Europees recht werkgroep 3 (antwoorden)

ANTWOORDEN WEEK 3 EUROPEES RECHT – DOORWERKING (1)

VRAAG 1: In van Gend en Loos is bepaald dat de bepalingen van het VWEU interne werking hebben in de lidstaten. De EU vormt in het volkenrecht een nieuwe (supranationale) rechtsorde waarin de lidstaten hun soevereiniteit hebben begrensd ten gunste van de Unie. Onderdanen & lidstaten kunnen over en weer rechten ontlenen aan het Unierecht, onafhankelijk van wat in de nationale rechtsorde is bepaald. Dit wil zeggen dat EU rechten en plichten niet afhankelijk zijn van het nationale recht om individuen, natuurlijke- en rechtspersonen, te bereiken. Dat betekent dat in de praktijk artikel 94 van de Nederlandse Grondwet (en overige nationaalrechtelijke artikelen inzake monisme en dualisme) irrelevant is. In een concreet voorbeeld kunnen jullie zien zodra jullie het vliegtuig instappen en de grens overgaan. Indien jullie vlucht vertraging oploopt hebben jullie n.a.v. van de Europees rechtelijke Verordening ‘compensatie en bijstand aan luchtreizigers’1 recht op 250 euro vergoeding. Dit recht ontlenen jullie direct uit deze EU verordening los van enige nationaal rechtelijke bepalingen.

Rechtstreekse werking is een manier waarmee de zojuist besproken autonomie van het EU recht geconcretiseerd wordt. Rechtstreekse werking betekent het zich kunnen beroepen op rechten en bepalingen uit het EU recht vóór de nationale rechter. Dit toont aan dat het EU recht onderdeel is van het interne recht (nationaal recht).

Zie de paragrafen II-1, IV-4 & 5 en XII-23 t/m 25.

VRAAG 2: Het HvJ heeft in zijn arrest Van Gend & Loos bepaald dat de lidstaten een nieuwe rechtsorde in het leven hebben geroepen, doordat zij hun soevereiniteit hebben beperkt ten behoeve van de EEG (thans: EU). De rechtsorde van de Unie is aldus autonoom; dit wordt ook wel de autonomie van de Unie genoemd.

Een nieuwe rechtsorde waaraan de lidstaten en hun onderdanen, onafhankelijk van het nationale recht, hun rechten en plichten geldig kunnen maken (mits de betreffende bepaling voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk is, Zie hiervoor paragraaf 22 van Gend & Loos onder II.B), aldus het HvJ.

Zie paragraaf IV-4 en 5 en paragraaf II.B van het arrest Van Gend & Loos.

VRAAG 3: Anderhalf jaar later na Van Gend & Loos expliciteerde het HvJ in zijn arrest Costa/ENEL de voorrang van het Gemeenschapsrecht boven het nationale recht. Het HvJ overwoog expliciet dat het nationale recht van de lidstaten geen afbreuk doet aan (het recht van) de nieuwe rechtsorde. Het Unierecht gaat boven, heeft aldus voorrang, op het nationale recht. Een mogelijke vervolgvraag is dan of elk stukje EU recht, dus bijv. ook een stukje tertiair Unierecht, voorrang heeft op nationaal recht (inclusief dus fundamentele bepalingen uit nationale Grondwetten). Het antwoord hierop is dat in de literatuur door nationaal Grondwettelijke Hoven is gedebatteerd, zie paragraaf IV-8. Uit een Europees rechtelijk perspectief is het belangrijk om aan te merken dat het EU recht zelf een mogelijkheid biedt om nationale bepalingen die de nationale identiteit bevatten, zoals Grondwettelijke bepalingen, voorrang te geven op het EU recht, zie art. 4(2) VEU.

1 Zie: Vo. 295/91, opvraagbaar via: http://eur-lex.europa.eu/resource.html?uri=cellar:439cd3a7-fd3c-4da7- 8bf4-b0f60600c1d6.0009.02/DOC_1&format=PDF.

Zie paragraaf IV-6 t/m 8 en onder paragraaf ‘Verplichting voor de rechter tot toepassing van de nationale wet’ van het arrest Costa/ENEL.

VRAAG 4: Artikel 63 VWEU (in verdrag): Artikel 63 VWEU (in verdrag):

‘’1. In het kader van de bepalingen van dit hoofdstuk zijn alle beperkingen van het kapitaalverkeer tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen verboden.
2. In het kader van de bepalingen in dit hoofdstuk zijn alle beperkingen van het betalingsverkeer tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen verboden.’’

Art. 63 VWEU herschreven zodat hij onvoldoende duidelijk is en niet onvoorwaardelijk:

“1. In het kader van de bepalingen van dit hoofdstuk zijn sommige beperkingen van het kapitaalverkeer tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen verboden. De EU kan maatregelen en/of bepaalde regelgeving treffen om te bepalen welke beperkingen niet toegestaan zijn.”

Onderbouwing: Door ‘alle’ voor ‘sommige’ te vervangen wordt de bepaling onvoldoende duidelijk. Want wat zijn dan deze sommige beperkingen? Die zullen natuurlijk uitgewerkt worden in overige regelgeving. Door de bepaling afhankelijk te maken van nadere maatregelen/regelgeving is de bepaling voorwaardelijk geworden.

Zie paragraaf IV-47 en 48.

VRAAG 5: Er dient gezocht te worden naar één bepaling per richtlijn die rechtstreekse werking kan hebben (die dus voldoende duidelijk & onvoorwaardelijk is) en waarbij door het inroepen van deze bepaling ten laste van de overheid dit negatieve gevolgen voor een derde heeft (driehoeksituatie= louter negatieve gevolgen zoals in Wells en Salburg flughaven).

Van toepassing in het kader van richtlijn 94/22/EG, is, bijvoorbeeld artikel 4 sub b . In deze bepaling wordt vermeld: ‘’de lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat...sub b, de duur van de vergunning niet langer is dan noodzakelijk om de activiteiten waarvoor de vergunning wordt verleend, te verrichten.’’ De formule ‘niet langer dan noodzakelijk’ is het wellicht niet 100% duidelijk, maar ‘voldoende duidelijkheid’ is het wel. Het feit dat per geval moet worden gekeken naar wat ‘noodzakelijk’ is, zit ook niet in de weg voor onvoorwaardelijkheid, nu er geen publieke belangen zijn die moeten worden gebalanceerd. Als de buurman een beroep hierop doet, dat de vergunning voor een langere periode is verstrekt dan noodzakelijk is om de activiteiten te verlenen, en de bevoegde instantie trekt de vergunning in dan leidt een derde (de vergunninghouder) hiervan nadeel. Deze zijn louter negatieve gevolgen op grond van Wells en Salburg flughaven. Dit is maar één voorbeeld. Zo komen er in deze richtlijn nog meer opsommingen die voldoende duidelijk & onvoorwaardelijk zijn.

In het kader van richtlijn 96/61/EG kan gerefereerd worden naar bijvoorbeeld artikel 8, die bepaalt dat: “Onverminderd andere eisen op grond van nationale of communautaire voorschriften verleent de bevoegde autoriteit een vergunning die voorwaarden bevat welke garanderen dat de installatie voldoet aan de eisen van deze richtlijn, of weigert zij de vergunning

wanneer dat niet het geval is.” Wat de plicht is, is duidelijk; de overheid moet vergunningen toekennen of weigeren op grond van bepaalde criteria. Deze criteria zijn waarschijnlijk niet 100% duidelijk, maar dit is ook niet vereist voor RW. Het feit dat nadere eisen kunnen worden gesteld op nationale niveau, staat ook niet in de weg aan onvoorwaardelijkheid. Deze nadere eisen zijn louter eventueel en ze vallen buiten de reikwijdte van de vereisten van de richtlijn. Indien een vergunning wordt verleent in strijd met de criteria die zouden moeten gelden op grond van de richtlijn kan een derde hierop zich beroepen tegen het bevoegde gezag die de vergunning heeft verleent door beroep te maken op artikel 8. Indien geslaagd, leidt dit tot het intrekken van de vergunning dus tot louter negatieve gevolgen.

In het kader van richtlijn 96/62/EG kan gerefereerd worden naar, bijvoorbeeld, artikel 7, lid 1, die bepaalt “De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de grenswaarden

worden nageleefd.” Dit is een duidelijk en onvoorwaardelijk verplichting. Zou een lidstaat een vergunning toekennen voor het uitstoot van stoffen die leiden tot een overtreding van de grenswaarden, zou een derde op artikel 7 zich kunnen beroepen om deze vergunning te vernietigen, dus tot louter negatieve gevolgen.

In het kader van richtlijn 2001/42/EG kan gerefereerd worden naar bijvoorbeeld de verplichting op grond van artikel 3, lid 1 juncto lid 2, sub a , die bepaalt dat:

“1. Een milieubeoordeling wordt uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 9, voor de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde plannen en programma's die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben.
2. Onverminderd lid 3, wordt een milieubeoordeling gemaakt van alle plannen en programma's.

a) die voorbereid worden met betrekking tot landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening of grondgebruik en die het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor de in bijlagen I en II bij Richtlijn 85/337/EEG genoemde projecten,”

Er is geen spreken van discretionaire ruimte voor de lidsrtaten. De verplichting om een m.e.r. uit te voeren in duidelijk verwordt en niet onderworpen aan discretionaire ruimte die het balanceren van publieke belangen door de wetgevende of uitvoerende macht vereist.

Zie paragraaf IV-72 t/m 81. VRAAG 6:

Bijvoorbeeld uitstoot Co2. De richtlijn moet voldoende duidelijk & onvoorwaardelijk zijn voor rechtstreekse werking. Co2 uitstoot gaat via emissiehandel, maar dat doet nu even niet ter zake.

Artikel 1

De vergunning tot co2 uitstoot worden verleend door de lidstaat aan een onderneming gedurende een bepaalde tijd X waarin in deze periode niet het plafond van uitstoot (hoeveelheid X) mag worden overschreden. De onderneming moet aantonen dat hij niet over deze hoeveelheid X heen gaat middels een productieplanning.

Buurman doet beroep op nietigheid vergunning met als grondslag de richtlijn die een bepaalde hoeveelheid X voorschrijft ten laste voor het bestuursorgaan dat de vergunning verstrekt heeft omdat hij in de walmen van de fabriek wegzweeft. Als de vergunning wordt

ingetrokken heeft dit negatieve gevolgen voor de fabriek, die moet immers uitstoten om productie te kunnen maken.

Zie paragraaf IV-72 t/m 81. VRAAG 7:

Richtlijnen hebben geen horizontale werking ( Facini Dori) en omgekeerde verticale werking (Kolpinghuis). Het begrip lidstaat moet echter ruim worden opgevat blijkt uit Marshall. De aandelen van LS zijn allemaal in handen van de lidstaat. Als dit niet het geval was, dan was er niet zoveel te vrezen, want er kan simpel weg geen horizontale werking zijn. Doordat het begrip lidstaat ruim is zijn we echter toch op een verticale werking-situatie uitgekomen (burger roept de richtlijn in jegens de lidstaat-overheid). De burger kan dus een beroep doen op de richtlijn mits deze voldoende duidelijk & onvoorwaardelijk is. Dat is hier het geval. Voldoende duidelijk is dat de lidstaten maatregelen zullen treffen om te verzekeren dat contractuele bedingen aangaande de opslag van persoonsgegevens tot stand komen na individuele onderhandelingen. Her verplichting om individuele bedingen te gebruiken hoeft ook niet te worden nader bepaald door de lidstaten of ander partijen. Er is dus geen ruime voor een discretionaire afweging van publieke belangen. Dit is dus anders dat we hebben gezien in Francovich. Hierdoor is deze bepaling ook onvoorwaardelijk. LS heeft ze opgenomen in de algemene voorwaarden. Het is niet voldoende om te stellen dat de reizigers op de hoogte zijn van hun persoonlijke gegevens in de algemene voorwaarden, want hiermee moeten zij akkoord gaan willen zij de dienst kunnen afnemen (treinvervoer).

VRAAG 8: In Simmenthal II is uitgemaakt dat het gehele Unierecht, incl. de Verdragen en secundaire wetgeving voorrang heeft boven het nationale recht, waaronder ook de grondwetten vallen! Door het oprichten van de EU hebben de lidstaten namelijk een nieuwe en autonome orde in het leven geroepen die hen bindt. Het zou onverenigbaar zijn als de Uniewetgever ondergeschikt is aan nationaal recht (Costa-ENEL). Het verdrag van Lissabon codificeert deze bovenstaande rechtspraak. Rechtstreekse werking betekent dat een regel inroepbaar is voor de nationale rechter. Rechtstreekse werking maakt de uitvoering van de voorrang van het unierecht mogelijk, doordat het EU-recht inroepbaar is bij de nationale rechter. De voorwaarden voor rechtstreekse werking zijn dat de bepaling voldoende duidelijk & onvoorwaardelijk moet zijn. Voorrang d.m.v. rechtstreekse werking ziet op

  • Primair Unierecht (VEU& VWEU) blz. 184;

  • Algemene rechtsbeginselen blz. 187;

  • Secundair Unierecht (verordeningen, richtlijnen, internationale overeenkomsten en jurisprudentie) blz. 189;

  • Verordeningen blz. 189;

  • Besluiten blz. 192;

  • Richtlijnen blz. 193;

  • Volkenrecht blz. 210;

  • Nationaal procesrecht (eigen bevoegdheid lidstaten) blz. 212.

 

Zie paragraaf IV-44 t/m 107.

VRAAG 9: Als voorbeeld kan zowel eens, oneens of onbepaalbaar worden beargumenteerd.

Onbepaalbaar: In Mangold wordt aangenomen dat zowel horizontale als verticale werking wordt aangenomen voor algemene rechtsbeginselen. Mangold kon de richtlijn niet inroepen tegenover zijn werkgever (private partij) omdat er geen horizontale rechtstreekse werking is bij richtlijnen. Het Hof bepaalde dat deze richtlijn een nadere uitwerking vormde van een algemeen beginsel van gelijke behandeling. Dit beginsel kan worden ingeroepen tegen een ieder en het is aan de nationale rechter om de volle werking van dit beginsel te verzekeren door strijdige nationale bepalingen buiten toepassing te laten.

Eens. Ja omdat, algemene rechtsbeginselen volgens Hartkamp uit Assers Europees recht gelijk staan in rang met het primaire recht (VEU-VWEU). Hierdoor gaan deze beginselen boven het niveau van richtlijnen en ander secundair recht. Dat horizontale werking in de visie van Asser wordt aangenomen is te verdedigen.

Oneens. Oneens omdat algemene rechtsbeginselen ongeschreven recht zijn en dit komt de rechtszekerheid voor private partijen niet ten goede en tevens is het om deze reden niet erg geschikt om in horizontale situaties toe te passen. Inzake verticale situaties is de rechtstreekse werking beter te verdedigen, omdat de burger hier het beginsel zou inroepen tegenover de machtige overheid van de lidstaat.

Zie paragraaf IV-54 en 55. CASUS 1:

  1. Een beroep op staatsaansprakelijkheid is geen optie want hij wilt het besluit aanvechten en niet de vergoeding voor de schade.
  2. Richtlijn conforme interpretatie is ook geen optie, omdat dit niet contra legem (tegen de nationale wet in; 1e voorwaarde) kan & er moet wel nationaal recht zijn (2e voorwaarde) om te kunnen interpreteren. Hier is er wel sprake van nationaal recht, maar dan gaat de rechter tegen het eigen nationale recht in en dat is niet toegestaan. De nationale wet moet ruimte bieden voor richtlijn conforme interpretatie. Dat is hier niet het geval.
  3. Objectieve rechtmatigheidstoetsing bestaat niet meer of heeft nooit bestaan. Discussiepunt in de literatuur. Indien de LS beleidsvrijheid heeft, impliceert dat een regel die niet voorwaardelijk is, maar juist onvoorwaardelijk (afhankelijk van nog een handelingeen handeling die voortvloeit uit de beleidsvrijheid). De objectieve rechtmatigheidstoetsing valt aldus samen met de rechtstreekse werking. De problematiek uit de casus dient opgelost te worden met de rechtstreekse werking, zie punt 4.
  4. Rechtstreekse werking is de juiste optie. Zie de arresten eg. Van Duyn en Kraaijeveld. Het is een geval van verticale RW dus dit kan. De richtlijn in voldoende duidelijk, ondanks het feit dat de formule ' die mogelijkerwijs kan' niet echt duidelijk is. 100% duidelijkheid is niet vereist bij RW. Verder is de bepaling onvoorwaardelijk. Er is wellicht een optie maar de optie betreft een rekenmethode en niet een keuze tussen fundamentele waarden.

Zie paragraaf IV-47 t/m 92.

Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.