Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.Inhoudsopgave HoorcollegesHoorcollege 1: Klinisch redeneren diarreeHoorcollege 2: epidemiologie darmmaligniteitenHoorcollege 3: Immunologie van de darm.Hoorcollege 4 + 5: IBD inleiding en therapieHoorcollege 6: Ondervoeding bij darmziektenHoorcollege 7: AnemieHoorcollege 8: SikkelcelziekteHoorcollege 9: Sociale psychologie 1VaardigheidsonderwijsVO 1: Endoscopie van de tractus digestivusVO 2: Een patiënte met gewichtsverlies en buikpijnVO 3: AnemieZelfstudieopdrachtenZO1: Heterogeniteit H. pyloriZO2: Bloedarmoede: oorzaken en behandelingZO3: Stoornissen in zout- en watertransport door de darmZO4: Diarree met bloed en slijm Vanuit een symptoom waarmee een patiënt op je spreekuur komt, moet je een differentiaaldiagnose (DD) in je hoofd hebben, om uiteindelijk (goede) vragen te kunnen stellen. Daarom is voorkennis belangrijk, in dit geval is het belangrijk om te weten wat diarree is....


Access options

      How do you get full online access and services on JoHo WorldSupporter.org?

      1 - Go to www JoHo.org, and join JoHo WorldSupporter by choosing a membership + online access
       
      2 - Return to WorldSupporter.org and create an account with the same email address
       
      3 - State your JoHo WorldSupporter Membership during the creation of your account, and you can start using the services
      • You have online access to all free + all exclusive summaries and study notes on WorldSupporter.org and JoHo.org
      • You can use all services on JoHo WorldSupporter.org (EN/NL)
      • You can make use of the tools for work abroad, long journeys, voluntary work, internships and study abroad on JoHo.org (Dutch service)
      Already an account?
      • If you already have a WorldSupporter account than you can change your account status from 'I am not a JoHo WorldSupporter Member' into 'I am a JoHo WorldSupporter Member with full online access
      • Please note: here too you must have used the same email address.
      Are you having trouble logging in or are you having problems logging in?

      Toegangsopties (NL)

      Hoe krijg je volledige toegang en online services op JoHo WorldSupporter.org?

      1 - Ga naar www JoHo.org, en sluit je aan bij JoHo WorldSupporter door een membership met online toegang te kiezen
      2 - Ga terug naar WorldSupporter.org, en maak een account aan met hetzelfde e-mailadres
      3 - Geef bij het account aanmaken je JoHo WorldSupporter membership aan, en je kunt je services direct gebruiken
      • Je hebt nu online toegang tot alle gratis en alle exclusieve samenvattingen en studiehulp op WorldSupporter.org en JoHo.org
      • Je kunt gebruik maken van alle diensten op JoHo WorldSupporter.org (EN/NL)
      • Op JoHo.org kun je gebruik maken van de tools voor werken in het buitenland, verre reizen, vrijwilligerswerk, stages en studeren in het buitenland
      Heb je al een WorldSupporter account?
      • Wanneer je al eerder een WorldSupporter account hebt aangemaakt dan kan je, nadat je bent aangesloten bij JoHo via je 'membership + online access ook je status op WorldSupporter.org aanpassen
      • Je kunt je status aanpassen van 'I am not a JoHo WorldSupporter Member' naar 'I am a JoHo WorldSupporter Member with 'full online access'.
      • Let op: ook hier moet je dan wel hetzelfde email adres gebruikt hebben
      Kom je er niet helemaal uit of heb je problemen met inloggen?

      Join JoHo WorldSupporter!

      What can you choose from?

      JoHo WorldSupporter membership (= from €5 per calendar year):
      • To support the JoHo WorldSupporter and Smokey projects and to contribute to all activities in the field of international cooperation and talent development
      • To use the basic features of JoHo WorldSupporter.org
      JoHo WorldSupporter membership + online access (= from €10 per calendar year):
      • To support the JoHo WorldSupporter and Smokey projects and to contribute to all activities in the field of international cooperation and talent development
      • To use full services on JoHo WorldSupporter.org (EN/NL)
      • For access to the online book summaries and study notes on JoHo.org and Worldsupporter.org
      • To make use of the tools for work abroad, long journeys, voluntary work, internships and study abroad on JoHo.org (NL service)

      Sluit je aan bij JoHo WorldSupporter!  (NL)

      Waar kan je uit kiezen?

      JoHo membership zonder extra services (donateurschap) = €5 per kalenderjaar
      • Voor steun aan de JoHo WorldSupporter en Smokey projecten en een bijdrage aan alle activiteiten op het gebied van internationale samenwerking en talentontwikkeling
      • Voor gebruik van de basisfuncties van JoHo WorldSupporter.org
      • Voor het gebruik van de kortingen en voordelen bij partners
      • Voor gebruik van de voordelen bij verzekeringen en reisverzekeringen zonder assurantiebelasting
      JoHo membership met extra services (abonnee services):  Online toegang Only= €10 per kalenderjaar
      • Voor volledige online toegang en gebruik van alle online boeksamenvattingen en studietools op WorldSupporter.org en JoHo.org
      • voor online toegang tot de tools en services voor werk in het buitenland, lange reizen, vrijwilligerswerk, stages en studie in het buitenland
      • voor online toegang tot de tools en services voor emigratie of lang verblijf in het buitenland
      • voor online toegang tot de tools en services voor competentieverbetering en kwaliteitenonderzoek
      • Voor extra steun aan JoHo, WorldSupporter en Smokey projecten

      Meld je aan, wordt donateur en maak gebruik van de services

      Check page access:
      JoHo members
      Check more or recent content:

      Stofwisseling - Geneeskunde - Bundel

      Samenvatting Stofwisseling II week 5 (verplichte stof)

      Samenvatting Stofwisseling II week 5 (verplichte stof)

      Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014. De online samenvattingen zijn nog te gebruiken.


      Verplichte Literatuur Week 5

      Acute diarree

      Acute diarree komt veel voor. Meestal is het een milde aandoening, die vanzelf weer over gaat. Maar het kan zich ook ontwikkelen tot een levensbedreigende aandoening. Acute diarree duurt minder dan 3 weken. Bij diarree hebben mensen vaak een hogere ontlastingsfrequentie en toegenomen vochtinhoud van de ontlastig.

       

      Fysiologie

      In de normale situatie komt er per dag 9 liter vocht in de dunne darm. De dunne darm neemt daar een groot deel van op, zodat gemiddeld 1-2 liter vocht overblijft om vervolgens naar de dikke darm te gaan. Van deze 1-2 liter wordt het meeste opgenomen, er is nog ongeveer 100 mL aanwezig in de ontlasting. Het colon kan maximaal 3-5 liter vocht opnemen per dag. Als er meer aanbod aan het colon is, zal er diarree ontstaan. Er is sprake van diarree als het gewicht van de ontlasting >200g is.

      Het vocht in de darmen wordt op verschillende manieren opgenomen:

      -                  Passieve osmose van water. Dit gebeurt zowel in de dunnen als dikke darm. 

      -                  Actief transport over het basaalmembraan, dit wordt gestimuleerd door de Na+ gradiënt (in stand gehouden door de Na/K-pomp).

      -                  Cotransport met suikers en aminozuren

       

      Diarree

      Er zijn vier belangrijke pathofysiologische mechanismen die diarree kunnen veroorzaken.

       

      1.               Osmotische diarree

      Osmotische diarree ontstaat als een stof die niet absorbeerbaar is accumuleert in de dunne darm. De osmotische gradiënt, die hierdoor wordt opgebouwd, leidt ertoe dat water uit plasma naar het lumen van de dunne darm migreert, met waterige diarree als gevolg. Wanneer de slecht absorbeerbare stof uit het voedsel geëlimineerd wordt zal de diarree meestal verdwijnen.

      Voorbeelden van osmotische diarree zijn:

                  Carbohydraatmalabsorptie (lactaatdeficiëntie)

                  Magnesiumzouten

                  Lactulose

                  Malabsorptiesyndromen

                  Resectie van maag en dunne darm

       

       

      2.               Secretoire diarree

      Bij een verlaagde ionresorptie of verhoogde ionsecretie door de dunne darm ontstaat secretoire diarree. Meestal wordt dit veroorzaakt door bacteriële toxine. Het nemen van ander voedsel of vasten zal geen invloed hebben op de diarree. Vaak heeft de ontlasting een erg groot volume (>1 liter/ dag)

      Voorbeelden van secretoire diarree zijn:

                  Bacteriële endotoxines, bijv. cholera

                  Non-osmotische laxantia

                  Galzouten

      Hormoonproducerende maligniteiten, zoals gastrinoom.

       

      Bron: http://www.atsu.edu/faculty/chamberlain/Website/Lects/toxin2.jpg

       

                  Exudatieve diarree

      Inflammatie van de dunne darm leidt tot schade aan de mucosa. Inflammatie van de dikke darm leidt vaak tot bloederige diarree.

      Voorbeelden van exudatieve diarree zijn:

                  IBD (Morbus Crohn en Colitis Ulcerosa)

                  Infecties aan het maagdarmkanaal (bacterieel/ viraal/ parasitair)

                  Gluten overgevoeligheid

                  Bestralingsschade      

                  Coloncarcinoom

                  Diverticulitis

       

      3.               Versnelde motiliteit

      Bij een versnelde passage van voedsel is er minder tijd voor opname en kan er diarree ontstaan.

      Voorbeelden van verhoogde motiliteit met waterige diarree als gevolg.....read more

      Access: 
      Public
      Samenvatting Stofwisseling I week 2

      Samenvatting Stofwisseling I week 2

      Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014. De online samenvattingen zijn nog te gebruiken.


       

      Hoorcollege 4

       

      De tractus digestivus is een 9 meter lange buis die loopt van mond tot anus. De buis bestaat uit de mond, de pharynx (keelholte), de oesophagus, de maag, de dunne darm (ca. 6 m) en de dikke darm. Daarnaast zijn er een aantal klieren die hun product afgeven aan het lumen van de buis. Zo heb je speekselklieren, de lever/galblaas, de pancreas (exocriene secretie pancreassappen) en verder vele kleine klieren (bijvoorbeeld in de wand van de maag).

       

      Oesophagus

      De oesophagus heeft een transportfunctie en verbindt de pharynx met de maag. Qua spijsvertering gebeurt er vrij weinig. De belangrijkste functie van de slokdarm is het passeren van de thorax. Door zijn verloop door de thorax worden er specifieke eisen gesteld aan de bouw van de slokdarm. De druk in de thorax is lager dan de druk in het abdomen. Dit heeft te maken met de ademhaling, longen zijn namelijk elastisch en hebben de neiging om in elkaar te klappen. Om dit te voorkomen moet er rond de longen een lage druk heersen. In de thorax heerst dus een sub atmosferische druk. Benige componenten maken deze lage druk mogelijk. Zij geven de stevigheid die hiervoor nodig is.

       

      In het abdomen is een hoge druk nodig om alle organen die zich hier bevinden op de juiste plaats te houden. Om deze hoge druk mogelijk te maken bestaat het abdomen voornamelijk uit spieren.

       

      De oesophagus heeft aan het begin en aan het eind een kringspier. Deze kringspieren kunnen de oesophagus afsluiten van de mondholte en van de maag. Een dergelijke kringspier wordt een sfincter genoemd. De sfincter die de mondholte kan afsluiten van het begin van de oesophagus wordt de upper esophageal sfincter genoemd, ofwel UES. De sfincter die het eind van de oesophagus kan afsluiten van de maag wordt de lower esophageal sfincter genoemd, ofwel LES. Door de lage druk in de thorax zou de slokdarm zonder UES (upper esophageal sfincter) slijm en lucht aanzuigen vanuit de pharynx en zonder LES (lower esophageal sfincter) maaginhoud aanzuigen vanuit de maag. De LES is in staat om een hoge druk te genereren en is een functionele sfincter. Deze sfincter is moeilijk waar te nemen of te voelen. Het wordt daarom een fysiologische sfincter genoemd. Naast de LES zorgt ook het.....read more

      Access: 
      Public
      Sturing en stofwisseling colleges deel 5

      Sturing en stofwisseling colleges deel 5

      Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


      HC 25 – Obesitas en Metabool Syndroom

      Obesitas en type 2 diabetes zijn veel voorkomende problemen onder de Nederlandse bevolking. Bij een BMI van 25 tot 30 is er sprake van overgewicht. Hierboven is er sprake van obesitas. Bij een BMI van hoger dan 40, dan is er sprake van morbide obesitas. In Nederland heeft 50% van de volwassen bevolking een BMI van hoger dan 25. Dit is in de loop van de jaren steeds meer geworden. Bij overgewicht is er een veel groter risico op bepaalde ziekten:

      • Cardiovasculaire ziektes (CVZ), zoals coronaire hart ziekte (CHZ), cerebrovasculair incident (CVA) en trombose
      • Type 2 Diabetes Mellitus
      • Maligniteiten, in onder andere borst, ovarium en prostaat.

      Een grafiek waarin het relatieve risico op een bepaalde ziekte (zoals diabetes en astma) is uitgezet tegen het BMI, is een exponentiële curve. Dit laat zien dat een stijging van het BMI een ernstige stijging van het relatieve risico ten gevolge kan hebben. Verder is het zo dat als de middel omvang toeneemt, dat dan de kans op kanker ook toeneemt.

      Het percentage van de bevolking dat een chronische aandoening heeft, neemt toe met de leeftijd. Bij 25-39 jaar is er al 40% met een chronische aandoening. Deze chronische ziekte prevalentie is dus zeer hoog. Ziektes die hieronder vallen, zijn onder andere astma, diabetes en reuma.

      Bij overgewicht is de energiebalans uit balans: er is meer energie inname dan verbruik. Patiënten met overgewicht eten niet per definitie meer dan een persoon zonder overgewicht. Het gaat uitdrukkelijk om de balans tussen inname en verbruik. Dit verbruik wordt bepaald door de stofwisseling en lichamelijk activiteit. Het kan dus ook zo zijn dat iemand genetisch bepaald een verminderde stofwisseling heeft, waardoor hij overgewicht krijgt.

      Wat gebeurt er nou precies als iemand meer vet krijgt? Vetweefsel gaat groeien, waarna er een aantal dingen gebeuren die tot complicaties leiden. Er is macrofaag infiltratie in het vet weefsel. Daar gaan de macrofagen cytokines produceren. Cytokines zijn ontstekingsmediatoren: ze gaan een laaggradige ontsteking veroorzaken. Deze cytokines zijn dus proinflammatoir. Daarnaast gaan ze factoren maken die trombose bevorderen: trombogene factoren/trombokines. Als de vetcellen groter worden, dan gaan ze hormonen maken: adipokines. Deze hormonen hebben meestal negatieve effecten op de stofwisseling.

      Obesitas leidt dus tot de productie van cytokines, adipokines en trombokines. Dit is niet per definitie zo. Er zijn een aantal factoren die van belang zijn bij de productie van deze stoffen: leeftijd, genen en fysieke fitness. Hoe ouder iemand is, hoe meer inflammatie er zal zijn. Hoe fitter iemand is, hoe minder inflammatie en dus hoe minder problemen met de stofwisseling. Als deze stoffen wel ontstaan,.....read more

      Access: 
      Public
      Collegeverslagen Stofwisseling I, week 5 (gebaseerd op 2012-2013)

      Collegeverslagen Stofwisseling I, week 5 (gebaseerd op 2012-2013)

      Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


      College 11

      Obesitas is een chronische ziekte waarbij er een zodanig overmatige vetstapeling in het lichaam bestaat, dat dit aanleiding geeft tot gezondheidsrisico's.

       

      Kwantiteit van vetstapeling: hoeveel vet is er

      Gewicht en vet gaan vaak samen. Er zijn verschillende manieren om vet te meten:

      • Onderwaterweging. Iemand wordt ondergedompeld in water en je weegt het gewicht onder water. Via een formule en het gewicht boven water kun je vet meten. De dichtheid van vet is kleiner dan die van andere componenten in je lichaam, waardoor iemand met veel vet een negatief gewicht kan hebben onder water. Probleem: Nederland heeft twee geschikte baden om dit te doen.

      • huidplooimeting met een tang voor de biceps, achter de triceps, onder het schouderblad en boven het heupbeen. De gevonden waarden vergelijk je met een tabel. Uit de som van de vier plooien bereken je de hoeveelheid vet. Deze meting is niet heel betrouwbaar. Elke onderzoeker meet andere waarden en hoe meer vet je hebt, hoe onbetrouwbaarder de meting wordt.

      • Levensverzekeringstabellen gingen uit van het ideale gewicht, waarbij de minste ziektekosten werden gemaakt. Deze tabellen gebruikte men vroeger.

      • Quetelet-index of Body Mass Index (BMI) wordt tegenwoordig het meest gebruikt. De Belg Quetelet verzon in 1902 deze formule: BMI = gewicht (kg) / (lengte (m))2 .

      Een BMI > 25 betekend overgewicht. Een BMI>30 betekent obesitas. Bij kinderen en bodybuilders klopt de formule niet.

       

      Kwaliteit van vetstapeling: waar zit het vet

      De plaats van vet, verklaart het risico op ziektes. Er zijn twee soorten figuren voor mensen:

      • appelfiguur. Deze mensen hebben een centrale of androïde vetverdeling met veel vet in de buikholte, rond organen. Dit heet ook wel visceraal of intra-abdominaal vet.

      • peerfiguur. Deze mensen hebben een perifere of gynoïde ververdeling. Ze hebben vet rond de dijen en heupen, genaamd subcutaan vet.

       

      Viscerale vetcellen

      Subcutane vetcellen

      gezondheidsrisico

      groot

      veel minder / bijna niet

      celgrootte

      groter

      kleiner

      cel insulineresistentie

      groter

      kleiner

      celdoorbloeding

      beter

      slechter

      celturnover (verversing) van vrije vetzuren

      sterk verhoogd

      lager

      celgevoeligheid voor hormoon gevoelige lipases (voor turnover)

      gevoeliger

      minder gevoelig

      adipocytokineproductie

      meer

      minder

      Vetcellen maken ook een.....read more

      Access: 
      Public
      Stofwisseling II stamplijst

      Stofwisseling II stamplijst

      Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


      Stamplijst

      WEEK 1

      Endocrien orgaan

      Maakt stof die wordt afgegeven aan de bloedbaan

      Hypothalamus, schildklier, bijnier, pancreas, ovaria, testes

      Endocrien vs neuraal

      Endocrien

      • Doel: bloedbaan

      • Specificiteit signaal bepaald door type receptor

      • Ligand-receptor interactie

      Neuraal

      • Doel: weefsel

      • Specificiteit signaal bepaald door plaats van afgifte

      • Ligand-receptor interactie

      Leptine

      Hormoon dat wordt afgegeven door vetweefsel

      Functie

      • Remming centrum voor voeding hypothalamus

      Peptides

      Dubbelfunctie: kunnen zowel hormoon als neurotransmitter zijn

      Hormoon(achtigen)

      Peptiden

      • Uit eiwitten

      • Voorbeelden: ACTH, PTH

      Aminozuren

      • Worden afgesplitst

      • Voorbeeld: thyroxine (vanuit thyronine)

      Vetachtig

      • Voorbeeld: cholesterol (wordt opgenomen in bijvoorbeeld bijnier, waar weer cortisol gevormd wordt)

      Tripeptides

      • Vaak productie in hypothalamus om hypofyse aan te sturen

      • Voorbeeld: TSH

      Lipofiel vs hydrofiel

      • Lipofiel goed diffunderen over membraan

      • Hydrofiel goed oplosbaar in bloed, lipofiele stoffen hebben hiervoor een transporteiwit nodig

      Vrije fractie

      • Deel van hormoon dat oplost in het bloed

      • Dit deeltje is biologisch actief

      Synthese hormonen

      Algemeen

      • DNA > mRNA > translatie tot pre-eiwitten > (pro-hormonen) >

      Hypothalamus

      • Activatie hypofyse tot afgifte trofische hormonen

      • Aanzet tot productie endocrien orgaan

      • Negatieve feedback of hypofyse en hypothalamus

      Hormoon

      • Wordt geactiveerd en activeert zelf target

      • Effect zorgt voor feedback

      • Niveau en effect hormoon op vaste concentratie

      • Indirecte terugkoppeling

      Invloeden hormonen

      Hormonen beïnvloeden elkaar

      De tijd heeft invloed op de plasmaspiegels van bepaalde hormonen, zoals cortisol en groeihormoon. Deze worden heel pulsatiel afgegeven.

      Eiwitbinding heeft invloed op de biologisch actieve en gebonden verhouding in het bloed.

      • Bij eiwitverlies wordt deze verhouding anders en dus ook de activiteit

      Slapen

      • Tijdens de slaap stijgt de concentratie van groeihormoon en prolactine

      Stress.

      • De belangrijkste stresshormonen zijn cortisol voor chronische stress en adrenaline voor acute stress

      • Bij stress komen ook ACTH, groeihormoon en prolactine vrij

      Vasten en voedsel

      Hypoglykemie.

      De menstruele cyclus

      • Zwangerschap beïnvloedt de hormoonspiegels.

      Medicatie

      Ziekte

      Puberteit

      ACTH

      Peptide

      Synthese

      • Gamma-MSH + CLIP

      Functie

      • Activatie bijnier tot opname cholesterol

      .....read more
      Access: 
      Public
      Bulletpoint samenvatting Stofwisseling I

      Bulletpoint samenvatting Stofwisseling I

      Beknopte samenvatting van het gehele vak.

      Stamplijst Stofwisseling l

      .....read more
      • Term/proces/..

      Bijbehorende informatie/definitie

      • Atwater factoren

      Kcal/gram eiwit:4, vet:7, koolhydraten:4, alcohol:7

      • Gebalanceerd dieet

      Eiwitten: 15%, vetten 35%, koolhydraten 55%

      • Glucose verbindingen

      1-4 en 6-6 dwars

      • Triacylglycerol

      Glycerol en vetzuren (3)

      • α-amylase

      Verteringsenzym koolhydraten; speekselamylase en pancreas amylase

      • Gastrine

      Gesecreteerd door G-cellen (in lamina propria van de fundus), hormoon dat zorgt voor stimulatie mest (ECL) cel die parietaalcellen aanzet tot secreteren (HCl)

      • Histamine

      Pariëtaalcel stimulerend hormoon,bevindt zich in granules in mestcellen, stimuleert pariëtaalcel tot HCl secretie

      • Papilla van Vater

      Uitmonding ductus choledochus en ductus pancreaticus in duodenum

      • Sfincter van Oddi

      Sfincter rondom de papilla van Vater die doorstroomhoeveelheid van gal en pancreassap in het duodenum reguleert

      • Secretine

      Hormoon, productie door S- cellen in crypten van Lieberkühn, toenam water en bicarbonaatsecretie van de Brunnerklieren, verhoogt insuline secretie

      • CCK

      Cholecystokinine, stimuleert contractie galblaas, aanspanning gastroduodenale sfincter, stimuleert pancreas enzymen

      • Gal

      Leverproduct, uitgescheiden bij aanwezigheid CCK, dispergeren vetten. Bestaat uit galzouten, glucuronzuur en billirubine

      • Enterokinase

      Stimuleert omzetting trypsinogeen in trypsine

      • Trypsinogeen

      Pro-enzym van trypsine, geactiveerd onder invloed van enterokinase

      • Trypsine

      Darmenzym welke zorgt voor activering van vele verteringsenzymen

      • Permeabiliteit

      Mate van doorlaatbaarheid van stoffen door het membraan. Wel: vetzuren, kleine, nonpolaire, dus ongeladen stoffen. Niet: polaire, grote geladen stoffen. +/- water, urea

      • Ionkanaal

      Kanaal om ionen over het membraan te brengen

      • Transporter

      Symporter, antiporter, uniporter

      • Carrier

      ATP afhankelijk, verzadigbaar, competitie!

      • SGLT

      Opname glucose uit lumen dunne darm, tegen concentratie gradient in

      • GLUT’s

      1/3 – alle cellen, 2 pancreas/lever/darm, 4 spierweefsel/vetweefsel (insuline gereguleerd), 5 fructoseabsorptie (darm)

        Access: 
        Public
        Oefenpakket: Oefenvragen Stofwisseling I

        Oefenpakket: Oefenvragen Stofwisseling I

        Oefenvragen met antwoorden gebaseerd op de afgelopen jaren.


        Oefententamen Stofwisseling l

        NB: de antwoorden bij dit oefententamen zijn onder voorbehoud. De antwoorden op de open vragen zijn indicaties.

        1.      Een enzym, dat van groot belang is voor de vertering van ons voedsel, maar zelf niet de omzetting van enige voedselcomponent katalyseert, is:

        a.      Pepsine

        b.      Trypsine

        c.      Enterokinase

        d.      Amylase

        e.      Pancreas lipase

        2.      De bloedsuikerspiegel van een proefpersoon in een GTT test is op tijdstip t=2 uur lager dan de t=0 waarde. Uit dit gegeven kun je afleiden, dat de proefpersoon:

        a.      Diabetes mellitus type 1 heeft

        b.      Diabetes mellitus type 2 heeft

        c.      Niet nuchter was op t=0

        d.      Een normale insuline respons vertoont

        e.      Aan hepatitis lijdt
         

        3.      Het enzym, dat tijdens vasten niet door glucagon gestimuleerd wordt, is:

        a.      Glycogeenfosforylase

        b.      Pyruvaatdehydrogenase

        c.      Hormoon gevoelig lipase

        d.      Fructose 2,6 bifosfatase

        e.      Glucose-6-fosfatase

         

        4.      Welke combinatie van producerende cel en product is onjuist?

        a.      G cel en Intrinsic factor

        b.      Myocyt en Glucose-6-fosfatase

        c.      Exocriene pancreas cel en pepsinogeen

        d.      Adipocyt en GLUT-4

        e.      Enterocyt en VLDL

         

        5.      Wat verklaart de afname in de stikstofuitscheiding na enkele dagen vasten?

        a.      De glucose behoefte van het lichaam neemt dan af

        b.      De nieren beginnen bij te dragen aan de gluconeogenese

        c.      De eiwitvoorraad in de spieren begint op te raken

        d.      De Cori cyclus neemt toe in capaciteit

        e.      De BMR is afgenomen

         

        6.      Welke bewering over de werking van een ‘ontkoppelaar’ is juist?

        a.      Er vindt ATP productie plaats zonder elektronentransport

        b.      Er vindt elektronentransport plaats zonder ATP productie

        c.      Zowel elektronentransport als ATP productie zijn geblokkeerd

        d.      De TCA cyclus wordt sterk geremd

        e.      Complex 1 is geblokkeerd, vanaf complex 2 is er normaal elektronentransport

         

        7.      De enige rol, die zuurstof (O2) in onze cellen speelt, is die van:

        a.      Oxidator van voedingsstoffen

        b.      Reductor van voedingsstoffen

        c.      Elektronen donor

        d.      Elektronen acceptor

        e.      Energieleverancier voor ATP vorming

         

        8.      Na een koolhydraatrijke maaltijd ontstaat er in de lever onder invloed van insuline een grote hoeveelheid acetylCOA. Dat zal voor een belangrijk deel gebruikt worden voor:

        a.      Glucose productie

        b.      Vetzuursynthese

        c.      Ketonlichaam productie

        d.      Eiwitsynthese

        e.      Ureum productie

         

        9.      Na een week vasten ontstaat er in de lever onder invloed van glucagon een grote hoeveelheid acetylCoA. Dat zal voor een belangrijk deel gebruikt worden voor:

        a.      Glucose productie

        b.      Vetzuursynthese

        c.      Ketonlichaam productie

        d.      Eiwitsynthese

        e.      Ureum productie

        10.  In de lever van een alcoholicus ontstaat door de afbraak van alcohol met.....read more

        Access: 
        JoHo members
        Notes bij het vak Sturing & stofwisseling - Geneeskunde - B1 - UL (2014-2015)

        Notes bij het vak Sturing & stofwisseling - Geneeskunde - B1 - UL (2014-2015)

        Collegeaantekeningen


        HC-01: Inleiding

        Tijdens het blok moet er een casusverslag gemaakt worden. Dit is een aanvullende eis voor dit blok, maar telt mee als cijfer voor de lijn AWV. Indien het onvoldoende wordt beoordeeld, moet er een verbeterde versie worden ingeleverd. Verder is er een deeltoets met 20 meerkeuzevragen op 24 april. De eindtoets heeft 65 vragen en wordt afgenomen op 22 mei. De stof bestaat uit de hoorcolleges, responsiecolleges, werkgroepen, practica, ensembles en studieopdrachten. De stof is niet moeilijk maar het is wel veel. De responsiecolleges hebben verschillende onderwerpen. Responsiecolleges 1, 2, 3, 4, 5, 7 en 8 gaat over de studieopdrachten en eventuele vragen over de stof. Responsiecolleges 6 en 9 zijn bedoeld om de gehele stof nog een te doorlopen. Hiervoor moeten de studenten zelf met vragen komen, deze moeten worden ingediend via het discussieforum op blackboard. Tijdens de werkgroep wordt er een presentatie van een casus voorbereid. Deze wordt gepresenteerd tijdens de ensembles.

        Stofwisseling vindt plaats in alle fases van het leven. Vooral de stofwisseling aan het begin van het leven en tijdens de zwangerschap is interessant. Tijdens deze fases is de stofwisseling anders dan tijdens de rest van het leven. Normaal gesproken komt iemand aan zijn energie door voedselinname. Bij een embryo/foetus is dit anders, zij krijgen energie via hun moeder.

        Stofwisseling gaat volgens verschillende thermodynamische wetten.

        • Nulde wet: mensen zijn homeotherm (warmbloedig) en hebben een constante temperatuur gedurende alle levensfasen

        • Eerste wet:

        • .....read more
        Access: 
        Public
        Notes bij het vak Sturing & stofwisseling - Geneeskunde - B1 - UL (2015-2016)

        Notes bij het vak Sturing & stofwisseling - Geneeskunde - B1 - UL (2015-2016)

        Deze collegenotes zijn gebaseerd op collegejaar 2015-2016.


        Thema 1: Regelkringen

        HC: Inleiding

        Tijdens het blok moet er een casusverslag gemaakt worden. Dit is een aanvullende eis voor dit blok, maar telt mee als cijfer voor de lijn AWV. Indien het onvoldoende wordt beoordeeld, moet er een verbeterde versie worden ingeleverd. Verder is er een deeltoets met 20 meerkeuzevragen op 24 april. De eindtoets heeft 65 vragen en wordt afgenomen op 22 mei. De stof bestaat uit de hoorcolleges, responsiecolleges, werkgroepen, practica, ensembles en studieopdrachten. De stof is niet moeilijk maar het is wel veel. De responsiecolleges hebben verschillende onderwerpen. Responsiecolleges 1, 2, 3, 4, 5, 7 en 8 gaat over de studieopdrachten en eventuele vragen over de stof. Responsiecolleges 6 en 9 zijn bedoeld om de gehele stof nog een te doorlopen. Hiervoor moeten de studenten zelf met vragen komen, deze moeten worden ingediend via het discussieforum op blackboard. Tijdens de werkgroep wordt er een presentatie van een casus voorbereid. Deze wordt gepresenteerd tijdens de ensembles. Stofwisseling vindt plaats in alle fases van het leven. Vooral de stofwisseling aan het begin van het leven en tijdens de zwangerschap is interessant. Tijdens deze fases is de stofwisseling anders dan tijdens de rest van het leven. Normaal gesproken komt iemand aan zijn energie door voedselinname. Bij een embryo/foetus is dit anders, zij krijgen energie via hun moeder. Stofwisseling gaat volgens verschillende thermodynamische wetten:

        • Nulde wet: mensen zijn homeotherm (warmbloedig) en hebben een constante temperatuur gedurende alle levensfasen

        • Eerste wet: behoud van energie. Alle energie uit de opgenomen voedingsstoffen manifesteert zich uiteindelijk als warmte, arbeid of groei (opslag).

        • Tweede wet: biochemische omzettingen leiden altijd tot warmteverlies zodat minder energie overblijft voor de stofwisselingsprocessen.

        • Derde wet: de lichaamstemperatuur is absoluut.

        De nulde wet

        De lichaamstemperatuur is ongeveer 37 graden met een normale variatie van 1 graden. Afwijkingen worden gediagnosticeerd door temperatuurmeting door bijv. bij het rectum. Als er afwijkingen worden gevonden kunnen er maatregelen worden genomen. Bij hypothermie (onderkoeling): kleding, verwarming etc. Bij hyperthermie (oververhitting): afkoeling met koud water en/of ijs, beschutting, ontstekingsremmers etc.

        De eerste wet

        De eenheid van energie is joule (bewegingsenergie eenheid) en calorie (warmte eenheid). Bij stofwisseling wordt de calorie (cal) en kilocalorie (kcal of Cal) gebruikt. De (oude) definitie van een calorie is de hoeveelheid warmte die nodig is om 1 gram zuiver water 1 graad omhoog te brengen. De huidige definitie is 1 calorie = 4,1868 joule. Let bij afkortingen altijd goed op of er cal (calorie) of Cal (kilocalorie) staat.

        De tweede wet

        De toename van inwendige energie van het menselijk lichaam is de som van de opgenomen vrije.....read more

        Access: 
        Public
        Thema 1.C.2 'Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie' week 7

        Thema 1.C.2 'Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie' week 7

        Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


        Inhoudsopgave

        Week 7: Fysiologie en ontregeling van stofwisseling II

        Hoorcolleges

        Hoorcollege 1: Regulatie metabole routes door hormonen

        Hoorcollege 2: Glucose homeostase, hyper- en hypoglyceamie

        Hoorcollege 4: Ondervoeding bij chronische zieken

        Hoorcollege 5: Exogeen en endogeen lipidetransport

        Hoorcollege 6: Ondervoeding wereldwijd

        Hoorcollege 7: Regulatie lichaamsgewicht

        Vaardigheidsonderwijs

        VO 1: glucose homeostase, 5 fase beschrijving

        VO 2: regulatieprincipes van metabole routes

        VO 3: Variatie in de bloedsuikerspiegel

        Zelfstudieopdrachten

        ZO 1: Effect dieet op lipidentransport

        ZO 2: Ontregeling en contra-regulatiemechanismen

        ZO 3: Protein energy malnutrition (PEM)

        ZO 4: Energiebeheer bij extreme inspanning

        Hoorcollege 1: Regulatie metabole routes door hormonen

        Receptoren voor smaak uit de neus en mond voor en voor darmhormonen in het duodenum werken nauw samen. Dit is niet zo gek als je weet dat je reuk en smaak en het duodenum allemaal ontstaan zijn uit de oerdarm. Achterin je neus zit een tweede reukorgaan: het vomeronasale orgaan. Dit beïnvloedt dingen omtrent het paringsgedrag.

        Mensen leven langer bij calorische restrictie, ook de lucht van voedsel moet dan uitgeschakeld worden. Door de reukreceptor Or83b werden fruitvliegjes veel ouder.

        Om de samenwerking tussen tong en duodenum voor smaak aan te tonen werden knock-out muizen gemaakt. Ze hadden wel voedselreceptoren op de tong: Alpha gustducine.

        De muizen proefden wel zoet, maar hadden er niet het darmhormoon. Als gevolg hadden ze een dramatische afname van reactie op de smaak van zoetstof. Darmhormonen bepalen of je iets zoet vindt, dit komt omdat het GLP-1 (afkomstig uit de darm) niet stijgt. Het gevolg is hyperglicaemie, het uitblijven van eerste fase, daarna overshoot. Dat lijkt op type II suiker.

        De resistentie van bepaalde weefsels voor insuline zorgt dat zoogdieren hun levensstijl kunnen volhouden. Het zegt iets over hoeveel insuline je nodig hebt om een bepaalde hoeveelheid suiker uit je bloed weg te werken. Als de tijd tussen maaltijden groot is moet je resistent tegen insuline worden, om de lange tijd van katabolisme te overleven. Je moet moet andere woorden alles opslaan wat je binnenkrijgt.

        Normaal gesproken wordt een lekkere hamburger van de McDonald's als volgt opgeslagen:

        witte vetcellen: Ffa proteines

        lever (kwantitatief verreweg het meest): glycogeen en ffa proteines

        spier: ffa, proteines

        De lever is insulinegevoelig; de 'poort naar de lever' heeft de normale afmeting. Insuline vindt het.....read more

        Access: 
        JoHo members
        Thema 1.C.1 'Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie'

        Thema 1.C.1 'Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie'

        Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


        Inhoudsopgave

        Hoorcolleges1.C.1

        HC 1: Diagnostiek in de MDL

        HC 2: Dysfagie

        HC 3: De pylorus

        HC 4: Mechanisme en regulatie van maagzuursecretie

        HC 5: Zuurgerelateerde problemen van de tractus digestivus

        HC6: Exocriene pancreasinsufficiëntie

        HC7: Acute en chronische pancreatitis

        Vaardigheidsonderwijs

        VO1: Ondervoeding en darmziekten

        VO2: Tractus digestivus, van maag tot anus

        VO 3 Microscopische anatomie en pathologie van het maag- en darmstelsel

        VO4 Absorptie van vitamines en mineralen

        Zelfstudieopdrachten

        ZO1: Verkeerssluizen in het maag-darmkanaal

        ZO2: Maagfunctiestoornissen

        ZO3: Functie en disfunctie van de exocriene pancreas

        Hoorcolleges

        HC 1: Diagnostiek in de MDL

        Methoden: anamnese, LO, laboratorium onderzoek (bloed, urine, feces), endoscopie, röntgen onderzoek, pathologie, bacteriologie en virologie.

        Bloed: In het bloed kunnen de volgende bepalingen worden verricht: Hb, hematocriet, MCV; leuco’s, dif. CRP (een ontstekingsmarker); leverfuncties (bilirubine); amylase, lipase, ALAT (alanine aminotransferase en ASAT (Aspartaat aminotransferase). Bij celverval is ASAt>ALAT, bij virale hepatitis andersom.

        Röntgen: buikoverzichtsfoto, echo abdomen, CT scan, MRI scan.

        Endoscopie met een flexibele scoop - complicaties: retroperitoneale perforatie ). Endoscopie geeft daarnaast als belangrijkste complicatie pancreati tis (5-10%) wanneer de galwegen worden bekeken met contrast (ECRP).

        Coeliakie: villi atrofie > leidt tot anemie, vitamine deficiëntie, groeiretardatie.

        Ziekte van Crohn: komt voor van mond tot anus, maar het meest in de dunne darm, meer bepaald het terminale ileum.

        Colitis ulcerose bevindt zich met name in het rectum en het colon.

        Short bowel disease treedt op als er teveel darm is geresecteerd.

        Linnis plastica: maagkanker.

        NSAID’s, ascal en helicobacter pylori zijn de belangrijkste veroorzakers van een ulcus. Een ulcus is een stuk darm dat ontstoken is doordat de mucosa is opgelost en dus geen bescherming meer biedt. Om dit te voorkomen kun je bij het geven van zuurbeschermers, dit verlaagt de kans op bloedingen.

        Stenose (bij bv. Crohn): ontstekingsremmende middelen en met ballon stenose oprukken > als dit faalt > stukje darm weghalen.

        Witte plekken in dikke darm: darmpoliepen, kanker in wording.

        Adenoom = voorbode carcinoom.

        Van 10-20 jaar ontstaan colon carcinoom.

        Roboticus, and micromachine technology: in de camerapil zitten twee videocamera’s, een batterij, twee lichtbronnen en een zendertje. Maakt vier foto’s per seconde.
        Pillcam vs. endoscopie: pillcam is weinig belastend.....read more

        Access: 
        JoHo members
        Thema 1.C.2 'Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie' week 8

        Thema 1.C.2 'Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie' week 8

        Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


        Week 8: Voeding en stofwisseling

        Collegeaantekeningen

        Hoorcollege: Stikstofbalans, methoden en betekenis

        Hoorcollege 1: Kwaliteit van voeding

        Hoorcollege 2: Vitamines en deficiënties

        Hoorcollege 3: Geneesmiddelafbraak 1

        Hoorcollege 4: Geneesmiddelafbraak 2

        Patientendemo 5: Stofwisselingsziektes ten gevolge van enzymdeficiënties

        Hoorcollege 7: Samenhang van het metabolisme in verschillende organen

        Vaardigheidsonderwijs

        VO 1: Casus stofwisselingsziekten

        VO 2: Metabole effecten van alcohol

        VO 3: Endocriene pancreas

        Zelfstudieopdrachten

        ZO 1: De zin en onzin van voedingssupplementen

        ZO 2: Vitaminetekort bij alcoholisme

        ZO 3: Geneesmiddelenafbraak

        ZO 4: Samenhang van het metabolisme in verschillende organen

        Hoorcolleges

        Aanvulling Week 7

        Hoorcollege 3: Stikstofbalans, methoden en betekenis

        Redenen voor verhoogde eiwitintake:

        • Eiwitverlies.

        • Anabool

        • Groei

        • Zwangerschap

        • Training

        • Refeeding

        • Herstel na ziekte.

        Het anabolisme en katobolisme moeten in balans zijn, er zijn wel andere aminozuren nodig, dan waaruit de voeding soms bestaat. Door middek van transaminatie (aminogroep van de ene naar de andere, deaminatie, aminogroep van het aminozuur. -> ureumcyclys). Kunnen andere aminozuren gevormd worden. De NH groep niet je ook weer uitscheiden in de vorm van ureum of amoniak.

        Ammoniak wordt omgezet in ureum. Uit de amoniak kun je ook weer een tussenproduct czs vormen.

        De stikstofbalans is te berekenen met de formule stikstofbalans = (proteine inname x0,16)- (totale urine stikstof +3)

        Voor het in balans blijven is nodig:

        1) stikstofinname dieet

        2) Energiegehalte dieet

        3) Kwaliteit eiwit

        4) Metabole toestand.

        Metabole stress.

        20-25% van je dagelijkse energie haal je uit eiwit bij ernstige stress. Eiwitafbraak treedt daarnaast op bij 13-40 uur vasten. Spieren zijn het grootste eiwitreservoir. Er is geen opslag van aminozuren

        Balansonderzoek in wetenschappelijk onderzoek kan opgedeeld worden in:

        • Netto effect

        • per orgaan

        • per metabole fase.

        Voor intensive care zorg geldt: vroegtijdig starten met enterale voeding, dit is de gouden standaard voor de ernstig zieke, want het is beter dan parenterale voeding op het gebied van wondgenezing en het immuunsysteem.

        Week 8: Voeding en stofwisseling

        .....read more

        Access: 
        JoHo members
        Blok 1.C.2 Thema 'Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie' week 9

        Blok 1.C.2 Thema 'Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie' week 9

        Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

         


        Week 9: Diabetes type I en II en obesitas

        Hoorcollege 1: Een typische type I en typische type II diabetes patiënt

        Zie bij deze week de casussen op blackboard.

        Naslagwerk: Kumar & Clark, clinical medicine, seventh edition, hfd 19, 'Diabetes mellitus and other disorders of metabolism', pp 1026-1061

        Insuline is geen remedie. Het heeft van een acute fatale ziekte een chronische ziekte gemaakt.

        Gevolgen diabetes:

        cardiovasculaire ziekte

        cerebrovasculaire ziekte

        diabetische neuropathie

        diabetische nefropathie

        diabetische retionpathie

        Diabetes is de meest voorkomende chronische ziekte van de 21e eeuw.

        Het heeft een aantal vaste symptomen, zoals moeheid, afvallen, polyurie en polydipsie, ongeacht om welk type diabetes het gaat.

        Diabetes is op te delen in twee soorten:

        Type I diabetes:

        Absolute insulinedeficiëntie: geen insuline productie, doordat bèta-cellen van eilandjes van Langerhans kapot worden gemaakt. In dit geval zijn autoantistoffen in het bloed positief.

        Type II diabetes:

        relatieve insulinedeficiëntie: insuline resistentie (hoog insulinespiegel in bloed). Diabetes type II geeft relatief milde klachten en de auto-antistoffen zijn negatief.

        Ontregeling van de glucosespiegel in het bloed is op te delen in twee soorten:

        Hypo.

        • zweten

        • trillen

        • duizeligheid

        • plotseling wisselend humeur (opeens boos worden bijvoorbeeld)

        • ongeconcentreerd zijn

        • hoofdpijn

        • moe

        • hongerig

        Hypo.

        • zweten

        • trillen

        • duizeligheid

        • plotseling wisselend humeur (opeens boos worden bijvoorbeeld)

        • ongeconcentreerd zijn

        • hoofdpijn

        • moe

        • hongerig

        Hoorcollege 2: Incretinen bij behandeling type II diabetes.

        Incretinen worden afgegeven door de darm in reactie op een maaltijd, ze zorgen ervoor dat er extra insuline wordt afgegeven bij een gezond persoon. Als je glucose inspuit zie je dat de insulineafgifte minder sterk is dan bij orale toediening. Het incretine-effect is de oorzaak van het verschil in afgifte.

        Als je iets eet komt de glucose in de darm. Het wordt door de bètacellen in de pancreas gevoeld door de verhoogde bloedglucosespiegels, maar incretinen, kleine hormooneiwitten hebben ook een functie bij de insulinesecretie.

        Er zijn twee hoofdsoorten:

        GLP-1 en GIP

        L cellen zitten in de dunne darm en vormen uit Proglucagon een GLP-1-voorloper en het actieve GLP-1. Door dipeptidyl.....read more

        Access: 
        JoHo members
        Thema 1.C.1 "Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie" week 4

        Thema 1.C.1 "Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie" week 4

        Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


        Inhoudsopgave

        Hoorcolleges

        Hoorcollege 1: Klinisch redeneren diarree

        Hoorcollege 2: epidemiologie darmmaligniteiten

        Hoorcollege 3: Immunologie van de darm.

        Hoorcollege 4 + 5: IBD inleiding en therapie

        Hoorcollege 6: Ondervoeding bij darmziekten

        Hoorcollege 7: Anemie

        Hoorcollege 8: Sikkelcelziekte

        Hoorcollege 9: Sociale psychologie 1

        Vaardigheidsonderwijs

        VO 1: Endoscopie van de tractus digestivus

        VO 2: Een patiënte met gewichtsverlies en buikpijn

        VO 3: Anemie

        Zelfstudieopdrachten

        ZO1: Heterogeniteit H. pylori

        ZO2: Bloedarmoede: oorzaken en behandeling

        ZO3: Stoornissen in zout- en watertransport door de darm

        ZO4: Diarree met bloed en slijm

         

        Hoorcolleges

        Hoorcollege 1 Klinisch redeneren diarree

        Vanuit een symptoom waarmee een patiënt op je spreekuur komt, moet je een differentiaaldiagnose (DD) in je hoofd hebben, om uiteindelijk (goede) vragen te kunnen stellen. Daarom is voorkennis belangrijk, in dit geval is het belangrijk om te weten wat diarree is. Diarree is meer dan 200 gram feaeceslozing per dag. Deze omschrijving moet er zijn omdat er namelijk mensen zijn die vrij dunne ontlasting uit zichzelf produceren.

        Dagelijks wordt er 10 liter intestinaal vocht geproduceerd. De hoeveelheid vocht die het colon bereikt is 1 liter (circa 1 kg). Wanneer een patiënt dus meer dan 1kg poep produceert per dag is er (ook) een probleem in de dunne darm. Bij cholera poept iemand 10 liter per dag omdat er geen terugresorptie mogelijk is.

        Pathofysiologie van diarree: wat is een logische indeling uitgaande van pathosfysiologisch mechanismen?

        • Verlies van water (en elektrolyten) via feaces

        • H2O productie: vasoactieve stof vipoom (zeldzaam), catecholamines

        • H2O resorptie: toxisch (toxine productie micro-organismen), osmose (lactase deficiëntie), snelle passage (hyperthyreoidie), allergie (koemelk-eiwit-allergie), inflammatie (colitus ulcerosa/ Crohn), vasculair (ischemische colitis)

        • Combinatie van a en b: ontsteking (gastro-enteritis)

        Epidemiologisch is de meest voorkomende oorzaak van diarree een infectie.

        Tijdens het college werd er een filmpje getoond met een anamnese afname.

        Introductievraag: wat bracht u bij de dokter? Het doel van deze vraag:

        • Inschatting van de ernst

        • Indruk krijgen van pathosfysiologische richting

        • Inventarisatie van mogelijke complicaties

        Kernpunten verhaal moeder patiëntje:

        Access: 
        JoHo members
        Thema 1.C.1 "Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie" week 5

        Thema 1.C.1 "Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie" week 5

        Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


        Hoorcolleges

        Hoorcollege 1 Koliekpijn en icterus

        In de anatomie van de galblaas in combinatie met de galwegen zit veel variatie. Galsteenkolieken presenteren zich vaak als een heftige pijn rechts in de bovenbuik, met uitstraling naar de schouders, daarbij komend misselijkheid, braken en bewegingsdrang, vaak uitgelokt door vet eten (vet eten zet galblaas aan om te contraheren, waarbij je een drukopbouw krijgt). Maar ook atypische klachten komen zeer vaak voor, bij oudere mensen vaak deze minder typische presentatie.

        Welke mensen krijgen galstenen? De 4 (of 5) F’en: Fat, female, fertile, fair en forty. Je

        hebt cholesterolstenen (die komen veel voor in de westerse bevolking), erfelijk zijn de bilirubine stenen.

        Het vinden van galstenen met bovenbuikpijn kun je niet gelijk verbinden met galweglijden, het kan ook een incidentele bevinding zijn. Cholecystolithiasis (= aanwezigheid van galstenen in de galblaas en is een chirurgische ingreep, namelijk cholecystectomie) is dus niet gelijk aan choledocholithiasis (= aanwezigheid van galstenen in de galwegen en wordt verholpen door MDL arts).

        De incidentie van choledocholithiasis is 6 per 100000. De meerderheid van de stenen vormen zich in de galblaas en verhuizen naar de galwegen. Ongeveer 10% van de patiënten heeft choledocholithiasis zonder cholecystolithiasis. Ongeveer 5% van de mensen krijgt een cholecystectomy waarbij er nog een galsteen in de galwegen zitten.

        Symptomen van choledocholithiasis zijn geelzucht, koliekpijn, koorts (bij bacteriele cholangitis), geschatte incidentie met gecompliceerd galsteenlijden (pancreatitis, cholangitis, icterus) is circa 2-3%, gedurende 10 jaar bij initieel asymptomatische individuen met galblaasstenen. De geschatte prevalentie van choledocholithiasis bij patiënten met symptomatisch galblaasstenen is 10-20%. Tenminste 1/3e van deze stenen passeert spontaan en geeft geen symptomen, dus eigenlijk is de incidentie en prevalentie grotendeels onduidelijk. Een (bilaire) pancreatitis komt voor bij 0,3%-1% van de patiënten met galblaasstenen, 10% leidt tot mortaliteit.

        De diagnose wordt gesteld door labonderzoek om cholestase aan te tonen. Logische markers hiervoor zijn bilirubine en een verhoging van alkalisch fosfatase (deze zijn het meest specifiek). De tweede belangrijke stap is de abdominale echo, hierbij heb je een hoge sensitiviteit en specificiteit voor het aantonen van galblaasstenen, maar een zeer beperkte sensitiviteit voor het aantonen van choledocholithiasis (hoge specificiteit),

        a

        galwegdilatatie kun je bekijken, normaal is deze minder dan 7mm (bij een galblaasoperatie is er meer druk op de galwegen en is normaal minder dan 1cm). De gouden standaard voor het aantonen is de ERCP (Endoscopische retrograde cholangiopancreatografie) maar dit is invasief, veel complicaties (8% kans op pancreatitis), gebruik als diagnosticum voor choledocholithiasis is een.....read more

        Access: 
        JoHo members
        Stofwisseling 1 - Week 2 - Geneeskunde - B1 - UU (2014-2015)

        Stofwisseling 1 - Week 2 - Geneeskunde - B1 - UU (2014-2015)

        Bevat aantekeningen van de colleges en werkgroepen bij het vak uit 2014-2015


        Verplichte stof ‘Anatomie van de tractus digestivus’

        In deze samenvatting zijn afkortingen gebruikt om te verwijzen naar de verschillende leerboeken.
        G: Gray’s Anatomy, door Richard L. Drake, A. Wayne Vogl en Adam W.M. Mitchell, 3rd edition.
        BB: Medical Physiology, door Walter F. Boron en Emile L. Boulpaep, updated 2nd edition.

        De speekselklieren (uit G)

        Speekselklieren scheiden speeksel uit in de mondholte via kleine kanaaltjes. De meeste zijn kleine klieren in de submucosa of het slijmvlies van het orale epitheel langs de tong, het gehemelte, de wangen en de lippen. Naast deze kleine klieren zijn er drie grote klieren aanwezig:

        • De glandula parotis

        • De glandula submandibularis

        • De glandula sublinguale.

        De glandula parotis is de grootste speekselklier. Deze is onder het oor gelegen en voor de kauwspier. Via een kanaaltje mondt de klier uit in de wang.

        De glandula submandibularis is een haakvormige klier, die om de mylohyoïd spier is gelegen. Het submandibulaire kanaal komt uit in het diepe gedeelte van de mondholte, net naast het frenulum van de tong op de sublinguale papilla

        De glandulae sublinguales zijn de kleinste speekselklieren van de drie. Het zijn amandelvormige klieren, die direct aan de mediale zijde van de onderkaak gelegen zijn. De klier mondt uit via vele kleine kanalen onder de tong. De superieure grens van de glandula sublinguale vormt een vouw van mucosa die de sublinguale vouw wordt genoemd.

        Aderen die de glandula parotis van bloed voorzien, zijn afkomstig van de externe halsslagader. De glandula submandibularis en sublinguale worden van bloed voorzien door aftakkingen van de gezichts- en linguale slagaders. Bloed wordt afgevoerd via de halsader en gezichtsaderen.

        De speekselklieren worden aangestuurd door parasympatische innervatie door taken van de nervus facialis.

        De buik (uit G)

        Belangrijke organen in de buik zijn onder andere de slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm, lever, alvleesklier, galblaas, milt, nieren, urineleiders, en bijnieren. Verder bevinden zich in de buik allerlei neurovasculaire.....read more

        Access: 
        Public
        Stofwisseling 1 - B1 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

        Stofwisseling 1 - B1 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

        Bevat aantekeningen bij de colleges, werkgroepen en patientdemonstraties van 2015-2016


        WEEK 1

        .....read more

        Access: 
        Public
        Stofwisseling 1 - B1 - Geneeskunde - UU - Oefenbundel

        Stofwisseling 1 - B1 - Geneeskunde - UU - Oefenbundel

        Bevat oefenvragen en antwoorden, o.a. gebaseerd op de zelfstudies bij dit blok.


        WG - Vragen over de inleidende onderwerpen van dit blok

        1. Wat zijn de Atwater factoren van koolhydraten, vetten en eiwitten?

        1 gram koolhydraten geeft 4,1 kcal, 1 gram eiwit geeft 4,4 kcal en 1 gram vet geeft 9,4 kcal.

        1. Welke pindakaas zou je bij keuze uit deze drie potten kopen als het aantal calorieën per 100 gram zo laag mogelijk moet zijn?

        Pot 3, deze heeft de minste vetten en vet geeft de meeste kcal. Het heeft wel de meeste koolhydraten, maar die geven de minste kcal.

        1. Illustreer aan de hand van de tabel welke overwegingen bij jou nog meer mee spelen bij de keuze voor een bepaalde pot.

        De hoeveelheid onverzadigd vet en de hoeveelheid suiker tellen ook mee.

        1. Hoeveel zou je volgens het artikel moeten joggen op een vlakke weg om de energie die in 100 gram pindakaas zit weer kwijt te raken?

        0,60 kH/kg/min met een level jog. Neem 70kg als gewicht van de persoon. Je hebt 561 kcal, dit is 2356,2 kJ (pot 3). 0,60 x 70 = 42kJ per minuut verbrand. 2356,2/42= 56,1 minuut moet je joggen om 100 gram pindakaas van pot 3 te verbranden.

        1. Geef kort aan wat er gebeurt met elk voedingscomponent in de tractus digestivus. Waar begint d afbraak van koolhydraten, vetten en eiwitten? Welke moleculen worden uit de verschillende delen van de darm opgenomen? Waar komen ze vervolgens terecht en wat gebeurt er daarna met die moleculen?

        De voedingscomponenten vetten en koolhydraten worden al in de mond (deels) afgebroken door het eiwit amylase dat aanwezig is in het speeksel uit de speekselklieren. De afbraak van eiwitten begint pas in de maag.

        Eiwitten worden afgebroken tot aminozuren. Deze worden uiteindelijk opgenomen in de enterocyten en via deze cellen komen zij in het poortaderstelsel terecht. Koolhydraten bestaan uit vele monosacchariden. In het verteringsstelsel worden de polysachariden afgebroken tot monosacchariden en daarna door de enterocyten in de darmwand opgenomen. Vanuit de enterocyten komt glucose in de bloedbaan terecht.

        De afbraak van vetten begint in de mondholte. In het speeksel is namelijk een kleine hoeveelheid lipase aanwezig. Deze afbraak.....read more

        Access: 
        Public
        Oefenvragen bij Stofwisseling I

        Oefenvragen bij Stofwisseling I

        Kan gebruikt worden bij het vak Stofwisseling

        Extra oefenvragen (meerkeuze)

        1. Een 5-jarig kind heeft problemen met het suikermetabolisme. Hij krijgt ernstige diarree. Uit biopt van de dunne darm blijkt dat de enterocyten vol met triacylglycerol druppeltjes zitten. Het plasma bevat geen chylomicronen, ook niet kort na een maaltijd. Wat is hier de oorzaak?

        a) storing in de apolipoproteïne synthese

        b) gebrek aan lipasen in pancreassap

        c) te geringe galproductie

        d) tekort aan lipoproteïne lipase (LpL)

         

        2. Welke combinatie bestaat uit stoffen, die je alle drie in bloed (extra-cellulair) verwacht aan te treffen?

        a) glucose, alanine en ATP

        b) glycerol, NADH en glutamine

        c) bilirubine, glucose-6-fosfaat en vetzuur

        d) albumine, lactaat en fructose

         

        3. Wat is de beste mogelijkheid om het probleem bij vraag 2 te verminderen?

        a) zo min mogelijk koolhydraten geven, alleen vetten en eiwitten

        b) koolhydraat-arme voeding met frequent snoepjes tussendoor

        c) veel vetten en koolhydraten geven

        d) een normale voeding, dus helft van de energie uit koolhydraten

         

        4. Welke processen worden in de lever door insuline gestimuleerd?

        a) glycogenese en glycolyse

        b) glycogenese en glycogenolyse

        c) gluconeogenese en glycolyse

        d) gluconeogenese en glycogenolyse

         

        5. De omzetting glucose > glucose-6-fosfaat gebeurd door: 1. glucokinase, 2. fosfofructokinase, 3. hexokinase, 4. glucose-6-fosfatase. Welke enzymen maken de omzetting mogelijk?

        a) 1+2

        b) 1+3

        c) 2+3

        d) 3+4

         

        6. Met behulp van enzymen kunnen er bepaalde omzettingen plaatsvinden. Dit geldt voor allen die hieronder genoemd staan behalve:

        a) vetzuren > glucose

        b) glucose > aminozuren

        c) aminozuren > glucose

        d) glucose > vetzuren

         

        7. Voedingseiwitten kunnen precursors leveren die zorgen voor de novo synthese van alle verbindingen behalve:

        a) vetzuren

        b) thiamine (vitamine B1)

        c) glucose

        d) glucagon

         

        8. Een 8-jarig kind heeft problemen met de suikermetabolisme. Hij heeft ernstige buikpijn. Uit biopt van de lever blijkt dat hepatocyten vol met glycogeen zitten. De bloedsuikerspiegel enkele uren na voeding blijkt te laag te zijn. Welk enzym is minder actief of afwezig?

        a) glycogeensynthase

        b) pyruvaatkinase

        c) G-6-fosfatase

        d) fosfofructokinase

         

        9. Insuline stimuleert glucose opname in de spiercellen door het aantal transporters in de celmembranen van de myocyten te verhogen. Deze GLUT’s zijn van het type:

        a) 1

        b) 2

        c) 4

        d) 5

         

        10. Noem twee hormonen die bijdragen aan de vertering in maag en darm.

         

        11. Hoeveel O2-mol. worden verbruikt bij de volledige verbranding van een molecuul glucose in een cel met de malaatshuttle?

        a) 15

        b) 17

        c) 19

        d) 21

         

        12. Bloed in de v. portae is onder andere afkomstig van:

        a) de milt

        b) de bovenste helft van de oesophagus

        c) de nieren

        d) de lever

         

        13. Welk van onderstaande organen of orgaandelen ligt normaliter retroperitoneaal ?

        a) appendix vermiformis

        b) milt

        c) maag

        d) caput pancreatis

         

         

        14. De bursa omentalis wordt niet begrensd door het:

        a) mesenterium

        b) lig. gastrocolicum

        c) lig. splenorenale

        d) mesocolon transversum

         

        15. Er.....read more

        Access: 
        Public
        Stofwisseling 2 - B2 - Geneeskunde - UU - Oefenen

        Stofwisseling 2 - B2 - Geneeskunde - UU - Oefenen

        Bevat 4 oefententamens bij het blok met antwoordsleutel


        Oefentoets 2010-2011 (meerkeuze en open)

        Meerkeuzevragen

         

        1. De ziekte van Graves wordt veroorzaakt door:

        a. Autonome functie van sommige schildkliergebieden

        b. Auto-antistoffen gericht tegen het enzym thyroid peroxidase (TPO)

        c. Stimulerende TSH-receptor auto-antistoffen (TSI)

        d. Excessieve stimulatie door TSH

         

        2. Hypoparathyreoïdie wordt bij biochemisch bloedonderzoek o.a. gekenmerkt door:

        a. Een verhoogd calcium en een verlaagd fosfaat

        b. Een verlaagd calcium en een verhoogd fosfaat

        c. Een verlaagd calcium en een verlaagd fosfaat

        d. Een verhoogd calcium en een verhoogd fosfaat

         

        3. Welke bewering over prolactine en prolactinoom is juist?

        a. Dopamine-agonisten kunnen tot hyperprolactinemie leiden

        b. Prolactinomen worden gewoonlijk behandeld met somatostatine-analoga waardoor de prolactinesecretie afneemt en het prolactinoom kleiner wordt

        c. Hoge prolactinespiegels remmen de secretie van LH en FSH met hypogonadisme als mogelijk gevolg

        d. Een prolactinoom met zeer hoge prolactinespiegels leidt vrijwel altijd tot galactorrhoe (tepelvloed)

         

        4. Een feochromocytoom

        a. Geeft frequent aanvallen van hypertensie, hartkloppingen en bleekheid

        b. Kan opgespoord worden via de bepaling van aldosteron in de urine

        c. Is afkomstig uit de bijnierschors of sympathische ganglia (dan heet het eigenlijk paraganglioom)

        d. Alle bovenstaande alternatieven zijn juist

         

        5. Een 35-jarige man komt op het spreekuur met een rond ulcus op de bal van zijn voet. Je weet dat hij al jaren een zg. type I diabeet is. Je vindt bij onderzoek: Warme, droge, rode voet, Ulcus met opgeworpen rand (zg. callus) Aanwezige (positieve) enkelpulsaties. Dubieus gevoelsuitval van de voet. Wat is je diagnose? 

        a. diabetische angiopathie

        b. diabetische neuropathie

        c. combinatie van beide vormen

        d. de afwijking heeft niets met diabetes te maken.

         

        6. Welke van onderstaande sfincters bestaat uit dwarsgestreept spierweefsel ?

        a. m. sfincter ani internus

        b. sfincter van Oddi

        c. lower esophageal sfincter (LES)

        d. upper esophageal sfincter (UES)

         

        7. Ontstaan van de schade aan de glomerulus bij diabetische nefropathie komt met name door:

        a. Een overmaat aan groeifactoren

        b. Glomerulaire hypertensie

        c. VEGF wat de vaatgroei remt d. Glucoseneerslag in de extracellulaire ruimte

         

        Open vragen

         

        1. De snelheid waarmee koolhydraten in een bepaald voedingsmiddel worden omgezet in glucose wordt uitgedrukt met de term …….. ……..

         

        2. Ziekte van Graves.

        a. Wat zijn de 3 typische uitingsvormen van de ziekte van Graves?

        b. Noem 3 klinische symptomen van de oogziekte van Graves

        c Noem 2 behandelingsmogelijkheden voor de actieve vorm van Graves orbitopathie

        d. Noem 2 operatieve behandelingen bij Graves orbitopathie en hun indicatie

         

        3. Hoe behandel je een patiënt met type I diabetes die een diabetische.....read more
        Access: 
        Public
        Stofwisseling 2 - B2 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

        Stofwisseling 2 - B2 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

        De onderstaande lijst bevat notes met de relevante thema's bij het vak Stofwisseling 2 (Geneeskunde - UU - Jaar 2) voor het collegejaar 2016/2017:


        Module: Endocrinologie

         

        HC – Endocrinologie, basisprincipes

        Een endocrien orgaan maakt een stof die wordt afgegeven aan de bloedbaan. Deze stof wordt een hormoon genoemd. Via de bloedbaan wordt deze door het lichaam vervoerd en kan het binden op cellen die hier een specifieke receptor voor hebben. Een neurotransmitter is een bepaald soort ‘hormoon’ dat ter plekke wordt afgeleverd bij de target cel. Er is ook een variant waarbij neurotransmitters via een synaps worden afgegeven aan de bloedbaan, dit zijn neurohormonen.

        Een andere soort signaal overdracht is de paracriene secretie. Hierbij is er secretie van endocriene hormonen die hun specifieke werking hebben op dichtbijgelegen cellen. Het is dus lokale afgifte.

        De verschillen tussen het endocriene en het neurale systeem zijn weergegeven in de volgende tabel:

         

        .....read more
        Access: 
        Public
        Notes bij Spijsvertering en stofwisseling - Geneeskunde - VU (2014-2015)

        Notes bij Spijsvertering en stofwisseling - Geneeskunde - VU (2014-2015)

        Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015


        Colleges week 1

        College 1 – openingscollege spijsvertering en stofwisseling

        29-09-2014

        De algemene anamnese wordt toegespitst op orgaansystemen (maag, darm, lever etc).

        Lichamelijk onderzoek

        Je begint met inspectie, vervolgens auscultatie, percuteren en palperen. Je begint niet met palperen, dit is vaak pijnlijk voor de patiënt. Het lichamelijk onderzoek van de dikke darm houdt een rectaal toucher in. Endoscopie en echografie zijn belangrijke aanvullende onderzoeken. Een echo is weinig belastend en goedkoop. Een biopt wordt beoordeeld door de patholoog.

        Behandeling:

        • Leefregels

        • Dieet

        • Medicatie

        • Endoscopie

        • Radiologie

        • Chirurgie; resectie, transplantatie

        Casus 1

        Mevrouw geboren 1973.

        Voorgeschiedenis: laparoscopie choledochus.

        ERCP; endoscopische retrograde cholangeo-pancreografie. Techniek die wordt gebruikt om galstenen te verwijderen of stenoses te verwijderen. Bij de patiënt zat er een steen in de choledochus. De lekkage van de galgang hield op. In de ductus werd een stent geplaatst. Luschka is een zijtak van de lever waar gal door heen gaat.

        Patiënt is opgenomen op IC. Het ging slechter met mevrouw; er was mogelijk een acute buik. Een acute buik is een ziektebeeld waarbij je binnen een aantal uren een diagnose moet hebben en snel moet behandelen.

        Lichamelijk onderzoek: patient ziek in bed, adipeus, pols 130 / min, RR 130/70, sat 98% met 2L 02, drukpijn RBB, vast aanvoelend gebied RBB en epigastrio palpabel. Insteek drain ROB oogt uitwendig rustig.

        LAB:.....read more

        Access: 
        Public

        Samenvattingen en studiehulp voor Geneeskunde aan het Erasmus MC - Bundel

        BulletPoint Samenvatting bij Praktische verloskunde (Treffers, 9e druk)

        BulletPoint Samenvatting bij Praktische verloskunde (Treffers, 9e druk)


        Praktische verloskunde

        Prof. Dr. P.E. Treffers,

        negende druk

         

        De normale zwangerschap

        Ovulatie 4-6 uur erna bevruchting zygote in ampulla morulastadium na 3-4 dagen in cavum uteri 7-8 dag blastokyste implantatie (dus 22ste dag van cyclus)

         

        Trofoblast dringt in uteruswand. Buitenste vruchtvlies is het chorion, binnenste vruchtvlies het amnion, daarnaast zijn er nog embryoblasten die het embryo gaan vormen.

         

        Ontwikkeling van embryo en foetus:

        • eerste twaalf weken; embryogenese en organogenese

        • AD van 5-7 weken; aanleg CZS, neurale buis, hart

        • de groeisnelheid neemt gedurende de zwangerschap af

        • vrucht = embryo

        • ei = gehele zwangerschapsproduct met vliezen, placenta en vruchtwater

        • tot 4 maanden lengte komt overeen met kwadraat van aantal maanden

        • na 4 maanden vermenigvuldigen met 5

        • gewicht van de vrucht bij 28 weken is ca. 1200 gram

        • na 28 weken per week 200 gram stijging

        • jongens bij geboorte 120-150 gram zwaarder

        • eerste kinderen zijn gemiddeld 200 gram lichter dan volgende kinderen

        • vanaf 35 weken voorraad van glycogeen aangelegd om hypoxie tijdens baring te overbruggen

        • vanaf 24-25 weken kan een kind buiten de uterus ademhalen

        • vanaf 35 weken voldoende surfactant om goed te kunnen ademen

         

        Placenta, vliezen en navelstreng:

        • de rijpe placenta heeft een gewicht van 500 gram

        • in navelstreng twee arterieën en één vene

        • functies van de placenta:

          • uitwisseling met moeder

          • productie hormonen

          • immunologische functie

         

        De duur van de zwangerschap:

        • negen kalendermaanden

        • tien maanmaanden van 28 dagen

        • veertig weken

        • 280 dagen

        • à terme vanaf 37 t/m 41 weken

        • 1e trimester; tot 14 weken

        2e trimester; tot 28 weken

        3e trimester; tot 40 weken

         

        Fysiologie van de zwangere:

        • veranderingen van de huid:

        .....read more
        Access: 
        Public
        Bullet Point samenvatting bij Praktische gynaecologie (Lammes)

        Bullet Point samenvatting bij Praktische gynaecologie (Lammes)


        Praktische gynaecologie

        Dr. F.B. Lammes, zesde herziene druk

        Gynaecologische anamnese

        • Naam

        • Leeftijd

        • Burgelijke staat

        • Beroep

        • Gynaecologische voorgeschiedenis

        • Verloskundige voorgeschiedenis

        • Menstruele cyclus (ante-/postponerende cyclus, oligo-/polymenorroe, hypo-/hypermenorroe, menorragie, metrorragie, menarche, menopauze, contactbloedingen, dysmenorroe)

        • Fluor (kleur, aspect, reuk, jeuk, tijdsrelatie, geneesmiddelen

        • Anticonceptie

        • Mictieklachten

        • Defecatieklachten

        • Algemeen welbevinden

        • Familie-anamnese

        • Sociale problematiek

        • Seksuele anamnese

        Gynaecologisch onderzoek

        • algemeen lichamelijk onderzoek

        • abdomen

        • genitalia externa (een volle blaas maakt een adequaat onderzoek onmogelijk)

        • genitalia interna (speculum), blauw-paarse verkleuring van portio kan wijzen op een zwangerschap

        • vaginaal toucher (uterus; grootte, ligging, consistentie, vorm, oppervlak, mobiliteit, slingerpijn of opdrukpijn/adnexa; meestal niet te voelen, een normaal groot ovarium in postmenopauze is abnormaal)

        • rectaal toucher (voorkeur bij virgo en kinderen)

        Vulva

        Bestaat uit :

        • mons veneris

        • labia majora

        • labia minora

        • clitoris

        • vestibulum

        Ontwikkeling:

        De ontwikkeling gaat altijd in vrouwelijke richting, tenzij er functionerende testes zijn met SRY en MIF (= anti-Müllarian hormoon). De MIF remt de buizen van Müller die de tubae, de uterus en 2/3 deel van de vagina zouden vormen. Het MIF wordt gevormd uit de Sertoli-cellen, de Leydig-cellen vormen testosteron dat de vorming van mannelijke uitwendige genitalia stimuleert.

        Congenitale afwijkingen:

        • vrouwelijk pseudohermafroditisme: discrepantie vrouwelijke genitalia interna en mannelijke genitalia externa (zowel ovaria als testes)

        • congenitale bijnierhyperplasie: enzymstoornis die zorgt voor overproductie endogene androgenen die bij vrouwen vermannelijking geeft van de genitalia externa.

        • Testiculaire feminisatie (of androgeen insensitiviteitssyndroom/mannelijk pseudohermafroditisme): bij mannelijke foetus ontbreken receptoren voor testosteron.

        Vulvitis:

        • bacterieel (ulceratief, bartholinitis, folliculitis)

        • viraal (papillomavirus, herpesvirus, molluscum contagiosum, hiv-aids)

        • schimmels (candida)

        • parasitair (schaamluis/pediculosis pubis)

        • hormonale oorzaken (voor de puberteit, na de

        .....read more
        Access: 
        Public
        Akte-Fase Toets (Erasmus MC, (Algemene Klinische Training) - Oefencasussen (deel 1)

        Akte-Fase Toets (Erasmus MC, (Algemene Klinische Training) - Oefencasussen (deel 1)


        Casus 1

        De Heer Trommel is een 87 jarige man, wonend in een verzorgingstehuis, met in de voorgeschiedenis een ernstige COPD. Op 1 februari van dit jaar komt de huisarts bij hem langs in verband met sinds 4 dagen bestaande progressieve klachten van malaise, spierpijn en kortademigheid. Ook is hij wat rillerig geweest.

        DD kortademigheid, malaise, (koorts)

        • pneumonie CAP (community-acquired pneumonia)

          • Haemophilus Influenzae (bij patiënten met COPD) 5%

          • Streptococcus pneumoniae 25-60%

          • Mycoplasma pneumoniae 7%

          • Legionella pneumophila 7%

          • Virussen (voornamelijk influenza) 13%

        • Pneumonie HAP (hospital acquired pneumonia)

          • Gram negatieve darmbacillen 50%

          • Pseudomonas aeruginosa 50%

          • Staphylococcus Aureus 10%

        • Excerbatie COPD

        • Griep

          • Influenza virus

        • Bovenste luchtweginfectie

          • Viral

            • Rhinovirus

            • coronavirus

        • Maligniteit

          • Longcarcinoom

        • Cardiaal

        Anamnese

        • Wanneer begonnen?

        • Welke verschijnselen?

        • Koorts?

        • Zieke mensen in omgeving?

        • Bijkomende klachten?

        • Pulmonaal

          • Hoesten

          • Pijn vast aan de ademhaling?

          • Sputum? Kleur? Bloed?

          • Roken

        • Griep

          • Hoofdpijn?

          • Buikpijn?

          • Keelpijn?

          • Griepprik gehad?

          • Lichamelijke activiteit?

        • Maligniteit

          • Afgevallen?

          • Bloed ophoesten?

          • Moe?

          • Nachtzweten?

        • Cardiaal

          • Pijn op de borst

          • Nycturie

          • Enkeloedeem

        Lichamelijk onderzoek

        • Algemene indruk

          • Huid

            • Petechien

            • Collateralen

            • Kleur, cyanose

        • Metingen

          • Bloeddruk

          • Pols

          • Temperatuur

          • saturatie

        • Hoofd/hals

          • CVD

          • Ogen (waterig)

          • Neus (neusverkouden)

          • Mond ( vergrote tonsillen)

          • Lymfeklieren

          • Kloppijn sinussen

        • Pulm

          • Inspectie

            • Gebruik hulpademhalingsspieren

            • Vorm thorax

        .....read more
        Access: 
        Public
        Akte-Fase Toets (Erasmus MC, (Algemene Klinische Training) - Oefencasussen (deel 2)

        Akte-Fase Toets (Erasmus MC, (Algemene Klinische Training) - Oefencasussen (deel 2)


        Casus 15

        Op de polikliniek psychiatrie komt een 50-jarige man met zijn partner voor een second opion. Patiënt is al een jaar bekend bij het RIAGG. Hij is daar behandeld met gesprekken 1 keer per 2 weken en hij heeft tot een maand geleden paroxetine 60 mg 1dd gebruikt. Hij heeft zijn huidige partner leren kennen tijdens zijn vorige huwelijk, dat 10 jaar duurde. Tijdens zijn huidige relatie, die nu 2 jaar duurt, heeft hij ongeveer een jaar geleden een kortdurende buitenechtelijke relatie gehad. Hij heeft de laatste maanden regelmatig woede uitbarstingen, dit had hij altijd al alleen het laatste jaar is het erger geworden. Hij slaapt slecht, hij is niet afgevallen. Hij voelt zich snel te kort gedaan.

        Probleembepalende gegevens

        • VG met psychosociale problematiek

        • Gedragsveranderingen onder gebruik van paroxetine: woede uibarstingen, insomnia, agitatie

        DD

        • Persoonlijkheidsstoornis

        • medicatie

        Anamnese

        • Emotioneel trauma

        • Gebruik medicatie medicatietrouw

        • Slapen

          • Moeite met inslapen

          • Moeite met doorslapen

          • Vroeg wakker

          • Nachtmerries

          • Piekeren

        • Woede uitbarstingen

          • Met een reden

          • Hoe lang

          • Voor gebruik medicatie ook

          • Tegen wie

          • Hoe vaak

        WD:

        Bijwerking van paroxetine vanwege overdosering

        Typen antidepressiva (AD): AD hebben geen effect bij gezonde pp itt bv amphetamine

        - tricyclische AD: bestaande uit drie benzeenringen. Stimuleren functie van serotonine veel cardiotoxiciteit, bijwerkingen.

        Anticholinergische effecten: droge mond, obstipathie, BPH, glaucoma, hypotensie,

        Libido ↓, tachycardie, arythmiën, sedatie, gewichtstoename.

        - SSRI ‘s ( specific serotonine reuptake inhibitor). Paroxetine, fluoxetine, fluvoxamine, setratine. Inhiberen re – uptake van serontonine in de synapsspleet. Geen anticholinergische bijwerkingen. Dosis paroxetine: 20 tot mx 50 mg/ dg. Bijwerkingen zijn: misselijkheid, flatulentie, insomnia, rusteloosheid, agitatie, woedeaanvallen, hoofdpijn, tremor, spierzwakte, sexuele dysfunctie. GEEN GEWICHTSTOENAME

        - MAOI’s = monoamine oxidase remmers. Geen eerste keuze. Veel bijwerkingen en interacties. Inactiveren enzymen die NA en 5-HT afbreken. Interfereert ook met aanmaak tyramine en veel leverenzymen ( belangrijk voor eventuele co-medicatie)

        bijwerkingen: droge mond, obstipatie, BHP, hypotensie, hoofdpijn, tremor, leverintoxiteit.

        Interacties: ernstige hypertensie in combi met vasocontstrictors of tyramine bevattende voedselprodukten kaas, bepaalde vleessoorten, gerookte vis, bonen,sommige

        .....read more
        Access: 
        Public
        Akte-Fase Toets (Erasmus MC, (Algemene Klinische Training) - Oefencasussen (deel 3)

        Akte-Fase Toets (Erasmus MC, (Algemene Klinische Training) - Oefencasussen (deel 3)


        Casus 27

        Op het spreekuur van de oncoloog verschijnt een 65-jarige vrouw. Zij is vorige week geopereerd aan een mammacarcinoom links.

        DD knobbel

        • Dominante klierschijf

        • Cyclische hobbeligheid

        • Fibroadenoom

        • Cyste

        • Mammacarcinoom

        Anamnese

        • Voorgeschiedenis

        • Familie anamnese

        • Gewichtverandering

        • Moe

        • Koorts

        • Pijn aan de borst

        • Hoe ontdekt

        Lichamelijk onderzoek

        • Zowel staand als liggend

        • Rechts en links vergelijken

        • Inspectie

          • Onregelmatigheden

          • Aspect van de huid

          • Intrekkingen van huid of tepel

          • Afwijkingen van de tepel

        • palpatie

          • borst, tepel

          • knobbel goed uitpalperen

            • lokalisatie

            • grootte

            • consistentie

            • beweegbaarheid

            • pijnlijkheid

          • axiaal en infra-, supraclaviculair

        Aanvullend onderzoek

        • mammagrafie

          • in twee richtingen van boven naar beneden en van opzij

          • Onder 35 jaar beperkte diagnostische waarde

        • Echografie

          • Afgrensbaarheid bepalen van knobbel

        • Cytologisch of histologisch

          • Biopt

        Behandeling

        • Borstsparende operatie

        • Okselklierresectie

        • Hormonale therapie

        • Combinatieve aanvullende chemotherapie en hormonale therapie

        • Aanvullend radiotherapie

        • Aanvullende hormonale therapie

        • Aanvullende chemotherapie

        Mammacarcinoom:

        Tussen 35-50 grootste doodsoorzaak

        10% kans op mammacarcinoom gedurende leven

        Bij ongeveer 11.500 vrouwen diagnose gesteld

        Risicofactoren

        • Vrouw

        • Leeftijd

        • Westerse wereld

        • Eerder doorgemaakt mammacarcinoom

        • Voorkomen van borstkanker in de familie (BRCA-1, BRCA-2)

        • Benigne mamma-afwijkingen

        • Ongezonde voeding

        • Obesitas

        • Alcohol

        • Endocriene en reproductieve factoren

        • Oac

        • Hormoonsubstitutie

        Prognose

        • Hoe groter de tumor hoe grotere kans op metastasen

        • Axiale lymfeklierstatus

        • Ziektevrije-10jaarsoverleving 70% zonder lymfekliermetastasen

        • Ziektevrije-10jaarsoverleving 40% met 4-10 lymfekliermetastasen

        • Radiotherapie na complete resectie 40% minder kans op een recidief

        .....read more
        Access: 
        Public
        Thema 1.C.1 "Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie" week 4

        Thema 1.C.1 "Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie" week 4

        Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


        Inhoudsopgave

        Hoorcolleges

        Hoorcollege 1: Klinisch redeneren diarree

        Hoorcollege 2: epidemiologie darmmaligniteiten

        Hoorcollege 3: Immunologie van de darm.

        Hoorcollege 4 + 5: IBD inleiding en therapie

        Hoorcollege 6: Ondervoeding bij darmziekten

        Hoorcollege 7: Anemie

        Hoorcollege 8: Sikkelcelziekte

        Hoorcollege 9: Sociale psychologie 1

        Vaardigheidsonderwijs

        VO 1: Endoscopie van de tractus digestivus

        VO 2: Een patiënte met gewichtsverlies en buikpijn

        VO 3: Anemie

        Zelfstudieopdrachten

        ZO1: Heterogeniteit H. pylori

        ZO2: Bloedarmoede: oorzaken en behandeling

        ZO3: Stoornissen in zout- en watertransport door de darm

        ZO4: Diarree met bloed en slijm

         

        Hoorcolleges

        Hoorcollege 1 Klinisch redeneren diarree

        Vanuit een symptoom waarmee een patiënt op je spreekuur komt, moet je een differentiaaldiagnose (DD) in je hoofd hebben, om uiteindelijk (goede) vragen te kunnen stellen. Daarom is voorkennis belangrijk, in dit geval is het belangrijk om te weten wat diarree is. Diarree is meer dan 200 gram feaeceslozing per dag. Deze omschrijving moet er zijn omdat er namelijk mensen zijn die vrij dunne ontlasting uit zichzelf produceren.

        Dagelijks wordt er 10 liter intestinaal vocht geproduceerd. De hoeveelheid vocht die het colon bereikt is 1 liter (circa 1 kg). Wanneer een patiënt dus meer dan 1kg poep produceert per dag is er (ook) een probleem in de dunne darm. Bij cholera poept iemand 10 liter per dag omdat er geen terugresorptie mogelijk is.

        Pathofysiologie van diarree: wat is een logische indeling uitgaande van pathosfysiologisch mechanismen?

        • Verlies van water (en elektrolyten) via feaces

        • H2O productie: vasoactieve stof vipoom (zeldzaam), catecholamines

        • H2O resorptie: toxisch (toxine productie micro-organismen), osmose (lactase deficiëntie), snelle passage (hyperthyreoidie), allergie (koemelk-eiwit-allergie), inflammatie (colitus ulcerosa/ Crohn), vasculair (ischemische colitis)

        • Combinatie van a en b: ontsteking (gastro-enteritis)

        Epidemiologisch is de meest voorkomende oorzaak van diarree een infectie.

        Tijdens het college werd er een filmpje getoond met een anamnese afname.

        Introductievraag: wat bracht u bij de dokter? Het doel van deze vraag:

        • Inschatting van de ernst

        • Indruk krijgen van pathosfysiologische richting

        • Inventarisatie van mogelijke complicaties

        Kernpunten verhaal moeder patiëntje:

        Access: 
        JoHo members
        Thema 1.C.1 "Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie" week 5

        Thema 1.C.1 "Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie" week 5

        Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


        Hoorcolleges

        Hoorcollege 1 Koliekpijn en icterus

        In de anatomie van de galblaas in combinatie met de galwegen zit veel variatie. Galsteenkolieken presenteren zich vaak als een heftige pijn rechts in de bovenbuik, met uitstraling naar de schouders, daarbij komend misselijkheid, braken en bewegingsdrang, vaak uitgelokt door vet eten (vet eten zet galblaas aan om te contraheren, waarbij je een drukopbouw krijgt). Maar ook atypische klachten komen zeer vaak voor, bij oudere mensen vaak deze minder typische presentatie.

        Welke mensen krijgen galstenen? De 4 (of 5) F’en: Fat, female, fertile, fair en forty. Je

        hebt cholesterolstenen (die komen veel voor in de westerse bevolking), erfelijk zijn de bilirubine stenen.

        Het vinden van galstenen met bovenbuikpijn kun je niet gelijk verbinden met galweglijden, het kan ook een incidentele bevinding zijn. Cholecystolithiasis (= aanwezigheid van galstenen in de galblaas en is een chirurgische ingreep, namelijk cholecystectomie) is dus niet gelijk aan choledocholithiasis (= aanwezigheid van galstenen in de galwegen en wordt verholpen door MDL arts).

        De incidentie van choledocholithiasis is 6 per 100000. De meerderheid van de stenen vormen zich in de galblaas en verhuizen naar de galwegen. Ongeveer 10% van de patiënten heeft choledocholithiasis zonder cholecystolithiasis. Ongeveer 5% van de mensen krijgt een cholecystectomy waarbij er nog een galsteen in de galwegen zitten.

        Symptomen van choledocholithiasis zijn geelzucht, koliekpijn, koorts (bij bacteriele cholangitis), geschatte incidentie met gecompliceerd galsteenlijden (pancreatitis, cholangitis, icterus) is circa 2-3%, gedurende 10 jaar bij initieel asymptomatische individuen met galblaasstenen. De geschatte prevalentie van choledocholithiasis bij patiënten met symptomatisch galblaasstenen is 10-20%. Tenminste 1/3e van deze stenen passeert spontaan en geeft geen symptomen, dus eigenlijk is de incidentie en prevalentie grotendeels onduidelijk. Een (bilaire) pancreatitis komt voor bij 0,3%-1% van de patiënten met galblaasstenen, 10% leidt tot mortaliteit.

        De diagnose wordt gesteld door labonderzoek om cholestase aan te tonen. Logische markers hiervoor zijn bilirubine en een verhoging van alkalisch fosfatase (deze zijn het meest specifiek). De tweede belangrijke stap is de abdominale echo, hierbij heb je een hoge sensitiviteit en specificiteit voor het aantonen van galblaasstenen, maar een zeer beperkte sensitiviteit voor het aantonen van choledocholithiasis (hoge specificiteit),

        a

        galwegdilatatie kun je bekijken, normaal is deze minder dan 7mm (bij een galblaasoperatie is er meer druk op de galwegen en is normaal minder dan 1cm). De gouden standaard voor het aantonen is de ERCP (Endoscopische retrograde cholangiopancreatografie) maar dit is invasief, veel complicaties (8% kans op pancreatitis), gebruik als diagnosticum voor choledocholithiasis is een.....read more

        Access: 
        JoHo members
        Thema 1.C.1 'Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie'

        Thema 1.C.1 'Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie'

        Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


        Inhoudsopgave

        Hoorcolleges1.C.1

        HC 1: Diagnostiek in de MDL

        HC 2: Dysfagie

        HC 3: De pylorus

        HC 4: Mechanisme en regulatie van maagzuursecretie

        HC 5: Zuurgerelateerde problemen van de tractus digestivus

        HC6: Exocriene pancreasinsufficiëntie

        HC7: Acute en chronische pancreatitis

        Vaardigheidsonderwijs

        VO1: Ondervoeding en darmziekten

        VO2: Tractus digestivus, van maag tot anus

        VO 3 Microscopische anatomie en pathologie van het maag- en darmstelsel

        VO4 Absorptie van vitamines en mineralen

        Zelfstudieopdrachten

        ZO1: Verkeerssluizen in het maag-darmkanaal

        ZO2: Maagfunctiestoornissen

        ZO3: Functie en disfunctie van de exocriene pancreas

        Hoorcolleges

        HC 1: Diagnostiek in de MDL

        Methoden: anamnese, LO, laboratorium onderzoek (bloed, urine, feces), endoscopie, röntgen onderzoek, pathologie, bacteriologie en virologie.

        Bloed: In het bloed kunnen de volgende bepalingen worden verricht: Hb, hematocriet, MCV; leuco’s, dif. CRP (een ontstekingsmarker); leverfuncties (bilirubine); amylase, lipase, ALAT (alanine aminotransferase en ASAT (Aspartaat aminotransferase). Bij celverval is ASAt>ALAT, bij virale hepatitis andersom.

        Röntgen: buikoverzichtsfoto, echo abdomen, CT scan, MRI scan.

        Endoscopie met een flexibele scoop - complicaties: retroperitoneale perforatie ). Endoscopie geeft daarnaast als belangrijkste complicatie pancreati tis (5-10%) wanneer de galwegen worden bekeken met contrast (ECRP).

        Coeliakie: villi atrofie > leidt tot anemie, vitamine deficiëntie, groeiretardatie.

        Ziekte van Crohn: komt voor van mond tot anus, maar het meest in de dunne darm, meer bepaald het terminale ileum.

        Colitis ulcerose bevindt zich met name in het rectum en het colon.

        Short bowel disease treedt op als er teveel darm is geresecteerd.

        Linnis plastica: maagkanker.

        NSAID’s, ascal en helicobacter pylori zijn de belangrijkste veroorzakers van een ulcus. Een ulcus is een stuk darm dat ontstoken is doordat de mucosa is opgelost en dus geen bescherming meer biedt. Om dit te voorkomen kun je bij het geven van zuurbeschermers, dit verlaagt de kans op bloedingen.

        Stenose (bij bv. Crohn): ontstekingsremmende middelen en met ballon stenose oprukken > als dit faalt > stukje darm weghalen.

        Witte plekken in dikke darm: darmpoliepen, kanker in wording.

        Adenoom = voorbode carcinoom.

        Van 10-20 jaar ontstaan colon carcinoom.

        Roboticus, and micromachine technology: in de camerapil zitten twee videocamera’s, een batterij, twee lichtbronnen en een zendertje. Maakt vier foto’s per seconde.
        Pillcam vs. endoscopie: pillcam is weinig belastend.....read more

        Access: 
        JoHo members
        Thema 1.C.2 'Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie' week 7

        Thema 1.C.2 'Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie' week 7

        Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


        Inhoudsopgave

        Week 7: Fysiologie en ontregeling van stofwisseling II

        Hoorcolleges

        Hoorcollege 1: Regulatie metabole routes door hormonen

        Hoorcollege 2: Glucose homeostase, hyper- en hypoglyceamie

        Hoorcollege 4: Ondervoeding bij chronische zieken

        Hoorcollege 5: Exogeen en endogeen lipidetransport

        Hoorcollege 6: Ondervoeding wereldwijd

        Hoorcollege 7: Regulatie lichaamsgewicht

        Vaardigheidsonderwijs

        VO 1: glucose homeostase, 5 fase beschrijving

        VO 2: regulatieprincipes van metabole routes

        VO 3: Variatie in de bloedsuikerspiegel

        Zelfstudieopdrachten

        ZO 1: Effect dieet op lipidentransport

        ZO 2: Ontregeling en contra-regulatiemechanismen

        ZO 3: Protein energy malnutrition (PEM)

        ZO 4: Energiebeheer bij extreme inspanning

        Hoorcollege 1: Regulatie metabole routes door hormonen

        Receptoren voor smaak uit de neus en mond voor en voor darmhormonen in het duodenum werken nauw samen. Dit is niet zo gek als je weet dat je reuk en smaak en het duodenum allemaal ontstaan zijn uit de oerdarm. Achterin je neus zit een tweede reukorgaan: het vomeronasale orgaan. Dit beïnvloedt dingen omtrent het paringsgedrag.

        Mensen leven langer bij calorische restrictie, ook de lucht van voedsel moet dan uitgeschakeld worden. Door de reukreceptor Or83b werden fruitvliegjes veel ouder.

        Om de samenwerking tussen tong en duodenum voor smaak aan te tonen werden knock-out muizen gemaakt. Ze hadden wel voedselreceptoren op de tong: Alpha gustducine.

        De muizen proefden wel zoet, maar hadden er niet het darmhormoon. Als gevolg hadden ze een dramatische afname van reactie op de smaak van zoetstof. Darmhormonen bepalen of je iets zoet vindt, dit komt omdat het GLP-1 (afkomstig uit de darm) niet stijgt. Het gevolg is hyperglicaemie, het uitblijven van eerste fase, daarna overshoot. Dat lijkt op type II suiker.

        De resistentie van bepaalde weefsels voor insuline zorgt dat zoogdieren hun levensstijl kunnen volhouden. Het zegt iets over hoeveel insuline je nodig hebt om een bepaalde hoeveelheid suiker uit je bloed weg te werken. Als de tijd tussen maaltijden groot is moet je resistent tegen insuline worden, om de lange tijd van katabolisme te overleven. Je moet moet andere woorden alles opslaan wat je binnenkrijgt.

        Normaal gesproken wordt een lekkere hamburger van de McDonald's als volgt opgeslagen:

        witte vetcellen: Ffa proteines

        lever (kwantitatief verreweg het meest): glycogeen en ffa proteines

        spier: ffa, proteines

        De lever is insulinegevoelig; de 'poort naar de lever' heeft de normale afmeting. Insuline vindt het.....read more

        Access: 
        JoHo members
        Thema 1.C.2 'Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie' week 8

        Thema 1.C.2 'Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie' week 8

        Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


        Week 8: Voeding en stofwisseling

        Collegeaantekeningen

        Hoorcollege: Stikstofbalans, methoden en betekenis

        Hoorcollege 1: Kwaliteit van voeding

        Hoorcollege 2: Vitamines en deficiënties

        Hoorcollege 3: Geneesmiddelafbraak 1

        Hoorcollege 4: Geneesmiddelafbraak 2

        Patientendemo 5: Stofwisselingsziektes ten gevolge van enzymdeficiënties

        Hoorcollege 7: Samenhang van het metabolisme in verschillende organen

        Vaardigheidsonderwijs

        VO 1: Casus stofwisselingsziekten

        VO 2: Metabole effecten van alcohol

        VO 3: Endocriene pancreas

        Zelfstudieopdrachten

        ZO 1: De zin en onzin van voedingssupplementen

        ZO 2: Vitaminetekort bij alcoholisme

        ZO 3: Geneesmiddelenafbraak

        ZO 4: Samenhang van het metabolisme in verschillende organen

        Hoorcolleges

        Aanvulling Week 7

        Hoorcollege 3: Stikstofbalans, methoden en betekenis

        Redenen voor verhoogde eiwitintake:

        • Eiwitverlies.

        • Anabool

        • Groei

        • Zwangerschap

        • Training

        • Refeeding

        • Herstel na ziekte.

        Het anabolisme en katobolisme moeten in balans zijn, er zijn wel andere aminozuren nodig, dan waaruit de voeding soms bestaat. Door middek van transaminatie (aminogroep van de ene naar de andere, deaminatie, aminogroep van het aminozuur. -> ureumcyclys). Kunnen andere aminozuren gevormd worden. De NH groep niet je ook weer uitscheiden in de vorm van ureum of amoniak.

        Ammoniak wordt omgezet in ureum. Uit de amoniak kun je ook weer een tussenproduct czs vormen.

        De stikstofbalans is te berekenen met de formule stikstofbalans = (proteine inname x0,16)- (totale urine stikstof +3)

        Voor het in balans blijven is nodig:

        1) stikstofinname dieet

        2) Energiegehalte dieet

        3) Kwaliteit eiwit

        4) Metabole toestand.

        Metabole stress.

        20-25% van je dagelijkse energie haal je uit eiwit bij ernstige stress. Eiwitafbraak treedt daarnaast op bij 13-40 uur vasten. Spieren zijn het grootste eiwitreservoir. Er is geen opslag van aminozuren

        Balansonderzoek in wetenschappelijk onderzoek kan opgedeeld worden in:

        • Netto effect

        • per orgaan

        • per metabole fase.

        Voor intensive care zorg geldt: vroegtijdig starten met enterale voeding, dit is de gouden standaard voor de ernstig zieke, want het is beter dan parenterale voeding op het gebied van wondgenezing en het immuunsysteem.

        Week 8: Voeding en stofwisseling

        .....read more

        Access: 
        JoHo members
        Blok 1.C.2 Thema 'Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie' week 9

        Blok 1.C.2 Thema 'Stoornissen in voeding, metabolisme en hormonale regulatie' week 9

        Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

         


        Week 9: Diabetes type I en II en obesitas

        Hoorcollege 1: Een typische type I en typische type II diabetes patiënt

        Zie bij deze week de casussen op blackboard.

        Naslagwerk: Kumar & Clark, clinical medicine, seventh edition, hfd 19, 'Diabetes mellitus and other disorders of metabolism', pp 1026-1061

        Insuline is geen remedie. Het heeft van een acute fatale ziekte een chronische ziekte gemaakt.

        Gevolgen diabetes:

        cardiovasculaire ziekte

        cerebrovasculaire ziekte

        diabetische neuropathie

        diabetische nefropathie

        diabetische retionpathie

        Diabetes is de meest voorkomende chronische ziekte van de 21e eeuw.

        Het heeft een aantal vaste symptomen, zoals moeheid, afvallen, polyurie en polydipsie, ongeacht om welk type diabetes het gaat.

        Diabetes is op te delen in twee soorten:

        Type I diabetes:

        Absolute insulinedeficiëntie: geen insuline productie, doordat bèta-cellen van eilandjes van Langerhans kapot worden gemaakt. In dit geval zijn autoantistoffen in het bloed positief.

        Type II diabetes:

        relatieve insulinedeficiëntie: insuline resistentie (hoog insulinespiegel in bloed). Diabetes type II geeft relatief milde klachten en de auto-antistoffen zijn negatief.

        Ontregeling van de glucosespiegel in het bloed is op te delen in twee soorten:

        Hypo.

        • zweten

        • trillen

        • duizeligheid

        • plotseling wisselend humeur (opeens boos worden bijvoorbeeld)

        • ongeconcentreerd zijn

        • hoofdpijn

        • moe

        • hongerig

        Hypo.

        • zweten

        • trillen

        • duizeligheid

        • plotseling wisselend humeur (opeens boos worden bijvoorbeeld)

        • ongeconcentreerd zijn

        • hoofdpijn

        • moe

        • hongerig

        Hoorcollege 2: Incretinen bij behandeling type II diabetes.

        Incretinen worden afgegeven door de darm in reactie op een maaltijd, ze zorgen ervoor dat er extra insuline wordt afgegeven bij een gezond persoon. Als je glucose inspuit zie je dat de insulineafgifte minder sterk is dan bij orale toediening. Het incretine-effect is de oorzaak van het verschil in afgifte.

        Als je iets eet komt de glucose in de darm. Het wordt door de bètacellen in de pancreas gevoeld door de verhoogde bloedglucosespiegels, maar incretinen, kleine hormooneiwitten hebben ook een functie bij de insulinesecretie.

        Er zijn twee hoofdsoorten:

        GLP-1 en GIP

        L cellen zitten in de dunne darm en vormen uit Proglucagon een GLP-1-voorloper en het actieve GLP-1. Door dipeptidyl.....read more

        Access: 
        JoHo members
        Thema 2.A.2 Abnormale celgroei week 6
        Thema 2.A.2 Abnormale celgroei week 7
        Thema 2.A.3 Abnormale Celgroei week 12
        Thema 2.A.3 Abnormale Celgroei week 13
        Thema 3.B.2 "Stoornissen in Hersenen en Zintuigen" week 12
        Thema 3.B.2 "Stoornissen in Hersenen en Zintuigen" week 13
        Thema 3.B.2 "Stoornissen in Hersenen en Zintuigen" week 14
        Work for WorldSupporter

        Image

        JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

        Working for JoHo as a student in Leyden

        Parttime werken voor JoHo

        Check all content related to:
        How to use more summaries?


        Online access to all summaries, study notes en practice exams

        Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

        There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

        1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
        2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
        3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
        4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
        5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

        Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

        Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

        Field of study

        Access level of this page
        • Public
        • WorldSupporters only
        • JoHo members
        • Private
        Statistics
        1837
        Comments, Compliments & Kudos:

        Add new contribution

        CAPTCHA
        This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
        Image CAPTCHA
        Enter the characters shown in the image.