHRM rechtsmacht wanneer een burger stelt het slachtoffer te zijn van een verdragsschending door een Hoge Verdragsluitende Partij. Marconi verwijt niet de Staat maar een private onderneming (het Algemeen Dagblad) zijn rechten onder het EVRM geschonden te hebben. Zijn conflict met het AD kan om die reden niet aan het EHRM worden voorgelegd.
Denkbaar is dat Marconi de Nederlandse Staat verwijt onvoldoende gedaan te hebben om het AD ervan te weerhouden een inbreuk op zijn recht op bescherming van het privéleven te maken. Dat zou leiden tot een procedure tussen Marconi en Nederland. De nationaliteit van Marconi is in geen geval relevant: ingevolge art. 1 EVRM garanderen de Hoge Verdragsluitende Partijen allen die zich in hun rechtsmacht bevinden het genot en de bescherming van de EVRM-grondrechten. Bepalend is dus slechts of iemand zich in de rechtsmacht van een verdragsstaat bevond. Aangezien Marconi stelt tijdens zijn verblijf in Nederland slachtoffer te zijn geworden van een inbreuk op zijn recht op bescherming van het privéleven, kan hij schending van zijn EVRM-rechten aan het EHRM voorleggen. Ook kan worden gewezen op art. 34 EVRM, dat “ieder natuurlijk persoon” toegang tot het Hof geeft. In alle gevallen is vereist dat de inbreuk op het EVRM-recht aan een verdragsstaat kan worden verweten.
Voor deze vraag moet acht worden geslagen op de toedeling van wetgevende bevoegdheden op het terrein van het onderwijs. Ingevolge art. 23, vijfde lid van de Grondwet worden de eisen van deugdelijkheid die gesteld kunnen worden aan het geheel of gedeeltelijk uit de openbare kas bekostigde onderwijs bij de wet geregeld. De bij de grondwetsherziening van 1983 geïntroduceerde terminologie die duidelijk maakt of delegatie mogelijk is, heeft op art. 23 Grondwet geen vat.
Aangenomen moet worden dat het bepalen van de kwaliteit voor het bekostigde basisonderwijs een bevoegdheid van de formele wetgever is (vgl. advies Onderwijsraad). Voor openbaar onderwijs, dat van de overheid uitgaat, is wellicht delegatie aan decentrale overheden mogelijk. Voor het bijzonder onderwijs is dat niet het geval. Hoe dan ook zal de Utrechtse gemeenteraad niet op eigen gezag (in autonomie) de inhoud van het openbare en bijzondere onderwijs mogen voorschrijven.
Ingevolge art. 23, vijfde lid van de Grondwet moet bij het stellen van deugdelijkheidseisen de vrijheid van richting van het bijzonder onderwijs in acht worden genomen. Enkel het bijzonder onderwijs maakt aanspraak op de vrijheden van richting, stichting en inrichting. Deze vrijheden gelden niet voor het openbaar onderwijs. Wel wordt aangenomen dat openbare scholen aanspraak hebben op een zekere bescherming van hun pedagogische autonomie. De vrijheid van richting vormt geen beletsel om de bedoelde voorwaarde op te leggen aan het openbaar onderwijs.
Oefenmaterialen te gebruiken bij het vak Staatsrecht 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Oefenmaterialen te gebruiken bij het vak Staatsrecht 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2477 |
Add new contribution