Uitwerking oefenvragen Inl. Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Vragen Week 1:

Hoofdstuk 2: Absolute rechten

1. Is eigendom een absoluut of een relatief recht?

2. Leg uit wat ‘’droit de suite’’ inhoud:

3. Hoe noem je het begrip waarbij de rechthebbende zijn of haar goed kan opeisen bij elke persoon die haar houdt, zonder rechthebbende te zijn. Noem ook het artikel waar je dit begrip kunt vinden.

4. Zijn alle absolute rechten vermogensrechten? Noem ook het artikel waar het begrip ‘’vermogensrechten’’ wordt verduidelijkt:

5. Geef bij de volgende begrippen aan of diegene die het vermogensrecht heeft eigenaar of rechthebbende genoemd wordt en leg uit waarom.

Zaak

Vermogensrecht

Goed

6. Volgt er uit een artikel in het burgerlijk wetboek dat een eigendomsrecht nooit beperkt kan worden? En zo ja, uit welk artikel kun je dit halen?

7. Leg uit wat een beperkt recht is. Is een beperkt recht absoluut of niet?

8. Hoe werkt de seperatiepositie bij beperkte rechten?

9. Wat is het prioriteitsbeginsel?

Hoofdstuk 4: Derdenwerking en publicatie

Paragraaf 2

1. Zoek het artikel op over registergoederen en noem aan de hand daarvan 3 voorwaarden waaraan een goed moet voldoen, wil het een registergoed zijn.

 

2. Is een motor een registergoed?

 

3. Zijn alle onroerende zaken registergoederen?

4. Wat zijn onroerende zaken? Noem het artikel.

 

5. Zijn beperkte rechten op registergoederen ook registergoederen?

6. Zijn persoonlijke rechten op registergoederen ook registergoederen?

Vragen Week 2:

Hoofdstuk 3: Verkrijging en verlies

Paragraaf 1-4

1.Is er bij erfopvolging sprake van verkrijging onder bijzondere titel of algemene titel? In welk artikel is dit terug te vinden?

2. Vallen natrekking, schatvinding en vermenging geschieden door middel van verkrijging onder bijzondere titel of algemene titel?

 

3. Wie is eigenaar van onroerende zaken die geen andere eigenaar hebben?

4. Wanneer verlies je het eigendom op je roerende zaak?

5. Hoe noem je een verkrijging die niet onder algemene titel valt?

Hoofdstuk 5: Bezit en houderschap

 

1.Is een bezitter ook gelijk eigenaar?

2.A leent zijn fiets uit aan B. Wie is dan de bezitter?

3. Hoe noem je B in dit geval?

4. X is bezitter van een auto en leent de auto aan Y. Kan X bezitter van de auto zijn ondanks dat hij het goed niet onder zich heeft? Noem een artikel uit BW 3 waarop je je antwoord kan baseren.

5. Wat is een huurder?

A. bezitter van het vorderingrecht en bezitter van het huis

B. bezitter van het huis en detentor van het vorderingsrecht.

C. detentor van het huis en detentor van het vorderingrecht.

D. detentor van het huis en bezitter van het vorderingsrecht.

6. Wat is onmiddellijk bezit en in welk artikel kun je dit vinden?

7. Wanneer is bezit middellijk volgens artikel 3:107?

8. Kan de detentor het goed doorgeven aan een ander en toch detentor blijven?

9. Noem het verschil tussen middellijk en onmiddellijk houden. Waarbij heb je het feitelijk onder je?

10. A leent zijn fiets aan B. X vraagt aan B of hij even gebruik mag maken van de fiets en fiets ermee naar de supermarkt. Welk rijtje is goed?

1. A is middellijk bezitter, X is onmiddellijk bezitter, B is middellijk houder

2. A is onmiddellijk houder, X is middellijk bezitter, B is onmiddellijk bezitter

3. A is middellijk bezitter, X is middellijk houder, B is onmiddellijk houder.

 

11. Leg uit wat het inversieverbod is.

12. Welk artikel hoort bij het inversieverbod?

13. Wanneer is een bezitter te goeder trouw?

14. Stel je krijgt een kast van een vriend en hij zegt dat je die kast mag hebben. Je denkt dat je rechthebbende van de kast best en je verft hem en knapt het helemaal op. Opeens hoor je dat je niet de rechthebbende bent en de kast weer moet teruggeven. Heb je recht op schadevergoeding?

15. Wat als je niet bezitter te goeder trouw was, heb je dan nog recht op vegoeding van de kosten van een opknapbeurt van de kast als je hem moet teruggeven aan de rechtmatige eigenaar?

Hoofdstuk 10: Eigendomsverkrijgingen van boek 5

 

1. Wat is een res nullius?

2. Toe-eigening kan niet bij een ‘res nullius’. Is dit waar of onwaar?

3. Wordt een dief van een auto bezitter van de auto of is de dief houder? Wordt hij eigenaar van de fiets?

4. Stel je vindt een ring met diamant op straat. Je besluit de ring te houden, want jij bent immers de gelukkige vinder. Ben je op dit moment bezitter van de ring?

5. Ben je in het geval van vraag 4 automatisch eigenaar van de zaak?

6. Stel je vindt de ring met diamant maar besluit hem te willen teruggeven aan degene die hem verloren is en meldt het bij de politie. Ben je dan bezitter of houder van de ring?

7. Volgens artikel 3:111 blijft houder houder. Is er een mogelijkheid dat een houder toch bezitter wordt?

8. Tuinman Pieter vindt bij het graven in de tuin van Jan een oude vaas. Deze vaas blijkt heel oud te zijn en daardoor heel waardevol. Van wie is de vaas en in welk artikel kun je het antwoord vinden?

9. Wat is een zaak? Noem het artikel erbij.

10. In welk artikel kun je vinden wat wordt bedoeld met natrekking?

11. Wat als je een zaak hebt waar een va de zaken als hoofdzaak is aan te wijzen. Hoe kune je dan een eigenaar aanwijzen?

12. Wat is een vrucht volgens artikel 3:9?

Vragen Week 3:

Hoofdstuk 6: De overdracht

1.Noem de drie vereisten voor de overdracht van goederen.

2.Is er sprake van een geldige overdracht als je het boek dat je geleend hebt van je zus verkoopt voor 5 euro en ook levert aan de koper?

3. Je vriend heeft je belooft dat je zijn cd mag hebben over een week. Kun je deze cd vast verkopen aan een vriendin?

4. Wat betekent het als je bewind hebt op een goed?

5.Kun je als rechthebbende beslag leggen op een geheel vermogen?

6. Welke twee categorieën zijn te onderscheiden tussen bijzonder beslag?

7. Is een medewerker van de bijenkorf rechthebbende van de horloges die deze medewerker verkoopt? (bij verkoop is sprake van geldige overdracht)

8. Waarvan is een koopcontract een voorbeeld?

1. Beschikkingsbevoegdheid.

2. Levering

3. Geldige titel.

9. Je bent failliet verklaard bent en onder curatelen gesteld. Je gaat een rechtshandeling aan. Is deze geldig?

10. Is er bij een nietige overeenkomst sprake van beschikkingsonbevoegdheid of sprake van een ongeldige titel?

11. Worden onroerende zaken en andere registergoederen geleverd door bezitsverschaffing of via notariële akte?

 

Hoofdstuk 7: De derdenbescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid

 

1.Wanneer Henk een fiets aan Bart in bruikleen geeft en vervolgens schenkt Bart deze fiets aan Con, wordt Con dan eigenaar? Con denkt dat de fiets van Bart is.

.

2. Ik koop een nieuwe Ipod voor 20 euro. Is er dan sprake van ‘’om niet’’?

3. Wanneer eigenaar Ad ten gevolge van bijvoorbeeld bedreiging zijn goed vervreemdt aan Bob, die het goed op zijn beurt doorverkoopt aan Christa, kan er geen geldige overdracht plaatsvinden tussen Bob en Christa aangezien Bob beschikkingsonbevoegd is. Christa kon niet uitzoeken of Bob beschikkingsbevoegd was of niet. Kan Christa zich beroepen op artikel 3:86 WB?

4. Hoeveel jaar het je als eigenaar tijd om je eigendom te revindiceren van een derde?

5. Naar welk artikel kun je gaan als artikel 3:86 niet opgaat?

6. Waartegen beschermen zowel 3:86 als 3:88?

A. Tegen ongeldige levering

B. Tegen ongeldige titel

C. Tegen beschikkingsonbevoegdheid

 

Hoofdstuk 8: De leveringswijzen

 

1. Via wel artikel worden onroerende zaken, registergoederen geleverd?

2. Noem de wijzen van bezitsverschaffing.

2.Je hebt corporele bezitsverschaffing. Dit betekent dat de verkrijger ook voortaan de feitelijke macht over het goed krijgt. Er is ook niet-corporele bezitsverschaffing.

 

3.Wat betekent Constitutum possessorium? Is hier sprake van corporele of niet-corporele bezitsverschaffing?

 

4. Kan de detentor buiten de bezitter om een levering via de constitutum possessorium doen?

5. Van welke niet-corperele soort levering is sprake als je de fiets van je oma leent maar deze vervolgens kunt kopen voor een mooie prijs.

6. Hiervan is sprake wanneer een derde die voor de vervreemder een zaak hield, haar na de overdracht voor de verkrijger houdt. Bijvoorbeeld wanneer Jan een schilderij restaureert voor Anne en Anne dit schilderij ondertussen verkoopt aan Monique. A hoeft het schilderij dan niet eerst bij B op te halen om hem vervolgens feitelijk aan Monique te leveren die het schilderij vervolgens weer naar Jan brengt om het daar verder te restaureren. Wanneer Jan de overdracht heeft erkend, of wanneer de vervreemder of de verkrijger de overdracht aan hem heeft medegedeeld kan er krachtens ? geleverd worden.

 

Welk woord hoort op de plaats van de ?

 

 

Vragen Week 6:

Hoofdstuk 13: Verbintenissen

 

1.Is een verbintenis een relatief recht?

2. Hoe noem je diegene die in de verbintenis een verplichting heeft tegenover de ander? En hoe noem die ander?

3. Zijn de schuldeiser en schuldenaar subjecten, of is de prestatie(verplichting) het subject?

4. Hoe heet het recht van de schuldeiser?

5. In welk artikel van boek 3 BW staat het recht van de schuldeiser zich uiteindelijk te verhalen op het vermogen van de schuldenaar?

 

Hoofdstuk 14: Bronnen van de verbintenis

 

1.Waarom is een overeenkomst een meerzijdige verbintenis?

2. Een overeenkomst kan meer dan alleen verbintenissen in het leven te roepen. Noem een voorbeeld hiervan.

3. De rechtsregel van art. 6:213 koppelt een ?gevolg aan de overeenkomst.

Wat voor een soort gevolg koppelt aan de overeenkomst?

4. Wat is een rechtsfeit?

5.Waar of onwaar? De overeenkomst is behalve een rechtsfeit, ook een rechtshandeling

6. Wat onderscheidt de rechtshandeling van normale handelingen als tv kijken?

7. Wanneer spreek je van een meerzijdige rechtshandeling?

8. Is het opmaken va neen testament een meerzijdige rechtshandeling?

9. Wie moet je op de hoogte brengen van een ongerichte eenzijdige handeling?

10.Kan een meerzijdige rechtshandeling ongericht zijn?

11. Wij welke van de volgende bestaat aan beide kanten verbintenis?

A. Bij een eenzijdige overeenkomst

B. Bij een wederkerige overeenkomst.

 

12. Is er bij een schenking sprake van een rechtshandeling om niet? En zo niet, hoe noem je het dan?

13. Zoek het artikel op over de onrechtmatige daad. Is er bij onrechtmatige daad sprake van een rechtshandeling? En van een rechtsfeit?

14. Je hebt aan een studiegenootje 5 euro betaald voor een samenvatting. Een paar dagen later denk je dat je niet betaald hebt en maak je nog een 5 euro over naar zijn rekening. Is er hier sprake van een onrechtmatige daad of van een rechtmatige daad?

15. Wat zijn blote rechtsfeiten? Noem een voorbeeld.

 

Hoofdstuk 15: De totstandkoming van overeenkomsten

Paragraaf 1-3

1.Hoe komt een overeenkomst tot stand?

2. Aan elke voorwaarde moet een herroeping voldoen om mogelijk te zijn?

3.Is een aanbod herroepelijk als een termijn van 2 maanden voor de aanvaarding is gegeven?

4.Is elk aanbod is een aanbod in de zin van art. 6:217?

5.Uit welk artikel kun je informatie halen omtrent onherroepelijkheid van een aanbod?

6. Is herroeping mogelijk als het aanbod is aanvaard?

7. Stel je doet aan je buurman een mondeling aanbod dat hij je fiets voor 50 euro mag komen. Je buurman zegt dat hij er nog over na wil denken. Geldt het aanbod dan nog?

8. En als je je buurman een schriftelijk aanbod had gedaan, is het dan de volgende dag nog geldig als hij zegt dat hij er nog over na wil denken? In welk artikel zou je het antwoord op deze vraag kunnen vinden?

9. Zoek de uitzondering op de regel ‘Een aanvaarding die van het aanbod afwijkt, geldt als een nieuw aanbod en als een verwerping van het oorspronkelijke’ aan de hand van artikel 6:221

10. Welke van onderstaande is een rechtshandeling bij een overeenkomst?

A. aanbod

B. aanvaarding

C. zowel een A als B is een rechtshandeling.

 

11. Wat geeft artikel 3:35 aan?

A. Er kan met wilsontbreken nooit een overeenkomst tot stand komen.

B. Er kan met wilsontbreken toch altijd een overeenkomst tot stand komen.

C. Er kan met wilsontbreken in sommige gevallen een overeenkomst tot stand komen.

 

Hoofdstuk 16: De nietige en vernietigbare overeenkomsten

Paragraaf 1, 3, 4

1.Wat is een nietige overeenkomst?

2. Waaruit blijkt dat een nietige overeenkomst met terugwerkende kracht geld?

3.Een vernietigbare overeenkomst is van een strengere vorm dan de nietige overeenkomst.

Is deze stelling juist of onjuist? Beargumenteer.

4. Noem naast de vorm ook de andere gronden waarop een overeenkomst nietig of vernietigbaar is:.

5. Welk artikel gaat over handelingsonbekwamen?

6. Wanneer zijn minderjarigen handelingsbekwaam? Kies een (of meerdere) optie(s) uit onderstaande punten.

1.Als ze verondersteld kunnen worden te weten wat ze doen

2.Nooit.

3.Met toestemming van hun oppas

4.Met toestemming van hun wettelijke vertegenwoordiger.

 

7.Onder curatele gestelden zijn handelingsbekwaam.

Waar of onwaar?

 

8. Er zijn drie gronden waarop iemand door de rechter onder curatele gesteld kan worden, vanwege: een geestelijke stoornis, (2), voortdurend drankmisbruik

 

Welk woord ontbreekt bij (2)? Uit wel artikel kun je dit halen?

 

9. Welk artikel geeft uitzonderingen op de handelsonbekwaamheid van de onder curatele gesteld?

 

10. Waarom is iemand niet onbekwaam voor het begaan van een onrechtmatige daad in de zin van het kapotmaken van andermans spullen?

11. Is handelingsonbekwaamheid hetzelfde als handelingsonbevoegdheid?

12. Een kind van 12 die zijn radio wil verkopen is;

1. Handelingsonbekwaam

2. Handelingsonbevoegd

3. Zowel optie 1 als 2.

 

13. Een verklaring moet altijd schriftelijk ondertekend worden om gelding te hebben.

Waar of onwaar?

14. Wat is het gevolg voor een overeenkomst als voorgeschreven voorschriften worden overschreden?

 

Vragen Week 7:

Hoofdstuk 19: De rechten van de schuldeiser bij niet-nakoming I

1.Indien de schuldenaar zijn verplichting uit een rechtshandeling niet nakomt, kan de schuldeiser de rechter vragen deze verplichting af te dwingen.

In welk artikel is dit terug te vinden?

2. Wat is reële executie?

3. Heeft reële executie dezelfde rechtsgevolgen als vrijwillige nakoming door een schuldenaar?

4. Na hoeveel jaar verjaart de vordering van de schuldeiser?

1. Na 10 jaar.

2. Deze vervalt niet.

3. Na vijf jaar.

 

5. Als A iets aan B moet leveren, dan is dit een ….?....verbintenis. Vul het ontbrekende woord in.

6. Als A met B overeenkomt een pianoconcert te geven, is dit een inspanningsovereenkomst. Waarom?

7. Is de bewijslast makkelijker uit te voeren bij een resultaatverbintenis of bij een inspanningsverbintenis?

8.Wat moet een schuldeiser doen als hij vergoeding wil voor vertragingsschade?

9. Welk artikel geeft aan wanneer een schuldenaar in verzuim is?

10. Wat is ingebrekestelling?

11. Welke mogelijkheid is er na ingebrekestelling nog bij de schuldenaar om zijn prestatie nog na te komen zonder ernstige gevolgen?

A. Hij kan nog een keer ingebrekestelling krijgen.

B. Er zijn nog genoeg mogelijkheden alsnog de prestatie te leveren.

C. Er is geen mogelijkheid.

 

12. Wanneer kan men het sturen van de schriftelijke aanmaning achterwege laten/?

13. Indien de schuldenaar de prestatie alsnog nakomt in zijn verzuimperiode, hoe noemt men dat dan?

14 . Wanneer is sprake van overmacht?

15.Kan is er dan nog een mogelijkheid tot schadevergoeding?

16. Wat is een vrijtekeningsbeding? Leg uit.

17. Kan een vrijtekeningsbeding gelding hebben als deze in strijd is met de openbare orde? Welk artikel uit 3 BW hoor hierbij?

18. De schuldenaar kan zich wel vrijtekenen voor tekortkomingen veroorzaakt door hulppersonen (art. ?) en gebruikte zaken (art.?)

Welke artikelen horen op de plaats van de ?

 

19. Indien een werknemer van een schuldenaar door middel van grove schuld schade toebrengt aan de schuldeiser (die enige vorm van opzet en schuld heeft gevrijwaard in een exoneratieclausule), zou de schuldenaar in beginsel deze werknemer aansprakelijk kunnen stellen op grond van een onrechtmatige daad.

Toch is er een artikel dat dit belet. Welk artikel is dat?

20. Welke van de volgende beweringen is/ zijn juist?

1.Het is niet mogelijk voor de schuldenaar om zich volledig dan wel beperkt uit te sluiten van aansprakelijkheid.

2. Ook indien er sprake is van een monopoliepositie van de schuldenaar kan een exoneratieclausule niet altijd staande blijven.

 

Antwoorden Week 1:

Hoofdstuk 2: Absolute rechten

1.Eigendom is een absoluut recht. Je kunt je tegenover iedereen beroepen op dat recht.

2.Dit wordt ook wel ‘zaaksgevolg’ genoemd. Omdat eigendom een absoluut recht is, volgt dit recht de zaak als ze uit macht van de vervreemder raakt

3. Dit noem je revindicatie. Het is te vinden in art. 5:2 BW.

4. Ja, alle absolute rechten zijn vermogensrechten. Je kunt in artikel 3:6 de definitie van vermogensrechten vinden.

5. Je bent eigenaar van een zaak. Een zaak is een stoffelijk vatbaar object Artikel 3:2. Je bent rechthebbende van een vermogensrecht, een vermogensrecht is geen zaak, je kunt het niet ‘vastpakken.’ Ook van een goed ben je rechthebbende.

6. Nee, een eigendomsrecht kan, ondanks de absolute werking toch beperkt worden. Zie 5:1 lid 2 BW

7. Een beperkt recht is een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht dat met het beperkte recht is bezwaard. Ook dit afgeleide recht is een absoluut recht, het wordt er als het ware afgesplitst.

8. Het absolute karakter van absolute rechten komt naar voren wanneer er sprake is van vervreemding van de goederen waarop ze rusten (de absolute rechten worden ook overgedragen) en bij faillissementen. De beperkt gerechtigde komt dan een separatistpositie toe en kan zijn absolute recht blijven inroepen tegenover een ieder. Als X bijvoorbeeld een beperkt recht heeft op een stuk land van A en A het stuk land verkoopt aan B, blijft X dit beperkte recht houden.

9. Bij beperkte rechten gaat het oudste recht voor. Dit beginsel geldt niet voor vorderingsrechten.

Hoofdstuk 4: Derdenwerking en publicatie

Paragraaf 2

 

  1. Artikel 3:10 BW. Dit artikel geeft drie vereisten waaraan moet zijn voldaan om te kunnen spreken van een registergoed:

1. Het bestaan van een openbaar register voor deze soorten goederen;

  1. het register moet bestemd zijn om daarin (mede) de vestiging en de overdracht van deze goederen te publiceren;

  2. de vestiging of de overdracht van deze goederen moet alleen door de inschrijving in deze openbare registers tot stand kunnen komen.

 

2. Nee, er is wel een Kentekenreglement waarin staat dat bij overdracht van een motorrijtuig het kentekenbewijs wordt overgeschreven op de naam van de verkrijger, maar de overdracht voltrekt zich niet daardoor. Hierdoor is aan eis drie niet voldaan en is een motor geen registergoed.

3. Ja, alle onroerende zaken zijn registergoederen artikel 3:89 lid 1 BW.

4. Art. 3:3 lid 1 stelt dat onder onroerende zaken vallen: de grond en de daarmee verenigde beplantingen, de daarmee duurzaam verenigde gebouwen en werken alsook de nog niet gewonnen delfstoffen.

5. Ja, ook beperkte rechten op registergoederen zijn registergoederen. Dit volgt uit de schakelbepaling art. 3:98 BW jo. 3:89 BW.

6.Persoonlijke rechten op registergoederen zijn geen registergoederen. Dit volgt uit art. 3:17 lid 2 BW.

Antwoorden Week 2:

Hoofdstuk 3: Verkrijging en verlies

Paragraaf 1-4

1. Verkrijging onder algemene titel. De verkrijging van goederen kan gebeuren onder algemene en onder bijzondere titel (art. 3:80 BW). Verkrijging onder algemene titel betekent dat de verkrijger het geheel of een (evenredig) deel van een vermogen verkrijgt van een ander. Dit betekent dat hij zowel alle activa (het totaal van de vermogensrechten) als alle passiva (het totaal van de schulden) verkrijgt, of een evenredig deel daarvan. De verkrijger wordt nu rechthebbende op zowel alle absolute als relatieve rechten. In art. 3:80 lid 2 worden er vier algemene titels genoemd: erfopvolging, boedelmenging (bij het huwelijk), fusie en splitsing.

2. Natrekking, schatvinding en vermenging geschieden door middel van verkrijging onder bijzondere titel (art. 5:13 jo. 5:14 jo. 5:15 BW).

3. Art. 5:24 stelt dat de overheid eigenaar is van alle onroerende zaken die geen andere eigenaar hebben. Zo heeft een onroerende zaak dus altijd een eigenaar.

4. De eigendom van roerende zaken wordt verloren wanneer de eigenaar het bezit prijsgeeft met het oogmerk om zich van de eigendom te ontdoen. Dit kun je vinden in artikel 5:18 BW.

5.Iedere verkrijging die niet onder algemene titel plaatsvindt, is een verkrijging onder bijzondere titel.

 

Hoofdstuk 5: Bezit en houderschap

 

1.De bezitter oefent over de zaak een zodanige macht uit alsof hij eigenaar van die zaak is. Hij is dus niet per definitie de eigenaar.

2. A is de bezitter.

3. Een detentor. Een detentor is iemand die een goed voor een ander houdt.

4. Voor bezit en detentie is niet vereist dat de bezitter of de detentor het goed ook daadwerkelijk onder zich heeft. Zo blijkt uit art. 3:117 lid 1 BW dat een bezitter het bezit alleen kan verliezen indien hij het goed kennelijk prijsgeeft of wanneer een ander het bezit van het goed verkrijgt. Als iemand een huis bezit in Amsterdam, maar ondertussen maandenlang aan de andere kant van de wereld verkeert, is hij nog steeds bezitter van het huis. Hij heeft het huis immers niet prijsgegeven (bijv. aan iemand verkocht) en een ander heeft het bezit ook niet verkregen.

5. Antwoord D. Een huurder is een huurder bijvoorbeeld bezitter van het vorderingsrecht dat hem als huurder van het huis toekomt. Van het huis zelf is hij slechts detentor. De verhuurder is namelijk al (middellijk) bezitter van zijn huis. Bij diefstal van een goed van A door B, verliest A echter wel zijn bezit. B heeft namelijk het bezit verkregen (de tweede mogelijkheid genoemd in art. 3:117 BW) en houdt het goed nu voor zichzelf. A is echter wel nog steeds eigenaar van de zaak (over eigendom verderop meer).

6. Bezit is onmiddellijk, wanneer iemand bezit zonder dat een ander het goed voor hem houdt . Artikel 3:107 lid 1 BW.

7. Bezit is middellijk, wanneer iemand bezit door middel van een ander die het goed voor hem houdt – oftewel ‘een ander’ is hier een detentor.

8. Ja. Het is niet voor een detentor vereist om een goed ook feitelijk onder zich te hebben. Het houden voor een ander kan namelijk op zijn beurt ook weer onmiddellijk (het zelf houden van een goed voor een ander) of middellijk zijn (wanneer een ander het goed op zijn beurt weer houdt voor een ander, art. 3:107 lid 4 BW).

9. Bij onmiddellijk houden, heb je het feitelijk onder je. Bij middellijk houden houdt iemand anders het voor je.

10. Het antwoord is 3. A is middellijk bezitter, X is middellijk houder, B is onmiddellijk houder.

11. Artikel 3:111 BW stelt met zoveel woorden ‘eenmaal detentor, altijd detentor’ (het interversieverbod),

12. Artikel 3:111 BW.

13. Een bezitter is te goeder trouw, wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en daarnaast zich ook redelijkerwijs als zodanig mocht beschouwen.

14. Wanneer een bezitter te goeder trouw is en er later toch door de rechthebbende op wordt gewezen dat hij geen eigenaar van het goed is, dan kan de bezitter die te goeder trouw was alle kosten en schade waarvoor de bezitter aansprakelijk was vergoed krijgen van de eigenaar. Je kan hier dus de kosten vergoed krijgen van de eigenaar mits de bezitter te goeder trouw was (art. 3:120 BW).

15. Wanneer de bezitter niet te goeder trouw zou zijn geweest, kan hij alleen schadevergoeding vorderen wanneer de eigenaar ‘ongerechtvaardigd verrijkt’ zou worden door de door de bezitter gedane aanpassingen. Artikel 3:121 lid 2 BW.

 

Hoofdstuk 10: Eigendomsverkrijgingen van boek 5

 

1. Dit is een aan niemand toebehorende zaak. Oftewel, niemand is er bezitter of eigenaar van.

2. Onwaar, toe-eigening kan alleen bij een res nullius.

3. Artikel 3:113 BW: ‘Men neemt een goed in bezit door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen’. Dit betekent dat ook een dief die een fiets zich onrechtmatig toe-eigent, bezitter wordt van deze fiets. Hij houdt de fiets immers voor zichzelf. Hij wordt geen eigenaar van de fiets. Daarvoor moet er sprake zijn van een zaak die geen eigenaar heeft, zie art. 5:4 BW.

4. Ja, dit ben je. Als je iets waardevols op straat vindt maar dit voor jezelf houdt, wordt je als vinder direct bezitter.

 

5. Nee dit ben je niet. De vinder die niet te goeder trouw is, omdat die het niet meldt bij bijvoorbeeld de politie, wordt direct bezitter maar zal hij pas na verloop van twintig jaren eigenaar van de zaak worden (art. 3:105 jo. 3:306).

6. Als je de ring wil teruggeven aan de rechtmatige eigenaar, dan wordt je als vinder geen bezitter maar detentor. Je houdt de ring namelijk voor een ander.

7. Ja. De wetgever heeft de vinder te goeder trouw willen beschermen in art. 5:5 – 5:12. Wanneer de eerlijke vinder zijn vondst aangeeft bij de daartoe aangewezen persoon of instantie (5:5), dan verkrijgt hij al na één jaar de eigendom van het gevondene indien de eigenaar zich niet meldt (art. 5:6 lid 1). Hier wordt houder dus na een jaar bezitter.

8. Hier is sprake van schatvinding. Een schat is een zaak van waarde, die zolang verborgen is geweest dat daardoor de eigenaar niet meer kan worden opgespoord. Wanneer een vinder een schat vindt, dan komt de eigendom voor gelijke delen toe aan degene die hem heeft ontdekt en de eigenaar van de zaak, waarin de schat wordt aangetroffen. Dit kun je vinden in artikel 3:13. Hier is de vaas dus gedeeltelijk van Pieter en gedeeltelijk van Jan.

9. Een zaak is een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object. Artikel 3:2.

10. Artikel 5:3 Wanneer iets een bestanddeel is van een zaak, dan behoort dit bestanddeel toe aan de zaak en is de eigenaar van de zaak door middel van natrekking ook eigenaar van de bestanddelen ervan (art. 5:3)

11. Indien geen van de zaken als hoofdzaak is aan te merken (bijvoorbeeld twee buizen die aan elkaar worden gelast) en zij behoren toe aan verschillende eigenaars, dan worden deze beide mede-eigenaar van de nieuwe zaak. Ieder voor een aandeel evenredig aan de waarde van de zaak (art. 5:14 lid 2).

12. Een (natuurlijke) vrucht is een bestanddeel van haar (hoofd)zaak zolang zij verbonden is aan deze zaak. Indien er hierna afscheiding volgt, wordt de vrucht een zelfstandige zaak (art. 3:9 lid 4).

Antwoorden Week 3:

Hoofdstuk 6: De overdracht

1.Levering; krachtens geldige titel; verricht door een beschikkingsbevoegde.

 

2. Nee, want je bent niet beschikkingsbevoegd. Je moet aan alle drie de eisen voldoen. Dus levering; krachtens geldige titel (in dit geval koopcontract) maar ook verricht door een beschikkingsbevoegde.

3. Nee want je bent nu nog beschikkingsonbevoegd. Wanneer goederen pas in de toekomst van de rechthebbende worden, kan hij deze niet al vervreemden, aangezien hij nog geen rechthebbende is en dus (nog) beschikkingsonbevoegd is.

4.Bewind hebben op een goed wil zeggen dat je samen met een ander de rechthebbende op het goed bent.

5. Ja dit kan. Een rechthebbende kan beslag leggen op zijn goed. Beslag kan op een geheel vermogen. Dit heet algemeen beslag.

6. Conservatoire beslag en executoriaal beslag .

7. Nee de medewerker is geen rechthebbende. De beschikkingsbevoegdheid kan ook krachtens een rechtshandeling in het leven worden geroepen. Zo is een medewerker bij de Bijenkorf wel bevoegd de horloges te verkopen aan anderen, ook al is deze zelf niet rechthebbende van deze goederen. Dit blijft namelijk de rechtspersoon Bijenkorf zelf.

8. Optie 3. Onder titel wordt verstaan: ‘een rechtsverhouding die de overdracht rechtvaardigt’. Een voorbeeld hiervan is een koopcontract.

9. Als een onder curatele gestelde een rechtshandeling aangaat, is deze vernietigbaar op grond van art. 3:32 lid 2 BW.

10. Er is sprake van een ongeldige titel. Nietige overeenkomsten zijn ongeldige titels, bijvoorbeeld een overeenkomst die onder bedrog tot stand is gekomen (art. 3:40 BW).

11. Ze worden geleverd via notariële akte. Gevolgd door inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers (art. 3:89 lid 1 en 4 BW)

 

Hoofdstuk 7: De derdenbescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid

 

1. 1. Aangezien de overdracht om niet is geschied wordt Con slechts bezitter te goede trouw. Con wordt geen eigenaar. Bart is beschikkingsonbevoegd.

2. Ja, er is sprake van ‘om niet’. Want ook wanneer een veel te laag bedrag wordt afgesproken, spreken we van om niet. Ook bijvoorbeeld als een gloednieuwe auto bijvoorbeeld voor € 2000 wordt vervreemd, dan wordt dit gelijkgesteld met ‘om niet’.

3. Nee. Indien Christa te goeder trouw is, kan ze wel een beroep doen op art. 3:86 BW. Artikel 3:11 stelt echter dat de derde-verkrijger die wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat de vervreemder (B in dit geval) beschikkingsonbevoegd was, geen bescherming ten koste van de eigenaar verkrijgt, aangezien hij in dit geval niet te goeder trouw is. Dit impliceert een zekere onderzoeksplicht wanneer er redelijkerwijs twijfel zou moeten ontstaan. Christa kan het simpelweg niet onderzoeken. Hiervoor voegt artikel 3:11 voegt toe dat onmogelijkheid van onderzoek niet belet dat degene die goede reden tot twijfel had, later alsnog als niet te goeder trouw kan worden aangemerkt. Dus wanneer iemand niet kan onderzoeken of de vervreemder beschikkingsonbevoegd is, terwijl hij wel een vermoeden hiertoe heeft, dan gaat hij de transactie op eigen risico aan. En dit valt niet onder te goeder trouw.

4. 3 jaar. Art. 3:86 lid 3 maakt een uitzondering op art. 3:86 lid 1 BW. Wanneer het goed van A wordt gestolen door B die hem vervolgens aan C verkoopt, kan A dit goed binnen drie jaar revindiceren van een ieder.

5. Bij goederen waarop art. 3:86 niet van toepassing is, kan wellicht een beroep worden gedaan op art. 3:88. Daarvoor moet wel aan een aantal eisen zijn voldaan:

6. Optie 3. Net zoals art. 3:86 beschermt art. 3:88 slechts tegen de beschikkingsonbevoegdheid en niet tegen bijvoorbeeld een ongeldige levering of titel.

Hoofdstuk 8: De leveringswijzen

Paragraaf 1-3

1. Onroerende zaken, registergoederen worden geleverd via art. 3:89 lid 4.

2.Je hebt corporele bezitsverschaffing. Dit betekent dat de verkrijger ook voortaan de feitelijke macht over het goed krijgt. Er is ook niet-corporele bezitsverschaffing.

3.Constitutum possessorium (CP-levering; art. 3:115 sub a) is niet-corporeel. Het betekent letterlijk: houderschapsverklaring. De vervreemder verklaart de zaak voor (on)bepaalde tijd niet meer voor zichzelf, maar voor de verkrijger te gaan houden.

4. Nee, levering via CP door een onbevoegde detentor niet mogelijk is. Een detentor is niet in staat om buiten de bezitter om een derde door middel van een CP tot de nieuwe bezitter te maken. Niet alleen stelt art. 3:115 sub a als vereiste dat de vervreemder de zaak bezit – wat een detentor dus niet doet bovendien belet art. 3:111 dit.

5. Traditio brevi manu (art. 3:115 sub b). Hiervan is sprake wanneer de verkrijger houder van de zaak voor de vervreemder was. Degene die hield voor de vervreemder heeft geleverd gekregen via traditio brevi manu. Dit is bijvoorbeeld ook het geval wanneer iemand terrasstoeltjes van een ander in bruikleen heeft en deze vervolgens koopt van de ander. Hij hoeft de stoeltjes dan niet eerst terug te geven om ze vervolgens daadwerkelijk (corporeel) geleverd te krijgen, maar hij verkrijgt ze via 3:115 sub b.

 

6.Traditio longa manu (art. 3:115 sub c).

Antwoorden Week 6:

Hoofdstuk 13: Verbintenissen

 

1. Een verbintenis is een relatief recht tussen twee (groepen) personen. De ene heeft recht op een prestatie door de ander. En de ander heeft de plicht de prestatie te verrichten tegenover de ene.

2. Degene die een verplichting heeft is debiteur of schuldenaar. Degene die recht heeft op handelen van de ander, B in dit geval, is crediteur of schuldeiser.

3. Zij zijn de subjecten en de prestatie is het object ervan.

4. Het recht van de schuldeiser heet vorderingsrecht

5. Dit recht staat in artikel 3:276 BW.

 

Hoofdstuk 14: Bronnen van de verbintenis

 

1.Een overeenkomst is een meerzijdige verbintenis omdat er een of meer partijen betrokken zijn bij het aangaan van de overeenkomst.

2. Een bevrijdende (liberatoire) overeenkomst doen verbintenissen juist tenietgaan.

3.Aan een rechtsgevolg.

4. Een rechtsfeit is een feit waaraan het objectieve recht een rechtsgevolg koppelt. Dat kan het totstandkomen van een overeenkomst zijn, maar ook bijvoorbeeld de dood van een persoon.

5. Waar, zie artikel 6:213.

6. Het rechtsgevolg onderscheidt de rechtshandeling van de normale handelingen.

7. Wanneer er bij de totstandkoming van een rechtshandeling sprake is van een samenwerking van tenminste 2 personen, dan spreken we van een meerzijdige rechtshandeling..

8. Nee, het is juist een voorbeeld van een eenzijdige rechtshandeling.

9. Niemand. Een ongerichte eenzijdige rechtshandeling is tot niemand gericht en daarom hoeft niemand hiervan op de hoogte te worden gesteld.

10. Nee, deze vindt plaats tussen personen.

11. Antwoord B

12. Ja er is sprake van om niet bij een schenking, er is geen sprake van om baat.

13. Volgens lid 1 van art. 6:162 is degene die een onrechtmatige daad pleegt, verplicht tot het betalen van schadevergoeding. De verbintenis tot schadevergoeding ontstaat uit de wet. Het intreden van het rechtsgevolg is daarom niet afhankelijk van de wil van de handelende persoon. Onrechtmatige daad is daarom wel een rechtsfeit, maar geen rechtshandeling.

14. Rechtmatige daad. Deze wordt geregeld in titel 6.4: ‘verbintenissen uit andere bron dan onrechtmatige daad of overeenkomst’. Een voorbeeld van een rechtmatige daad is onverschuldigde betaling.

15.Blote rechtsfeiten zijn rechtsfeiten die niet uit menselijk handelen bestaan. Voorbeelden hiervan zijn minderjarigheid, de dood en het zijn van buren van elkaar.

 

Hoofdstuk 15: De totstandkoming van overeenkomsten

Paragraaf 1-3

1.Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (art. 6:217).

2. Een herroeping is slechts mogelijk zolang het aanbod niet is aanvaard en zolang een tot aanvaarding strekkende mededeling nog niet is verzonden.

3. Nee, onherroepelijk. In twee gevallen kan een aanbod onherroepelijk zijn: wanneer er een termijn voor de aanvaarding is gegeven (bijvoorbeeld: alle dvd-spelers zijn tot en met 16 juni € 50,-) of indien de onherroepelijkheid ervan op andere wijze uit het aanbod volgt. Hier is dus sprake van het gegeven termijn.

4. Nee, wanneer er bijvoorbeeld in een advertentie staat ‘’prijs nader overeen te komen’’ is dit geen juridisch aanbod, want deze advertentie bevat niet de belangrijke elementen die nodig zijn voor de nog te sluiten overeenkomst. Dit geldt bijvoorbeeld in het geval van een advertentie waarbij een huis wordt verkocht waar wel een prijs bij staat. De Hoge Raad (Hofland-Hennis) heeft in dit geval bepaald dat er hier geen sprake is van een aanbod, maar een uitnodiging om in onderhandeling te treden.

5. Volgens art. 6:219 lid 1 is een aanbod herroepelijk, tenzij uit het aanbod zijn onherroepelijkheid volgt. Om op een herroepelijk aanbod terug te komen moet de herroeping ‘onverwijld’ geschieden’, zie art. 6:219 lid 2.

6. Nee. Herroeping is alleen mogelijk zolang het aanbod niet is aanvaard en er ook geen tot aanvaarding strekkende mededeling is verzonden.

7. Nee. Een mondeling aanbod vervalt, wanneer het niet onmiddellijk wordt aanvaard.

8. Ja want schriftelijk aanbod vervalt pas, wanneer het niet binnen een redelijke tijd wordt aanvaard. Artikel 6:221.

9. Wanneer degene die het aanbod aanvaardt slechts op ondergeschikte punten afwijkt van degene die het aanbod doet komt er toch een overeenkomst tot stand, tenzij degene die het aanbod doet hiertegen onverwijld bezwaar maakt (6:221 lid 2).

10. Antwoord C. Zowel het aanbod als de aanvaarding die nodig zijn voor de overeenkomst zijn rechtshandelingen. Dit betekent dat ze beide moeten bestaan uit een wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (art. 3:33).

11. Antwoord C. Als er sprake is van wilsontbreken komt er in sommige gevallen toch een overeenkomst tot stand. Art. 3:35 luidt: ‘Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil’

 

Hoofdstuk 16: De nietige en vernietigbare overeenkomsten

Paragraaf 1, 3, 4

1. Een overeenkomst die niet geldt. Een nietige overeenkomst mist van het begin af de door partijen beoogde rechtsgevolgen. Het gaat hier om overeenkomsten die de wetgever überhaupt onwenselijk acht, bijvoorbeeld een huurmoord.

2. De overeenkomst is als het ware nooit tot stand gekomen. Als je een koopcontract hebt afgesloten die nietig wordt verklaard, is dit eigenlijk nooit gebeurd. Je hebt nooit de verplichtingen gehad die hieraan verbonden zijn. De beoogde rechtsgevolgen zijn in beginsel nooit ingetreden.

3.De stelling is onjuist. Een vernietigbare overeenkomst is van een minder strenge vorm. Hierbij kan een overeenkomst onverbindend worden verklaard en dit gebeurt vervolgens met terugwerkende kracht, tot aan het sluiten van de overeenkomst terug. Echter, zolang de overeenkomst niet vernietigd is, blijven de door partijen beoogde rechtsgevolgen tot stand.

4. Er zijn nog drie andere gronden (bronnen) waarop een overeenkomst nietig of vernietigbaar is:

  1. de wijze van totstandkoming;

  2. de persoon die de overeenkomst sluit;

  3. de inhoud van het contract.

 

5. Artikel 3:32

6. Punt 4. Minderjarigen zijn wel handelingsbekwaam indien zij handelen met toestemming van hun wettelijke vertegenwoordiger (ouders / voogd), art. 1:234 lid 1.

 

 

7. Waar. Ook deze mensen zijn handelingsonbekwaam (art. 1:381 lid 2).

 

8. Verkwisting. Dit kun je vinden in artikel 1:378.

 

9. Artikel 1:381

De onder curatele gestelde is echter in een aantal gevallen wel handelingsbekwaam, indien hij (1) toestemming heeft van zijn curator, art. 1:381 lid 3, (2) geld van zijn curator krijgt voor levensonderhoud, art. 1:381 lid 5, (3) in rechte op wil treden of beroep in wil stellen, art. 1:381 lid 6, (4) vanwege verkwisting of drankmisbruik onder curatele is gesteld.

 

10.Handelingsonbekwamen zijn alleen onbekwaam voor rechtsfeiten die rechtshandelingen zijn (art. 3:32). Als een handelingsonbekwame bijvoorbeeld een onrechtmatige daad begaat door iets van een ander kapot te maken (art. 6:162), dan is hij daarvoor aansprakelijk als ieder ander van zijn leeftijd .

11.Nee, deze twee moet je goed uit elkaar halen. Een handelingsonbekwame (een vijftienjarige met een playstation) kan bijvoorbeeld best handelingsbevoegd zijn (de vijftienjarige verkoopt zijn playstation).

12. Antwoord is optie 1. Zie ook antwoord bij vraag 12 voor een ander voorbeeld. De radio is van het kind dus deze is in principe bevoegd om te handelen.

13. Onwaar. Zie artikel 3:37 lid 1. Verklaringen kunnen in elke vorm geschieden, tenzij anders is bepaald. Zo kan een gewone koop simpelweg mondeling geschieden. Ondertekenen of iets dergelijks is lang niet altijd nodig.

14. Deze wordt nietig verklaard. Art. 3:39 bepaalt dat rechtshandelingen die niet in de voorgeschreven vorm zijn verricht (zo is voor hypotheek een notariële akte nodig), nietig zijn.

 

Antwoorden Week 7:

Hoofdstuk 19: De rechten van de schuldeiser bij niet-nakoming I

1.Artikel. 3:296.

2. Men spreekt van reële executie indien de schuldeiser het vonnis ten uitvoer kan brengen buiten de medewerking van de schuldenaar om.

3. Ja. Zie artikel 3:297. lid 1).

4. Optie 3. De vordering van de schuldeiser om de schuldenaar zijn verplichting na te laten komen verjaart, in tegenstelling tot bij de algemene verjaringstermijn (art. 3:306), na vijf jaren (art. 3:307).

5.Resultaat. Als A iets aan B moet leveren, dan is dit een resultaatsverbintenis. A neemt namelijk de verplichting op zich het uiteindelijke resultaat (het overbrengen van de zaak) te bewerkstelligen.

6. Als A met B overeenkomt een pianoconcert te geven, is dit een inspanningsovereenkomst. A kan niet verplicht worden de zaal in extase te brengen, maar wel om tenminste de inspanning te leveren die in de overeenkomst ligt opgesloten (het spelen van bepaalde nummers op de piano).

7. Het is veel makkelijker om een tekortkoming in de nakoming te bewijzen bij een resultaatverbintenis door simpelweg aan te tonen dat het eindresultaat niet overeenkomt met hetgeen is gesteld in de overeenkomst. Bij een inspanningsovereenkomst ligt dit veel moeilijker.

8. Wil de schuldeiser vergoeding zien voor de vertragingsschade (art. 6:85) dan dient hij de schuldenaar eerst in verzuim te laten treden.

9. Wanneer de schuldenaar in verzuim is, staat vermeld in art. 6:81. De schuldenaar is in verzuim gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden en aan de eisen van de artikelen 82 en 83 is voldaan. Indien nakoming blijvend onmogelijk is of indien de schuldenaar niet-toerekenbaarheid toekomt (overmacht) speelt verzuim geen rol.

10.Het verzuim treedt in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. Dit wordt de ingebrekestelling genoemd.

11. Antwoord C. Dit is de laatste kans voor de schuldenaar om zijn prestatie alsnog na te komen zonder dat de kwalijke gevolgen van verzuim intreden. Presteert de schuldenaar alsnog niet binnen deze gestelde termijn, dan komt hij na afloop van deze periode in verzuim (art. 6:82 lid 1).

12. Men kan het sturen van de schriftelijke aanmaning achterwege laten indien de nakoming binnen de te stellen redelijke termijn niet mogelijk is of wanneer uit de houding van de schuldenaar blijkt dat hij niet zal nakomen. In deze gevallen voldoet een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat de schuldenaar voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld (art. 6:82 lid 2)

13. Dat heet zuivering van het verzuim

14. Van overmacht is sprake indien de tekortkoming in de nakoming niet toerekenbaar is aan de schuldenaar.

15. Ja, bij uitzondering. Namelijk als de schuldenaar onrechtmatig verrijkt wordt door deze overmachtsituatie kan de schuldeiser wel schadevergoeding eisen, echter, tot hoogstens het bedrag van dit voordeel (art. 6:78). Als de schuldenaar bijvoorbeeld verzekerd is tegen bepaalde overmachtsituaties en hij hiervoor geld ontvangt tijdens zo’n situatie, dan kan de schuldeiser hoogstens dit bedrag eisen van de schuldenaar.

16. In een vrijtekeningsbeding komen partijen overeen dat (bepaalde) tekortkomingen niet aan de schuldenaar toerekenbaar zijn. Vrijtekeningen zijn er in verschillende soorten. Zo kan er bijvoorbeeld ook een bepaald maximumbedrag vastgesteld worden waarvoor de schuldenaar maximaal aansprakelijk kan worden gesteld.

17. Nee. Net zoals elk beding, zijn ook vrijtekeningsclausules nietig indien ze in strijd zijn met de openbare orde en de goede zeden. Artikel 3:40.

18. Art. 6:76 respectievelijk 6:77.

19. Artikel 6:257 belet dit. Hierin staat dat wanneer een schuldeiser zich vrijwaart tegen aansprakelijkheid voor ondergeschikten (geen hulppersonen), deze ondergeschikte zich ook op deze exoneratieclausule kan beroepen. Hij kan zich vervolgens op dit beding beroepen ‘als ware hij zelf bij de overeenkomst partij’. Dus de werknemer is in dit geval niet aansprakelijk voor ‘gewone’ schuld.

20. 1 en 2.

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is used in:

Privaatrecht bundel

Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1980