College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Utrecht - 2022/2023

Hoorcollege 1

 

Ontwikkelingspsychologie voor:

  • Voorspellen volwassen functioneren
  • Begrijpen menselijke natuur
  • Begrijpen hoe gezond functioneren is te bevorderen

 

Ontwikkelingspsychologie: studie van verandering

  • Binnen individuen
  • Van conceptie tot dood
  • From womb to tomb (ei tot eind)

 

3 domeinen ontwikkelingspsychologie

  • Fysiologische ontwikkeling
  • Cognitieve ontwikkeling
  • Sociale en emotionele ontwikkeling

 

Stappen ontwikkelingspsychologie onderzoek

  • Beschrijven ontwikkeling: systematisch in kaart brengen van stabiliteit en verandering over tijd
  • Begrijpen ontwikkeling: aantonen ontwikkelingsmechanismen/oorzaken
  • Optimaliseren ontwikkeling: hoe ondersteunen voor algemene, klinische populatie

 

Nature: Ontwikkeling bepaald door genetische aanleg (nativisme). Thomas Hobbes “bij geboorte zijn er ‘predisposities’ vb egoïsme”. Rousseau: “mens is van nature goed”

Nurture: Ontwikkeling bepaald door omgeving (empirisme). John Locke “menselijke geest is onbeschreven bij geboorte, alle kennis is gevolg van ervaring”.

  • Er is sprake van wederzijdse beïnvloeding (interactie)

 

Vormen van interactie

  • X-vorm
  • V-vorm

 

Continue ontwikkeling: Ontwikkeling vindt geleidelijk plaats, zonder abrupte veranderingen Discontinue ontwikkeling: Ontwikkeling is opeenvolging van abrupte veranderingen (ontwikkeling verloopt in ‘stadia’)

 

Hoorcollege 2

 

Vier interactionistische theorieën voor nature, nurture

  • Ecologische theorie (Bronfenbrenner)
  • Psycho-sociale ontwikkelingstheorie (Erikson)
  • Evolutionaire psychologie (Darwin en co)
  • Zelf-determinatie theorie (Deci en Ryan)

 

 

 

Ecologische theorie (Bronfenbrenner)

  • 1.Kind: Aanleg, persoonlijkheid, biologische en genetische
  • factoren
  • 2.Microsysteem: Directe omgeving van het kind (school,
  • familie)
  • 3.Mesosysteem: Connecties tussen de microsystemen
  • 4.Exosysteem: Indirecte omgevingen (bijv.
  • werkomstandigheden van ouders)
  • 5.Macrosysteem: Culturele context
  • 6.Chronosysteem: Tijd

 

Psycho-sociale ontwikkelingstheorie (Erikson)

  • Ontwikkeling wordt bepaald door interactie van 3 systemen: biologie, psychologie, cultuur
  • Ontwikkeling bestaat uit 8 stadia (de 5 stadia van freud+ 3 extra=lifespan perspectief)
  • Elk ontwikkelingsstadium bestaat uit een conflict uit twee uitersten (bvb intimiteit vs isolement). Die de basis voor een ontwikkelngstaak vormt. Succesvolle oplossing leidt tot deugden (vb liefde). Niet oplossen (stagnatie) leidt tot pathologie

 

Evolutionaire psychologie (Darwin en co)

  • Maturation approach: universeel verloop van stadia en groei door evolutie (verschil tussen levensfases in biologische taken)
  • Evolutie ledit tot vastlegging van adaptieve conditionele ontwikkelingspaden

 

Zelf-determinatie theorie (Deci en Ryan)

  • Organisch perspectief: kinderen zijn van nature gedreven om te leren en zich te ontwikkelen
  • Omgeving kan natuurlijke ontwikkeling stimuleren/dwarsbomen. Base behoeften: competentie, autonomie, verbondenheid

 

Onderzoeksdesign

  • Zelfrapportage: vragenlijst, interview
  • Ouder/leerkracht/peer rapportage
  • Observatie: naturalistisch (alledaagse omgeving) of gestructureerd (geënsceneerde omgeving)
  • Cross-sectionele methode: vergelijkt groepen proefpersonen van verschillende leeftijd
  • Longitudinale methode: zelfde proefpersonen worden herhaaldelijk gemeten
  • Cohort-sequentieel design: verschillende controles over verschillende leeftijden over tijd
  • Experimentele methode: voor oorzakelijke verbanden

 

Hoorcollege 3

 

De Harris: ouders hebben geen controle (los van genetisch) over de ontwikkeling van hun kind

Doordat genetische overlap tussen kind en ouder zal de gedragsstijlen ook overlappen

 

Passieve gen-omgeving correlatie: bvb emotioneel instabiele mensen scheiden vaker. Deze eigenschap is erfelijk, waardoor het kind ook sneller zal scheiden.

 

 

 

Controleren nature vs nurture effect

  • Vergelijke adoptie en biologische families
  • Tweelingstudies

Good enough parenting (Sandra Scarr): meeste ouders bieden voldoende omstandigheden (average expectable environment). Er is pas sprake van grote gevolgen voor kinderen in extreme gevallen (damaging environment). Ouders kunnen dus fouten maken

 

Baumrind: opvoedingsstijlen op basis van dimensies warmte en controle

  • Autoritatieve: Hoge sociale competentie, weinig probleemgedrag, betere schoolprestaties
  • Verwaarlozende: Tegendeel van autoritatief
  • Autoritaire: Meer gehoorzaamheid en conformiteit, lagere zelf-waarde
  • Toegevende: Hogere zelf-waarde maar ook meer problemen met verdovende middelen en gedrag op school, minder inzet op school
  • Uitkomst is ook cultuurgebonden

 

warmte

controle

Hoog

Laag

Hoog

Autoriatief

Autoritair

Laag

Toegevend

verwaarlozend

 

 

Factoren die kunnen leiden tot temperament/agressie

  • Veel (lichamelijk) straffen
  • Ineffectie opvoedingsmaatregelen
  • Conflicten tussen beiden ouders
  • Lage socio-economische status

 

Moeilijk temperamentà machtsstrijd reactiesà agressieà afwijzing leeftijdsgenotenà frustratieà verder agressief gedrag (repeat)

 

Hoorcollege 4

Peers: relaties met kinderen van dezelfde leeftijd/klas

 

Ontwikkeling van spel

  • 1-2 jaar: fantasiespel (poppen). Solitair
  • 2-3 jaar: rollen, om de beurt. Parallel
  • 2-7 jaar: meer complexe coördinatie. Duo’s
  • 7-9 jaar: gemeenschappelijke activiteiten. Groepen, hierbij mening sekse

 

Belang van intrinsieke motivatie

  • Activiteiten omdat ze plezierig zijn
  • Voorspeller van succes, welbevinden
  • Afname door verschuiving naar doelen/abstracties

 

 

 

Round Robin design: iedereen oordeelt over iedereen in een groep (bijv. schoolklas).

  • Nominaties: “noem 4 mensen die je leuk vindt”
  • Ratings: “geef van 1-10 aan hoe aardig je iedereen vindt”

 

Vier type kinderen

  • populair: veel positieve scores
  • controversieel: veel positieve én negatieve scores
  • genegeerd: weinig nominaties
  • afgewezen: veel negatieve scores

 

bi-strategics: twee soorten populariteit/hoge sociale status

  • kind is aardig, sensitief naar andere, toont prosociaal gedrag
  • kind is invloedrijk en zichtbaar, maar mix van prosociaal en dominant/aggressief

 

twee types afgewezen kinderen

  • gesloten (10-20%): trekken zich terug, verlegen en angstig
  • agressief (40-50%): neiging tot vijandig gedrag (bvb relationale agressie)

 

redenen voor pesten

  • agresseif temperament
  • anderen willen domineren
  • manier om concrete voordelen in de wacht te slepen

 

rollen binnen sociaal netwerk

  • pester (+ handlangers)
  • slachtoffer (+ verdedigers)
  • toeschouwers (peers, volwassenen)

 

wat kan school doen tegen pesten?

  • Actief veiligheidsbeleid invoeren
  • Persoon verantwoordelijk stellen voor coördineren pestbeleid en aanspreekpunt
  • Veiligheidsbeleving van leerlingen monitoren

 

Vriendschap: op wederkerig gebaseerde, positieve, niet seksuele relatie tussen twee mensen met een gelijke status

 

Ontwikkeling van vriendschap

  • 3-7 jaar: Meer complexe coördinatie van spel en plezier
  • 8-12 jaar: Sociale inclusie en uitsluiting (niet alleen “gossip!”)
  • 13-17 jaar: Jezelf uiten en ontdekken (met elkaar)

 

Factoren voor gelijkheid bij vriendschap

  • Selectie: aantrekking gelijke personen, afstoting ongelijke personen
  • Invloed: effect van vrienden hebben invloed op elkaar (empathie nadoen)
  • Homogene omgeving: sociale context is homogeen voor sommige eigenschappen

 

 

 

Hoorcollege 5

 

Persoonà triljoen cellenà elke cel nucleusà 46 chromsomen (seks cellen 1x 23)à 23 chromosoomparen (waarvan 22 autosomaal en 1 XY/XX)à genen (paren)

 

Sekscellen (gameten)

Sperma: geproduceerd gedurend leven

Eicel: aanwezig bij geboorte, neemt af over leven. Menopauze +/- 51 jaar

 

Conceptie: zaadcel+eicel à zygote

 

Patronen van genetische erfelijkheid

  • Dominant-recessief: 1 dominant gen nodig is om eigenschap te tonen
  • Recessieve overerving: bvb PKU (niet in staat phenylalanine af te breken)
  • Codominantie: vb Sicle Cell Anemia= vervorming van rode bloedcellen
  • X-linked overerving: vb Hemophilia (bloed stolt niet goed)
  • Genetische imprinting: plaatsing op chromosoom
  • Mutaties: permanente verandering in DNA. Leidt tot chromosomale abnormaliteiten
  • Polygenetica: vele genen bepalen één eigenschap. Lastig vast te stellen welke

 

Pasgeborene screening

  • Heelstick test: PKU, Congenitaal hypothyrodism (CHT), Adrenogenital Syndorme (AGS), Cystic Fibrosis (longen, darmstelsel), Sicle cell Disease (rode bloedcellen)
  • Hoortest

 

Prenatale screening

  • Bloedtest: voor infecties (hepatitis B, syphilis, HIV) en bloedgroep (Rhesus)
  • Down-syndroom: Bloedwerk na 9-14 weken en Ultrasound voor nekvouw 11-14 weken
  • Ultrasound na 20 weken: voor groei en structuren

 

Karyotype analyse

  • Zijn er 46 chromsomen?
  • Zijn er 22 indentieke paren en 2 sekschromosomen?
  • Zijn er herordeningen/grote deleties?

 

4 typen chromosomale abnormaliteiten

  • Teveel autosomen: vb trisomy 21 bij down syndroom
  • Te weinig seks chromosomen: vb Turner Syndroom X0 bij meisjes
  • Teveel seks chromsomen: vb klinefelter syndroom XXY
  • Deleties: bvb deel van chromosoom 5à cri du chat (ander soort huil)

 

 

 

Prenatale ontwikkeling

  • Zygote/germinale periode: begin conceptie-vestiging van zygote in baarmoeder (14 dagen)
  • Embryonale periode: vestiging baarmoeder,  cell differentiatie, organen zichtbaar (2-8 weken)
  • Fetale periode: botcellen, ontwikkeling en verfijning (veel differentiatie plaats)

 

Kritische periode: specifieke tijd waarin een gebeurtenis/aanwezigheid ervang de grootste impact heeft op de ontwikkeling

 

Differentiatie: proces tijdens de embryonale ontwikkeling waarbij cellen/weefsel gespecialiseerd worden voor specifieke functies en vervolgens verder groeien

 

Stages van ontwikkeling van het zenuwstelsel/brein

  • Proliferatie: 8-12 weken
  • Migratie
  • Differentiatie
  • Vervolgde differentiatie: 26-39 weken

 

Opbouw embryo (en ontwikkeling tijdens embryonale periode)

  • Edoderm (binnenste): ademhaling en spijsvertering
  • Ectoderm (buitenste): zenuwsstelstel, sensorische receptoren en huid
  • Mesoderm (middelste): spieren, botten, bloedvatenstelsel
  • Neurale tube wordt het primitieve brein en spinal cord

 

Neocortex en sensorische systemen

  • Oude brein: ontwikkeld vroeg in embryonale periode
  • Middenbrein: ontwikkeld later in embryonale periode
  • Neocortex: begint bij fetale periode
  • Sensorisch systeem: ontwikkeld tegelijk met neocortex

 

Gemiddelde baby: 50 cm, 3100-3400 gram

  • Preterm: meer dan 3 weken te vroeg geboren
  • Small for date: lichter gewicht dan verwacht bij gestaniale periode
  • 23-28 jaar is optimale leeftijd voor overleving van moeder en kind

 

Teratogen: chemische/fyische stof die kan leiden tot misvormingen van de fetus

Congenital defect: defect aanwezig bij geboorte door een teratogen

 

Categoriën teratogenen

  • Metabolische (ziektes, infecties): vb Rubella, mazelen
  • Omgeving (voeding, stress): calorieën inname moeder, ijzer, vitaminen
  • Chemicaliën: drugs, alcohol (fetal alcohol syndrome), heroine, nicotine, opitaten etc
  • Radiatie
  • Omgevingsfactoren (lood, vervuiling)

 

Term infants: dubbel gewicht na 4 maanden. 3x zoveel na 12 maanden. Ongeveer 3.3 kg

 

 

 

Puberteit

  • Ontwikkeling primaire sekskenmerken (testes, eierstokken)
  • Ontwikkeling secundaire sekskenmerken (haar, borsten etc)
  • Toename testosteron (10-20x), oestrogeen (8-10x)

 

Feedback systemen betrokken bij puberteit

  • HPG-as (Hypothalamus-Hypofyse-Gonadale): produceert LH, FSH
  • HPA-as (Hypothalamus-Hypofyse-Bijnier): produceert androgenen voor jongens, meisjes

 

Theorieën over invloed van timing puberteit op ontwikkeling

  • Off-time hypothese: vroege, late zijn risicogroep.
  • Maturiteit dispariteit hypothese: vroege zijn risicogroep (niet genoeg tijd gehad)
  • Amplificatie hypothese: interactie tussen individu, sociale processen, overgang naar puberteit bepalen risico

 

Invloed te vroege ontwikkeling meisjes

  • Slecht lichaamsbeeld
  • Meer kans op depressie, anxiety
  • Groter kans op middelmisbruik, vroegtijdige seks
  • Meer populair
  • Slechtere schoolprestaties

 

Invloed te vroege ontwikkeling jongens

  • Beter sociaal en emotioneel functioneren
  • Populairder bij leeftijdsgenoten
  • Meer kans op antisociaal gedrag, middelmisbruik

 

Hoorcollege 6

 

Staten van bewustzijn

  • diepe slaap: regelmatige ademhaling, geen (oog)-beweging (NREM), soms schrikreactie
  • lichte slaap: onregelmatige ademhaling soms zuigbewegingen, vaak oogbewegingen (REM) af en toe rustige bewegingen van armen en benen
  • slaperig (Brazelton): ogen kunnen (half)-open of dicht zijn, als ze open zijn kijkt het kind ook slaperig wat rustige bewegingen
  • alert: wakker met heldere blik, weinig motorische activiteit
  • mopperig (Prechtl, Brazelton): wakker met veel motorische activiteit, af en toe wat mopperige vocalisatie
  • huilen: intensief, echt huilen, vaak veel motorische activiteit. à huilbaby’s: 3 weken, 3 dagen, 3 uur per dag.

 

 

 

Reflexen

  • Opstap, sta en loop reflex
  • Oogknipperen (Glabella)
  • Rooting = zoeken ‘
  • Zuigen
  • Grijpreflex
  • Babinski reflex (tenen)
  • Moro =schrikreactie, vooral armen

 

Zintuigelijke waarnemingsvormen

  • Visus: gezichtsscherpte, diepte herkenning, patroon herkenning neemt toe
  • Auditief: stem moeder en eigen taal beter
  • Tactiel: aanraking en pijn
  • Geur
  • Smaak
  • leerprocessen zijn multi-sensorisch. Omstandigheden (affordances) van belang

 

leren: gedrag dat door ervaring gemodificeert wordt

  • klassieke conditionering: UCSà UCR. Maar erna neutrale (gepaarde)stimulusà UCR
  • operante conditionering: gevolgen leiden tot afname of reinforcement van gedrag
  • habituatie: wennen aan een stimulus. Novelty preference (intresse voor nieuws), familarity preferece (voorkeur voor bekende). Cognitieve ontwikkeling speelt hierbij een rol
  • observeren/imiteren: spelen spiegelneuronen hierbij een rol?

 

Intuitieve parenting

  • Adequate afstand
  • Stem modulatie: motherese
  • Hogere stem ‘
  • Repetitief praten
  • Duidelijk herkenbare gezichtsuitdrukkingen

 

Biomechanische theorie: motorische ontwikkeling leidt ertoe dat kind steeds voor nieuwe uitdagingen bieden, waardoor kind een actieve probleem-oplosser wordt

 

Invloed hechtingsrelatie

  • Groei en gezondheid
  • Neuromotorische ontwikkeling
  • Cognitieve ontwikkeling
  • Sociaal-emotionele ontwikkeling

 

Kritieke periode: beperkte periode ontwikkeling waarin extrinsieke invloeden permanente veranderingen in structuur en functie kunnen veroorzaken

 

 

 

Hoorcollege 7

 

Persoonlijke feedback systeem (emoties)

  • Sommigen systemen scherper afgesteld. Bvb temperament (aanleg)
  • Sommigen systemen anders geprogrammeerd. Bvb hechting (ervaring)
  • We zijn in staat ons systeem te ontwikkelen/te leren gebruiken

 

Temperatament

  • Kagan: reactiviteit op nieuwigheid (inhibitie vs activatie)
  • Rotbart: reactiviteit: wekbaarheid van het gedrags- en fysiologische systeem

Zelf-regulatie: neurale en gedragsprocessen betrokken bij het moduleren van de reactiviteit

  • Van Gray (2 vormen van zelf-regulatie): behavioral activation system (approach) en behavioral inhibition system (avoidance)
  • Ego-controle (Block&Block): de drempel van een individu om zijn emoties, impulsen, wensen, gevoelens, etc., binnen te houden of juist te uiten. Hierbij inhibitie en activatie
  • Ego veerkracht (Block&Block): de capaciteit van een individu om zijn 'modale' niveau van ego-controle aan te passen aan de omstandigheden, aan eisen vanuit de omgeving. Hierbij flexibiliteit. Meer veerkracht bij makkelijke omstandigheden en lage reactiviteit

 

3 universele categorieën temperamenten (Block&Block, Thomas&Chess)

  • Veerkrachigen | easy child
  • Overcontrollers | slow-to-warm up child. Ookwel internaliserende uiting
  • Undercontrollers | difficult child. Ookwel externaliserende uiting

 

Sensitief ouderschap: luisteren naar en inspelen op kind. Dus alles behalve: onbeschikbaar, afwijzend, intrusive, inconsequent. Zorgt voor zelf-ander differentiatie, vertrouwen, veilige basis voor exploratie

 

3 vormen van onveilige hechting (Bowlby, Ainsworth)

  • Onveilig-vermijden: ouder is afwijzend/zakelijk/insensitief. Kind wordt sterk en zelfstandig
  • Onveilig-ambivalent: ouder is incosequent, onvoorspelbaar is sensitiviteit/aanwezigheid. Kind hangt aan ouder, angstig, gepreoccupeerd
  • Gedesorganiseerd (onveilig en amblivant): ouder is incosequent, onvoorspelbaar (evt traumatische ervaringen). Toenadering tot ouder geeft kind stress en angst

 

Invloed van hechtingsstijl bij “strange situation” (Ainsworth)

  • Veilig: zoekt ouder na scheiding. Voorkeur ouder over vreemde
  • Vermijdend: zoekt ouder niet, geen stress bij scheiding. Geen voorkeur ouder/vreemde
  • Amblivant: moet wennen na scheiding en probeert contact vast te houden
  • Gedesorganiseerd: inconsequente reactie

 

Beschermende factoren voor hecthinngsstijl

  • Extended family, community, vriendschappen, schoolklimaat
  • Mutual gaze
  • Mutal joy
  • Imitatie en spiegelen

 

 

 

Emoties

  • Frijda: Een actietendens die volgt op de inschatting van een situatie als gunstig of schadelijk voor iets wat belangrijk voor je is 
  • Lazarus: Een logische reactie op een subjectieve interpretatie van een situatie
  • Basisemoties: verdriet, angst, boosheid, schrikken, walging, distress, blijdschap
  • Secundaire/zelfbewuste emoties: na 18 maanden. Jaloezie, trots, schaamte, gene, schuld. Hiervoor meer cognitieve representaties nodig (besef eigen en anderen, besef slagen ten opzichte van een norm)
  • Stranger Anxiety na 7 maanden. Seperation potest na 15 maanden
  • 3 aspecten van emotieregulatie
  • Voelen: ervaren, expressie
  • Identificeren (cognitie): herkennen, begrijpen
  • Controleren/reguleren (executief functioneren)

 

Leren herkennen van emoties door

  • Blootstelling, observatie
  • Mimicry, imitatie
  • Social referencing in onduidelijke situaties
  • Labelen door verzorgers
  • Eerlijke antwoorden op vragen
  • Rollenspel met leeftijdsgenoten

 

Ontwikkeling emoties (Susan Harter)

  • 4-6 jaar               1 emotie tegelijk
  • 6-8 jaar               2 emoties van hetzelfde type t.o.v. 1 situatie
  • 8-9 jaar               2 emoties t.o.v. 2 verschillende situaties
  • 10 jaar                2 tegengestelde emoties t.o.v. (2 aspecten van) 1 situatie
  • 11-12 jaar          1 situatie kan tegengestelde emoties oproepen

 

Mixed feelings: meervoudige emoties en conflicterende emoties

 

Hoorcollege 8

 

Taal als communicatiemiddel

  • Productieve taal: ik vertel
  • Receptieve taal: ik begrijp

 

TOS (taalontwikkelingsstoornis): (primair net zoals Dyslexie) atypische taalontwikkeling. Is vaak erfelijk, maar er is wel sprake van een normaal non-verbaal IQ. Komt dus niet door neurologische afwijking etc

Secundaire taalontwikkelingsstoornis: als gevolg van bvb autisme, down syndroom etc

 

Taal

  • Fonemen: klanken. Is universeel, maar grenzen zijn cultuur/taal afhankelijk
  • Syntax/grammatica: zinsbouw
  • Mentale lexicon/semantiek: woorden
  • Bredere context: taalgebruik zoals narratief (pragmatiek)

 

Taalontwikkeling

  • Herkennen tunes: lage frequenties, ritme-prosodie, mogelijk klinken, vooral eigen moeder na 2-4 dagen oud
  • Telegramstijl: 2e, 3e jaar toename begrip en productie. Inhoudsvormen worden gecombineerd, maar nog geen vervoegingen, lidwoorden/voorzetsels. Geleidelijk komt er meer morfologie
  • 3-4 jaar simpele zinnen van 3-5 woorden, met voorzetsels, lidwoorden, werkwoordvervoegingen
  • Globale stadia: 4-5 jaar. Taalsysteem is ruwweg klaar, maar wordt nog verfijnd. Vnml pragmatiek (vertel, gespreksvaardigheid, woordenschat, passieve/complexere zinnen

 

Onderzoek naar babytaalontwikkeling

  • Zuigpatroon: welke voorkeur
  • Kijkgedrag: welke voorkeur, relatieve kijktijd. Bvb dmv habituatie
  • Hersenactiviteit: is pure-waarneming, vereist dus geen voorkeur

 

3 belangrijke ontwikkeling in het eerste jaar

  • Categorische perceptie voor klanken in moedertaal: stimuli die op een continuüm kunnen worden geplaats worden in aparte discrete categoriën geplaatst. Mensen hebben het sneller door als item van verschillende categoriën komen. 2 gelijkwaardige dingen worden als minder opvallend gezien
  • Woordvormen herkennen in gesproken taal: subtiele verschillen dus kunnen negeren
  • Begin van woordbegrip: 5-9 nieuwe woorden per dag tot 6e jaar. Geleidelijk proces

 

Mapping probleem: leren welk woordje hoort bij welk concept

  • Mutual exclusivity assumption: Op basis van omliggende items wordt onderscheidt gemaakt
  • Whole object assumption: nieuw woord verwijst naar het gehele object ipv een deel ervan. Door mutual exclusivity leren ze vervolgens onderdelen en eigenschappen van het object
  • Taxonomic assumption: aanname dat nieuw woord verwijst naar object in dezelfde semantische categorie. Dus niet hond-hondenhok-hondenvoer, maar hond-kat. Al op 18 maanden

 

Bootstrapping: kennis van het ene domein helpt bij kennis van een ander domein

  • Prosodic: prosodie-ritmeà woordvormen
  • Semantic: betekenis-semanticsà grammaticale categoriën (zn, ww etc)
  • Syntactic: synax-vormà betekenis (semantics)

 

  • Nativisme (Chomsky, Pinker): linguïstisch- principes zoals universele kenmerken van taal zijn aangeboren (LAD/UG); veronderstelt echt kennis van ww, zelfstnw, lidwoorden etc
  • Poverty of the stimulus-argument (snel, moeiteloos): corrigeren helpt niet. Ik loopte-liep je?
  • Biologisch – language instinct (alleen mensen)
  • Kritische periode: bewijs bvb Nieuwe talen kunnen ontstaan, maar alleen als ze geleerd worden vanaf de kindertijd; nieuwe generaties maken de taal complexer qua regels

 

 

 

Sociaal interactionism (Bates, Tomasello): Taal ontstaat langzaam uit de input; wordt geleidelijk complexer (‘emergentism’)

  • Input= interactie. (sociale interacitie-taal= communcicatie, begrip anderen)
  • Scaffolding: taalspecifieke klankcontrastenà woordenà woordzinnen (telegramstijl)à complexere zinnenà pragmatiek (bewust van context)
  • IDS/CDS (infant/child directed speech): langzaam, duidelijk gearticuleerd, hoger, meer herhalingen, belangrijke woorden aan begin van de zin

 

Tweeltaligheid

  • Simultaan: twee talen tegelijk. Taalontwikkeling gaat met zelfde stadia maar iets trager. Snelheid van de dominante taal is afhankelijk van het aanbod
  • Sequentiëel: eerst 1 taal en daarna een omgevingsstaal. Woordenschat kan verschillen tussen talen.

 

5 stadia van leesvaardigheid (visual word form area)

  • Voor, tijdens kleutertijd: verschillen tussen letters herkennen
  • Kleuterschool/groep 3: letters omzetten naar klanken en woorden
  • Group 4,5: vloeiend leren lezen, weinig begrip van tekst als geheel
  • Group 6-middelbare: leren lezen om te leren van de andere vakken
  • Middelbare schooltijd: vloeiend lezen, inferenties maken van leesstof
  • Matteüseffect: over tijd wordt het verschil tussen goede en slechte lezers steeds groter. Vooral problemen in foneemewustzijn, benoemsnelheid. Kan komen door genetische basis (dyslexie), maar ook andere problematiek (ADHD, TOS)

 

Voorspellers van geletterdheid

  • Kennis van letters: handig bij leren lezen
  • Foneembewustzijn: Woorden bestaan uit klanken (rijmen bv)
  • Snel automatisch benoemen: Snel plaatjes, letters of cijfers kunnen benoemen
  • Fonologisch (her)coderen: Grafeem-foneem (letter-klank) correspondentie. Verschil voor diepe versus oppervlakkige orthografie
  • Werkgeheugen: Woorden tijdelijk opslaan om met de rest te integreren

 

Hoorcollege 10

 

Moraal: ik (mijn groep) ten opzichte van de ander (andere groepen) in interdependentie situaties (uitkomsten van actoren hangen van elkaar af/belangenconflict)

 

Social value orientation: hoeveelheid mate die wordt gehecht aan:

  • Uitkomsten voor jezelf
  • Uitkomst voor anderen
  • Verschil daartussen (perceptie van sociale verschillen)

 

 

 

Filosofen over moreel

  • Kant: je mag de ander nooit behandelen als een middel. Ieder mens is een doel in zichzelf
  • Hobbes (klassiek): menselijke natuur is kwaad. De mens kan geen goed onderscheidt maken tussen kwaad en goed. Civilisatie (staat) is nodig om conflict en oorlog te voorkomen
  • Rousseau (modern): mens is van nature moreel ‘goed’. Civilisatie corrumpeert, het beïnvloed mensen om slecht te doen

 

Onderzoek naar molariteit

  • Baby’s kiezen hulpvolle karakters boven niet-hulpvolle
  • Na 14-18 maanden is spontaan (intrinsiek gemotiveerd) hupgedrag waarneembaar
  • Baby’s hebben ook al neiging om in groepen te denken en voorkeur te hebben voor in-group

 

Anti-sociaal gedrag: gedrag dat schadelijk is voor anderen (bvb agressie) en/of tegen sociale normen indruist (bvb deliquentie)

  • Moreel domein
  • Conventioneel domein
  • Privé domein

 

Morele stadia van kohlberg

  • Heteronome moraal: Staf en gehoorzaamheid. Pre-conventioneel (directe gevolgen)
  • Homo calculus: kosten-baten analyse. Pre-conventioneel (directe gevolgen)
  • Geweten/eer: sociale verwachtingen. Conventioneel
  • Recht, orde: sociaal systeem en geweten. Conventioneel
  • Utilitarisme, grondrechten: sociaal contract en individuele rechten. Post-conventioneel
  • Moraal volgens kant: universele ethische principes. Post-conventioneel

 

Leeftijd-misdaad curve: in begin van de pubertijd stijft het aantal vergrijpen dramatisch. Vervolgens daalt het geleidelijk met leeftijd. Zelfde met risico-gedrag.

 

2 soorten antisociaal gedrag (theorie van Moffit)

  • Levenslang antisociaal gedrag: 5% mannelijke bevolking. Neuro-cognitieve beperkingen. Hoge lang-termijn stabiliteit (recidivisme). Vaak opgegroeid in moeilijke gezinnen
  • Pubertijd-beperkt antisociaal gedrag: meerderheid pubers (normatief), verdwijnt na pubertijd. Komt door rijpingskloof: allerlei verlangens (volgroeid lichaam, seksuele verlangen, verlangen naar autonomie, behoefte aan status in peer group) vs maatschappelijke beperkingen (financiële afhankelijkheid, supervisie ouders, gebrek aan status, leeftijdsbeperkingen)

 

Bevorderen van pro-sociaal gedrag

  • schaamtegevoelens contra-productief: “wat ben je toch een waardeloos jong”
  • pro-sociaal gedrag als deel van de persoonlijkheid prijzen: “wat ben je toch een lieve meid”
  • empathiesteigeren”:“hoe denk je dat Peter zich voelt als jij niet met hem wilt spelen?”

 

kenmerken ouders en agressiviteit van kind

  • veel straffen (lichamelijk)
  • ineffectieve opvoedingsmaatregelen (inconsequent, afwezigheid)
  • conflicten tussen ouders
  • lage socio-economische status (stress)

 

Hoorcollege 11

 

definities intelligentie

  • Wechsler: Het overkoepelend vermogen van iemand om de wereld te kunnen begrijpen en ermee om te kunnen gaan
  • Sternberg: Set vaardigheden waarmee je succesvol door het leven gaat, die zich ontwikkelen gedurende het leven
  • Resing&Drenth: Is conglomeraat van verstandelijke vermogens, processen en vaardigheden
  • Gardner: De bekwaamheid om te leren en om problemen op te lossen

 

Structuren intelligentie

  • factor analytic approach (Spearman): 1 algemene factor (g), meerdere specifieke factoren (s)
  • Cattell: 2 typen: Fluide en gekristalliseerde intelligentie
  • Thurstone: 7 primaire vaardigheden: verbale betekenis, perceptuele snelheid, redenering, cijfers, route herinnering, wordfluency, spatiale visualisatie
  • Sternberg: 3 componenten van belang: informatieverwerking skills, ervaring met de taak, mogelijkheid tot tail or demand

 

Meervoudige intelligenties (Gardner)

  • Lichamelijke intelligentie
  • Taalslim
  • Zelfinzicht
  • Natuurslim
  • Muzikaliteit
  • Wiskundige intelligentie
  • Beeldslim
  • Sociale intelligentie

 

CHC-model van intelligentie

  • Gf: vloeiende intelligentie (Gf), kwantitatieve intelligentie (Gq)
  • Gc: gekristalliseerde intelligentie (Gc), Schoolvorderingen (Grw). Subonderdelen: algemene kennis, taalontwikkeling, lexicale kennis
  • Gsm: korte termijn geheugen
  • Gv: visuele informatie verwerking
  • Ga: auditieve informatie verwerking
  • Glr: lange termijn geheugen
  • Gs: verwerkingssnelheid
  • Gt: reactiesnelheid

 

Wechsler Intelligenge Scale for Children (WISC)

  • Totaal IQ
  • Verbaal IQ
  • Perfomaal IQ

 

 

 

4 factoren voor WISC

  • Verbaal begrip: Overeenkomsten, Woordenschat, Begrijpen, Informatie, Word Reasoning.
  • Perceptuele redeneerfactor: Blokpatronen, Picture concepts, Matrix Redeneren, Onvolledige tekeningen.
  • Werkgeheugen: Cijferreeksen, Letter-NumberSequencing, Rekenen.
  • Verwerkingssnelheid: Substitutie, Symbolen Vergelijken,Cancellation

 

Andere intelligentietests

  • Raven’s Standard Progressive Matrices + Raven Advanced
  • WPPSI
  • RAKIT
  • CAS
  • Bayley Sclaes of Infant Development
  • Son-R

 

IQ

  • Normaal verdeeld
  • (on)stabiel gedurende de levensloop
  • Voorspeelt (school)prestaties
  • Niet vrij van systematische (bias) en meetfouten
  • Omgevingsfactoren hebben invloed: thuisomgeving, opvoeding, schoolomgeving, vrienden, socio-economische status, optelsom van de factoren

 

Creativiteit: Het vermogen om problemen op te lossen, producten te creëren of vragen te stellen die verschillen (of vernieuwend zijn) t.o.v. wat de meeste mensen doen

  • Geen directe link met IQ
  • Divergent (ideeën) vs Convergent (probleemoplossend)
  • Wordt gestimuleerd door spelen

 

Dweck et al

  • Helpless children: hebben prestatiedoelen en opvatting Entity (intelligentie staat vast)
  • Mastery oriented children: leerdoelen,opvatting Incremental (intelligentie kan groeien)

Redenen om iets te doen

  • Amotivatie
  • Externe regulatie
  • Geintrojecteerde regulatie
  • Geidentificeerde regulatie
  • Geintergreerde regulatie
  • Intrinsieke regulatie

 

Psychologische basisbehoeften (Ryan&Deci)

  • Autonomie
  • Competentie
  • Verwantschap

 

 

 

Invloeden op schools presteren: Schoolprestaties en Sociaal-emotioneel functioneren

  • Intelligentie
  • Motiatie&Attributie
  • Gedrag
  • Sociaal-emotioneel welbevinden
  • Sociale omgeving

 

Soorten problemen

  • Internaliserend (m>j): Angst, Depressiviteit
  • Externaliserend (j>m): Oppositioneel opstandig gedrag, Hyperactiviteit, Gedragsstoornis

 

Leerlingvolgsystemen

  • Sociale Competentie Observatie Lijst (SCOL)
  • Strenghts and Difficulaties Questionaire (SDQ-T)
  • School Vragenlijst (SVL)

 

Developmental Systems Theory (Ford&Lerner)

  • In de omgeving zijn constant interacties tussen systemen
  • Kind is in constante interactie met omgeving
  • Dynamische transactionele processen: omgeving lokt bepaald gedrag uit op kind en andersom

 

Leerkrachtvaardigheden (CLASS)

  • Emotionele support
  • Klaslokaal organisatie
  • Instructionele support

 

Leerkracht-leeringrelatie (Sabol&Pinta)

  • Leerkracht en leerling eigenschappen
  • Mentale representatie van de relatie
  • Leerkracht-leerling interactie
  • Omgevingskenmerken

 

Pijlers voor de kwaliteit van een relatie

  • Conflict
  • Nabijheid
  • Afhankelijkheid

 

hoorcollege 12

 

taken ontwikkelingspsycholoog

  • stimuleren gezonde ontwikkeling
  • preventie van problemen
  • risicofactoren en vroege voorlopers erkennen

 

 

 

klinsiche ontwikkelingspsychologie: onderzoek naar de oorsprong, het verloop, de veranderingen en de continuïteiten in ongeordend of onaangepast gedrag gedurende de levensduur van de persoon en ontwikkelingsprocessen die bijdragen aan de vorming van, weerstand tegen, psychopathologie

  • pathologie: ontwikkeling die ergens misloopt, problemen in de ontwikkeling

 

intake & klachtenanalyse

  • in beeld brengen van het probleemgedrag volgens cliëntsysteem (kind zelf, ouders, omgeving en specifieke contexten)
  • behandelen hulpvraag & wensen cliëntsysteem
  • probleemanalayse: klachten concretiseren, omzetten, ‘vertalen’ naar bekende probleemgedrag clusters. Ernsttaxatie inschatten en indien nodig DSM-5 stoornis

 

ernsttaxatie criteria

  • bij leeftijdpassend?
  • Mate van frequentie, duur
  • Hardnekkigheid
  • Verstoring van functioneren: sociale beperkingen, schoolprestaties, belemmering/verstoring ontwikkeling
  • Situatiegebonden of algemen
  • Voor wie: kind, gezin, maatschappij
  • Alleen voorkomend bij bepaalde stoornis

 

DSM-5 Depressieve Stemmingstoornis: minimaal 2 weken lang 5 symptomen en in elk geval depressieve stemming en vermindering intresses/motivaitie

  • Bepaalde symptomen: Gewichtsvermindering/toename, problemen eetlust, Insomniaof hypersomnia, Psychomotorische agitatie of remming, Moeheid, Gevoel van waardeloosheid, extreme schuld, Verminderd nadenken/concentratie, besluiteloos, Gedachten aan de dood
  • Gen x omgeving interactie: 1-2 korte allelen 5-HTT: heropname serotonine
  • Eerdere ‘timing’ pubertijd meisjes verhoogt risico, bij jongens lager (ivm waardering lichaamsverandering)
  • Rol leeftijdsgenoten. Meisjes meer 1-1 relaties met hoge mate van intimiteit, vertrouwelijkheid

 

Verschil van depressie per leeftijdsfase

  • Baby/peuter: verlies van verworven functies (bv zindelijkheid)
  • Kleuter: verlies/terugval cognitieve en taalvaardigheden
  • Bassischool: ontwikkelingsachterstand, geen concentratie
  • (pre-)adolescentie: zie DSM-5

 

Probleemgedrag verklaren

  • Factoren die belangrijk zijn voor normale ontwikkelingstransities zijn van belang
  • Complexe interactie tussen biologische factoren (genen, neurologie, hormonen), persoonskarakteristieken, diverse niveaus van omgevingsvariabelen
  • Ontstaan vaak in transities: periodes van relatief snelle veranderingen
  • Ontwikkelingsfases: stemming-eetproblematiek in pubertijd, ADH(d) duidelijk in schoolcontext
  • Risico afhankelijk van sekse: externaliserend/vroeg vs internaliserend/pubertijd

 

Formeel-operationele stadium (11+)

  • Abstract denken
  • Hypothetisch deductief denken
  • Propositie logica
  • Formeel operationeel egocentrisme
  • Identiteitsontwikkeling: sociale steun, acceptatie van belang
  • Ontwikkelen negatieve cognities: zelfbeeld, zelfwaardering, attributies (intern, globaal, stabiel)

 

Transactioneel model: Interacties over de tijd waardoor verklarende factoren elkaar kunnen versterken, waardoor de kans op een ernstigere problematiek toeneemt

  • Attributies
  • Gedrag
  • Omgeving

à Hammen’s Depressie Model kijkt hier ook naar

 

Cognitieve (gedrags)therapie

  • Uitdagen/vervangen van negatieve cognities: niet helpende gedachtes vervangen, denkfouten ontdekken en inwerken op negatief zelfbeeld
  • Sociaal gedrag aanpassen: Interpersoonlijke psychotherapie (omgaan met veranderingen in relaties), SOVA training (communicatie vaardigheden), Sociale omgeving aanpakken (bv anti-pest programma)

 

Hoorcollege 13

 

Voordelen sociale categorisatie

  • Snelle(automatische) informatieverwerking
  • Zelfwaardering(reflected glory)

 

Nadelen sociale categorisatie

  • Sturende functie van schema’s
  • Ingroup-outgroup effecten: Ingroup favoritism, Outgroup derogation, Stereotypen en vooroordelen, Outgroup als bedreigend zien

 

Interactieve specialisatie

  • Lokalisatie: hoe groot het deel van de cortex is dat geactiveerd wordt voor de taak
  • Specialisatie: hoe de finetuning van de functionaliteit in dat gebied van de cortex is

 

Loftu’s Theory of Spreading Activation

  • In geheugen zijn associatieve neetwerken
  • Informatieverwerkingen: meer activatie, toegankelijkheid, complexiteit van associatieà eerdere activatie
  • Expliciete geheugen: je kennis, datgene waar je over na kunt denken
  • Impliciete geheugen: niet langer bewuste gewoontes, automatismen

 

 

 

4 fasen Social identity development theory (SIDT) Nesdale

  • Ongedifferentieerd
  • Bewust (aware)
  • Voorkeur: novelty, familiarity preference
  • Vooroordeel (prejudice)

 

Ontwikkeling

  • Vroege ontwikkeling: differentiatie, stabilisatie
  • Kindertijd: sociale vergelijking (contact, nuancering)
  • Adolescentie: complexiteit en persoonlijke integratie

à van heteronomie naar autonomie: steeds minder afhankelijk van anderen/meer zelfbepaling

 

2 motieven existentieel spanningsveld

  • Erbij horen, mee tellen: ‘mattering’, hechting, inclusie, sociale identiteit, sociale steun, collectieve zelfwaardering, persoonlijke zelfwaardering
  • Uniek en authentiek zijn: ‘agency’, exploratie, autonomie, competentie, persoonlijke zelfwaardering, zelf-besturing

 

Differentiatie & specialisatie

  • Synaptic pruning: de dispositie van de hersenen van de axonen, dendrieten van een neuron die niet gestimuleerd worden
  • In eerste jaar vindt specialisatie voor gezichtsherkenning plaats
  • Na 4 maanden lijken baby ’s al mensen te herkennen
  • Stranger distress: na 7-9 maanden

 

Orthogenetische principe (Werner): globale ontwikkelingà differentiatieà articulatieà hiërarchische integratie

 

Sociale vergelijking

  • Self-recognition: herkenning spiegelbeeld 1.5 jaar. Fysiek zelf-schema (concreet, zichtbaar)
  • Gender schema’s: vanaf 2 jaar
  • Zelf-categorisatie: (4 jaar). Grotere uncertainty avoidance in culture-à sterke in-group bias
  • Theory of mind (4 jaar). Stabilisatie van zelf-categorisatie. Sociale acceptatie, lichamelijke competentie, academische competentie, globale zelfwaarde
  • Vergelijking voor (zelf-) evaluatie: vanaf 7-8 jaar
  • Sociale vergelijking leidt tot categorisatie, bewustzijn van contexten, meer differentiatie

 

Differentiatie en integratie van sociale categorieën

  • Meer rollen
  • Meer ervaring (herhaling maakt instabiele reacties zeker (constancy)/stabiel)
  • Differentiatie en hiërarchische integratie
  • Toenemende abstractie
  • Toenemende complexiteit
  • Toenemend realisme

 

Complexiteit en persoonlijke integratie

  • Meerdere in-groups en out-groups: bvb nationaliteit, werkstatus, geslacht
  • Zelf-discrepanties
  • Differentiatie in belief systems over interpersoonlijke relaties: perspectief van 3e persoon innemen

 

Ontwikkeling van zelf-representaties (Harter)

  • Geïsoleerde representaties (2-4): onrealistisch positief. anticipatie voor lofen/kritiek van volwassenen
  • All-or-none thinking (5-7): positief, onnauwkeurigheden. Andermans normen volgen
  • Hogere orde generalisaties (8-11): positief+negatief, onnauwkeurigheden. Geïnternaliseerde normen van anderen
  • All-or-none thinking (12-14): afwisselende valentie, over-generalisaties. Andere standaarden in verschillende contexten
  • Cognitief conflict (15-16): erkenning van positieve, negatieve attributies. Bewustzijn van conflicterende zelfgidsen van anderen. Verwarring over zelf evaluatie/gedrag
  • Hogere orde abstracties/integraties (16+): balans positieve, negatieve attributies. Eigen standaarden hanteren (persoonlijke keuzes)

 

 

 

 

 

..

 

 

 

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Ontwikkelinspsychologie 22/23 Universiteit Utrecht

literatuursamenvatting ontwikkelingspsychologie 22/23 Universiteit Utrecht

literatuursamenvatting ontwikkelingspsychologie 22/23 Universiteit Utrecht

Image

hoofdstuk 1

ontwikkelingspsychologie: beschrijving en identificeren van veranderingen in de manier waarop mensen denken en zich gedragen tijdens de ontwikkeling

nature vs nurture  psychologische ontwikkeling
nativism (nature): wordt voornamelijk bepaald door erfelijke factoren
empiricism (nurture): wordt voornamelijk bepaald door omgevingsfactoren
→ interactie is actief, dynamisch proces waarin het kind een actieve, essentiële rol speelt

patronen in ontwikkeling
continuous development: doorlopend proces waarbij elken nieuwe gebeurtenis voortbouwt op eerdere ervaringen. Vaardigheden veranderen op geleidelijke manier
discontinuous development: veranderen gebeuren plotseling en resulteren in kwalitatief verschillende stadia van ontwikkeling

kritische periode: leeftijdsfase waarbinnen bepaalde ervaringen nodig zijn voor verloop
sensitieve periode: leeftijdsfase waarbinnen specifieke ervaringen optimaal voor verloop

invloed van ontwikkeling op andere domeinen
domein-algemene ontwikkeling: heeft invloed op veel verschillende vaardigheden
domein-specifieke ontwikkeling: ontwikkeling gebeurt onafhankelijk van elkaar en heeft weinig invloed op vaardigheden in andere domeinen

levels of explanation: verschillende niveaus waarop ontwikkeling beschreven kan worden

perspectieven op ontwikkeling
culturele: verschillende omgeving en zo verschillende ervaringen zijn van invloed
biologische: manier waarop de hersenen en neuronen zich gedragen en ontwikkelen is van invloed op ons gedrag, sociale relaties en cognitieve vaardigheden
ecologische: de relaties tussen verschillende systemen
levensperiode: ontwikkeling is een proces dat het gehele leven doorloopt.      age cohort effect: effect van historische factoren op de ontwikkeling

chronosysteem (Urie Bronfenbrenner, ecologisch perspectief)
microsysteem: omgeving waarin kind leeft en contact heeft met mensen, instituten
mesosysteem: onderlinge relaties van de componenten binnen het microsysteem
exosysteem: indirecte omgevingen die van invloed zijn op de ontwikkeling
macrosysteem: ideologische, institutionele patronen van een bepaalde (sub) cultuur

hoofdstuk 2

behaviorisme: veranderingen in het gedrag zijn veroorzaakt door ervaringen
klassieke conditionering (pavlov): twee stimuli komen herhaaldelijk tegelijk voor
operant conditionering (thorndike, skinner): reactie/consequentie op specifieke stimuli

maturatie theorie: manier waarop de vaardigheden van kinderen zich ontwikkelen hangt grotendeels af van de genen. Ontwikkelen vindt plaats volgens biological timetables 

psychodynamische benadering (Freud): persoonlijkheid bestaat uit drie componenten die veranderen tijdens de ontwikkelingen. Ontwikkeling vindt plaats volgens discrete stadia

drie componenten psychodynamische benadering
id: persoonlijke instinctieve drijfveer. Werkt volgens pleasure principle
ego: rationele, realistische aspect. controleert id. Bevredigen van behoeftes door middel van sociaal aangepast gedrag
superego: bewustzijn geïnternaliseerde ouderlijke, maatschappelijke waarden rollen

vijf fases voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid. psychodynamische benadering
Orale: focus ligt op aangename activiteiten (bvb eten)
Anale: aanleren om bevredigen van behoeftes uit te stellen (vb wc gebruik)
Fallische: nieuwsgierigheid naar seksualiteit, anatomie van geslacht
Latentie: tijdelijke wegzakking van seksuele drift, vermijding relaties ander geslacht
Genitale: seksuele verlangen

psychosociale theorie (Erikson): ontwikkeling bestaat uit een serie van 8 fases. Elke fases heeft persoonlijke, sociale taken die het individu moet volbrengen

ethologische theorie: gedrag moet gezien en begrepen worden in de context waarin het zich voordoet. Gedrag heeft een waarde voor overleving. Kinderen leren ook door contact met de omgeving en is dus niet alleen biologische opmaak. 

social learning theory (Bandura): vier cognitieve processen voor observationeel

.....read more
Access: 
Public
College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Utrecht - 2022/2023

College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Utrecht - 2022/2023

Image

Hoorcollege 1

 

Ontwikkelingspsychologie voor:

  • Voorspellen volwassen functioneren
  • Begrijpen menselijke natuur
  • Begrijpen hoe gezond functioneren is te bevorderen

 

Ontwikkelingspsychologie: studie van verandering

  • Binnen individuen
  • Van conceptie tot dood
  • From womb to tomb (ei tot eind)

 

3 domeinen ontwikkelingspsychologie

  • Fysiologische ontwikkeling
  • Cognitieve ontwikkeling
  • Sociale en emotionele ontwikkeling

 

Stappen ontwikkelingspsychologie onderzoek

  • Beschrijven ontwikkeling: systematisch in kaart brengen van stabiliteit en verandering over tijd
  • Begrijpen ontwikkeling: aantonen ontwikkelingsmechanismen/oorzaken
  • Optimaliseren ontwikkeling: hoe ondersteunen voor algemene, klinische populatie

 

Nature: Ontwikkeling bepaald door genetische aanleg (nativisme). Thomas Hobbes “bij geboorte zijn er ‘predisposities’ vb egoïsme”. Rousseau: “mens is van nature goed”

Nurture: Ontwikkeling bepaald door omgeving (empirisme). John Locke “menselijke geest is onbeschreven bij geboorte, alle kennis is gevolg van ervaring”.

  • Er is sprake van wederzijdse beïnvloeding (interactie)

 

Vormen van interactie

  • X-vorm
  • V-vorm

 

Continue ontwikkeling: Ontwikkeling vindt geleidelijk plaats, zonder abrupte veranderingen Discontinue ontwikkeling: Ontwikkeling is opeenvolging van abrupte veranderingen (ontwikkeling verloopt in ‘stadia’)

 

Hoorcollege 2

 

Vier interactionistische theorieën voor nature, nurture

  • Ecologische theorie (Bronfenbrenner)
  • Psycho-sociale ontwikkelingstheorie (Erikson)
  • Evolutionaire psychologie (Darwin en co)
  • Zelf-determinatie theorie (Deci en Ryan)

 

 

 

Ecologische theorie (Bronfenbrenner)

  • 1.Kind: Aanleg, persoonlijkheid, biologische en genetische
  • factoren
  • 2.Microsysteem: Directe omgeving van het kind (school,
  • familie)
  • 3.Mesosysteem: Connecties tussen de microsystemen
  • 4.Exosysteem: Indirecte omgevingen (bijv.
  • werkomstandigheden van ouders)
  • 5.Macrosysteem: Culturele context
  • 6.Chronosysteem: Tijd

 

Psycho-sociale ontwikkelingstheorie (Erikson)

  • Ontwikkeling wordt bepaald door interactie van 3 systemen: biologie, psychologie, cultuur
  • Ontwikkeling bestaat uit 8 stadia (de 5 stadia van freud+ 3 extra=lifespan perspectief)
  • Elk ontwikkelingsstadium bestaat uit een conflict uit twee uitersten (bvb intimiteit vs isolement). Die de basis voor een ontwikkelngstaak vormt. Succesvolle oplossing leidt tot deugden (vb liefde). Niet oplossen (stagnatie) leidt tot pathologie

 

Evolutionaire psychologie (Darwin en co)

  • Maturation approach: universeel verloop van stadia en groei door evolutie (verschil tussen levensfases in biologische taken)
  • Evolutie ledit tot vastlegging van adaptieve conditionele ontwikkelingspaden

 

Zelf-determinatie theorie (Deci en Ryan)

  • Organisch perspectief: kinderen zijn van nature gedreven om te leren en zich te ontwikkelen
  • Omgeving kan natuurlijke ontwikkeling stimuleren/dwarsbomen. Base behoeften: competentie, autonomie, verbondenheid

 

Onderzoeksdesign

  • Zelfrapportage: vragenlijst, interview
  • Ouder/leerkracht/peer rapportage
  • Observatie: naturalistisch (alledaagse omgeving) of gestructureerd (geënsceneerde omgeving)
  • Cross-sectionele methode: vergelijkt groepen proefpersonen van verschillende leeftijd
  • Longitudinale
.....read more
Access: 
Public

jaar 1 Psychologie 22/23 Universiteit Utrecht

literatuursamenvatting Psychologie als Wetenschap 22/23 Universiteit Utrecht

literatuursamenvatting Psychologie als Wetenschap 22/23 Universiteit Utrecht

Image

Hoofdstuk 1
Wetenschap als sociaal construct: laten zien hoe je tot een conclusie bent gekomen. Dmv
bvb samenwerking, lezingen, conferentie toespraken, debatten, seminars, tijdschriften
→ Henry Oldenburg publiceerde eerste journal, Philosophical Transactions nieuw 
tijdperk
Verloop van wetenschappelijk onderzoek:
● Lezen van wetenschappelijk relevant materiaal
● Opstellen van onderzoeksvraag, idee, theorie, hypothesis, experiment etc
● Aanvraag financiering voor apparatuur, materialen, werving deelnemers
● Dataverzameling en data-analyse
● Vorming van wetenschappelijk artikel
Opbouw van een wetenschappelijk paper
● Abstract: samenvatting van ongeveer 150 woorden van de hele studie en resultaten
● Inleiding: korte samenvatting van bekende informatie en relevantie
● Methodesectie: gedetailleerde uitwerking van uitvoering van experiment
● Resultatensectie: documentatie van cijfers, tabellen, grafieken, statische analyses
● Discussie: doordachte, geïnformeerde overwegingen over betekenis van resultaten
→ desk rejection: paper wordt door tijdschrift afgewezen omdat het niet voldoet aan de 
kwaliteit, interesse of dat het niet passend is bij het tijdschrift
→ peer review: vorm van intercollegiale toetsing om kwaliteit te verbeteren, verifiëren of te 
controleren. Na succesvol peer review wordt een wetenschappelijke paper gepubliceerd.
Mertonian norms (Robert Merton): goede ambities waarnaar gestreven moet worden
● Communism: gezamenlijk eigenschap van wetenschappelijke goederen 
(intellectueel eigendom) om collectieve samenwerking te bevorderen.
● Universalism: wetenschappelijke validiteit is onafhankelijk van de sociaal-politieke 
status en persoonlijke attributen van de deelnemers.
● Disinterestedness: gehandelt in het voordeel van gemeenschappelijke 
wetenschapelijke onderneming en niet persoonlijk gewin van individuen
● Organized skepticism: kritische beoordeling van wetenschappelijke claims en 
openlijke discussie van onderzoeksresultaten en methoden. 

Hoofdstuk 2
Replicatie Crisis: voortdurende methodologische crisis waarin is vastgesteld dat veel 
wetenschappelijke studies moeilijk/onmogelijk te repliceren/reproduceren zijn
vb priming studies, gevangenisexperiment (Zimbardo), Diederik Stapel
→ Veel in psychologie doordat we ongrijpbare dingen proberen vast te leggen
→ in de medische wereld was een probleem met onvoldoende specifieke details
● Repliceerbaarheid: opnieuw uitvoeren door onafhankelijke onderzoekers, verificatie
● Reproduceerbaarheid: heranalyseren van oorspronkelijke data door onafhankelijke 
onderzoekers. Heruitvoering van data-analyse met dezelfde data
medical reversal: nieuwe onderzoeken halen de uitkomsten van oude onderzoeken 
onderuit
Cochrane Collaboration: gerenommeerde instelling die systematisch de kwaliteit van 
medische behandelingen beoordeelt. Voor 45% is onvoldoende bewijs van effectiviteit

Hoofdstuk 3

Onderzoekers die fraude hebben gepleegd
● Paolo Macchiarini: onethische uitvoering van experimentele operaties. Bijna alle 
patiënte overleden na synthetishce luchtpijptransplantaties
● William Summerlin: wetenschappelijke fraude. Kleurde een stukje witte vacht zwart 
van een muis en claimde dat dit een geslaagde huidtransplantatie was
● Woo-Suk Hwang: manipulatie en opzettelijk foute etikettering van foto’s over 
stamcelonderzoek voor klonen van mensen
● Haruko Obokata: bewerking van illustraties over ontwikkeling van STAP-cellen
● Diederik Stapel: manipulatie/zelf verzinnen van gegevens en verzinnen van 
volledige experimenten
● Andrew Wakefield: vervalsing van medische gegevens over verband tussen BMRvaccin en autisme bij kinderen
● Lawrence Sanna, Dirk Smeesters:

.....read more
Access: 
Public
literatuursamenvatting klinische psychologie 22/23 Universiteit

literatuursamenvatting klinische psychologie 22/23 Universiteit

Image

Hoofdstuk 1

7 factoren die onderscheid maken tussen abnormaal en pathologisch gedrag
Persoonlijk lijden.
De (dis)functionaliteit van het gedrag.
Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag.
Onvoorspelbaarheid en controleverlies.
Opvallend en onconventioneel gedrag.
Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt.
Het overtreden van morele normen
psychische stoornissen: syndroom dat gekenmerkt is door symptomen op het gebied van cognitieve functies, emotieregulatie, of het gedrag van een persoon

Definities die mentale stoornissen uitsluiten
Te verwachte en cultuur aanvaarde reacties vb rouw
Langdurig deviant gedrag behorend bij een politieke/religieuze/seksuele minderheid
Gedrag dat tot stand komt door conflict tussen individu en maatschappij

3 modellen voor abnormaal gedrag
Statistisch model: gaat uit van een normaalverdeling van menselijke eigenschappen
Medisch/ziektemodel: bekijkt of de symptomen somatogeen of psychogeen zijn. Somatogeen: lichamelijke aandoening is onderliggend aan een psychische stoornis
Psychogeen: stoornis veroorzaakt door onderliggend psychologisch mechanisme 
Leer/onderwijsmodel: er wordt een leerdoel opgesteld en een bijpassend onderwijsprogramma

Hoofdstuk 2

Reductionisme: zoekt naar één/meer onderliggende mechanismen om het gedrag (deels) te verklaren. In de maatschappij, leerprincipe maar ook biologische processen. 

Nature (biologisch) en nurture (psychologisch) hebben een onderlinge samenhang. 
Internaliserende stoornissen: overactiviteit van het autonome zenuwstelsel, remming van gedrag. Emotionele instabiliteit, verstoord affect vb angststoornissen, stemmingsstoornissen
Externaliserende stoornissen: onderactiviteit van het autonome zenuwstelsel. Vb gedragsproblemen

Genetisch perspectief: Middels familie/tweeling/adoptiestudies. Coëfficiënt, 0-1, geeft de concordantie van een eigenschap binnen een familie aan. 
Differential susceptibility theory: genetische vatbaarheid uit zich alleen in een bepaalde omgeving
Diathese-stressmodel: vatbare personen hebben meer kans op de ontwikkeling van een negatieve uitkomst als deze zich in een negatieve omgeving bevind. Vb temperamenten

3 verschillende temperamenten
Makkelijk
Moeilijk
Langzame starters

Cognitief-neurowetenschappelijk perspectief: Een onder-of overactivatie van het limbisch systeem (amygdala, hippocampus, hypothalamus), belangrijk voor emotie, motivatie, genot, emotioneel geheugen, is gerelateerd aan psychische stoornissen net zoals cortisol, de prefrontale cortex (waarneming, motoriek, spraak etc)
emotieregulatie: het hanteren, ervaren en uiten van emoties door een bepaalde situatie. 

5 emotieregulatiestrategieën
Veranderen van de input
Selecteren van de situatie
Veranderen van de aandacht voor de situatie
Veranderen van de herwaardering van de betekenis van de stimulus
Onderdrukking van de uiting van emoties

Comorbiditeit: gelijktijdig hebben van twee of meer vormen van psychische stoornissen. Binnen individu of familie. 

Hoofdstuk 3

Acquisitie: het aanleren van nieuw gedrag
Instrumentele conditionering (Thorndike): straffen, belonen
Klassieke conditionering (Pavlov): associatie met de omgeving
Operante conditionering (Skinner): skinner-box, gewenst gedrag via belong automatiseren

Vormen van leren
Appetitieve conditionering: gebruik van voedsel tijdens conditionering 
Aversieve conditionering: er is sprake van een onaangename consequentie
Causaal leren: het trekken van verbanden tussen verschillende gebeurtenissen. Leidt tot voorspellingsfouten

Twee verschillende systeem in gedrag
Doelgericht gedrag: associaties tussen responsen en uitkomsten. 
Gewoontegedrag: associaties tussen stimuli en responsen
van welke vorm sprake is kan worden getest via uitkomst-devaluatieprocedure. Als een devaluatie van de uitkomst leidt tot een vermindering van gedrag is er sprake van doelgericht gedrag.

Tweefactorentheorie

.....read more
Access: 
JoHo members
literatuursamenvatting ontwikkelingspsychologie 22/23 Universiteit Utrecht

literatuursamenvatting ontwikkelingspsychologie 22/23 Universiteit Utrecht

Image

hoofdstuk 1

ontwikkelingspsychologie: beschrijving en identificeren van veranderingen in de manier waarop mensen denken en zich gedragen tijdens de ontwikkeling

nature vs nurture  psychologische ontwikkeling
nativism (nature): wordt voornamelijk bepaald door erfelijke factoren
empiricism (nurture): wordt voornamelijk bepaald door omgevingsfactoren
→ interactie is actief, dynamisch proces waarin het kind een actieve, essentiële rol speelt

patronen in ontwikkeling
continuous development: doorlopend proces waarbij elken nieuwe gebeurtenis voortbouwt op eerdere ervaringen. Vaardigheden veranderen op geleidelijke manier
discontinuous development: veranderen gebeuren plotseling en resulteren in kwalitatief verschillende stadia van ontwikkeling

kritische periode: leeftijdsfase waarbinnen bepaalde ervaringen nodig zijn voor verloop
sensitieve periode: leeftijdsfase waarbinnen specifieke ervaringen optimaal voor verloop

invloed van ontwikkeling op andere domeinen
domein-algemene ontwikkeling: heeft invloed op veel verschillende vaardigheden
domein-specifieke ontwikkeling: ontwikkeling gebeurt onafhankelijk van elkaar en heeft weinig invloed op vaardigheden in andere domeinen

levels of explanation: verschillende niveaus waarop ontwikkeling beschreven kan worden

perspectieven op ontwikkeling
culturele: verschillende omgeving en zo verschillende ervaringen zijn van invloed
biologische: manier waarop de hersenen en neuronen zich gedragen en ontwikkelen is van invloed op ons gedrag, sociale relaties en cognitieve vaardigheden
ecologische: de relaties tussen verschillende systemen
levensperiode: ontwikkeling is een proces dat het gehele leven doorloopt.      age cohort effect: effect van historische factoren op de ontwikkeling

chronosysteem (Urie Bronfenbrenner, ecologisch perspectief)
microsysteem: omgeving waarin kind leeft en contact heeft met mensen, instituten
mesosysteem: onderlinge relaties van de componenten binnen het microsysteem
exosysteem: indirecte omgevingen die van invloed zijn op de ontwikkeling
macrosysteem: ideologische, institutionele patronen van een bepaalde (sub) cultuur

hoofdstuk 2

behaviorisme: veranderingen in het gedrag zijn veroorzaakt door ervaringen
klassieke conditionering (pavlov): twee stimuli komen herhaaldelijk tegelijk voor
operant conditionering (thorndike, skinner): reactie/consequentie op specifieke stimuli

maturatie theorie: manier waarop de vaardigheden van kinderen zich ontwikkelen hangt grotendeels af van de genen. Ontwikkelen vindt plaats volgens biological timetables 

psychodynamische benadering (Freud): persoonlijkheid bestaat uit drie componenten die veranderen tijdens de ontwikkelingen. Ontwikkeling vindt plaats volgens discrete stadia

drie componenten psychodynamische benadering
id: persoonlijke instinctieve drijfveer. Werkt volgens pleasure principle
ego: rationele, realistische aspect. controleert id. Bevredigen van behoeftes door middel van sociaal aangepast gedrag
superego: bewustzijn geïnternaliseerde ouderlijke, maatschappelijke waarden rollen

vijf fases voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid. psychodynamische benadering
Orale: focus ligt op aangename activiteiten (bvb eten)
Anale: aanleren om bevredigen van behoeftes uit te stellen (vb wc gebruik)
Fallische: nieuwsgierigheid naar seksualiteit, anatomie van geslacht
Latentie: tijdelijke wegzakking van seksuele drift, vermijding relaties ander geslacht
Genitale: seksuele verlangen

psychosociale theorie (Erikson): ontwikkeling bestaat uit een serie van 8 fases. Elke fases heeft persoonlijke, sociale taken die het individu moet volbrengen

ethologische theorie: gedrag moet gezien en begrepen worden in de context waarin het zich voordoet. Gedrag heeft een waarde voor overleving. Kinderen leren ook door contact met de omgeving en is dus niet alleen biologische opmaak. 

social learning theory (Bandura): vier cognitieve processen voor observationeel

.....read more
Access: 
Public
literatuursamenvatting cognitie en gedrag 22/23 Universiteit Utrecht

literatuursamenvatting cognitie en gedrag 22/23 Universiteit Utrecht

Image

 hoofdstuk 1- introductie
 
De geest: creëert en controleert mentale functies zoals perceptie, aandacht, geheugen, emoties, taal, beslissen, denken en redeneren (cognitie/mentale vaardigheden). Maakt representaties van de wereld (opereren/functioneren)

Franciscus Donders: onderzoek naar reactietijd. dmv simpele reactietijd (snel mogelijk drukken na stimulus) en keuze-reactietijd (knop voor links/rechts ). Verschil hiertussen wijst op een mentaal proces geïnterpreteerd uit gedrag. 

Wundt (structuralisme):  algehele ervaring wordt bepaald door basale elementen (sensaties) van de ervaring. Probeerde een ‘periodieke tabel van de geest’ te creëren door middel van analytische introspectie (ervaringen, gedachteprocessen als respons op stimuli)

Ebbinghaus: Leren van ‘onzin-lettergrepen’. ‘savings method’. Savings= (originele benodigde tijd) - (tijd nodig om de lijst te herleren na een bepaalde tijd). Langere tussentijd leidt tot minder savings. 

William James: observaties van de geest dmv introspecties over de werking van zijn eigen geest

John Watson (behaviorisme): Gaat uit van meetbaar observeerbaar gedrag, niet onmeetbare processen zoals emoties, redeneren en denken. Relaties tussen stimuli en responses verklaren gedrag. (Klassieke conditionering Pavlov)

Skinner (operant conditionering): gedrag wordt versterkt door de presentatie van positieve versterkers of terugtrekking van negatieve versterkers

Tolman: rat creëert cognitief schema (cognitive map) van doolhof. Valt buiten behaviorisme, namelijk cognitie en geen stimulus-response connectie.    

Chomsky: taalontwikkeling wordt niet  bepaald door imitatie of bevestiging (Skinner), maar door een aangeboren ingebouwd biologisch programma dat in alle culturen bestaat

informatieverwerkingsbenadering: geest is een informatieverwerkende computer. werking van de geest kan beschreven worden in een aantal zich voordoende stadia

Broadbent (filtermodel,): Input → selectieve filter → detector → geheugen = stadia’s
Sensorische informatie komt binnen. Het filter beslist waar aandacht naar toe gaat en detector slaat gefilterde informatie op. Vb dichotische luister experiment van Cherry

kunstmatige intelligentie: Een machine zich laten gedragen op manieren die intelligent genoemd zouden worden als een mens die gedragingen zou laten zien

Miller: geheugen is niet een passieve opslag van sensorische informatie is, maar bedraagt een actief proces → de geest als computermetafoor

modellen: representaties die helpen cognitieve structuren/ processen te visualiseren en verklaren
structurele modellen: vereenvoudigde representaties van een fysieke structuur. Brengen hersenstructuren in kaart die betrokken zijn bij specifieke cognitieve functies
procesmodellen: werking van een cognitief proces meestal dmv stappenproces 
resource modellen: procesmodel gefocussed op benodigde inspanning, middelen voor proces
beste manieren voor studeren
spacing (verschillende momenten) en interleaving (door elkaar leren van onderwerpen)
actief ophalen van informatie uit het geheugen zorgt voor beter onthouden
regelmatig testen. Herhaling van stof, gewenning testsituaties, zwakke punten herkennen
aantekening maken met de hand. Actief bezig met de stof en efficiënter
 
hoofdstuk 6- andere sensorische systemen
 
aspecten van geluid
amplitude: van een geluidsgolf bepaald de intensiteit (luidheid)
frequentie: aantal geluidsgolven per sec  gemeten in Hz. (Toonhoogte (pitch)) 15-20 000 Hz
timbre: kwaliteit en complexiteit van een bepaalde toon
 
structuren van het oor
oorschelp (pinna): lokalisatie van geluiden. vorm verschilt per persoon
middenoor: trommelvlies (tympanic membrane) is verbonden aan drie botjes (hamer, aambeeld,

.....read more
Access: 
JoHo members
literatuursamenvatting hersenen en gedrag 22/23 Universiteit Utrecht

literatuursamenvatting hersenen en gedrag 22/23 Universiteit Utrecht

Image

biologische psychologie: probeert een link te leggen tussen de opbouw van de hersenen en het gedrag dat een organisme vertoont. studie van fysiologische, evolutionaire en ontwikkelingsmechanismen van gedrag en ontdekking
 
dorsale gezichtspunt: Een aangezicht van de hersenen van bovenaf
ventrale gezichtspunt: Een aangezicht van de hersenen van onderaf
 
4 soorten biologische verklaringen voor gedrag:
ontogenetische verklaring: geeft een beschrijving van hoe gedrag of een hersenstructuur zich ontwikkelt binnen een organisme. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de invloed van genen, voeding, ervaringen en interacties hiertussen
fysiologische verklaring: legt een verband tussen de fysiologische toestand van de hersenen, andere organen en het gedrag
functionele verklaring: probeert te achterhalen waarom gedrag of een hersenstructuur zich op een bepaalde manier ontwikkeld heeft. 
evolutionaire verklaring: relateert gedrag of een hersenstructuur aan de evolutionaire geschiedenis van een soort.
 
Genetische drift: proces waarbij in een kleine populatie een gen zich ‘per ongeluk’ doorgeeft via voortplanting, en waardoor op den duur een hele groep mensen of een bevolkingsgroep een afwijkend (positief, negatief of neutraal) gen heeft.
 
redenen waarom proefdieren worden gebruikt
Mens is wil meer te weten, is nieuwsgierig(eigenbelang)
Onderliggende mechanismen zijn vergelijkbaar, makkelijker te bestuderen
Kennis over dieren werkt verhelderend met betrekking tot de menselijke evolutie
Juridische of ethische beperkingen voorkomen bepaalde vormen van onderzoek 
op mensen.
 
abolitionisten: fel tegen het gebruik van proefdieren
minimalisten: onderzoek op dieren is soms wel nodig, maar zo min mogelijk
 
de drie R’s
Reductie (reduction) van het aantal dieren dat gebruikt wordt;
Vervanging (replacement) van dieren door computermodellen of andere dierenvervangers;
Welgemanierdheid (refinement) zodat pijn en oncomfortabele situaties vermeden kunnen worden.
 
nature: aangeboren
nurture: gevormd door ervaring
 
empirisme: stelt dat kennis een resultaat is van ervaringen. 
stromingen binnen de psychologie
Structuralisme: de geest kan worden opgebroken in de kleinste elementen van mentale ervaringen. (Wilhelm Wundt en Titchener)
Gestalt Psychologie: Gestalt betekent geheel. Het opbreken van de gehele perceptie in bouwblokken leidt tot het verlies van belangrijke psychologische informatie
Functionalisme: Waarom werkt gedrag en mentale processen op een bepaalde manier? de waarde van een activiteit hangt af van de gevolgen ervan. Als het de kans op overleving vergroot wordt het herhaald (William James)
Klinische Psychologie: Combinatie van verklaren van abnormaal gedrag (stoornissen) aan de hand van levenservaringen, fysieke oorzaken, medische behandelingen
Freud: ontwikkelde de psychodynamische theorie en de technieken van psychoanalyse voor het behandelen van mentale stoornissen
Humanistische Psychologie: mensen worden goed geboren en zijn gemotiveerd om zichzelf te verbeteren
Behaviorisme: richt zich op observeerbaar, meetbaar gedrag. Klassieke conditionering (Pavlov): een geleerde associatie wordt gebruikt om te anticiperen op belangrijke toekomstige gebeurtenissen. Law of effect (Thornton): gedragingen met plezierige uitkomsten in de toekomst vaker voor zullen komen, terwijl gedragingen met onplezierige uitkomsten minder vaak zullen voorkomen. Skinner: gedachten en gevoelens zijn gedragingen die

.....read more
Access: 
Public
College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Utrecht - 2022/2023

College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Utrecht - 2022/2023

Image

Hoorcollege 1

 

Ontwikkelingspsychologie voor:

  • Voorspellen volwassen functioneren
  • Begrijpen menselijke natuur
  • Begrijpen hoe gezond functioneren is te bevorderen

 

Ontwikkelingspsychologie: studie van verandering

  • Binnen individuen
  • Van conceptie tot dood
  • From womb to tomb (ei tot eind)

 

3 domeinen ontwikkelingspsychologie

  • Fysiologische ontwikkeling
  • Cognitieve ontwikkeling
  • Sociale en emotionele ontwikkeling

 

Stappen ontwikkelingspsychologie onderzoek

  • Beschrijven ontwikkeling: systematisch in kaart brengen van stabiliteit en verandering over tijd
  • Begrijpen ontwikkeling: aantonen ontwikkelingsmechanismen/oorzaken
  • Optimaliseren ontwikkeling: hoe ondersteunen voor algemene, klinische populatie

 

Nature: Ontwikkeling bepaald door genetische aanleg (nativisme). Thomas Hobbes “bij geboorte zijn er ‘predisposities’ vb egoïsme”. Rousseau: “mens is van nature goed”

Nurture: Ontwikkeling bepaald door omgeving (empirisme). John Locke “menselijke geest is onbeschreven bij geboorte, alle kennis is gevolg van ervaring”.

  • Er is sprake van wederzijdse beïnvloeding (interactie)

 

Vormen van interactie

  • X-vorm
  • V-vorm

 

Continue ontwikkeling: Ontwikkeling vindt geleidelijk plaats, zonder abrupte veranderingen Discontinue ontwikkeling: Ontwikkeling is opeenvolging van abrupte veranderingen (ontwikkeling verloopt in ‘stadia’)

 

Hoorcollege 2

 

Vier interactionistische theorieën voor nature, nurture

  • Ecologische theorie (Bronfenbrenner)
  • Psycho-sociale ontwikkelingstheorie (Erikson)
  • Evolutionaire psychologie (Darwin en co)
  • Zelf-determinatie theorie (Deci en Ryan)

 

 

 

Ecologische theorie (Bronfenbrenner)

  • 1.Kind: Aanleg, persoonlijkheid, biologische en genetische
  • factoren
  • 2.Microsysteem: Directe omgeving van het kind (school,
  • familie)
  • 3.Mesosysteem: Connecties tussen de microsystemen
  • 4.Exosysteem: Indirecte omgevingen (bijv.
  • werkomstandigheden van ouders)
  • 5.Macrosysteem: Culturele context
  • 6.Chronosysteem: Tijd

 

Psycho-sociale ontwikkelingstheorie (Erikson)

  • Ontwikkeling wordt bepaald door interactie van 3 systemen: biologie, psychologie, cultuur
  • Ontwikkeling bestaat uit 8 stadia (de 5 stadia van freud+ 3 extra=lifespan perspectief)
  • Elk ontwikkelingsstadium bestaat uit een conflict uit twee uitersten (bvb intimiteit vs isolement). Die de basis voor een ontwikkelngstaak vormt. Succesvolle oplossing leidt tot deugden (vb liefde). Niet oplossen (stagnatie) leidt tot pathologie

 

Evolutionaire psychologie (Darwin en co)

  • Maturation approach: universeel verloop van stadia en groei door evolutie (verschil tussen levensfases in biologische taken)
  • Evolutie ledit tot vastlegging van adaptieve conditionele ontwikkelingspaden

 

Zelf-determinatie theorie (Deci en Ryan)

  • Organisch perspectief: kinderen zijn van nature gedreven om te leren en zich te ontwikkelen
  • Omgeving kan natuurlijke ontwikkeling stimuleren/dwarsbomen. Base behoeften: competentie, autonomie, verbondenheid

 

Onderzoeksdesign

  • Zelfrapportage: vragenlijst, interview
  • Ouder/leerkracht/peer rapportage
  • Observatie: naturalistisch (alledaagse omgeving) of gestructureerd (geënsceneerde omgeving)
  • Cross-sectionele methode: vergelijkt groepen proefpersonen van verschillende leeftijd
  • Longitudinale
.....read more
Access: 
Public

College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie - UU

College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Utrecht - 2022/2023

College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Utrecht - 2022/2023

Image

Hoorcollege 1

 

Ontwikkelingspsychologie voor:

  • Voorspellen volwassen functioneren
  • Begrijpen menselijke natuur
  • Begrijpen hoe gezond functioneren is te bevorderen

 

Ontwikkelingspsychologie: studie van verandering

  • Binnen individuen
  • Van conceptie tot dood
  • From womb to tomb (ei tot eind)

 

3 domeinen ontwikkelingspsychologie

  • Fysiologische ontwikkeling
  • Cognitieve ontwikkeling
  • Sociale en emotionele ontwikkeling

 

Stappen ontwikkelingspsychologie onderzoek

  • Beschrijven ontwikkeling: systematisch in kaart brengen van stabiliteit en verandering over tijd
  • Begrijpen ontwikkeling: aantonen ontwikkelingsmechanismen/oorzaken
  • Optimaliseren ontwikkeling: hoe ondersteunen voor algemene, klinische populatie

 

Nature: Ontwikkeling bepaald door genetische aanleg (nativisme). Thomas Hobbes “bij geboorte zijn er ‘predisposities’ vb egoïsme”. Rousseau: “mens is van nature goed”

Nurture: Ontwikkeling bepaald door omgeving (empirisme). John Locke “menselijke geest is onbeschreven bij geboorte, alle kennis is gevolg van ervaring”.

  • Er is sprake van wederzijdse beïnvloeding (interactie)

 

Vormen van interactie

  • X-vorm
  • V-vorm

 

Continue ontwikkeling: Ontwikkeling vindt geleidelijk plaats, zonder abrupte veranderingen Discontinue ontwikkeling: Ontwikkeling is opeenvolging van abrupte veranderingen (ontwikkeling verloopt in ‘stadia’)

 

Hoorcollege 2

 

Vier interactionistische theorieën voor nature, nurture

  • Ecologische theorie (Bronfenbrenner)
  • Psycho-sociale ontwikkelingstheorie (Erikson)
  • Evolutionaire psychologie (Darwin en co)
  • Zelf-determinatie theorie (Deci en Ryan)

 

 

 

Ecologische theorie (Bronfenbrenner)

  • 1.Kind: Aanleg, persoonlijkheid, biologische en genetische
  • factoren
  • 2.Microsysteem: Directe omgeving van het kind (school,
  • familie)
  • 3.Mesosysteem: Connecties tussen de microsystemen
  • 4.Exosysteem: Indirecte omgevingen (bijv.
  • werkomstandigheden van ouders)
  • 5.Macrosysteem: Culturele context
  • 6.Chronosysteem: Tijd

 

Psycho-sociale ontwikkelingstheorie (Erikson)

  • Ontwikkeling wordt bepaald door interactie van 3 systemen: biologie, psychologie, cultuur
  • Ontwikkeling bestaat uit 8 stadia (de 5 stadia van freud+ 3 extra=lifespan perspectief)
  • Elk ontwikkelingsstadium bestaat uit een conflict uit twee uitersten (bvb intimiteit vs isolement). Die de basis voor een ontwikkelngstaak vormt. Succesvolle oplossing leidt tot deugden (vb liefde). Niet oplossen (stagnatie) leidt tot pathologie

 

Evolutionaire psychologie (Darwin en co)

  • Maturation approach: universeel verloop van stadia en groei door evolutie (verschil tussen levensfases in biologische taken)
  • Evolutie ledit tot vastlegging van adaptieve conditionele ontwikkelingspaden

 

Zelf-determinatie theorie (Deci en Ryan)

  • Organisch perspectief: kinderen zijn van nature gedreven om te leren en zich te ontwikkelen
  • Omgeving kan natuurlijke ontwikkeling stimuleren/dwarsbomen. Base behoeften: competentie, autonomie, verbondenheid

 

Onderzoeksdesign

  • Zelfrapportage: vragenlijst, interview
  • Ouder/leerkracht/peer rapportage
  • Observatie: naturalistisch (alledaagse omgeving) of gestructureerd (geënsceneerde omgeving)
  • Cross-sectionele methode: vergelijkt groepen proefpersonen van verschillende leeftijd
  • Longitudinale
.....read more
Access: 
Public
College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Utrecht

College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Utrecht


Hoorcollege 1: Ontwikkeling

Filosofen over de ontwikkeling van kinderen

Volgens Locke komt de mens op de wereld als een onbeschreven blad. Door de omgevingsfactoren ontwikkelt het kind zich op de goede manier. Hierbij zijn sommige mensen meer gevoelig voor veranderingen in de omgeving.

Volgens Hobbes wordt iedereen geboren om agressief te zijn (als wolven) en als er niets gebeurt met heel veel gezag blijft dit tot de volwassenheid. Dus als ouders niet optreden tegen de kinderen in de kindertijd blijven ze agressief.

Volgens Freud wordt in de kindertijd al bepaald hoe iemand zich ontwikkelt. Dit is niet waar, ook in volwassenheid kan nog ontwikkeling plaatsvinden.

Ontwikkeling wordt gestuurd door de gevoeligheid van de kinderen maar ook door de sturing van de ouders. De omgeving is belangrijk voor de ontwikkeling.

Nature en nurture (aanleg en omgeving)

Er is een discussie over de invloed van nature en nurture. Er zijn twee posities (mensen denken niet in deze uiterste maar al steeds meer in een middenweg). Theorieën die nurture benadrukken zijn empiristisch. Het idee dat ontwikkeling vooral komt door omgevingsfactoren. Theorieën die nature benadrukken behoren tot het nativisme. Het idee dat ontwikkeling gestuurd wordt door innerlijke processen.

Bij nature wordt heel snel gedacht dat het niet te veranderen is terwijl bij nurture wel meteen gedacht wordt dat mensen veranderd kunnen worden.

Continuïteit en discontinuïteit, stabiliteit en verandering

Continuïteit is de continue ontwikkeling die een kwestie is van meer van hetzelfde. Ze kunnen steeds meer van hetzelfde (zoals lopen, dit begint van liggen naar kruipen naar lopen).

Discontinuïteit is dat je een sprongetje maakt naar een andere manier van zijn. Je gaat ineens een activiteit uitvoeren (lopen is iets heel anders dan kruipen en liggen volgens dit idee). Bijvoorbeeld van rups naar vlinder, dit is discontinue. Het is een plotselinge verandering.

Kinderen zien gedrag zonder dat ze de bedoelingen zien. Vanaf ongeveer 6 jaar zien ze de bedoelingen van mensen wel. Dit is een discontinue verandering.

Kritische of sensitieve perioden

Kritische en sensitieve perioden zijn perioden waarbij mensen gevoeliger zijn voor bepaalde zaken. Een kritische periode is een periode waarbij bepaalde ervaringen echt vereist zijn voor een bepaalde ontwikkeling. Het moet gebeuren. Een voorbeeld is de ontwikkeling van visie/zicht. De ogen ontwikkelen zichzelf maar de verbinding tussen de hersenen en het oog vereist.....read more

Access: 
JoHo members
Ontwikkelingspsychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Ontwikkelingspsychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Ontwikkelingspsychologie voor de opleiding Psychologie Bachelor 1 aan de Universiteit Utrecht

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen bij dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie Universiteit Utrecht B1 op JoHo.org

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1700 1
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Follow the author: Yara Claassen