Consciousness topics uitgewerkt 18/19


Korte toelichting van de topics die op het tentamen behandeld (kunnen) worden. Mocht er iets niet kloppen of heb je een aanvulling? Laat dit dan weten in een reactie :) 

Hoorcollege 1 (H 1, 2 en 3)

Descartes’ theory on the relationship between conscious mind and body: hij geloofde in het bestaan van zowel het lichaam als de geest (dualisme). In de hypofyse (pineal gland) zou het verstand/bewustzijn en het lichaam samenkomen en interactie hebben. Doordat hij nadacht over dingen, zei hij dat hij bestond (het enige wat hij zeker wist). 

Hoe hebben geest en lichaam interactie als het twee verschillende substanties zijn: ze beïnvloeden elkaar.

Materialist approaches to consciousness: er is alleen body matter (een substantie). Je hersenen bepalen je identiteit (brain = mind) en er is sprake van functionaliteit (brain state = mental state). Je gedachten en je bewustzijn zijn dus iets fysieks. 

The relationship between epiphenomenalism and functionalism: beide zijn monistische stromingen en stellen dat er maar een soort materie bestaat (body matter). Bewustzijn is geen ding, maar een proces wat voortkomt uit een hersenproces en het gevolg van het hebben van een brein. 

Epifenomenalisme: een fysieke staat kan leiden tot een mentale staat en niet andersom. Bewustzijn is een meegenomen extraatje en doet er niet zoveel toe. Bewustzijn is een gevolg van hersenprocessen. 

Functionalisme: je mentale staat is je functionele staat. Deze komt ook voor uit je hersenprocessen. 

Wat is de relatie tussen epifenomenalisme en functionalisme: beide zijn monistische stromingen en stellen dat er maar een soort materie bestaat (body matter).

William James and the “stream of consciousness”: gedachten, ideeën, beelden en gevoelens stromen als het ware altijd door ons hoofd. Door zijn nadruk op het bewustzijn, vond hij het belangrijk dat mentale gebeurtenissen onderzocht moesten worden. Hij baseerde zijn ideeën over het bewustzijn op onderzoeksresultaten over aandacht, geheugen en waarnemingen. 

Qualia: persoonlijke ervaringen die samen een persoon/dier maken tot wat het is. Probleem: hoe kunnen objectieve hersenen subjectieve qualia produceren. Het bestaan van qualia kan gemeten worden adh gedachtenexperimetnen (zie de volgende experimenten). 

Wat is een quale? Enkelvoud van qualia, dus een persoonlijke ervaring. 

Mary, color scientist: heeft haar hele leven in een zwart-wit kamer geleefd en alles geleerd over kleuren. Ze weet dus alles, maar heeft ze nog nooit gezien. Als ze een keer buiten komt, kan ze twee reacties hebben:

  1. Verbazing: ik wist niet dat het er zo uit zag. Wijst op het bestaan van qualia. Fysieke beschrijving van kleuren is niet voldoende. Dualisten en epifenomenalisten zouden het hier mee eens zijn. 
  2. Ze wist het al: fysieke beschrijving van een kleur is genoeg. Er bestaat dus niet zoiets als qualia. Materialisten en functionalisten zouden het hier mee eens zijn. 

Philosophers’ zombie: stel dat je een exacte kopie van iemand zou maken, maar zonder bewustzijn en de hersenen en neuronen zouden vervangen worden door elektrische chips, ben je dan te onderscheiden van je dubbelganger?

  • Chalmers: nee, want er is sprake van inessentioneel bewustzijn, bewustzijn zit niet in de neuronen of de elektrische chips (want het is een optionele extra);
  • Epifenomentalisten: nee, want het bewustzijn is alleen maar een extra, het is niet noodzakelijk;
  • Dualisten: ja, want bewustzijn staat los van het lichaam, het is andere materie en hieraan kun je herkennen wie de mens is en wie de zombie. 

Als je in een zombie gelooft, ben je een: epifenomenalist. 

Milner & Goodale on the relationship between conscious perception and action:er bestaan twee visuele systemen: visuele perceptie (vertraal/wat/bewust) en visuele-motorische controle (dorsaal/waar/actie/onbewust). Het dorsale actie-pad is onbewust en werkt buiten het bewustzijn om: wanneer de perceptie verward wordt, kan de actie toch nog goed functioneren. 

Aanhangers: functionalisten en dualisten.

Global Workspace Theory of Baars: het cognitieve systeem is zoals een podium van een theater. Onbewuste processen concurreren om in het middelpunt te staan en informatie door te geven aan het onbewuste publiek in de zaal. Bij het doorgeven zou gebruik gemaakt worden van het bewustzijn. Bewuste handelingen zijn dus de handelingen die toegang hebben verworven tot het werkgeheugen (global workspace). 

Hoorcollege 2 (H 4, 5 en 6)

The concept of a “Cartesian Theatre”: het verstand is een soort van theater waar verschillende percepties verschijnen, voorbijgaan, opnieuw terugkomen en zich mengen in verschillende situaties. De theatershow is de stroom van bewustzijn en het publiek is de "zelf".

Catersiaans materialisme: het bewustzijn is materialistische met een cartesiaans tintje. Ze nemen aan dat: er een centrale locatie is waar het bewustzijn plaatsvindt/ bewustzijn als een container is (het bevat bepaalde dingen)/er een bepaalde tijd moet zijn waarop het bewustzijn plaatsvindt. 

Bewijs tegen het Cartesiaans Theater: Empirisch: er zou een plek zijn in de hersenen, die is nog niet gevinden. Conceptueel: als een CT echt zou zijn, dan zou er ook een toeschouwer meoten zijn, heeft die persoon dan ook een bewustzijn en heeft die dan ook een CT etc. Het geeft geen verklaring.

Dennett’s multiple-drafts theory: het bewustzijn is een verzameling van meerdere concepten: er zijn meerdere parallelle denkstromen die door de persoon uitgelicht kunnen worden. Als een proces wordt uitgelicht, dan wordt je hier bewust van.

Libet’s stimulation of the brain of patients: uit de experimenten van Libet bleek dat er een halve seconde durende neurale activiteit zou zijn om het bewustzijn te veroorzaken (half second delay). Uit stimulatie van de hersenen (somatosensorische cortex) bleek dat mensen bewust een aanraking van de huid konden ervaren. Hij stelde dat een ervaring pas bewust wordt wanneer deze minimaal een halve seconde duurt. De back-refferal hypothese zegt: onze hersenen houden er rekening mee dat het moment (tijd) waarop de ervaring bewust meegemaakt wordt een halve seconde achterloopt op de daadwerkelijke ervaring, de hersenen corrigeren hiervoor. (Lastige theorie, in het hoorcollege werd dit uitgelegd adh van het experiment).

Hoe komt het dat we een halve seconde vertraging niet merken in de werkelijkheid: ons brein corrigeert voor het achterlopen (back-refferal hypothese).

Libet’s theory of conscious experience: we worden ons ergens bewust van als de neurale activiteit lang genoeg aanhoudt. Een tweede activiteit van kortere duur kan onbewust blijven, of bewust worden door langer aan te houden. Bij bewuste processen wordt de "neural adequacy" bereikt, bij onbewuste processen niet. 

How rich, complete are internal representations of the visual environment: onze perceptie is een Grand Illusion (we denken dat de buitenwereld een goede referentie is, maar ons brein bouwt een interne wereld op waardoor we misleid worden door onze visie. Change Blindness en Inattentional Blindness zouden suggereren dat de "richness" van onze visuele wereld een illusie is. 

The sensorimotor theory of O’Regan and Noë: als je niet met de wereld interacteert, dan zie je niets. Zien is een manier van handelen. (??)

Hoorcollege 3 (H 10, 11 en 12)

Phantom pain and Ramachandran’s technique: fantoompijn is het voelen van pijn aan een geamputeerd lichaamsdeel. Het komt door reorganisatie in het brein na de amputatie. De somatosensorische homunculus (kaart) is van vorm veranderd.

Hoe kan fantoompijn behandeld worden: Ramachandran heeft een behandeling bedacht: door het brein voor de gek te houden adhv spiegels, kan het brein opnieuw reorganiseren. Door het spiegelbeeld van het andere ledemaat geloofd je brein dat je ledemaat er weer is 

The binding problem: hoe kunnen de verschillende features van een object gezamenlijk worden waargenomen als een geheel object. Waar komt de informatie samen?

Wat wordt bedoelt met het binding problem? Waar komt de informatie van de verschillende features van een object samen. 

Crick & Koch and how the brain solves binding problem: het gelijktijdig vuren van neuronen zou de neurale vertaling zijn van het visuele bewustzijn. Ze vinden dat het bewustzijn afhangt van een soort STM en van opeenvolgende aandachtsprocessen. De thalamus zou de aandacht leiden door een keuze te maken uit de objectkenmerken die aan elkaar verbonden moeten worden, dit zou gedaan wordt door neuronen te laten vuren. 

Blindsight: zien zonder bewustzijn. De ogen van mensen met blindsight werken nog wel, maar er is een beschadiging in hun visuele cortex. Een persoon met blindsigt is er van overtuigd dat hij blind is, maar botst bijvoorbeeld niet tegen dingen aan (loopt er om heen) en kan een kleur "raden". Ook kunnen ze nog wel reageren op stimuli. 

Sensory substitution in blind people: een mogelijke manier om mensen met blindsight weer te kunnen laten zien. Er wordt gezocht naar een zintuig dat de functie van zien zou kunnen vervangen. 

Hoorcollege 4 (H 7, 8 en 9)

Bundle theory of the self: stellen dat de zelf niet bestaat, maar dat er sprake is van een bundel van sensaties. Het leven van een persoon zou bestaan uit een aaneenschakeling van sensaties, indrukken en ideeën die elkaar in een voortdurende stroom razendsnel opvolgen, een mensenleven lang. Bundeltheorieën hebben geen verklaring voor het feit dat mensen het gevoel hebben dat ze een zelf hebben. 

Wie horen er bij de bundle theory: (Hume en boeddhisme: zelf is een sociaal construct/narrative self)

  • The Buddhist notion of Anatta
  • Hume's bundle of sensations
  • Self as a product of discourse
  • Dennet's no audience in the cartesian theatre
  • Theory of strange loops
  • Phenomenal self-model

Hume’s concept of the self: de 'zelf' is geen vaststaand ding, maar een bundel van percepties. Hume ziet de zelf als iets minimaals dat alleen gaat over perceptie, aandacht en awareness (minimal self).

Split-brain patients: werd in het verleden bij mensen met epilepsie gedaan, het doorsnijden van het corpus callosum. Hierdoor kunnen de hersenhelften niet meer goed interacteren. 

Gazzinga: Linkerhersenhelft verzint verhalen om te interpreteren wat de rechterhersenhelft doet (confabulatie).

Wat zijn de hersenhelften: linkerhersenhelft verwerkt taal/"ziet: het woord (in de wereld rechts) en de rechterhersenhelft verwerkt tekenen/dingen aanraken (in de wereld links). Als er links een woord verschijnt, bijvoorbeeld lachen, dan gaan mensen lachen, maar ze weten niet waarom. De rechterhersenhelft verwerkt dit woord.  

Libet and the relative timing of conscious willing and overt action: Libet stelde dat als bewuste intenties de oorzaak van handelingen zijn, dat dan de subjectieve ervaring als eerst zou moeten plaats vinden. Dit zou vervolgens samen moeten gaan met cerebrale processen. Zijn experiment mat 3 dingen: het begin van de beweging, het begin van de RP (readiness potential) en het moment waarop er sprake was van een bewuste keuze om te bewegen. Hij kwam erachter dat de bewuste keuze om te bewegen na de RP ontstaat (het bewustzijn komt te laat om de oorzaak van de beweging te zijn). 

Libet stelde dat onbewuste hersenprocessen de oorzaak zijn van een vrijwillige beweging, maar het bewustzijn kan dit wel tegenhouden. Het bewustzijn heeft dus toch een causale rol bij vrijwillige handelingen.

Wegner and the relationship between consciously perceived will and voluntary action: Wegner stelt dat vrije wil een illusie is die in drie stappen wordt gecreëerd. Als eerste is het zo dat onze hersenen handelingen plannen en uitvoeren, dan worden we bewust van onze gedachten over de handelingen (intentie), tot slot wordt de handeling na de intentie uitgevoerd. We trekken volgens hem een verkeerde conclusie als we zeggen dat onze intentie de oorzaak is van de handeling. 

Vrije wil zou moeten voldoen aan de volgende criteria:

  1. Priority: gedachten moeten voorafgaan aan de handeling;
  2. Consistency: gedachten moeten overeenkomen met de handeling;
  3. Exclusivity: gedachten moeten geen andere oorzaken behalve vrije wil hebben.

Hoorcollege 5 (H 13, 14 en 15)

Darwin’s theory of natural selection: Darwin zegt dat er op de aarde sprake was van graduele verandering (evolutie) en variatie onder organismen. Wanneer verschillende organismen moeten strijden om eten, water of andere bronnen en bij deze strijd organismen zouden overlijden, dan zouden de organismen die de strijd zouden overleven kinderen krijgen en het datgene wat hen geholpen had om te overleven, doorgeven op de volgende generaties. 

Op wie leek Darwins evolutietheorie? Lamarck.

Darwin and Lamarck: Lamarck was het met Darwin eens dat soorten gradueel veranderen in andere soorten, maar hij stelde dat er eerst sprake moest zijn van een interne kracht (de wil om te veranderen). Voorbeeld: als een giraf steeds zijn nek strekt om bij de hoogste takken te komen, dan zou deze giraffe een jongen krijgen met een langere nek. 

Verschillen Darwin en Lamarck:

  • Lamarck: er is altijd vooruitgang, Darwin: er is niet altijd vooruitgang
  • Lamarck: er is sprake van een interne kracht, Darwin: er is geen interne kracht 

Darwin: genotype leidt tot/ maakt aanpassing (mogelijk)

Lamarck: aanpassing komt eerst, dan pas een veranderd genotype

Humphrey’s evolutionary theory of consciousness: het bewustzijn is een combinatie van factoren (emergent property). Daarnaast heeft het bewustzijn een surface feature: waar natuurlijke selectie invloed  heeft (net zo als de vacht van een dier). Om mensen te kunnen begrijpen en in complexe sociale situaties te functioneren hebben we bewustzijn nodig. Natuurlijke selectie heeft ervoor gezorgd dat onze voorouders een bewustzijn hadden (zij bleven overleven). 

Daarnaast stelde hij dat de hersenen een 'inner eye' hadden. Dit zou een beeld geven van de hersenactiviteit van een persoon. Dit is volgens Humprey de functie van bewustzijn: een model van de hersenen zelf, over de hersenen zelf (route van zelfreflectie).

Consciousness as “health”: Hofstadter ziet bewustzijn als een gezondheidsbasis om te functioneren, en zou verder geen toegevoegde eigen functie hebben. Denton zegt dat het bewustzijn is ontstaan om basale instincten van de mens te reguleren --> drive voor homeostase. 

Are animals conscious?: het is niet zeker of dieren een bewustzijn hebben. Er zijn veel verschillende theorieën die wel of niet geloven in het bewustzijn van dieren. Om te meten of dieren zelfbewust zijn, is er de Mirror self-recognitiontest, bij deze test krijgen dieren een rode stip op hun hoofd of lichaam en worden ze vervolgens voor een spiegel geplaatst. Als de dieren de rode stop proberen weg te halen, of gaan wiebelen (dolfijnen), zou dat gezien kunnen worden als bewijs dat dieren een (zelf)bewustzijn hebben, máár dit is nog steeds niet zeker.

Welke dieren hebben een bewustzijn: grote apen, chimpanzees (ape), oerang-oetang (ape), bonobo's (ape), walvissen, dolfijnen, kraaien. --> Humans and apes.

Wat is bewijs dat dieren een bewustzijn hebben? Zichzelf kunnen herkennen in de spiegel.

Can animals speak?: Dieren hebben soms een complexe vorm van communicatie, maar kunnen niet praten. Dieren hebben vaste dierlijke signalen, maar kunnen geen nieuwe representaties verzinnen door signalen to combineren. Er is geprobeerd om taal aan dieren te leren. Bij apen is geprobeerd om gebarentaal te leren, dit lukte. Apen hebben enig begrip van grammatica, maar ze maken alleen gebruik van wat ze geleerd hebben om iets te krijgen. Mensen (kinderen) gebruiken taal om veel meer redenen. 

The neural correlates of conscious experience in monkeys and humans: minimale hoeveelheden van neuronale mechanismesn die voldoende zijn om een bewuste ervaring te hebben. Twee aannames:

  1. Sufficiency: A kan noodzakelijk (neccesary) zijn voor B, maar dat betekend niet dat A voldoende (sufficient) is voor B.
  2. Correlatie: correlatie is geen causatie. 

Twee vormen van NCC:

  1. Content specific: perception en attention/ neurale activiteit bepaald een specifieke functie van een deel van je bewustzijn.
  2. Full: overal state, independent of its content/ het algemene bewustzijn

Hoorcollege 6 (H 16, 17 en 18)

Alternatives to Strong AI: 

  • Strong AI: een computer is net zo intelligent als wij, hebben een verstand en kunnen het juiste programma gebruiken. 
  • Weak AI: computers kunnen verstand nadoen, ze zullen nooit echt intelligent zijn of een verstand hebben. 
  • Traditionele benaderingen: rule-and-symbol AI

Alternatieven voor strong AI: connectionisme/ embodied cognition /IQ zonder representatie

Turing test: Een beslisser moet bepalen wie van de twee individuen een computer is. Het doel is om te kijken of een computer intelligent is/ bewustzijn heeft. 

Searle’s Chinese Room thought experiment: Er zit iemand in een kamer met een boek en moet een taal, die hij niet begrijpt, vertalen. Wat Searle hiermee wilde zeggen, was dat een computer het wel kan uitvoeren, maar het niet zal begrijpen. 

Hoorcollege 7 (H 19, 20 en 21)

The impact of unconscious signals: onbewuste signalen kunnen opgemerkt worden boven een bepaalde drempelwaarde. Niet alles wat we waarnemen wordt ook bewust waargenomen. Ook onbewust waargenomen signalen hebben invloed op onze emoties en ons gedrag. 

  • Objectieve drempelwaarde: het detectieniveau waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen perceptuele informatie obv toevalsverschijnselen.
  • Subjectieve drempelwaarde: de waarde waarbij deelnemers zeggen dat ze geen onderscheid konden maken tussen perceptuele informatie en dat hun antwoorden door toevalsverschijnselen komen. 
  • Cheesman en Merikle: er is sprake van onbewuste verwerking wanneer informatie onder de subjectieve grenswaarde en boven de objectieve grenswaarde wordt gepresenteerd. 
  • Merikle en Daneman: onbewust waargenomen informatie leidt tot automatische reacties en dat bewust waargenomen informatie tot meer flexibele reacties leidt. 
  • Uit hersenscans blijkt ook dat onbewuste waarneming terug te vinden is in de hersenen. Onbewust waargenomen beelden van bange gezichten leiden tot meer activiteit in de amygdala in vergelijking tot blije gezichten.

Hallucinations: perceptuele ervaringen terwijl er geen externe stimulus is (geheel van binnen). De vaardigheid om onderscheid te maken tussen de buitenwereld en wat er in ons hoofd gebeurt heet reality monitoring/discriminationen wordt beïnvloed door onze verwachting over de verbeelding. 

  • Pseudo hallucinaties: hallucinaties waarvan je weet dat ze niet echt zijn;
  • Omgekeerde hallucinaties: denken dat er niets is, terwijl er wel iets is;
  • Hyponagogic images/hallucinations: hallucinaties net op het moment dat we bijna in slaap vallen;
  • Hypnopompic images: hallucinaties die bij het wakker worden ontstaan. 

Komen voor bij mensen met epilepsie, schizofrenie en narcolepsie, maar ook bij koorts en migraine.

Verklaren: perceptual release theory: volgens de theorie worden herinneringen normaal gesproken geremd door zintuigelijke informatie, maar bij hallucinaties is hiervan geen sprake. 

Visual forms in drug-induced hallucinations: bij het gebruik van drugs kunnen ook hallucinaties ontstaan. Mensen zien dan felle kleuren, tunnels, spiralen, webben en roosters. De primaire visuele cortex is als het ware in een kolomvorm (een strip) georganiseerd. Een circulaire stimulus op het retina zal een verticale strip in de visuele cortex stimuleren. Drugs stimuleren de strip van de verticale cortex waardoor het lijkt alsof je spiralen, tunnels, webben en roosters zien. De reden waarom de strip wordt geactiveerd, is vanwege disinhibitie. Drugs (bijv.) kunnen invloed hebben op de remmende cellen en dit zorgt voor extreem veel activiteit die zich op lineaire wijze in de hersenen kan verspreiden. Dit zorgt voor de ervaring van vormen. 

Psi phenomena: communicatie zonder het gebruik van zintuigen. Onder psi vallen de paranormale activiteiten: estrasensory perception (ESP) en psychokinesis (PK). 

  • ESP: communicatie waar geen zintuigen voor nodig zijn (telepathie, clairvoyance (helderziendheid) en precognition).
  • PK: met je verstand invloed uitoefenen op het fysieke (bijvoorbeeld een object verschuiven zonder het aan te raken).

Parapsychological studies and methodological shortcomings: parapsychologie is het onderzoek naar het wel of niet bestaan van het paranormale. Er is onderzoek naar gedaan, maar daar is veel kritiek op. De kritiek op de experimenten luidt: de kans is groot dat er sprake was van toeval, er was geen sprake van randomisering (bijv. telepathie testen met iemand die je goed kent) en mensen worden te veel gestuurd met suggestieve vragen. 

Hoorcollege 8 (H 22, 23 en 24)

Impact of Altered State of Consciousness (ASC's): de objectieve definitie van een ASC zou gaan over de oorzaken van het veranderde bewustzijn. De subjectieve definitie van een ASC gaat over de toestanden waarin het voelt alsof er sprake is van verandering in het normale patroon van het mentale functioneren. 

Bij een ASC kunnen er veel factoren veranderen, drie van deze factoren zijn: aandacht, geheugen en alertheid. De aandacht kan naar binnen of naar buiten worden gericht, daarnaast kan een ASC zorgen voor een brede ervaring van aandacht of juist een specifieke ervaring. Het geheugen wordt ook beïnvloed tijdens een ASC, bijvoorbeeld hoeveel er in het STM wordt opgeslagen of hoe snel de tijd voelt gaan. ASC heeft ook invloed op de mate van alertheid (weinig of juist extreme alertheid). De veranderingen hebben emotionele en perceptuele veranderingen tot gevolg.

Wat is een altered state of consciousness: een veranderde staat van bewustzijn door (bijvoorbeeld) drugs, dronken zijn, meditatie, dromen, religieuze ervaringen). 

How drugs affect cognitive processes: psychoactieve drugs hebben invloed op het mentaal functioneren of op het bewustzijn. Er zijn verschillende categorieën:

  • Stimulanten: nicotine, cafeïne, cocaïne en amfetamine
  • Psychedelica: DMT, psilocybin (paddenstoelen), LSD
  • Depressanten: alcohol, kalmeringsmiddelen en slaapmiddelen
  • Narcotica: heroïne, morfine, codeïne en methadon
  • Antipsychotica: kalmeringsmiddelen
  • Antidepressiva
  • Anesthetica: narcosemiddelen (ketamine)

Over het algemeen hebben deze drugs invloed op de (her)opname of het remmen van neurotransmitters (dopamine, GABA, serotonine, noradrenaline). 

Hobson’s AIM model of sleep: beschrijft de drie staten van het bewustzijn rondom slaap (wakker, non-REM en REM). 

  • A: activation energy: de mate van arousal (gemeten met bijv. EEG);
  • I: input source: vanuit welke bron wordt iemand beïnvloed. Enkel externe of interne bronnen van informatie?;
  • M: mode: de ratio van amines in vergelijking tot cholinen (de dominatie van bepaalde stoffen). 
  1. Wakker zijn: hoge activatie, sterke externe input en dominantie van serotonine en noradrenaline. 
  2. Non-REM slaap: gemiddelde activatie, input en modulatie (mode).
  3. REM slaap: hoge activatie, sterke interne input en dominantie van cholinergisch systeem. 

Waar staat AIM voor: Activation energy, input source, mode.

The Retro-Selective Theory of Dreams:de theorie stelt dat tijdens de REM slaap allerlei hersenprocessen tegelijkertijd aan de gang zijn. Deze processen zijn niet binnen of buiten het bewustzijn. Als iemand wakker wordt maakt hij een verhaal uit de overgebleven, verwarrende herinneringen van die nacht (post-hoc). Deze verhalen zijn geproduceerd door allerlei hersenprocessen. Deze theorie stelt dat dromen geen bewuste ervaringen zijn, aangezien ze niet voorkomen in het bewustzijn. Volgens deze theorie is er überhaupt niets dat in het bewustzijn voorkomt. 

Out-Of-Body Experience: een gebeurtenis waarbij iemand het gevoel heeft dat hij buiten zichzelf staat en naar de wereld kijkt. Voordat/tijdens een OBE zijn mensen vaak ontspannen en hebben ze verminderde zintuigelijke input. Mensen die een OBE hebben gehad zeggen dat hun zintuigen scherper worden, zijn minder bang voor de dood, kunnen hun dromen vaak beter onthouden en hebben vaker lucide dromen. Drugs (psychedelica) kunnen leiden tot een OBE. Parasomatische OBE: men ervaart zichzelf in een tweede fysieke lichaam. Asomatische OBE: men ervaart alleen een ander punt van bewustzijn.

  • Dualisme: geest verlaat lichaam om alvast te oefenen voor als je overlijdt;
  • Paranormale theorie: het zijn extra sensorische ervaringen (ESP);
  • Psychoanalytische theorieën: OBE is een extreme uiting van de angst om dood te gaan;
  • Psychologische theorieën: OBE komt voor wanneer zintuigelijke input en lichaamsbeeld verstoord zijn. Het cognitieve systeem zou deze verstoring willen oplossen door een nieuw (en onjuist) lichaamsbeeld en wereld te creëren afgeleid van ons geheugen en verbeelding;
  • Neurowetenschappelijke theorie: De tempopariëtale junctie (TJP) lijkt betrokken te zijn bij OBE's. Een OBE ontstaat als het proces van het TJP defect raakt, als dit gebied gestimuleerd wordt, kan je een OBE oproepen. 

Near-Death Experience: iemand ervaart een fel, wit of goudkleurig licht, tunnels, positieve en liefdevolle emoties, beelden van een andere wereld, een reflectie op het leven (hun levensloop) en een besluit om terug te keren.

  • Afterlife hypothese: de ziel verlaat bijna het lichaam (dualisme);
  • Materialisme: ziet dit als bevestiging voor geen leven na de door omdat NDE's niet mogelijk zijn zonder hersenactiviteit;
  • Paranormaal: sommige mensen zien dit als bewijs voor het bestaan van het paranormale;
  • Dying brain hypothesis: extreme stress, angst en zuurstoftekort veroorzaken corticale disinhibitie (overactiviteit van de visuele cortex) en ongecontroleerde hersenactiviteit. Bij extreme stress komt veel endorfine vrij, verklaart het fijne gevoel. 
Check page access:
Public
Check more or recent content:

UL Jaar 2 verplichte vakken

Consciousness topics uitgewerkt 18/19

Consciousness topics uitgewerkt 18/19


Korte toelichting van de topics die op het tentamen behandeld (kunnen) worden. Mocht er iets niet kloppen of heb je een aanvulling? Laat dit dan weten in een reactie :) 

Hoorcollege 1 (H 1, 2 en 3)

Descartes’ theory on the relationship between conscious mind and body: hij geloofde in het bestaan van zowel het lichaam als de geest (dualisme). In de hypofyse (pineal gland) zou het verstand/bewustzijn en het lichaam samenkomen en interactie hebben. Doordat hij nadacht over dingen, zei hij dat hij bestond (het enige wat hij zeker wist). 

Hoe hebben geest en lichaam interactie als het twee verschillende substanties zijn: ze beïnvloeden elkaar.

Materialist approaches to consciousness: er is alleen body matter (een substantie). Je hersenen bepalen je identiteit (brain = mind) en er is sprake van functionaliteit (brain state = mental state). Je gedachten en je bewustzijn zijn dus iets fysieks. 

The relationship between epiphenomenalism and functionalism: beide zijn monistische stromingen en stellen dat er maar een soort materie bestaat (body matter). Bewustzijn is geen ding, maar een proces wat voortkomt uit een hersenproces en het gevolg van het hebben van een brein. 

Epifenomenalisme: een fysieke staat kan leiden tot een mentale staat en niet andersom. Bewustzijn is een meegenomen extraatje en doet er niet zoveel toe. Bewustzijn is een gevolg van hersenprocessen. 

Functionalisme: je mentale staat is je functionele staat. Deze komt ook voor uit je hersenprocessen. 

Wat is de relatie tussen epifenomenalisme en functionalisme: beide zijn monistische stromingen en stellen dat er maar een soort materie bestaat (body matter).

William James and the “stream of consciousness”: gedachten, ideeën, beelden en gevoelens stromen als het ware altijd door ons hoofd. Door zijn nadruk op het bewustzijn, vond hij het belangrijk dat mentale gebeurtenissen onderzocht moesten worden. Hij baseerde zijn ideeën over het bewustzijn op onderzoeksresultaten over aandacht, geheugen en waarnemingen. 

Qualia: persoonlijke ervaringen die samen een persoon/dier maken tot wat het is. Probleem: hoe kunnen objectieve hersenen subjectieve qualia produceren. Het bestaan van qualia kan gemeten worden adh gedachtenexperimetnen (zie de volgende experimenten). 

Wat is een quale? Enkelvoud van qualia, dus een persoonlijke ervaring. 

Mary, color scientist: heeft haar hele leven in een zwart-wit kamer geleefd en alles geleerd over kleuren. Ze weet dus alles, maar heeft ze nog nooit gezien. Als ze een keer buiten komt, kan ze twee reacties hebben:

  1. Verbazing: ik wist niet dat het er
.....read more
Access: 
Public
Consciousness - Notes - UL (2015-2016)

Consciousness - Notes - UL (2015-2016)


College 1: Het probleem

De vraag wat ‘bewustzijn’ is en waar het uit voortkomt, is een vraag die benaderd kan worden vanuit verschillende disciplines, maar dit is begonnen door filosofen. In deze tijd waren er nog geen laboratoria en werd er gemeten met gedachtenexperimenten. Deze verschillende benaderingen zullen tijdens dit college uitgebreid aan bod komen.

Filosofische benaderingen

Monistische theorieën gaan er vanuit dat de wereld slechts uit één soort substantie bestaat, dus de geest óf het lichaam.

Monisten die als uitgangspunt hebben dat alleen de geest bestaat en er dus enkel ideeën en percepties zijn, maar geen echte voorwerpen buiten onze geest, worden mentalisten of idealisten genoemd. Een van de meest bekende personen die achter deze visie stond was Berkeley. Volgens Berkeley zijn het alleen de gewaarwordingen van onze geest die werkelijk bestaan. Hij constateert dat er alleen sensaties zijn. Onze ogen zien onze omgeving en interpreteren deze, maar dat wil niet zeggen dat hetgeen dat wij zien er werkelijk is. Alleen de geest bestaat dus werkelijk, het lichaam niet. Er is dus geen sprake van een externe wereld buiten onze constructie in de geest.

Monisten die als uitgangspunt hebben dat alles uit een lichaam, dus uit materie, bestaat, worden materialisten genoemd. Het materialisme gaat er vanuit dat juist alleen de lichamen bestaan, zonder onafhankelijke geesten. Volgens dit idee vormen de hersenen namelijk het concept wat de geest wordt genoemd. De staat waarin de hersenen zijn is ook de staat waarin de geest lijkt te zijn, dit wordt ook wel je mentale staat genoemd.

Deze twee benaderingen gaan er dus niet vanuit dat er zowel een geest als een lichaam is. Hierdoor wordt de vraag vermeden hoe lichaam en geest met elkaar samenwerken.

Het epiphenomenalisme is een theorie die stelt dat de geest een niet-fysieke bijwerking van het lichaam is. Het lichaam beïnvloedt de geest en de geest heeft geen invloed op het lichaam, in deze theorie is er dus wel sprake van een lichaam en een geest.

Het panpsychisme gaat ervan uit dat alle materie, dus ook het lichaam, bezield is. Dit betekent niet dat alle materie in de kosmos leeft of een bewustzijn heeft, maar wel dat datgene dat de materie vormgeeft of samenstelt, een soort bewustzijn heeft. Volgens dit idee is het verstand het fundament van het universum en zorgt alle materie ervoor dat mentale aspecten met elkaar geassocieerd worden. Dit kan betekenen dat alles in het universum bewustzijn heeft (bv. een steen heeft gevoel).

Het dualisme, een idee van de filosoof Descartes, gaat ervan uit dat zowel de geest

.....read more
Access: 
Public
Consciousness- Questions and Answers

Consciousness- Questions and Answers

Image

 

Online Practice Questions - Consciousness - Blackmore (2nd  edition)

What's the problem? CH.1

1.1 What is meant by the 'mind-body problem'?

1.2 Which philosophical movement emphasizes the view that there is only matter?
            A: epiphenomenalism
            B: dualism
            C: materialism
            D: panpsychism

1.3a What is meant by the philosophical movement 'dualism'?
1.3b Who is a known proponent of dualism?
1.3c From which two movements does dualism exist?

1.4 From which three parts does the subconscious exist according to Freud?

1.5 What are two well-known names that are linked to behaviorism?
            A: Wundt and Skinner
            B: Skinner and Watson
            C: Wundt and Watson
            D: James and Skinner

What is it like to be a...? CH.2

2.1 Block makes a distinction between which two forms of consciousness?
            A: phenomenality and access awareness
            B: qualia and access awareness
            C: phenomenality and subjectivity
            D: qualia and subjectivity

2.2a What are qualia?
2.2b In what way can the added value of qualia be investigated?

2.3 What does the thought experiment of a zombie involve?

2.4 In which four ways can scientists respond to Chalmers' idea that there is a hard problem when we talk about consciousness?

2.5 What are three possible reasons for ignoring the difficult problem?

How do conscious and unconscious activities differ from each other? CH.3

3.1a From which two visual systems can a distinction be made according to Milner and Goodale?
3.1b Milner and Goodale state that a distinction can be made on the basis of fundamentally different tasks performed by the brain. Which categories do they think play an important role in this?

3.2 In which categories can operations be classified in general?

3.3 Which two representational theories exist and what do these theories mean?

3.4 Who designed the 'global workspace theory' (GWT)?
            A: Libet
            B: Milner and Goodale
            C: Perch
            D: Castello

How can the mind be seen as theater? CH.4

4.1 What is meant by the theater as a metaphor?

4.2 What does 'global workspace theory' (GWT) mean (in terms of the mind as theater)?

4.3 What does the 'neural global workspace' model mean?
            A: The model states that we become aware of an event when neurons
            firing for a certain period of time.
            B: The model represents your joy, worries, ambitions, your sense of personal identity
            and free will are nothing more than the coming together of nerve cells.
            C: The model states that conscious experiences are similar to brain activity.
            D: The model states that unconscious processes are being fought for access
            get to the limited capacity of the memory.

4.4 What is the idea of ​​the multiple drafts model?

4.5a What does Dennett's 'myth of double transduction' theory entail?
4.5b Does this theory involve a Cartesian theater (CT)?

 

What do attention and timing

.....read more
Access: 
JoHo members
College-aantekeningen bij Groepsdynamica aan de Universiteit Leiden - 2016/2017

College-aantekeningen bij Groepsdynamica aan de Universiteit Leiden - 2016/2017


College 1: Groepslidmaatschap

Zijn groepen echt?

Voor sociale & organisatiepsychologen zijn groepen ‘echt’ in zoverre dat de consequenties die groepen teweeg brengen echt zijn.

Wanneer groepen ontstaan, ontstaat er interdependentie (inter-afhankelijkheid). Dit houdt in dat wat jij doet gevolgen voor jezelf heeft, maar ook voor de anderen in de groep. Het gaat om wederzijdse afhankelijkheid.

Bij de sociale waarde oriëntatie schaal wordt gekeken of iemand pro-sociaal, individualistisch of competitief is. Men moet hierbij keuzes maken voor zichzelf en voor een ‘onbekende ander’. Als men elke keer een gelijke beloning kiest voor ‘de ander’ en zichzelf, is men coörporatief/ pro-sociaal. Indien men steeds kiest voor eigen gewin is men individualistisch. Mensen die competitief zijn kiezen niet voor eigen gewin, maar willen vooral ‘de ander’ zo laag mogelijk hebben. Deze test voorspelt heel veel, bijvoorbeeld verkeersgedrag, concessies bij onderhandeling en coöperatie binnen en tussen groepen. Dit is voorspellend voor concessies bij onderhandelingen, milieugedrag, verkeersgedrag, coöperatief zijn, zelfopoffering en nog veel meer. Een sociaal psycholoog zou hierbij een opmerking maken dat de manier van invullen afhangt van wie ‘de ander’ is. Mensen verschillen in naar wie ze coöperatief zijn en naar wie niet.

Situaties

Categorisatie

De meeste situaties waar wij ons dagelijks in begeven zijn nested, ofwel binnen een groep zitten meerdere groepen. Individuen voelen zich de ene keer meer verbonden met de ene groep, en in een andere situatie weer meer met een andere groep.

Er zijn drie kenmerken die de entitativity van een groep bepalen:

  • Nabijheid: hoe nabijer de groepsleden, hoe eerder groepsvorming plaatsvindt.

  • Gelijkheid: hoe meer gelijkheid tussen groepsleden, hoe meer groepsvorming.

  • Common fate: een gemeenschappelijk doel/lot maakt van een categorie een groep.

Een groep is te categoriseren op verschillende niveaus. Het niveau van categorisatie hangt af van de vraag wie zich verbonden voelt met wie (nabijheid, gelijkheid) en hoe de schaarse middelen verdeeld zijn (lotsverbondenheid). Het is bij lotsverbondenheid de vraag of men als groep wordt gefinancierd of als individu. Multilevel houdt in dat we behoren tot een collectieve organisatie, waarin subgroepen kunnen zitten, waarin persoonlijke categorisatie valt. Persoonlijke categorisatie betekent dat ieder individu in een groep ook gezien wordt als een individu. Ten tweede is er subgroep categorisatie. Verschillende individuen worden dan ingedeeld in subgroepen. Hierbij zijn de individuele kwaliteiten wat meer op de achtergrond, terwijl de kwaliteiten van de subgroep voorop staan. Het gaat hierbij vaak om een ‘ingroep’ en een ‘outgroep’. Deze vorm van categorisatie komt het meeste voor en is vaak dreigend......read more

Access: 
JoHo members
Psychodiagnostiek verplichte testen

Psychodiagnostiek verplichte testen

Een overzicht van de verplichte testen van het vak Psychodiagnostiek. Van de testen die je globaal moet weten, staat in dit document alleen wat de testen meten.


Hoofdstuk 2: Geschiedenis van testen 

Chinese tests BC: afgenomen door de regering om de fitheid van officiers te testen. Er zijn enige overeenkomsten met het moderne testen, maar de Chinese testen waren onnodig afmattend en niet valide. (Psychologische testen om te onderzoeken of werknemers geschikt zijn. De testen keken hierbij vooral naar subjectieve kenmerken en waren niet valide.)

Physiognomy: Karakter werd bepaald door uiterlijke kenmerken, met name het gezicht. (Lavater en Aristoteles) 

Phrenology: speciale vorm van fysiognomie. Het lezen van knobbels op schedel als index van mentale functies (Gall). Later heeft Lavery een instrument ontworpen om de grootte van de knobbels te meten, de psychograaf. 

Belangrijke ontwikkelaars van testen:

  • Wundt: eerste psychologische laboratorium in 1879. voor het eerst pogingen om tt empirische analyses te komen en individuele verschillen te verklaren. 
  • Galton: ontwierp verschillende technieken om dingen te meten. Belangrijke ontwikkeling: verzamelen van grote hoeveelheden data bij duizenden proefpersonen. Hij richtte zich op het meten en onderzoeken van persoonlijke verschillen in zowel fysieke als gedragsmatige kenmerken. 
  • Cattell: bracht de experimentele psychologie naar de VS. verdiepte zich (samen met Galton) in de individuele verschillen d.m.v. verschillende mentale testen. 
  • Wissler: verzamelde mentale testscores en academische cijfers om te laten zien dat testresultaten academische prestatie konden voorspellen. Was niet significant. 
  • Binet: introduceerde zijn intelligentieschaal in 1905. had een achtergrond in geneeskunde en gebruike hij zijn dochters voor zijn onderzoek (experimentalist). 

Brass instruments: Vroege experimentele pscyhologie hadden vooral aandacht voor reactietijd en sensorische informatieverwerking. Dit was de eerste stap van introspectieve methoden naar objectieve procedures. Deze konden dus gerepliceerd worden. Deze sensorische processen werden als intelligentie geïnterpreteerd. Focus op wat de testen meten

Binet-Simon Scales: Eerste formele schaal voor het meten van intelligentie. Het was gericht op verbale vaardigheden en was in eerste instantie voor kinderen met zeer lage intelligentie bedoeld. Volgens hen kon intelligentie beter door hogere mentale processen gemeten worden. Schaal was alleen bedoeld voorcslassificatie en niet voor metingen. 

Stanford-Binet (zie ook H 5): Een herziening van de Binet-Simon scales. Dit was de eerste test met een intelligentiequotiënt en was de basis voor kwantitatieve analyse voor verbale vs. non-verbale intelligentie. De nieuwe test is ook geschikt voor zwakzinnigheid, kinderen, normale en begaafde volwassenen. Ook waren er duidelijke instructies opgesteld voor de afname en is er gestandaardiseerd. Nieuwe tests werden gevalideerd op correlatie

.....read more
Access: 
Public
College-aantekeningen bij Psychodiagnostiek aan de Universiteit Leiden - 2016/2017

College-aantekeningen bij Psychodiagnostiek aan de Universiteit Leiden - 2016/2017


College 1: Introductie in de psychodiagnostiek

Geschiedenis van de psychodiagnostiek

Vroeger werden er op basis van gezichtskarakteristieken categorieën opgesteld (physiognomy). Daarna werd er betekenis gegeven aan de vorm van de hersenen: op basis van ‘knobbeltjes’ op het hoofd werd vastgesteld welke delen van de hersenen groter waren dan normaal (frenologie). De vroege experimentele psychologie kwam daarna en hechtte veel waarde aan reactietijd en informatieverwerking. Vroege experimentele psychologen zoals Galton trokken echter te veel conclusies over intelligentie, op basis van alleen maar die verwerking van sensorische informatie en reactietijd. Binet ontwikkelde de eerste intelligentietest voor kinderen. Een herziene versie hiervan wordt vandaag de dag nog steeds gebruikt (Stanford-Binet test).

Testen

Er zijn verschillende soorten testen:

  • Intelligentietesten: test voor vaardigheden op algemene gebieden

  • Aptitudetesten: test om te kijken of iemand geschikt is voor iets specifieks: een specifieke vaardigheid heeft

  • Persoonlijkheidstesten: test om traits/gedrag vast te stellen

  • Gedragstesten: test om te meten hoe vaak een bepaalde gedraging voorkomt

  • Neuropsychologische testen: test om cognitieve, sensorische, perceptuele en motorische prestaties te meten.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen norm-referenced (score van de individu wordt vergeleken met normscores uit een referentiegroep) en criterion-referenced toetsen (score van individu vergelijken met een vastgestelde score).

Wat is psychodiagnostiek?

Psychodiagnostiek is een onderzoeksproces dat gericht is op klachten en adviesgeving.

In de psychodiagnostiek wordt de ‘diagnostische cyclus’ gehanteerd, gebaseerd op de ‘empirische cyclus’ (observatie, inductie, deductie, testen, evaluatie). De diagnostische cylcus bestaat uit de volgende stappen/fases:

  1. Klachtenanalyse (assessment van de klachten)

  2. Probleemanalyse (assessment van de problemen)

  3. Diagnosestelling

  4. Indicatiestelling

De eerste fase is erg belangrijk, deze bestaat uit het intakegesprek (ook wel de ‘screening’ genoemd), de anamnese en de hulpvraag van de cliënt. In het gesprek wat met de ouders en/of het kind wordt gevoerd zal men ervoor moeten zorgen dat er structuur is. Ook moet men de ouders en het kind op zijn gemak stellen, moeten de klachten worden uitgevraagd, de anamnese worden gevoerd en de procedure worden uitgelegd. Ook moet worden gelet op de manier van vragen stellen. Deze gaan altijd van algemeen naar specifiek; de ouders moeten zich niet overdonderd voelen. Verder moet de hulpvraag helder worden gekregen en moet de werkwijze van de diagnosticus op de wensen van de cliënt worden afgestemd. De anamnese is het vraaggesprek naar de voorgeschiedenis van de cliënt/hulpvrager.

In de tweede fase,.....read more

Access: 
JoHo members
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2555 1
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering