Aantekeningen college Introductie Klinische Psychologie - Universiteit Utrecht 22/23

Hoorcollege 1

Zeven criteria voor abnormaal gedrag:

  1. Persoonlijk lijden
  2. De (dis)functionaliteit van het gedrag
  3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
  4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
  5. Opvallend en onconventioneel gedrag → gedrag vol tattoo’s
  6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt
  7. Het overtreden van morele normen

Abnormaal gedrag is niet direct een stoornis.

Psychische stoornis:

  1. Los van de symptomen
  2. Ook persoonlijk lijden
  3. Beperkingen in het functioneren (beroepsmatig / sociaal)

Wanneer is het geen stoornis:

  • Te verwachten en cultureel aanvaardbare reacties (as opeten)
  • Gedrag dat voortvloeit uit het behoren tot een politieke religieuze of seksuele minderheid
  • Niet voortkomend uit persoonlijk conflict tussen individu en maatschappij → controversiële kunst.

Drie modellen in het boek over wat normaal en wat abnormaal gedrag is.

  1. Statistisch model
  2. Medisch of ziektemodel
  3. Leer of onderwijsmodel

Statistisch model

  • Normaalverdeling van intelligentie. Dit is een manier om te kijken wat normafwijkend is.
  • Nadeel: De grens is arbitrair.
  • In een statistisch model wordt niet gespecificeerd hoe ongewoon gedrag moet zijn. Symptomen zijn niet altijd normaal verdeeld.
  • Het is niet duidelijk bij welke score sprake is van individueel lijden. → heeft iemand last van een IQ van 120?

Medisch of ziektemodel

  • Diagnose als je de oorzaak hebt kunnen achterhalen.
  • Opsporen oorzaken: somatogeen of psychogeen
  • Abnormaliteit/ziekte → diagnose → therapie gekozen → genezing patiënt
  • Relatie patiënt en therapeut heel belangrijk bij effect genezing.

Kritiek:

  1. 1. Rol cliënt is passief en die van de therapeut staat centraal
  2. 2. Bij veel psychische stoornissen geen onderliggend mechanisme aangetoond. Kun je spreken van ziekte dan?
  3. 3. Stigmatisering: Shit ik ben ziek?

Leer of onderwijsmodel

  • Persoonlijk probleem van de leerling. Niet cliënt en therapeut noem je.
  • Je spreekt niet over ziekte, maar over een persoonlijk probleem.
  • Er wordt niet gesproken van een diagnose, maar van een leerdoel.
  • Wat geleerd moet worden wordt besproken als ‘vaardigheidstekorten’.
  • Therapie = uitvoering onderzoeksprogramma.

Demarcatie- of afgrenzingscriterium.

Modellen in de praktijk

  • Je spreekt niet van ziekte als iemand nog verantwoordelijk of aanspreekbaar kan zijn over zijn of haar gedrag.
  • Geen van die drie modellen geeft een goede grens over wat ziek is.
  • Angst kan je wel goed verdelen met een normaalverdeling
  • Medisch model kan je goed aantonen met een biologische oorzaak
  • Onderwijsmodel is goed te gebruiken bij omgeving: verkeerd aangeleerd.

Neurobiologische benadering

  • Focus op de rol van genen en neurobiologische processen in de hersenen. Uit de hoek van neurotransmitters en afwijkingen in hersengebieden bij psychopathologisch gedrag.

Klinisch-genetisch perspectief

  • Veel eigenschappen zijn erfbaar. 
  • Familiestudies: ingewikkeld, want families delen ook altijd omgevingsfactoren. Dus zijn het dan wel alleen de genen?

Tweelingstudies: 

  • Concordantie (correlatie) → mate waarin eigenschappen bij 2 familieleden voorkomen.
  • Concordantiecoëfficiënt: tussen 0-1 → hoe dichter bij 1, hoe meer het kenmerk wordt verklaard door genen.

Adoptiestudies:

  • Kinderen die niet opgroeien bij hun biologische ouders. Dat ze opeens een stoornis hebben, omdat hun biologische ouders die hebben.
  • Als je een genetische bijdrage hebt, dan ligt de concordantiecoëfficiënt bij eeneiige tweelingen veel hoger is dan bij twee-eiige tweelingen.
  • Wordt ook beetje omgeving meegenomen waarschijnlijk. 1 eiig wordt meer hetzelfde behandeld dan bij 2 eiig.

Huidige opvatting

  • Predispositie bepaalde genetische overgevoeligheid x stressverhogende omgeving = psychopathologie

Diathesis-stress/dual-risk model

  • Je hebt een moeilijk temperament en daar komt een negatieve omgeving bij.

Differential susceptibility model

  • Mensen met een aanleg voor boosheid hebben meer kans op negatieve uitkomst bij negatieve omgeving.

Maar wordt ook meer beïnvloed door positieve omgeving → dit zijn gewoon meer vormbare personen. Meer vatbaar voor de omgeving. Kwetsbaarheid voor psychische stoornissen is erfelijk. De stoornis wordt niet overgedragen. Het zijn geen single-gene disorders. Er zijn altijd meerdere genen bij betrokken. Neurotransmitters spelen een belangrijke rol.

Cognitief neurowetenschappelijk perspectief

  • Afwijkingen in bepaalde hersengebieden worden in verband gebracht met het ontstaan van bepaalde psychische stoornissen
  • Limbisch systeem: emotiecentrum → amygdala, hippocampus en hypothalamus → overactivatie → lichamelijke gevoelens van arousal → angst
  • Kenmerkend voor depressie → actieve amygdala → hyperactief → gedrukte stemming
  • Nucleus accumbens: genotscentrum. Als dit geactiveerd is, gaan mensen op zoek naar kortetermijn beloning. Geassocieerd met verslaving,
  • Prefrontale cortex: reguleren emoties, gedrag, abstractie, verbaal geheugen, psychomotorische snelheid en doelgericht gedrag → impulsiviteit, emotieregulatie.
  • Emotieregulatie die in het boek staat moet je kennen.

Vijf emotieregulatie strategieën:

  1. Selectie van de situatie → wegblijven = vermijden
  2. Modificatie van de situatie (time-out nemen). Naar een ander kijken omdat ik de vraag van de docent niet wil beantwoorden.
  3. Verandering in aandacht → in luchtballon, aandacht op voeten
  4. Cognitieve herwaardering van de betekenis van de stimulus (reappraisal). Anders over een spin denken: wat een mooi beestje is het eigenlijk.
  5. Expressie van emoties onderdrukken: tot 10 tellen bij woede.

Comorbiditeit: het gelijktijdig hebben van twee of meer vormen van psychopathologie. 50% van de mensen met een angststoornis heeft ook last van een depressieve stoornis.

Dominante leerparadigma’s

  • Klassieke conditionering: Pavlov
  • Instrumentele conditionering / operante conditionering (skinner): met ratten.
  • Appetitieve conditionering = vorm van klassieke conditionering waarbij je een ongeconditioneerde stimulus beloond wordt door positieve consequenties.

Klassieke conditioneringsprincipes liggen aan de grondslag hoe wij leren.

  • Aversieve conditionering: Leren gebeurt ook als een oorspronkelijk neutrale prikkel wordt opgevolgd door een aversieve ongeconditioneerde prikkel.
  • Little Albert studies → bang voor de rat door het geluid.
  • Dit is allemaal klassieke conditionering.

Instrumentele / operante conditionering: gedrag dat tot een aangename uitkomst leidt, zal in frequentie toenemen. Gedrag dat tot een onaangename uitkomst leidt, zal in frequentie afnemen. Dus leren van de consequenties van het gedrag. Een bepaalde respons leidt tot een bepaalde uitkomst. Dit gaat dus over straffen en belonen.

Het geleerde wordt opgeslagen in ons brein in structuren: in mentale representaties. interne datastructuren met informatie over een stimulus of respons. Dmv associatievorming. Informatie olifant: slurf, grijs, groot. Je kan dus een negatieve associatie krijgen met iets wat niet bij een ander die associatie opbrengt.

Voorbeeld van verslaving:

  • Drinken van wijn → roept positieve lichamelijke effecten op.
  • Dit is dus appetitieve conditionering. Positieve consequenties.

Omgevinscue’s worden geassocieerd met het gebruiken van het middel zelf. Dan krijg je cravings: intens verlangen. Dat motiveert dan weer om te drinken. Dit is klassieke conditionering. ALs iemand vraagt, wat wil je drinken? Dan denk je gelijk aan wijn.

Instrumentele conditionering:

  1. Doelgericht gedrag (response-uitkomst leren)

Gedrag wordt in het begin gestuurd door motivationele waarde van de uitkomst en de relatie tussen de respons en de uitkomst → ik word rustig van wijn

  1. Gewoontegedrag (stimulus-respons leren)

Na verloop van tijd wordt het een gewoonte.

Cognitieve benadering van de psychopathologie

  • Informatieverwerking → processen die een rol spelen bij de verwerking, opslag en reproductie van kennis

Schema’s

  • Kennis waarover een persoon beschikt is opgeslagen in schema’s.
  • Gelijk principe met mentale representaties.
  • Schema’s zijn erg handig. Nadeel is snel bias → vertekeningen. Kind weet nog niet wat een kat is, heeft daar geen schema voor.
  • In hun ontwikkeling bouwen kinderen schema’s over zichzelf, anderen en de wereld om hen heen op.

Eenmaal schema gevormd.. weerstand tegen verandering door

  1. Selectiebias. Je geeft minder aandacht aan informatie die tegen je schema’s ingaat.
  2. Interpretatiebias: Informatie die in lijn is met je schema’s voeg je eraan toe. Hond die niet blaft is een uitzondering
  3. Schema’s bepalen gedrag: als je angst voelt, vermijd je het gedrag. 
  4. Schema’s vertekenen herinneringen: negatieve herinneringen komen als eerste naar boven. Schema’s bepalen heel erg wat we herinneren.

Informatieverwerkingsprocessen → psychopathologie

  • Aandachtsbias (angst) → zie ik er een, zie ik er een
  • Selectieve interpretatie bias (angst). Sociale fobie: is bang voor sociale situaties. Informatie die in lijn is met het schema wordt eruit gepikt. Als iemand afzegt door mijn feestje, denk ik gelijk: ohh ik ben niet leuk, ipv de echte reden luisteren.
  • Geheugenbias (depressie), alleen de negatieve informatie wordt opgehaald.
Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Studiehulp Klinische Psychologie - UU (2022-2023) - Psychologie

Aantekeningen college Introductie Klinische Psychologie - Universiteit Utrecht 22/23

Aantekeningen college Introductie Klinische Psychologie - Universiteit Utrecht 22/23

Hoorcollege 1

Zeven criteria voor abnormaal gedrag:

  1. Persoonlijk lijden
  2. De (dis)functionaliteit van het gedrag
  3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
  4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
  5. Opvallend en onconventioneel gedrag → gedrag vol tattoo’s
  6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt
  7. Het overtreden van morele normen

Abnormaal gedrag is niet direct een stoornis.

Psychische stoornis:

  1. Los van de symptomen
  2. Ook persoonlijk lijden
  3. Beperkingen in het functioneren (beroepsmatig / sociaal)

Wanneer is het geen stoornis:

  • Te verwachten en cultureel aanvaardbare reacties (as opeten)
  • Gedrag dat voortvloeit uit het behoren tot een politieke religieuze of seksuele minderheid
  • Niet voortkomend uit persoonlijk conflict tussen individu en maatschappij → controversiële kunst.

Drie modellen in het boek over wat normaal en wat abnormaal gedrag is.

  1. Statistisch model
  2. Medisch of ziektemodel
  3. Leer of onderwijsmodel

Statistisch model

  • Normaalverdeling van intelligentie. Dit is een manier om te kijken wat normafwijkend is.
  • Nadeel: De grens is arbitrair.
  • In een statistisch model wordt niet gespecificeerd hoe ongewoon gedrag moet zijn. Symptomen zijn niet altijd normaal verdeeld.
  • Het is niet duidelijk bij welke score sprake is van individueel lijden. → heeft iemand last van een IQ van 120?

Medisch of ziektemodel

  • Diagnose als je de oorzaak hebt kunnen achterhalen.
  • Opsporen oorzaken: somatogeen of psychogeen
  • Abnormaliteit/ziekte → diagnose → therapie gekozen → genezing patiënt
  • Relatie patiënt en therapeut heel belangrijk bij effect genezing.

Kritiek:

  1. 1. Rol cliënt is passief en die van de therapeut staat centraal
  2. 2. Bij veel psychische stoornissen geen onderliggend mechanisme aangetoond. Kun je spreken van ziekte dan?
  3. 3. Stigmatisering: Shit ik ben ziek?

Leer of onderwijsmodel

  • Persoonlijk probleem van de leerling. Niet cliënt en therapeut noem je.
  • Je spreekt niet over ziekte, maar over een persoonlijk probleem.
  • Er wordt niet gesproken van een diagnose, maar van een leerdoel.
  • Wat geleerd moet worden wordt besproken als ‘vaardigheidstekorten’.
  • Therapie = uitvoering onderzoeksprogramma.

Demarcatie- of afgrenzingscriterium.

Modellen in de praktijk

  • Je spreekt niet van ziekte als iemand nog verantwoordelijk of aanspreekbaar kan zijn over zijn of haar gedrag.
  • Geen van die drie modellen geeft een goede grens over wat ziek is.
  • Angst kan je wel goed verdelen met een normaalverdeling
  • Medisch model kan je goed aantonen met een biologische oorzaak
  • Onderwijsmodel is goed te gebruiken bij omgeving: verkeerd aangeleerd.

Neurobiologische benadering

  • Focus op de rol van genen en neurobiologische processen in de hersenen. Uit de hoek van neurotransmitters en afwijkingen in hersengebieden bij psychopathologisch gedrag.

Klinisch-genetisch perspectief

  • Veel eigenschappen zijn erfbaar. 
  • Familiestudies: ingewikkeld, want families delen ook altijd omgevingsfactoren. Dus zijn het dan wel alleen de genen?

Tweelingstudies: 

  • Concordantie (correlatie) → mate waarin eigenschappen bij 2 familieleden voorkomen.
  • Concordantiecoëfficiënt: tussen 0-1 → hoe dichter bij 1, hoe meer het kenmerk wordt verklaard door genen.

Adoptiestudies:

  • Kinderen die niet opgroeien bij hun biologische ouders. Dat ze opeens een stoornis hebben, omdat hun biologische ouders die hebben.
  • Als je een genetische bijdrage hebt, dan ligt de concordantiecoëfficiënt bij eeneiige tweelingen veel
.....read more
Access: 
Public
Aantekeningen college Klinische theorieën en theoretische referentiekaders - Universiteit Utrecht 22/23

Aantekeningen college Klinische theorieën en theoretische referentiekaders - Universiteit Utrecht 22/23

Hoorcollege 2

Driften: Aangeboren, algemene menselijke behoeften -> seks en agressie

Object: nodig om driftspanning te verminderen: een person of een deel daarvan of ding

Positief oedipuscomplex: Hartstochtelijke gerichtheid op ouder van tegengestelde geslacht en intense vijandigheid naar ouder van eigen geslacht.

Negatief oedipuscomplex: Verlangens gericht op ouder van hetzelfde geslacht en vijandigheid naar ouder van het andere geslacht

Drie componenten die persoonlijkheid maken.

  • Het es of het id. Dat zijn aangeboren onbewuste driften die bevredigd willen worden. Seks en agressie.
  • Ten tweede heb je het ik of ego. Het bewuste deel van onszelf. Dit houdt rekening met de werkelijkheid. Wil dat de driften van het id op een maatschappelijke manier tot uiting komen.
  • Superego is het geweten dat zich in de jeugd vormt onder druk van ouderlijke en maatschappelijke waarden. Superego kan voor schuldgevoel zorgen: niet genoeg rekening gehouden met morele normen.

Veel is onbewust. Dit is volgens Freud.

Anna Freud (zijn dochter) heeft het overgenomen. Afweermechanisme = beschermingsmechanisme die het ego kan inzetten bij een conflict tussen de morele eisen van het superego en de driften van de id.

Afweermechanismen:

  • Regressie is bijvoorbeeld een woede-aanval bij een volwassene.
  • Reactievorming is opgroeien in ontzettend conservatief gezin. En hij merkt dat hij wel gevoelens heeft. Dan gaat hij zich juist aansluitende bij hele strenge kerk om het te onderdrukken.
  • Projectie is Negatieve gedachten en gevoelens toeschrijven aan een ander. Baas: kun jij even bij me langskomen. Je bent boos op jezelf omdat je een fout hebt gemaakt. Dan schrijf je die boosheid toe aan je baas, zodat je ego daar niet mee hoeft te dealen.
  • Rationalisering: argumenten bedenken om je eigen gedrag of gevoelens te rechtvaardigen.
  • Ontkenning is het ontkennen van moeilijke gevoelens/situaties.

Objectrelatiepsychologie

  • Ronald Fairbairn.
  • Idee: mensen zijn vanaf hun eerste levensdagen relationeel georiënteerd. Relationele ervaringen in de vroege kindertijd de basis leggen voor de innerlijke representaties van relaties.
  • Wat mensen drijft in gedrag is het zoeken en vinden van de ander. Dit was in reactie op Freud met die agressieve seksuele driften.
  • Margareth Mahler. Hoe het ging in de relatie met de moeder in de eerste drie jaar.

Separatie-individuatietheorie:

  • Differentiatie fase: kinderen zien verschillen tussen mensen. niet iedereen is hun moeder. Gaat samen met angst. Je ziet separatie-angst
  • Practicing fase: motorisch sterker, willen de wereld ontdekken. Motoriek ontwikkelt, en separatie fase neemt af.
  • Rapprochement fase: Angst neemt weer toe. Er ontstaat een conflict. Wereld exploreren, maar ook bij hun moeder willen blijven.
  • Objectconstantie fase: kinderen gaan een mentaal beeld vormen van hun moeder. Ook als hun moeder niet aanwezig is: betekent niet dat ze niet terugkomt. Ze kunnen zichzelf beter troosten en geruststellen omdat ze dat beeld van hun moeder bij zich hebben.

Gehechtheidspsychologie

  • John Bowlby ging verder op Fairbairn.
  • Relaties zijn heel bepalend voor gedrag in de toekomst en het ontstaan van psychopathologie.
  • 0-3 jaar is een kritische fase.

Mary Ainsworth testte de vier gehechtheidsstrategieën.

  • Veilig gehecht is positief beeld van zichzelf en van de
.....read more
Access: 
Public
Aantekeningen college Classificatie en diagnostiek in de klinische psychologie & De diagnostische cyclus - Universiteit Utrecht 22/23

Aantekeningen college Classificatie en diagnostiek in de klinische psychologie & De diagnostische cyclus - Universiteit Utrecht 22/23

Hoorcollege 3

Classificatie

  • DSM-5 is een belangrijke classificatie manier. De ICD is ook een classificatie die gebruikt wordt.
  • Classificeren is het ordenen van psychopathologische symptomen in klassen (afzonderlijke verschijnselen, zoals slaapproblemen, concentratieproblemen, angstgevoelens, lusteloosheid.
  • Arts zoekt naar oorzaken en dan wordt er een behandeling gekozen.
  • Moeten alle stoornissen die we nu hebben echt allemaal anders behandeld worden?
  • Classificatie is het stellen van een diagnose. De uitkomst van een diagnostisch proces.
  • Bij de psychische stoornissen noemen we die niet een naam, omdat we een oorzaak kunnen aanwijzen.
  • Complexe interactie tussen psychologische, sociale en biologische factoren.
  • Kunnen we het wel echt over een diagnose hebben?

Paradox:

  • Agressiestoornis: staan eisen in die het kind moet doen. Maar waarom dit kind dat doet, staat niet in de DSM-5. Ik ben druk, omdat ik ADHD heb. Dan zeg je ik ben druk omdat ik druk ben.
  • Dat is een cirkelredenatie, dat klopt niet.

Een classificatie is handig, voor de communicatie. De diagnose zegt niets over de ontstaansgeschiedenis van de stoornis of aangrijpingspunten voor de behandeling. Maar dat willen we juist weten voor de behandeling. Classificatie en diagnose wordt vaak door elkaar gehaald. Een samenvatting van kenmerken en symptomen. Dat is het. Dus dat is eigenlijk gewoon een classificatie. Het geven van een goed advies is het doel, een goede behandeling. Niet een diagnose geven.

Diagnose:

  • Diagnose stellen is veel meer dan zeggen: je hebt een depressie. Veel meer stappen en een veel grotere uitkomsten dan een DSM-output.
  • Dagelijkse indicatiediagnostiek:
  • We proberen oplossingen te bedenken voor wat mensen zouden moeten doen als er iets met ze aan de hand is.

Biases die ons oordeel vertekenen: 

  • Halo/Horn effect
  • Fundamentele attributiefout
  • Availability bias
  • Confirmation bias & Confirmatory Teststrategie
  1. Als ik werk bij een ADHD kliniek werk en ik kom daar veel mee in aanraking. Dan als iemand zich weer aanmeldt denk ik door de availability bias vaak dat het kind ADHD heeft.
  2. Fundamentele attributiefout: negatief gedrag van anderen wijs je vaak aan persoonseigenschappen toe.
  3. Confirmatory teststrategie: je kiest een test die eigenlijk al aansluit op wat jij denkt dat het is.

Overconfidence:

  • Als je heel veel ervaring hebt. Raak je te zeker van je oordeel en twijfel je niet meer over jezelf.
  • Te veel op je instinct vertrouwen (en minder data-driven) denken.

Eisen van een goede psychotherapeut

  • Je moet ook blijven leren, want DSM-5 verandert continu.
  • In de praktijk heb je niet zo veel tijd. Je hebt maar 1 afspraak waarin je je test kan afnemen.
  • Je moet recht doen aan de situatie van de cliënt tegenover je.
  • Geen tests afnemen die eigenlijk een beetje overbodig zijn.
  • Diagnostische strategie is het proces om tot een objectieve diagnose te komen.

Regulatieve cyclus is hoe kom je tot de oplossing van een probleem. Samen met de Empirische cyclus vormden die de diagnostische cyclus.

Regulatieve cyclus:

  • Praktijkgerichte onderzoeksmehtode
  • Gericht op nemen van beslissingen
  • Situatiespecifiek
  • Deze is zichtbaar in indicatiefase van de DC (diagnostische cyclus)
  • De
.....read more
Access: 
Public
Aantekeningen college Angst- en obsessief-compulsieve stoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

Aantekeningen college Angst- en obsessief-compulsieve stoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

Hoorcollege 4

Emoties in de volksmond = gevoel. Hoe je je voelt.

Bij angst is fysiologie veel hartslagverhoging, zweten, bloeddrukverhoging, sociale fobie zie je blozen.

Deze 3 G’s zijn loosely coupled systems. Je gaat als je je agressief voelt, niet altijd agressief gedragen. Ze zijn losgekoppeld.

  • Gedrag
  • Gedachten
  • Gevoel

Het kan overal beginnen.

  • Op elke plek kan je ook ingrijpen op behandeling.
  • Functie van emotie: het helpt bij de overleving en aanpassing als mens.
  • Honger komt voort uit brandstoftekort en leidt tot voedselinname.
  • Angst komt uit een prikkel van dreiging. Functie is ontsnapping van dreiging.

We willen in een behandeling niet alle angst weghalen. Angststoornis is dan weer onhandig. 1 op de 5 heeft ooit in zijn leven een angststoornis gehad.

Het wordt pathologisch als:

  • De intensiteit van respons niet in verhouding is tot de ernst van de dreiging
  • Er subjectief lijden/hinder is
  • Als ik opeens een blaffende hond hoor, schrik ik heel erg. De respons is niet afwijkend. Wat wel afwijkend is de respons in combinatie met een prikkel. Piepklein hondje aan de lijn met een baas. Dat is wel buitenproportioneel.
  • Daar zit de stoornis.
  • Ik ben als de dood voor een muis, maar ik zie nooit een muis. Dan is het geen angststoornis.
  • Als ik vaak moet vliegen voor werk, dan is het subjectief lijden. Dat is een belangrijk criterium.

Leer de angststoornissen uit het boek! Deze staan in het boek en moet je kennen.

De angst is niet functioneel als je bang bent voor een bushalte.

Ontstaan en instandhouding.

  • Wat maakt het dat ze die bushalte zo eng vindt? Dat is door conditionering gebeurd.
  • Als je 10 honden ziet die niks doen, nou dan weet je toch dat honden je niks doen.

Bij alle angststoornissen zien we overlap in

  • Gevoel: angst
  • Gedrag: vermijding
  • Gedachten: vertekeningen

Verschil: inhoud van gedachten is stoornis-specifiek.

  • Ik heb hoge hartslag → ik ga dood, of je denkt ik heb net hard gelopen. Dat is de paniekstoornis.
  • Gegeneraliseerde angststoornis: GAS. Je piekert over meerdere onderwerpen.
  • Je piekert over het piekeren en het wordt maar groter. Dat kost uren per dag.
  • Dat geldt voor alle angststoornissen: het neemt veel tijd in beslag.
  • Sequentiële associatie: een tijdselement zit er in. Als… dan…
  • Je hebt ook referentiële associaties, een groep doet mij denken aan vroegere pestsituaties. Daar moet je andere interventies op toepassen dan bij sequentiële associaties.
  • We weten niet zoveel over onbewuste cognities. Wel over gedrag.

Operante conditionering / conditionering

  • Gaat een zoemer en dan een stroomschok.
  • Maar uiteindelijk gaat de stroom weg, maar de zoemer blijft. Dat is de instandhoudende factor.
  • Hoog catharijne, je hebt een verhoogde hartslag. Je bent net op tijd gaan zitten, dus je krijgt geen hartaanval.
  • Rationeel gezien was het onrealistisch als je staand een hartaanval had gehad.
  • Als ik nu blijf staan… krijg ik een hartaanval
  • Als ik Hoog catharijne in ga, krijg ik een hartaanval.
  • Uit voorzorg gaan zitten, dat is vermijdingsgedrag of veiligheidsgedrag.
.....read more
Access: 
Public
Aantekeningen college Middelgebonden stoornissen & verslaving - Universiteit Utrecht 22/23

Aantekeningen college Middelgebonden stoornissen & verslaving - Universiteit Utrecht 22/23

Hoorcollege 5

Verslaving

  • Bij een verslaving is het gedrag flink uit de hand gelopen en zijn er negatieve gevolgen: relatie is uitgegaan, persoon is ontslagen.
  • Ondanks deze grote gevolgen, ga je toch door met drugs- of alcoholgebruik.
  • Je zou denken dat door operante conditionering modellen dat mensen wel stoppen bij zoveel negatieve gevolgen.
  •  
  • Korte termijn zijn beloningen
  • Lange termijn zijn de nadelen.

Twee soorten verslavingen.

  • Aan middel gebonden en niet middel gebonden verslavingen.
  • Dempende middelen en stimulerende middelen.
  • Ook heb je niet aan middel gebonden verslaving: gokken
  • Gebruik van middelen kan levensfase specifiek zijn. Dat is vaak situatiegebonden.

Effect:

  • De mate van negatief effect op het leven is enigszins matig.
  • Als sociale contacten eronder lijden dan is het wel een diagnose. Bij forse effecten.

DSM 5: 1 diagnose met 11 criteria

  • Controle verlies
  • Sociale beperkingen agv de verslaving
  • Risicovol gebruik
  • Farmacologische symptomen (tolerantie valt hieronder). Je hebt steeds meer nodig van het middel voor hetzelfde effect.

Veel comorbiditeit bij verslavingen bij andere verslavingen.

  • Maar ook met angst.
  • Gedrag neemt toe als het gevolgd wordt door iets positiefs en neemt af bij negatieve effecten.
  • Drugs is oppeppend. Drugs kan ook negatief zijn als het gevoel weggaat.
  • Het wegvallen van iets negatiefs kan iets positiefs zijn: dat zie je bij angst. Angst is constant naar, alcohol kan dat weghalen op de korte termijn.
  • Korte termijn is fijn, maar op de lange termijn is het heel onhandig. Leidt tot meer angst en meer negatieve emoties, veel alcohol en drugsgebruik. Zo krijg je een vicieuze cirkel.

Je kan het dus goed begrijpen uit operante leerprincipes.

  • Rationeel beslismodel:
  • Waarom gebruik je?
  • Voor- en nadelen, verwachtingen en motieven van alcohol of drugs.
  • Reden dat veel mensen drinken is misschien dat de nadelen niet groot genoeg zijn.
  • Maar bij harddrugs, daar lukt het de mensen niet om te stoppen. Zij zien zelf ook wel dat de nadelen groter zijn dan de voordelen, maar het gedrag veranderen lukt niet. Dus het rationele beslismodel klopt niet helemaal met de werkelijkheid.

Welk model zou dan wel goed passen?

  • Recentere modellen doen aan een combinatie van rationele (gecontroleerd) en irrationele (automatische) processen.
  • Automatische processen zijn sterk: NEEM!
  • Gecontroleerde processen: STOP!

Duaal procesmodel is universeel voor verslaving, dus niet alleen alcohol.

Drie automatische processen:

  • Aandachtsbias. Selectieve basis om naar alcoholgerelateerde stimuli te kijken
  • Interpretatie bias: je bent met vrienden aan het bowlen. Je hoort een vriend zeggen ‘wie doet mee met nog een rondje’. Denk je meteen aan drank, of denk je aan nog een rondje op de bowlingbaan. Zo’n ambigue vraag wordt door een alcoholverslaafde eerder opgevat als alcohol.
  • Action tendency bias. De toenaderingsbias. Mensen die veel drinken, zijn sneller geneigd alcohol naar zich toe te trekken dan van zich af te duwen.
  • Dit zijn hele snelle processen ‘’goh waar zal ik eens naar kijken, naar het middel of naar iets anders?’’

Die processen kunnen gewijzigd worden

  • Dat kan door controleprocessen. De
.....read more
Access: 
Public
Aantekeningen college Depressieve- en bipolaire stemmingsstoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

Aantekeningen college Depressieve- en bipolaire stemmingsstoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

Hoorcollege 6

Depressie is heterogeen.

  1. Een sombere stemming ofwel
  2. Verlies van interesse of plezier

En allemaal subkenmerken:

  • Slaapproblemen
  • Gewichthsverlies
  • Preoccupatie met de dood
  • Gevoelens van waardeloosheid

Types:

  • Persisterend
  • Premenstrueel
  • Door medicatie/middel
  • Door somatische aandoening

Van korte depressies naar lange persisterende depressies.

  • Comorbiditeit: angstige spanning.
  • Comorbiditeit met angststoornissen.
  • Het is meer een spectrum.

Twee stoornissen tegelijk hebben:

  • Het hebben van een PersoonlijkheidsStoornis heeft geen negatieve invloed op een depressie behandeling.
  • Dat is anders bij angststoornissen. Dan werkt de behandeling minder goed met als uitzondering de sociale angststoornis.

Hoe ontstaat een depressie:

  • Combinatie van factoren die per patiënt verschilt.
  • Biologisch
  • Sociaal
  • Psychososociaal

De theorie van  Lewingson:

  • Een persoon met een depressie krijgt te weinig beloningsprikkels in zijn of haar omgeving, gaat dat daardoor ook minder opzoeken, dan nog minder beloning. Is een vicieuze cirkel. Dit is een oude theorie.
  • Je hebt ook de theorie van Beck.

Behandeling

  • Gedragsactivatie. Er moet weer een beloningsprikkel ontstaan die weer motiveert tot meer gedrag.
  • Negatieve beelden over zichzelf en over de wereld, daardoor gaat hij zich kut voelen. Ergens moet je ingrijpen in het volgende figuur:

Voorbeelden van cognities:

  • Ik ben een mislukkeling
  • De wereld is een verschrikkelijke plek
  • Als iemand negatieve kernovertuigingen heeft, kan je daarmee aan de slag. Hoe realistisch zijn deze overtuigingen? Hoe hebben deze invloed op je gedrag en je wereld? Zou het kunnen dat deze kernovertuiging niet helemaal klopt
  • Emotionele verwaarlozing en mishandeling zijn geassocieerd met depressie.
  • Anhedonie is moeite hebben met plezier beleven.

Ontstaan depressie

  • Het hebben van jeugdtrauma is niet gerelateerd aan slechtere behandeluitkomsten.
  • De biologische kant: er zijn bepaalde genensets die gerelateerd zijn aan het meer hebben van een depressie.
  • Bij een aantal genensets is er een interactie met de omgeving. Alleen onder bepaalde omstandigheden komt het uit tot een depressieve stemming.

Depressie komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen. Dit kunnen factoren zijn voor dat verschil tussen genders:

  • Biologisch
  • Cognitief, zoals een grotere neiging tot piekeren
  • Meer bewustzijn over sociale standaarden ten opzichte van lichaam en uiterlijk
  • Cultureel, zoals structurele ongelijkheid tussen seksen of de mogelijke rol van de media
  • Hogere prevalentie van seksueel misbruik

Verschillende factoren kunnen dus geassocieerd zijn met het voorkomen van depressie.

Depressie behandelen:

  1. Interventies zoals activatie, running therapie, e-interventies
  2. PST / kortdurende interventies
  3. Psychotherapie en/of farmacotherapie
  4. Elektroconvulsietherapie

We focussen op stap 3.

  • Veel keuze voor therapieën is deels goed nieuws. 
  • Maar ze verschillen niet. Ze zijn even goed als antidepressiva, maar alleen op kortetermijn.
  • CGT effectiever dan antidepressants op langetermijn.
  • Agenda zetten: Je moet wel echt structuur hebben in het gesprek,
  • Doel is gedragsactivatie. Eerst iets gaan doen en dan ervaart hij de beloning.
  • Veranderen van negatieve kerncognities, negatieve gedachtes over zichzelf (CGT)
  • Activiteitenformulier: wat doet de patiënt per dag

Interpersoonlijke psychotherapie heeft een andere invalshoek dan CGT.

  • CGT gaat over gedrag, gedachten en gevoelens.
  • Bij IPT gaat het over conflict of rouw
.....read more
Access: 
Public
Aantekeningen college Somatisch-symptoom- en verwante stoornissen & Eetstoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

Aantekeningen college Somatisch-symptoom- en verwante stoornissen & Eetstoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

Hoorcollege 7

Somatisch symptoomstoornis 

Iedereen heeft wel eens somatische klachten Geen oorzaak? Dan somatische symtoom klachten.

Meest voorkomende symptomen:

  • Pijn
  • Vermoeidheid

Pijn is niet puur objectief. Bas bouwvakker had pin in zijn hoofd, maar voelde niks.

  • Somatisch-symptoom stoornis
  • Conversiestoornis
  • Nagebootste stoornis
    • Zelf 
    • Bij een ander
    • Ziekteangst stoornis
    • Psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden

Symptomen somatisch symptoom stoornis. Disproportioneel gedachten en zorgen over de klachten

Behandeling:

  • CGT
  • Acceptance & Commitment therapie

Interpretatiebias is het anders interpreteren. Aandachtsbias: meteen aandacht als je wakker wordt naar de darmen en dan denk je ‘kanker’. Je kan jezelf pijn aanleren. Je kan pijn niet meten, dus dat is gek.

Ziekteangst:

  • Preoccupatie met het hebben of krijgen van een ernstige ziekte
  • Geen ernstige lichamelijke klachten aanwezig, of wel risico op maar zorgen zijn disproportioneel
  • Hoge angst over gezondheid
  • Excessief gezondheidsgerelateerd gedrag of vermijding
  • Minstens 6 maanden aanwezig

Hier zijn wel wat klachten aanwezig en wisselen over de tijd. Hier zijn de mensen bang om ziek te worden en doen ze handelingen om dat te voorkomen.

Ziekteangst:

  • Geruststelling zoeken door veel informatie op te zoeken
  • Veel controlehandelingen: hartslag checken enzo
  • Vermijding: zo min mogelijk bewegen en maar niet ziek proberen te worden.

Behandeling: CGT

Behandeling is hetzelfde als OCS.

Conversiestoornis

  • Een of meer veranderingen in motoriek en/of sensibiliteit
  • Uit klinisch onderzoek blijkt dat symptomen incompatibel met bekende somatische (neurologische) aandoeningen
  • Symptoom of deficientie kan niet worden verklaard door andere stoornis
  • Symptoom veroorzaakt significante lijdensdruk of beperkingen in functioneren

Functioneel iets aan de hand, maar motoriek of sensibiliteit is het mis. Binnen 5% prevalentie wordt 5-10% toch een somatische oorzaak gevonden. Lichamelijke klachten zonder dat er lichamelijke oorzaken zijn. Je krijgt een dwarslaesie, maar geen beschadigingen in het ruggenmerg. We weten nog steeds niet veel over deze stoornis.

Conversie stoornis klinkt als histerie.

  • Je ziet afwijkingen in de hersenen. Ze zijn wel heel heterogeen, want iedereen heeft andere uitvalsverschijnselen.
  • We weten niet of het oorzaak gevolg is, want ze zijn niet gemeten voor de stoornis.

Behandeling:

  • Fysiotherapie
  • Trauma-behandeling
  • Hypnotherapie
  • Psycho-dynamische therapie

Je behandelt eerst echt op het lichaam. Geen stress bij beweging laten voelen.

Traumabehandeling. Als dat niet werkt, dan hypnotherapie. Aanraden: doe alles

Nagebootste stoornis

  • Het voorwenden van klachten, aantoonbaar sprake van misleiding
  • De betrokkene presenteert zich tegenover anderen als ziek

Mensen doen alsof ze heel erg ziek zijn, maar ze hebben ook somatische klachten. Dit doen ze bij zichzelf of bij een ander. Ze houden of van alle aandacht, behoefte aan macht. Of intense zelfhaat, waardoor ze het uit wraak doen. 50% van de mensen werkt zelf in de zorg. Mensen laten een onwaarschijnlijk beeld zien, rare combinaties van symptomen en het is heel erg. Dan kan je al weten: Dit is een wonderlijk beeld.

Behandeling:

  • Niet veroordelende, steunende confrontatie
    • Kan pas na goede vertrouwensrelatie therapeut
  • CGT om patient te helpen de nagebootste stoornis op te geven
  • Voorkomen van iatrogene schade
.....read more
Access: 
Public
Aantekeningen college Schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

Aantekeningen college Schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

Hoorcollege 8

Psychose

  • Toestand waarin men de werkelijkheid niet van fantasie kan onderscheiden en waarin men een nieuwe realiteit creëert
  • Het betreft meestal wanen en/of hallucinaties
  • Er bestaan verschillende soorten wanen en hallucinaties

Schizofrenie

  • Iedereen met schizofrenie heeft doorgaans een psychose doorgemaakt
  • Echter: niet iedereen die een psychose heeft doorgemaakt heeft schizofrenie

Dingen voelen, ruiken en horen die er niet zijn. Op alle gebieden kan je dat ervaren.

  • Positieve symptomen zijn andere dingen die mensen niet hebben en jij wel.
  • Negatieve symptomen zijn symptomen die mensen met een psychose niet hebben en normale mensen wel.

Andere psychotische stoornissen:

  • Schizoaffectieve stoornis: Psychose + depressieve of manische stemming
  • Post-partum psychose: na de bevalling wanen of hallucinaties

Postpartum : vermoeidheid of hormonale verschuivingen kunnen een trigger zijn. na festival uitputtend kan je ook tijdje stemmen horen voor een dag. Dan goede nachtrust en is het weer weg. Niet bij postpartum.

Prevalentie

  • Mannen meer kan op schizofrenie.
  • 20x risico om anorexia nervosa te krijgen voor vrouwen.
  •  
  • Verschillen in risico kunnen ook komen door hormonen. Dat is zo bij schizofrenie. Meer testosteron en zet aan tot productie van dopamine.

Biologische processen:

  • Maar disbalans of te veel aan dopamine is een risicofactor voor ontwikkelen van schizofrenie.
  • Medicatie reduceert de dopamine in de hersenen. Slaat bij 70% van de mensen aan.
  • Frontale grijze stof gemiddeld genomen kleiner tov controlegroep en controlezussen.
  • Verkleind thalamusvolume aan een genetische predispositie om schizofrenie te ontwikkelen.
  • Hersenvolume reductie, want je hebt daar geen gebruik van gemaakt.

Ziekteverloop

  • Na een episode gaat het niveau van functioneren heel erg achteruit.
  • Waan en hallucinaties nemen wat af op oudere leeftijd.
  • Negatieve symptomen is de verbetering minder te zien. Dus wat je verliest.
  • Vanaf 0-2 jaar zie je al dat de functioneren curve steeds lager wordt.
  • Vroeg begonnen met behandeling, dan houd je het niveau van functioneren hoger. Anders zit iemand heel lang op het psychotische niveau.

Conclusie:

  • Na behandeling gaan de psychotische symptomen omlaag, maar de negatieve symptomen niet. Positieve symptomen zijn makkelijker te behandelen dan de negatieve symptomen.
  • Medicatie reduceert dopamine en dit heeft invloed op de positieve symptomen.
  • Sociaal disfunctioneren gaat al vooraf voor het ontwikkelen van een psychose en die blijft ook laag daarna.
  • Antipestprogramma's, dat voorkomt slechte ontwikkeling op sociaal functioneren. Sociale disfunctioneren moet ingeperkt worden.

Wat gebeurt er tijdens een episode:

  • Hersenactiviteit tijdens stemmen horen
  • Het grootste signaal vooraf stemmen horen: zie je in de (para)hippocampus, in het geheugengebied.
  • Stemmen van mensen uit het verleden. Stemmen komen uit het geheugen.
  • Bij schizofrenie en echte mensen, dezelfde gebieden gestimuleerd. Dus het is gewoon echt voor de patiënt. Hij kan niet onderscheid maken.
  • Betrekkingswaan: ze las iets in de krant over verdronken kinderen, dat was haar schuld.

Behandeling:

  • Competitive memory: je gaat proberen de stemmen en wat ze zeggen, te vervangen door andere boodschappen. 
  • Je kan met psychotherapie de stemmen niet wegkrijgen, maar het kan wel zorgen dat mensen er minder
.....read more
Access: 
Public
Aantekeningen college Genderdysforie, parafiele stoornissen en seksuele disfuncties - Universiteit Utrecht 22/23

Aantekeningen college Genderdysforie, parafiele stoornissen en seksuele disfuncties - Universiteit Utrecht 22/23

Hoorcollege 9

De term 'libido'

  • Je hebt niet wel of geen hoog libido.
  • Het is opwerkbaar fluide en multicausaal.
  • Het is een emotie. Het kan spontaan voelen, maar het is een reactie op is. Je hebt altijd een trigger nodig om aan te gaan.

Lust vs liefde

  • Lust is meestal de start van een relatie.
  • Liefde gaat steeds meer toenemen, en de lust neemt af.
  • Familiar contact is de-erotiserend.

Seks = coitus. Dominante heteroseksuele coitus script. We denken aan penetratie bij heteroseksuele relaties aan coitus.

Genitopelvienepijn-Penetratiestoornis (GPPPS):

  • Persisterende of recidiverende moeilijkheden met een (of meer) van de volgende:
  • Duidelijke vulvavaginale of onderbuikspijn tijdens de vaginale gemeenschap of pogingen tot penetratie
  • Vaginale penetratie tijdens de gemeenschap
  • Duidelijke angst of vrees voor vulvovaginale of onderbuikspijn in anticipatie op, tijdens of als gevolg van vaginale penetratie
  • Duidelijke spanning in of aanspannen van de bekkenbodemspieren tijdens pogingen tot vaginale penetratie

Vaginisme is eigenlijk alleen het aanspannen van de bekkenbodemspieren. Er wordt gedacht aan een penetratiefobie.

Bekkenbodemspieren aanspannen

  • Hoe hoger de spierspanning is, hoe minder goed de doorbloeding. Je hebt doorbloeding nodig om een erectie te krijgen.
  • Problemen met plassen en poepen → hoe is het dan op seksueel gebied.
  • Oppervlakkige dyspareunie komt meest voor. Als je naar binnen gaat met je penis.
  • Diepe dyspareunie is als je diep in de vagina zit, dan doet het pijn. 

Elke vrouw kan gepenetreerd worden. Ook als

  • Er problemen met huid vulva en vagina zijn
  • Is er geen/onvoldoende ontspanning
  • En ook al is er geen/onvoldoende opwinding

Gevolg is helaas dan pijn. Brandigere pijn na de seks, dan denk je de volgende keer weer oei het doet weer pijn. Opwinding daalt, spanning stijg, bekkenboden spieren spannen zich aan. Deze vicieuze cirkel moeten we doorbreken. Pijn is een signaal dat je moet stoppen.

Drie voorwaarden van gezonde seks:

  • Huid vulva en vagina gezond vulvair en vaginaal epitheel- frictiebestendig
  • Ontspanning: relaxatie bekkenbodemmusculatuur
  • Opwinding: geil gevoel en lubricatie

Drie psycho-sociale voorwaarden van seks:

  • Voelen
  • Communiceren
  • Afstemmen, instemmen en toestemmen (consensus)

In de baarmoeder zien mannen en vrouwen er ongeveer hetzelfde uit.

Opgewonden

  • Dan groeit de penis naar buiten. Bij vrouwen zie je niet zo veel van.
  • Het is belangrijk om opgewonden te zijn en blijven tijdens de coitus 
  • Er gaat meer bloed heen en je wordt natter. De vagina wordt langer en aan de achterkant breder.
  • Zwelweefsel van de plasbuis, dat is de G-spot.
  • Drukpunten aan de zijkant is lekker, maar je moet dan wel opgewonden zijn

Gevaar:

  • De kanarie in de kolenmijn. Als je geen erectie krijgt.
  • In de penis zitten de kleinste bloedvaatjes, als daar het bloed niet goed stroomt, dan kan dit een eerste signaal zijn dat er een probleem is met de vaten.
  • Dat is vooral bij de oudere mannen. Jongere mannen hebben vaker te maken met stress.
  • Het valt altijd goed op te lossen. Altijd kan een man geslachtsgemeenschap hebben.
  • Ook bij mannen: als de bekkenbodemspieren aanspannen dan kan
.....read more
Access: 
Public
Aantekeningen college Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

Aantekeningen college Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

Hoorcollege 10

Belangrijk:

  • Posttraumatisch-stressstoornis
  • Acute stressstoornis
  • Aanpassingsstoornis

Dissociatie = Gebrekkige integratie van emoties, herinneringen, handelingen, identiteitsbesef

Derealisatie = Ervaring dat situatie om je heen onwerkelijk was; zich afgesneden voelen van wereld, mensen om zich heen

Depersonalisatie = Ervaring dat je loskomt uit je lichaam, naar jezelf keek van een afstand

Dissociatieve amnesie = Een onvermogen om zich autobiografische informatie te herinneren; inconsistent is met gewone vergeetachtigheid

Fugue = Ogenschijnlijk doelgericht reizen of verward dwalen dat samenhangt met amnesie voor de identiteit of voor andere belangrijke autobiografische informatie

Dissociatieve identiteitsstoornis = Fragmentatie van de identiteit gekenmerkt door meerdere persoonlijkheidstoestanden. De fragmentatie van de identiteit omvat een duidelijke discontinuïteit in de zelfbeleving.

PTSS: 

  • Iedereen kan dissociëren.
  • Met welke gebeurtenissen is PTSS verbonden.
  • Als er een dader is die over jouw grenzen van integriteit heengaan.
  • Acute reacties op potentieel traumatische gebeurtenissen
  • Angst staat vrij centraal, maar woede, walging, schuld en schaamte ook.
  • Beroofd bij pinautomaat, ben je hypervigilant, op straat.
  • Dit kunnen gewoon reacties zijn die niet leiden tot PTSS.
  • Normale reacties op een abnormale gebeurtenis.

Wat verklaart dat een gebeurtenis leidt tot posttraumatische stress.

  1. De gebeurtenis matcht niet met bestaande mentale schema’s. Je dacht dat de wereld veilig was, maar wordt overvallen. Kan ook andersom. Je wint opeens de loterij, dat kan je ook niet geloven.
  2. De gebeurtenis is extreem betekenisvol en leidt daardoor tot intense emoties. ‘’Ik heb nergens meer controle over.’’
  3. Verbonden raken van stimuli. Via klassieke conditionering en generalisatie worden herinneringen, gevoelens mbt de gebeurtenis door steeds meer stimuli geactiveerd.
  • Objecten die in de buurt van die man komen, herinneren me nu ook aan de gebeurtenis.
  • Mensen gaan situaties uit de weg. Mensen onderdrukken herinneringen. Vicieuze cirkel. Operante conditionering: vermijdingsgedrag wordt beloond.
  • Horowitz heeft een model gemaakt voor PTSS.
  • Denial en intrusion wisselen elkaar af. Dus wegstoppen en intrusies die opkomen.
  • Uiteindelijk wordt dat ingebed in de normale manier van leven.
  • Duale procesmodel van omgaan met verlies.

Bij rouwproces:

  • Je moet je ook op de toekomst richten.
  • Verstoorde verwerking is uitsluitend met het verlies bezig zijn. Of alleen met het herstel bezig zijn, dat is zeldzamer.
  • Dual process model of grief, van Stroebe, Schut.
  • Voelen van de emoties. Als je emoties hebt ontwikkeld, moet je die ook toelaten, geef daar ruimte voor.

Persisterende rouwstoornis.

  • Niet alleen gewelddadig verlies, maar ook door ziekte. Er is nu een rouwstoornis in de DSM.
  • Plots verlies is de meest voorkomende ingrijpende gebeurtenis.
  • Plots verlies is ook risico voor meerdere mentale problemen.
  • Traumatisch verlies, traumatische rouw. Suícide of grote rampen zoals 9/11.
  • Combinatie van trauma en verlies.
  • Verwerking van ingrijpende gebeurtenissen.
  • 65% van de mensen die iets vreselijks meemaakt, heeft ervoor en erna geen klachten.
  • 10% chronische klachten.
  • Persisterende rouwstoornis voldoet aan de criteria van een echte mentale stoornis.
  • Meer symptomen van PRS na 6 maanden na verlies. Dus veel lijden en disfunctioneren later in de tijd.
  • Even erna is natuurlijk logisch.

Internet gaming disorder is afgewezen als een mentale stoornis:

.....read more
Access: 
Public
Aantekeningen college Persoonlijkheidsstoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

Aantekeningen college Persoonlijkheidsstoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

Hoorcollege 11

Persoonlijkheid wordt gedefinieerd als het geheel van gedragingen, gedachten en gevoelens dat een zekere mate van stabiliteit gedurende de levensloop vertoont en in verschillende situaties en episodes gelijk blijft.

Freud had het over intrapsychische domein

Basis-assumpties Psycho-analytische theorie:

  • Seks en agressie
  • Onbewuste motivatie
  • Psychisch determinatie

Opbouw persoonlijkheid:

  • Id: bewust
  • Ego: sub- bewustzijn
  • Superego: onbewust

Wat kunnen wij met deze theorie?

Zelfinzicht en persoonlijke groei: De intrapsychische benadering biedt individuen de mogelijkheid om zich bewust te worden van hun onbewuste processen, innerlijke conflicten en verdedigingsmechanismen. Dit kan leiden tot zelfinzicht en persoonlijke groei.

Kritiek op de Intrapsychische Benadering 

  • Beperkte empirische basis: Een van de kritiekpunten is dat de intrapsychische benadering vaak gebaseerd is op klinische observaties en casestudies, wat leidt tot beperkte empirische ondersteuning.
  • Onderschatting van sociale en contextuele invloeden: Deze benadering legt voornamelijk de nadruk op interne psychologische processen en kan de invloed van externe sociale en contextuele factoren op persoonlijkheid verminderen.

Deze analyse is dus niet goed wetenschappelijk onderbouwd en er wordt weinig rekening gehouden met culturele en contextfactoren.

Starterspakket:

  • Dispositionele domeinen.
  • Starterspakket van je ouders met genetica, er wordt dan gesproken van temperament.

Eysenck had het over de biologische factoren. Er zijn 3 persoonlijkheidstrekken die zorgen voor verschillen tussen mensen. Denk aan verschillen in corticale opwinding en verschillen in het zenuwstelsel.

  • Psychoticisme
  • Extraversie
  • Neuroticisme

Kritiek:

  • High order trekken: te simplistisch
  • Houdt geen rekening met omgevingsinvloeden
  • Houdt geen rekening met cultuur

Desondanks heeft zijn werk bijgedragen aan de ontwikkeling van het begrip van persoonlijkheid en heeft het de weg geëffend voor verdere onderzoeken en theorievorming.

Toen kwam Cattel. Hij had een andere taxonomie. Hij ging uit van een gelaagdheid van persoonlijkheid.

  • Hij nam 16 factoren voor persoonlijkheid
  • Dit valt nog steeds onder het biologisch/fysiologisch domein.
  • Denk aan angst, extraversie, abstract denken en onafhankelijkheid
  • De 16 persoonlijkheidsfactoren.
  • Mensen kunnen heel angstig zijn, maar kunnen ook zoiets hebben zo van: ik ga erop af en de anderen vermijden. Dus dat is ook een kritiekpunt hierop.

Five factor model van Costa & McCrae

  • Neuroticisme
  • Extraversie
  • Agreeableness
  • Conscientiousness
  • Openness

Bij het dispositionele model: het starterspakketje. Heb je al heel veel verschillende persoonlijkheidsmodellen en theorieën In dit domein is het heel erg gericht op gedachten. Vooral de cognitieve processen worden hier benadrukt.

Het concept van Learned helplessness door Seligman. Toestand waarin iemand altijd het gevoel heeft geen controle te hebben.

Dat is een gevolg van negatieve leerervaringen. Hier worden al meer omgevingsfactoren meegenomen. Gevolgen van negatieve ervaringen.

Piramide:

  • Onderaan zie je het starterspakketje van je ouders.
  • Dan: hoe gaat iemand om met zijn eigen uitdagingen. Dat is de coping.
  • Bovenaan spreek je pas van symptomen, daar zitten de klachten maar ook de krachten.
  • Van persoonlijkheid naar persoonlijkheidsstoornis.
  • Bij de stoornis kijk je heel erg naar iets dat meetbaar is. Je wil het kunnen zien.

Classificatie is toepasbaar op alle individuen op de hele aardbol.

In hoeverre is cultuur bepalend voor iemands persoonlijkheid?

Persoonlijkheidsstoornissen

.....read more
Access: 
Public
Psychologie jaar 1 - UU (2022-2023)
Follow the author: Hugo
More contributions of WorldSupporter author: Hugo:
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1146