Werkgroepopdrachten 2016/2017 Strafprocesrecht - UU
- 1724 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Op 2 januari 2013 wordt in Utrecht juwelier Goudmans overvallen. De dader draagt een rode pet en heeft een doek voor zijn mond en is bijna niet herkenbaar. Wel ziet Goudmans dat hij lang bruin haar heeft. De dader bedreigt Goudmans ernstig. Goudmans slaagt er nog in om de dader met een zwaar voorwerp een flinke dreun te verkopen tegen zijn slaap maar wordt dan door de dader overmeesterd. Bij forensisch onderzoek in de winkel wordt op het zware voorwerp waarmee Goudmans de dader heeft geslagen, bloed aangetroffen. Hiervan wordt een DNA-profiel gemaakt dat overeen blijkt te komen met het profiel van ene Henry P. dat reeds was opgeslagen in de DNA-databank (geheel conform de daarvoor geldende regels). Stuurstra is taxichauffeur in Utrecht. Hij verklaart op 8 januari 2013 tegen de politie dat op 2 januari 2013 een man met rode pet en bruin lang haar met een flinke wond aan zijn hoofd door hem vanuit de straat van de juwelier naar een huis is gebracht op het adres Asstraat nummer 1 te Utrecht. De man betaalde met een creditcard. Deze creditcard blijkt op naam van Henry P. te staan. De woning Asstraat nummer 1 staat ook op naam van Henry P. Op basis van deze gegevens wordt Henry P. als verdachte aangemerkt van de overval op de juwelier. Hij blijkt echter onvindbaar. Bij een geheel rechtmatig verlopen doorzoeking van de woning aan de Asstraat 1 worden in een vuilniszak juwelen gevonden die afkomstig blijken te zijn van de overval. Op 20 januari kan Henry P. alsnog worden aangehouden. Tijdens een geheel rechtmatig verlopen verhoor verklaart hij dat hij op 2 januari bij de juwelier is geweest, maar dat hij na even te hebben rondgekeken weer is vertrokken. Henry P. wordt gedagvaard en hem wordt overtreding van artikel 312 Sr ten laste gelegd. Zijn advocaat verzoekt op het onderzoek ter terechtzitting om getuige Stuurstra (de taxichauffeur) te horen. Deze getuige blijkt na flinke inspanningen door de politie echter onvindbaar. De rechtbank wijst het verzoek om getuige Stuurstra op zitting te horen af op de grond dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. De advocaat voert vervolgens het verweer dat gebruik als bewijs van het proces-verbaal met daarin de verklaring van getuige Stuurstra in strijd zou zijn met artikel 6 lid 3 sub d EVRM. Naar de mening van de advocaat moet de rechter die verklaring dus uitsluiten.
Moet de rechter op grond van de jurisprudentie van het EHRM het proces-verbaal van het verhoor van Stuurstra inderdaad uitsluiten van het bewijs?
Op welke wijze heeft de Hoge Raad invulling gegeven aan deze problematiek? Hoe verhoudt deze invulling zich tot de jurisprudentie van het EHRM?
Bert Baggersloot staat terecht voor de rechtbank Utrecht voor het strafbare feit ‘bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht’ van art. 285 lid 1 Sr. Zijn raadsvrouw heeft voorafgaand aan de zitting de officier van justitie verzocht om Daan ter terechtzitting op te roepen om als getuige te worden gehoord. Ze motiveert haar verzoek als volgt. Uit het proces-verbaal blijkt dat Daan ten overstaan van de politie heeft verklaard dat Bert ‘Ik maak je dood, weet je dat!?’ naar hem zou hebben geroepen. Bert is van mening dat Daan hem verkeerd heeft verstaan, iets wat gezien de verklaring van buurvrouw Anja goed mogelijk is. Bert stelt immers dat hij ‘Jij wordt nog eens mijn dood, weet je dat!?’ naar Daan heeft geroepen, terwijl Anja blijkens het proces-verbaal ten overstaan van de politie heeft verklaard niet precies te hebben verstaan wat Bert tegen Daan heeft geroepen. Wel weet ze zeker dat het woord ‘dood’ door Bert is gebruikt. De raadsvrouw zou Daan hier graag nog eens over bevragen.
De officier van justitie wijst het verzoek af en beroept zich op een psychologisch rapport waaruit blijkt dat het welzijn van Daan in gevaar komt als hij ter terechtzitting zou worden gehoord. De raadsvrouw herhaalt haar verzoek ten overstaan van de rechtbank, maar ook de rechtbank wijst het verzoek om dezelfde redenen af. Vanwege de doorslaggevende betekenis van de verklaring van Daan, is de rechtbank wel van oordeel dat Bert de gelegenheid moet krijgen om vragen aan Daan te kunnen stellen. De rechtbank verwijst de zaak daartoe naar de rechter-commissaris. Tijdens het verhoor van Daan bij de rechter-commissaris zijn Bert en zijn raadsvrouw aanwezig in een andere, afgeschermde, ruimte. Zij kunnen via een audiovisuele verbinding het verhoor rechtstreeks volgen. De raadsvrouw kan via de verbinding indirect, door tussenkomst van de rechter-commissaris, vragen aan Daan stellen. Uit het verhoor komt echter geen nieuwe voor het bewijs relevante informatie naar voren.
Zet kort uiteen hoe het Nederlandse recht met betrekking tot het oproepen en horen van getuigen ter terechtzitting is vormgegeven.
Beoordeel op grond van de Nederlandse regelgeving en de jurisprudentie van het EHRM of de rechtbank het proces-verbaal houdende de verklaring van Daan afgelegd ten overstaan van de politie voor het bewijs mag gebruiken.
De sole or decisive rule is geen absolute regel. Wat is de relatie tussen de ‘sole or decisive rule’ en ‘counterbalancing procedures/factors’ (compenserende maatregelen)?
Op wat voor soort getuigenverklaringen is de ‘sole or decisive rule’ vooral van toepassing?
Verklaar aan de hand van het arrest Rosin t. Estland waarom rechtsoverweging 3.4 van het arrest Minderjarig Slachtoffer III wellicht niet een goede afspiegeling is van de Straatsburgse jurisprudentie.
EHRM Al Khawaja & Tahery: Op de zitting moeten er vragen gesteld kunnen worden aan de getuige. Het uitgangspunt is dat getuigen gehoord kunnen worden op de ‘public hearing’. Het Hof kijkt niet alleen naar de eerlijkheid van het proces, maar ook naar de belangen van andere partijen. Par. 118: ‘’Article 6 enshrines the principle that... later stage of the proceedings.’’ Bij dit uitgangspunt bestaan uitzonderingen. Om deze uitzonderingen te mogen gebruiken, moet er wel een ‘’adequate opportunity’’ zijn om het ondervragingsrecht uit te oefenen (betrouwbaarheid en geloofwaardigheid bewijs, par. 127 EHRM Al Khawaja en Tahery).
Eisen die hierbij komen:
There must be a good reason fort he non-attendance of a witness. Er moet dus een goede reden zijn voor de afwezigheid van de getuige. Als deze er niet is, is er sprake van een schending van art. 6 lid 3 sub d EVRM. Als er wel een goede reden is voor afwezigheid van de getuige, dient te worden gekeken naar het volgende aspect:
Sole or decisive rule. Van belang is of het veroordelend bewijs alleen is gebaseerd op de getuigenverklaring, en of dit bewijs doorslaggevend is voor de veroordeling, of dat er sprake is van steunbewijs. Par. 131: Decisive wordt zo opgevat dat hoe meer steunbewijs er is, hoe minder doorslaggevend een bewijsmiddel is. Als de verklaring sole or decisive is, levert dit niet per definitie een schending van art. 6 EVRM op. Dit maakt de kans echter wel groter. Indien er sprake is van sole or decisive materiaal, dient te worden gekeken naar het laatste aspect:
Counterbalancing factors. Er zijn compenserende maatregelen vereist, om het sole and decisive bewijs te rechtvaardigen. Zijn deze niet aanwezig, is er alsnog sprake van een schending van art 6 EVRM. Compenserende maatregelen kunnen zijn: het vragen van deskundigen om het bewijs te toetsen op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid, het alsnog horen van getuigen met behulp van videomateriaal etc. Dus eigenlijk alsnog toekomen aan het recht op ondervraging, zonder slachtoffers te benadelen. Zijn er compenserende maatregelen genomen, is er geen schending van art. 6 EVRM en is er dus geen inbreuk gemaakt op het ondervragingsrecht.=
Dit is het beslissingsmodel.
Toepassing op de casus: Er is een goede reden voor afwezigheid van de getuige, deze is namelijk onvindbaar. Hij is wel al een keer gehoord, maar daarna niet meer. Het bewijsmateriaal is niet ‘’sole or decisive’’, omdat er genoeg andere steunbewijzen zijn. Er is namelijk een match met de creditcard (hiermee is afgerekend) en er is DNA gevonden op de plaats delict, daarnaast is er nog een vuilniszak gevonden met juwelen. Het één is niet afkomstig van het ander. Er zijn dus genoeg steunbewijsmiddelen. Nu er geen sprake is van sole or decisive bewijsmiddelen, hoeft er niet meer gekeken te worden naar de counterbalancing factors, omdat er niets gecompenseerd hoeft te worden. In dit geval is er dan ook geen schending van art. 6 lid 3 sub d EVRM, het ondervragingsrecht is niet zodanig beperkt dat het artikel geschonden is. Dit omdat er al veel andere steunbewijzen zijn.
HR Post-Vidgen, RO. 3.3.1 en verder:
Ook een verklaring die door de verdediging niet is getoetst, kan worden gebruikt als bewijs. Dit leidt niet automatisch tot een schending van art. 6 EVRM.
Er moet sprake zijn geweest van een mogelijkheid dat de verdediging een verklaring heeft kunnen toetsen (to examine…).
Van ongeoorloofdheid is geen sprake, als de verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit steunbewijs moet zien op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.
Sole or decisive bewijsmiddelen moeten gecompenseerd worden.
Dit beslissingsschema komt aardig overeen met het beslissingsschema van het EHRM.
Vanaf art. 260 Sv gaat het om het oproepen en horen van getuigen ter terechtzitting. In art. 260 Sv staat dat de verdachte getuigen kan oproepen. Hij weet dit op grond van art. 260 lid 4. Dit moet hij 10 dagen van tevoren doen (art. 263 Sv). De Officier roept de getuigen op (art. 263 lid 5 Sv). De Officier kan echter ook beslissen de getuigen niet op te roepen (art. 264 Sv). Dit kan bv. als er sprake is van een onvindbare getuige, of een niet relevante verklaring. De verdachte kan ook nog getuigen oproepen bij de Rechter-Commissaris, als de Officier van Justitie deze oproep weigert (art. 210 Sv jo. 181 Sv). De Rechter-Commissaris kan de getuige dan ook horen (art. 316 jo. 210 Sv).
Na oproep van de getuigen, moeten deze naar de zitting komen en hier gehoord worden, tenzij de zittingsrechter hiervan afziet, op grond van art 287 Sv. Indien de getuige niet verschijnt, kan de rechter zijn medebrenging gelasten, op grond van art. 287 lid 3 Sv, tenzij dit niet kan in het licht van art. 264 Sv. De rechter kan ook beslissen de niet verschenen getuigen niet meer op te roepen (art. 288 Sv).
Nederlands recht:
De verdachte heeft aan oproep van getuige verzocht (art. 263 Sv). De officier heeft dit geweigerd (art. 264 Sv). De Hoge Raad: er is twee keer afgewezen, een keer door de officier van justitie (art. 264 Sv) en een keer door de rechter (art. 288 lid 1 sub b Sv). Er kunnen belangen zijn van slachtoffers die er tegen zijn om nog een keer te verklaren. Een uitspraak die hierover gaat is HR Minderjarig slachtoffer III. Dit belang mag meegewogen worden (3.3.1). Als de rechter de belangen van het slachtoffer zwaarder weegt dan de belangen van de verdachte, moet hij dit motiveren aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals het oordeel van een deskundige (3.3.2). Er moet concreet bewijs zijn dat een getuige niet kan verklaren.
Er ligt een psychologisch rapport in deze casus. Voldaan is dus aan het vereiste dat er concreet bewijs moet zijn dat een getuige niet kan verklaren. Er is dus een goede reden voor afwezigheid van de getuige.
Is er voldoende steunbewijs? HR Post-Vidgen: RO. 3.3.1, 6.3.3. Nee, er is niet voldoende steunbewijs; er is dus spake van sole or decisive bewijs. Gekeken moet dan worden naar of er voldoende counterbalancing factors zijn geweest om dit sole or decisive bewijs te rechtvaardigen.
Er was een mogelijkheid om te ondervragen, er was namelijk een video-opname van het verhoor. De verdachte had tijdens dit verhoor indirect vragen kunnen stellen, hij heeft zijn ondervragingsrecht dus effectief kunnen uitoefenen. Er zijn dus genoeg counterbalancing factors.
Volgens de Nederlandse dimensie mag de verklaring als bewijs gebruikt worden, nu er geen schending is van het ondervragingsrecht.
EHRM Toetsingsschema:
1. Is er een goede reden voor afwezigheid van de getuige? Ja, er is een deskundigenbericht. Er is dus concreet bewijs voor het belang van de afwezigheid van de getuige.
2. Is de verklaring sole or decisive? Is de verklaring in beslissende mate bepalend voor de beoordeling van de zaak? Ja, dit is het geval. Er is niet voldoende steunbewijs. Het enige andere bewijs spreekt de verklaring van Daan tegen. Dit bewijs is dus doorslaggevend.
3. Zijn er voldoende compenserende factoren ‘’counterbalancing factors’’? In de casus is er gecompenseerd, via een audiovisuele verbinding. De verdachte had dus de adequate mogelijkheid om het bewijs te toetsen op betruwbaarheid en geloofwaardigheid. Er was de mogelijkheid om de getuige te zien en indirect vragen te stellen. Er zijn dus voldoende compenserende factoren.
In het licht van het EHRM is er ook geen sprake van een schending en kan de verklaring van Daan gebruikt worden voor het bewijs.
Indien er sprake is van ‘sole or decisive’ bewijs, kan er op grond van ‘counterbalancing procedures/factors’ alsnog sprake zijn van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM. Zolang er genoeg compenserende maatregelen zijn genomen, hoeft het recht op een eerlijk proces niet te zijn geschonden bij het gebruik van doorslaggevend bewijs. Dit staat ook in par. 119 van EHRM Al Khawaja en Tahery. Als er veel steunbewijs is, zal een verklaring minder snel sole or decisive zijn.
Bedreigde (Tahery zaak) en afgeschermde (Ellis, Simps & Martin) getuigen, anonieme getuigen, afwezige getuigen; overleden getuigen (Al Khawaja zaak) en beschermde getuigen, zoals minderjarigen (Rosin t. Estland).
In 3.4 van HR Minderjarig slachtoffer III staat dat ‘‘ingeval de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen die betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die hij betwist, dient aan de verdachte die de verklaring op haar betrouwbaarheid wenst te toetsen, een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende compensatie te worden geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot rechtstreekse ondervraging van het slachtoffer.’’
In het arrest Rosin t. Estland is geen sprake geweest van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende compensatie. Er zijn dus geen ‘’counterbalancing factors’’, waardoor de beperking van het ondervragingsrecht een schending met art. 6 lid 3 EVRM oplevert. Geen mogelijkheid tot het stellen van vragen leidt tot een schending. In HR Minderjarig Slachtoffer III wordt vastgesteld dat er géén schending is van art. 6 EVRM, omdat er wel de mogelijkheid zou zijn geboden om vragen te stellen. Dit is echter niet het geval. Er was wel een videoband in HR Minderjarig slachtoffer III, maar er werd niet voldoende mogelijkheid geboden om vragen te stellen aan de getuige. Echter werd dit wel als bewijs toegelaten door de HR. Dit is dus een verkeerde afspiegeling.
De HR zegt: het bekijken van de videoband is een voldoende compenserende maatregel. Het EHRM is het hier niet mee eens. De verdachte moet de mogelijkheid krijgen om het slachtoffer te kunnen ondervragen.
Werkgroepuitwerkingen van het vak Strafprocesrecht aan de Universiteit Utrecht, 2016/2017.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1340 |
Add new contribution