Werkgroepopdrachten en antwoorden goederenrecht
- 1202 reads
Wat is het verschil tussen absolute en relatief toekomstige vorderingen?
Wanneer komt bij inning van een verpande vordering door de pandhouder het pandrecht waarmee de vordering bezwaard was, op het geïnde te rusten?
Wat is het verschil tussen een erfdienstbaarheid, kwalitatieve verplichting, buurweg en een kettingbeding?
Birk Investment BV is opgericht in 2016 met eigen kapitaal. Omdat het financieel wat zwaardere tijden zijn, wendt Birk Investment BV zich in februari 2018 tot de ABC Bank voor een lening. Tot zekerheid van terugbetaling van de lening wordt op 25 februari 2018 een stil pandrecht gevestigd op alle bestaande en toekomstige vorderingen van Birk Investment BV. Bij het aangaan van de financieringsovereenkomst heeft ABC tevens een volmacht gevraagd en gekregen om vorderingen van Birk aan zichzelf te verpanden. De ABC Bank stuurt iedere maandag een verzamelpandakte ter registratie aan de Belastingdienst. Helaas gaat Birk Investment BV op 2 november 2019 failliet. Op maandag 30 oktober is de laatste akte door de bank geregistreerd bij de Belastingdienst.
Op 15 november 2019 heeft Birk Investment BV nog de volgende vorderingen openstaan:
1 - Een vordering op A uit hoofde van een aannemingsovereenkomst d.d. 15 december 2017, waarop in de algemene voorwaarden art. 3:83 lid 2 BW van toepassing is verklaard;
2- Een vordering van € 2.000 op huurder X, aan wie Birk sinds 2016 een pand verhuurt. X dient de huur aan het begin van iedere maand over te maken en heeft de huur over november 2019 nog niet betaald.
3- Een vordering van 6.000 op D aan wie Birk op de dag van faillissement nog een aantal computers heeft verkocht en geleverd.
Geef aan op welke vorderingen de ABC bank een pandrecht heeft verkregen en wanneer dit pandrecht ontstaan is.
Is het mogelijk voor de ABC bank om in faillissement de vorderingen te innen?
Dirk heeft een woonboot aan de Vechtdijk. Hij huurt de ligplek van de gemeente. Dirk zou graag gebruik maken van de groenstrook aan de oever, waar hij zijn loopplank naar de boot heeft. Om die reden neemt hij contact op met de gemeente om een recht van erfdienstbaarheid te vestigen.
Is het mogelijk een recht van erfdienstbaarheid te vestigen?
Achter de woningen van Bert en Arnoud ligt een tennisbaan. De tennisbaan is in eigendom van Arnoud. Bert mag op de tennisbaan spelen. Arnoud moet voor zijn werk naar het buitenland. Hij wil zijn woning en de tennisbaan verkopen. Bert wil graag op de tennisbaan kunnen blijven spelen. Arnoud vindt dat goed.
Welk verschillende soorten rechten kan Arnoud aan Bert verlenen zodat Arnoud op de tennisbaan kan blijven spelen, ook al is Arnoud iet daarvan niet meer de eigenaar? Welk recht heeft de voorkeur?
Bert overweegt om in de buurt een ander huis te kopen. Hij wil nog steeds op de tennisbaan kunnen blijven spelen. Arnoud wil het recht alleen aan Bert geven, en aan niemand anders.
Verandert uw antwoord op vraag a hierdoor?
Door middel van een verzamelpandakte kan een pandhouder (lees: de bank) alle vorderingen van de pandgever (haar cliënt) aan zich laten verpanden zonder dat een beslaglegger zich daar nog op kan verhalen. De Hoge Raad vindt deze uitkomst in het arrest Dix q.q./ING te billijken om de rechtseconomische redenen genoemd in r.ov. 4.9.2 t/m 4.9.4 van dat arrest. In het daarop volgende arrest Van Leuveren q.q./ING verzucht de Hoge Raad in r.ov. 4.1 onder verwijzing naar de conclusie van de A-G (onder 3.30 e.v.) dat “voor zover de middelen in de onderhavige zaak opnieuw aandacht vragen voor de positie van de schuldeisers, [...] het aan de wetgever is om te beoordelen of hun belangen tegenover de belangen van een vlot functionerend kredietverkeer een sterkere positie zouden moeten innemen dan thans het geval is”. Kortom, de Hoge Raad neemt het op voor de pandhouder; indien de positie van de concurrente schuldeisers verbeterd moet worden, dient de wetgever daarvoor de wet te wijzigen.
Welke rechtseconomische argumenten noemt de Hoge Raad in het arrest Dix q.q./ING?
Dient de wetgever volgens u de wet aan te passen in het voordeel van de concurrente schuldeisers (en zo ja, of nee: waarom)?
Relatief toekomstige vorderingen zijn toekomstige vorderingen uit hoofde van een reeds bestaande rechtsverhouding. Absoluut toekomstige vorderingen zijn toekomstige vorderingen uit hoofde van een toekomstige rechtsverhouding.
Op grond van art. 3:246 lid 1 kan een inning exclusief door een openbare pandhouder plaatsvinden. In dat geval bepaalt art. 3:246 lid 5 dat de pandrechten waarmee de vordering was bezwaard op het geïnde komt te rusten.
Het beperkte recht van erfdienstbaarheid is geregeld in art. 5:70. Een erfdienstbaarheid wordt gevestigd op onroerende zaken, terwijl een kwalitatieve verplichting wordt gevestigd op registergoederen. Vervolgens is erfdienstbaarheid een afhankelijk recht, omdat het recht gebonden zit aan het dienende erf. Een kwalitatieve verplichting is daarentegen gebonden aan een persoon. Een buurweg is geen beperkt recht en het recht van erfdienstbaarheid wel. Tot slot heeft een kettingbeding geen zakenrechtelijke werking (verbintenissenrecht).
Vordering 1: Is er een geldig pandrecht op deze vordering gevestigd ex. art. 3:98 jo. 3:84 lid 1? De vordering is op grond van art. 3:83 lid 2 niet overdraagbaar. Uit het arrest Coface/Intergamma blijkt dat het beding in beginsel verbintenisrechtelijk moet worden uitgelegd, tenzij blijkt dat het beding goederenrechtelijke werking moet hebben. In casu is het artikel letterlijk genoemd, waardoor ik er van uit ga dat hiermee goederenrechtelijke werking is beoogd. Dit heeft tot gevolg dat de vordering niet kan worden overgedragen, omdat art. 3:227 bepaalt dat een pandrecht kan worden gevestigd op overdraagbare vorderingen.
Vordering 2: Is er een geldig pandrecht op deze vordering gevestigd ex. art. 3:98 jo. 3:84 lid 1? Vooropgesteld dat de vordering overdraagbaar is op grond van art. 3:83 lid 1. Birk Investment is beschikkingsbevoegd geworden op 1 novemer, omdat hij eigenaar is van de vorderingen op huurder X voortvloeiend uit een huurovereenkomst. De geldige titel is een financieringsovereenkomst die verplicht tot het vestigen van eens stil pandrecht op de vordering uit de huurovereenkomst. Tot slot moet er sprake zijn van een levering bij voorbaat ex. art. 3:98 jo. 3:97. De vereisten voor het vestigen van een stil pandrecht volgen uit art. 3:239: een authentieke of geregistreerde onderhandse akte. Dit artikel stel ook de eis dat het moet gaan om een relatief toekomstige vordering. Daarvan is sprake omdat de overeenkomst met huurder X al op 2016 is afgesloten. Op 1 november is de vordering dus opeisbaar geworden. Dit betekent dat de vordering op 1 november geldig is verpand aan de ABC bank.
Vordering 3: Is er een geldig pandrecht op deze vordering gevestigd ex. art. 3:98 jo. 3:84 lid 1? Vooropgesteld dat de vordering overdraagbaar is op grond van art. 3:83 lid 1. Birk Investment is niet beschikkingsbevoegd, omdat hij op dezelfde dag failliet is verklaard. Op grond van art. 23 Fw verliest de eigenaar van rechtswege door faillissement het recht om over zijn vermogen te beschikken. De geldige titel is een financieringsovereenkomst die verplicht tot het vestigen van een geldig pandrecht op de vordering. De vestigingshandeling van een stil pandrecht ex. art. 3:98 jo. 3:97 kan ook niet geschieden bij voorbaat. Art. 3:239 bevat namelijk, naast het vereiste van een authentieke of geregistreerde onderhandse akte, het vereiste dat het moet gaan om een relatief toekomstige vordering. In dit geval ontstaan de vordering pas op de dag van faillissement en vloeit het niet voort uit een reeds bestaande vordering. Dit betekent dat er geen geldig pandrecht tot stand komt op deze vordering.
De bevoegdheid tot inning van vorderingen bezwaard met een pandrecht wordt omschreven in art. 3:246. Lid 1 bepaalt dat exclusief de pandhouder bevoegd is om de betalingen in ontvangst te nemen. Lid 5 bepaalt dat vervolgens een pandrecht op het geïnde komt te rusten. In casu beschikt de ABC bank over een stil pandrecht. Dit betekent dat de ABC bank pas tot inning kan overgaan als er een mededeling wordt gedaan. Art. 57 Fw bepaalt dat de pandhouder zijn recht kan uitoefenen alsof er geen faillissement is.
In deze vraag gaat het om Dirk de eigenaar van een woonboot. Hij wil een erfdienstbaarheid, zodat hij gebruik kan maken van de groenstrook aan de oever. De erfdienstbaarheid is geregeld in art. 5:70. Het wordt omschreven als een last waarmede een onroerende zaak, het dienende erf, ten behoeve van een andere onroerende zaak, het heersende erf, is bezwaard. Hieruit valt af te leiden dat een erfdienstbaarheid kan worden gevestigd voor 2 onroerende zaken. In het arrest Woonboot is echter bepaald dat een woonboot in beginsel niet als onroerende zaak kan worden aangemerkt. Hiervan uitgaande kan er geen erfdienstbaarheid worden gevestigd op de groenstrook ten behoeve van zijn woonboot.
Arnoud en Bert hebben verschillende mogelijkheden. Zij kunnen een erfdienstbaarheid vestigen, een kettingbeding in de overeenkomst opnemen of een kwalitatieve verplichting overeenkomen. De voorkeur gaat uit naar het vestigen van een recht van erfdienstbaarheid art. 5:70. Dit is een absoluut recht, waardoor het recht op grond van zaaksgevolg op het dienende erf van Arnoud blijft drukken. Arnoud kan zijn woning en tennisbaan verkopen, enkel bezwaard met het recht van erfdienstbaarheid ten behoeve van het heersende erf van Bert. De voorkeur kan ook uitgaan naar een kwalitatieve verplichting, omdat dit moet worden vastgelegd in een notariële akte en moet worden ingeschreven in de openbare registers. Hierdoor zijn de rechtsopvolgers ook aan het beding gebonden. De voorkeur gaat in ieder geval niet uit naar een kettingbeding, omdat hiervoor steeds een nieuwe rechtshandeling is vereist. Als dit wordt vergeten is de enige consequentie een boete.
Door deze verandering kan het gewenste resultaat van Arnoud en Bert niet worden bereikt met het vestigen van het recht van erfdienstbaarheid. Door het afhankelijke karakter van dit recht, krijgt de rechtsopvolger van het heersende erf van Bert ook recht op het gebruik van de tennisbaan op het dienende erf. Er moet dan worden gekozen voor een kwalitatieve verplichting.
Rechtsoverweging 4.9.2: ‘Ten eerste heeft de wetgever met art. 3:239 lid 1 tegemoet willen komen aan de in de praktijk bestaande wens vorderingen stil te kunnen verpanden. In dat verband is uitdrukkelijk betekenis toegekend aan het belang van een vlot functionerend kredietverkeer.’
Rechtsoverweging 4.9.3: ‘Ten tweede zijn ook concurrente schuldeisers, indirect, gebaat bij de aanvaarding van de verzamelpandakte, zodat kredieten ruimer kunnen worden verleend en in kritieke situaties minder snel aanleiding is de verdere financiering te staken dan anders het geval zou zijn. Bovendien worden hiermee ook de belangen van anderen die bij het bedrijf zijn betroken, zoals met name werknemers van het bedrijf, daardoor gediend.’
Eigen antwoord.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
In deze bundel komen de werkgroepopdrachten en de antwoorden van het vak goederenrecht. Als eerst staan alle opdrachten omschreven en vervolgens alle antwoorden.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1502 |
Add new contribution