Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2015/2016

Oefententamen uit 2015/2016 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (5 punten)

Bram heeft net een nieuwe Porsche gekocht en rijdt wat rondjes door zijn woonplaats Den Bosch. Hij is nog niet goed bekend met de auto en rijdt daardoor gebrekkig over de weg. Als hij op enig moment ook aan het spelen is met het navigatiesysteem, gaat het mis. Hij botst tegen de Audi van Karel aan. Als gevolg van de botsing kan Karel een jaar niet werken. Karel stelt Bram aansprakelijk, maar Bram wijst alle aansprakelijkheid van de hand. Ooggetuige Trudie heeft alles gezien en gehoord, zo vertelt zij tegenover de camera van Brabant TV. “Ik hoorde een zwaar brommend geluid en zag iets zwarts voorbij razen. Die man reed wel 180 km/h en ook nog eens op de verkeerde weghelft. Hij knalde frontaal op die Audi.” Tijdens de procedure bij de rechtbank stelt Bram dat er sprake is van een kop-staartbotsing. Dat wordt in geen enkel processtuk betwist. Ook de rechter gaat daarvan uit. Totdat de rechter op een avond op de website van Brabant TV terechtkomt. Hij ziet het nieuwbericht over het ongeluk en bekijkt het fragment. Hij voelt zich onjuist voorgelicht door Bram en Karel. Hij kruipt daarom achter de computer om het vonnis direct af te ronden. Hij wijst de vordering toe en verwijst in zijn rechtsoverwegingen zelfs nog naar het bewust tv-fragment. Leg uit wat de rechter verkeerd heeft gedaan. Betrek in uw antwoord de relevante wetgeving en jurisprudentie.

Vraag 2 (6 punten)

Freek van Lanschot woont in Rotterdam. Als hij met zijn auto voor een overleg in Utrecht moet zijn, veroorzaakt hij door zijn fout een ongeval. Daarbij loopt de auto van Petra Hogendijk schade op. Het gaat om €35.000. De zaak kan niet in minne worden geschikt, omdat Freek elke aansprakelijkheid ontkent: volgens hem heeft hij helemaal geen fout gemaakt. Petra wil Freek voor de rechter dagvaarden teneinde hem te laten veroordelen tot schadevergoeding. Ze beperkt haar vordering tot €25.000 omdat ze bij de kantonrechter wil procederen en het liefst bij de rechter in haar woonplaats Groningen. De advocaat van Freek laat weten dat zijn cliënt er niets voor voelt om naar Groningen af te reizen. Is het mogelijk om op die manier de kantonrechter bevoegd te maken en, zo ja, bij welke rechtbank of rechtbanken kan zij de zaak dan aanhangig maken?

Vraag 3 (6 punten)

Advocaat Gerritsen is een drukbezette heer. Haast kenmerkt zijn werk. De heer Frankema vraagt Gerritsen namens hem een zaak te beginnen tegen zijn buurman die een schuur voor een deel op zijn grond heeft gebouwd. Gerritsen stelt een dagvaarding op waarin hij echter een eis vergeet op te nemen. Als roldatum vermeldt hij in de dagvaarding woensdag 28 oktober 2015. Dat is de woensdag drie weken na het uitbrengen van de dagvaarding. De dagvaarding wordt rechtsgeldig betekend door een deurwaarder. Maandag 26 oktober 2015 ontdekt Gerritsen dat een eis ontbreekt in de dagvaarding. Wat raadt u Gerritsen aan om te doen?

Vraag 4 (6 punten)

Tessa is door Roos gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. Roos vordert betaling van € 25.000,- uit hoofde van onrechtmatige daad: zij zou door een verkeersongeval, waaraan Tessa schuld heeft, letsel hebben opgelopen. Tessa is er vast van overtuigd niet onrechtmatig te hebben gehandeld. Op de eerst dienende dag heeft haar advocaat zich gesteld en zes weken tijd gekregen voor de conclusie van antwoord. Als Tessa twee dagen voordat die conclusie moet worden ingediend het concept doorleest, merkt zij op dat er veel feiten en argumenten ontbreken. Haar advocaat stelt haar gerust: „Geen zorgen, wij kunnen tijdens de comparitie van partijen nog zoveel aanvullen als wij willen. Bovendien krijgen wij nog een tweede schriftelijke ronde.” Heeft Tessa’s advocaat op beide punten gelijk? Zo ja, waarop kunnen zijn argumenten worden gebaseerd? Zo neen, waarom niet?

Vraag 5 (6 punten)

Gerben heeft een kleine elektronicawinkel en betrekt daarvoor met enige regelmaat televisies van Parasoni, een groot televisiemerk. Op enig moment krijgt Gerben een levering van dertig televisies, waarvan er vijf kapot zijn. Volgens Parasoni zijn de televisies gesneuveld tijdens het transport op de boot, de transportmethode waarvoor Gerben, gelet op de daarmee gemoeide kosten, bewust heeft gekozen en voor de risico’s waarvan Gerben, zo stelt Parasoni, zelf moet instaan. Volgens Gerben waren de televisies al kapot voordat de container waarin ze zich bevonden op de boot werd geladen. Gerben start een procedure tegen Parasoni en biedt bewijs aan van zijn stelling dat de televisies al kapot waren voordat ze werden getransporteerd. In het kader van dat bewijsaanbod geeft hij heel gedetailleerd aan wat hij wil bewijzen en welke getuigen hij daartoe wil horen. In haar conclusie van antwoord biedt Parasoni tegenbewijs aan, voor zover Gerben mocht slagen in de hem opgelegde bewijsopdracht. Bij dit aanbod tot het leveren van tegenbewijs geeft Parasoni niet aan wat zij precies wil gaan bewijzen en door middel van welke bewijsmiddelen. Stel dat Gerben slaagt in het bewijs, dient de rechter Parasoni dan toe te laten tegenbewijs te leveren?

Vraag 6 (6 punten)

Josefien heeft een huis gekocht van Niels. Als zij enkele maanden in het huis woont, blijkt het dak ernstig te lekken. Bovendien zakt haar goede vriendin Avalon tijdens de housewarming door de vloer van de woonkamer. Avalon loopt ernstig letsel op en stelt Josefien voor een bedrag van €125.000 aansprakelijk. Ga ervanuit dat Josefien inderdaad aansprakelijk is en dat die €125.000 voor haar een schadepost is. Verkoper Niels wijst, na door Josefien aansprakelijk te zijn gesteld, iedere aansprakelijkheid van de hand. Josefien start een procedure tegen Niels en vordert 1) dat de rechtbank Niels zal gebieden het dak en de vloer te repareren en bij het uitblijven van die reparatie Josefien in staat zal stellen de gebreken voor rekening van Niels te doen laten herstellen; en 2) dat de rechtbank Niels zal veroordelen tot betaling van de schade ten bedrage van €125.000. In een tussenvonnis stelt de rechtbank vast dat Niels aansprakelijk is voor de schade, mits na bewijslevering zal blijken dat de vloer reeds bij levering gebrekkig was. Josefien krijgt van de rechtbank een bewijsopdracht van die strekking. De rechtbank vermeldt expliciet dat als Josefien in het bewijs slaagt, de toewijzing van het bedrag van €125.000 uiteindelijk in het dictum van het eindvonnis zal worden opgenomen. Na bewijslevering blijkt Josefien glorieus in de haar opgedragen bewijsopdracht te zijn geslaagd. De rechtbank houdt in haar eindvonnis Niels aansprakelijk voor alle gebreken en veroordeelt hem tot reparatie daarvan, maar rept met geen woord meer over de aan Avalon te betalen schadevergoeding. Josefien belt u sip en verdrietig op. U kunt haar geruststellen. Op welke wettelijke mogelijkheid wijst u Josefien?

Vraag 7 (5 punten)

Emmely, eerstejaars student rechtsgeleerdheid, is dolblij dat ze op tijd voor de start van het studiejaar woonruimte heeft gevonden. Ze huurt de zolder van een studentenhuis in Vinkhuizen. Emmely is echter minder te spreken over de huurprijs, die is volgens haar veel te hoog. Twee maanden nadat de huurovereenkomst is ingegaan, verzoekt Emmely de huurcommissie uitspraak te doen over de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs op grond van artikel 7:249 BW. Tot Emmely’s verbazing bepaalt de huurcommissie dat de overeengekomen huurprijs redelijk is. Emmely besluit het er niet bij te laten zitten en stapt naar de rechter. De rechtbank gaat voortvarend te werk en doet sneller dan verwacht uitspraak. De rechtbank wijst de vordering van Emmely af. Emmely is erg teleurgesteld. Haar teleurstelling slaat echter om in woede als zij het vonnis leest. De rechtbank motiveert haar vonnis met verwijzingen naar bijlagen die Emmely nooit heeft gezien. Zo is er bijvoorbeeld een rekening van een aannemer die de zolder luxe zou hebben verbouwd, hetgeen volgens Emmely nooit gebeurd kan zijn gezien de staat waarin de zolder verkeert. De producties waar de rechtbank naar verwijst, zijn Emmely nooit toegezonden, zodat zij zich hierover niet heeft kunnen uitlaten. Emmely wil een rechtsmiddel instellen tegen het vonnis, maar zij stuit op artikel 7:262 BW en betwijfelt of in deze situatie hoger beroep mogelijk is. Zij vraagt u om advies. Kan Emmely tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep instellen?

Vraag 8 (6 punten)

Handelsonderneming Draaijer B.V. heeft een opeisbare vordering op haar afnemer Koopmans in Amsterdam ten bedrage van € 40.000. Draaijer heeft hemel en aarde bewogen om betaling van haar factuur in der minne van Koopmans te verkrijgen. Er zijn herinneringen en aanmaningen verstuurd, zowel door Draaijer zelf als door haar advocaat en er hebben bovendien twee langdurige besprekingen met Koopmans plaatsgevonden. Die blijft echter weigerachtig om te betalen. Ten langen leste ziet Draaijer geen andere mogelijkheid dan tot dagvaarding over te gaan. Koopmans verschijnt echter niet in de procedure: tegen hem wordt verstek verleend. Twee weken later wijst de rechtbank de vordering toe, maar niet in haar geheel. Volgens de rechtbank heeft Draaijer een rekenfout gemaakt en komt het totaalbedrag van de factuur uit op €20.000. Ook worden de door Draaijer gevorderde buitengerechtelijke kosten maar voor een klein deel toegewezen. Het vonnis wordt op 2 september 2015 in persoon aan Koopmans betekend. Die is voor de eerste keer onder de indruk en schakelt een advocaat in. Terwijl die advocaat nog doende is de zaak te inventariseren om Koopmans van advies te kunnen dienen, komt de deurwaarder op 4 september 2015 al weer langs: nu om een appeldagvaarding te betekenen. Draaijer is het niet eens met de rekensom van de rechtbank en de afwijzing van de volledige buitengerechtelijke kosten en gaat tegen het vonnis in hoger beroep. Welk(e) rechtsmiddel(en) staat (staan) Koopmans ter beschikking op 3 september respectievelijk 5 september 2015? Bespreek in uw antwoord ook op welke wijze en op welk moment dit rechtsmiddel (deze rechtsmiddelen) uiterlijk ingesteld moet (moeten) worden.

Vraag 9 (6 punten)

Bas Bouma wordt op vordering van zijn verhuurder bij verstek tot ontruiming van zijn huurhuis veroordeeld. Ook als, na betekening van het vonnis, de ontruiming plaatsvindt, is Bouma er niet bij. Zijn inboedel wordt opgeslagen bij de gemeente. Als hij afgifte van zijn inboedel verlangt, weigert de gemeente omdat ze eerst betaling van €2000 bewaarkosten wil. Die heeft Bouma niet, want hij heeft het niet breed. Daarop begint hij een procedure tegen de verhuurder en vordert veroordeling tot schadevergoeding omdat, zo stelt hij, sprake is geweest van een onrechtmatige ontruiming. Als voorschot vordert hij in kort geding veroordeling van de verhuurder tot betaling van €2000. De verhuurder voert verweer. Hoewel de voorzieningen rechter erkent dat Bouma een dringend belang heeft bij het terugkrijgen van zijn inboedel, weigert hij de gevraagde voorziening met als argument dat naast een zeer hoge mate van waarschijnlijkheid dat de verhuurder inderdaad het gevorderde bedrag verschuldigd is, tevens nodig is dat de eisende partij in een financiële noodsituatie komt te verkeren als hij niet direct de beschikking over het geld krijgt. Daarvan blijkt niet: Bouma stelt niet dat hij geprobeerd heeft een lening aan te gaan. Aan de hand van welk (in de rechtspraak ontwikkeld) criterium moet worden beslist of deze beslissing standhoudt?

Vraag 10 (6 punten)

Sara is het overspelige gedrag van haar vermogende echtgenoot Maarten meer dan zat en wil scheiden. Zij wendt zich tot Hans, een advocaat die volgens zijn advertentie 28 jaar ervaring heeft in familiezaken. Hans stelt op verzoek van Sara een verzoekschrift op waarin de rechtbank wordt verzocht de echtscheiding uit te spreken en een aantal nevenvoorzieningen te treffen. Hans dient het verzoekschrift in bij de rechtbank, die hem bericht dat het verzoekschrift is ontvangen en hem een termijn stelt om het verschuldigde griffierecht te voldoen. Hans verzuimt het griffierecht binnen de daarvoor gestelde termijn te voldoen. Tot welke uitspraak dient de rechtbank te komen?

Vraag 11 (6 punten)

Lucas en Linde hebben een conflict over de uitvoering van een overeenkomst tussen hen. Linde is de eigenaresse van een koffieschenkerij en koopt haar koffie altijd bij Lucas. Beide hebben hun bedrijf in Maastricht en ze wonen daar ook. Volgens Lucas voldoet Linde niet aan de overeenkomst omdat ze niet de in de overeenkomst gestelde minimum hoeveelheid koffie afneemt. Linde betwist de geldigheid van die voorwaarde en vindt bovendien de kwaliteit van de koffie de laatste tijd slecht. Lucas en Linde besluiten het geschil op te lossen door middel van mediation. Ze komen terecht bij een advocaat die ook als mediator optreedt. Linde, Lucas en de mediator spreken met elkaar af dat wat zij met elkaar bespreken geheim zal blijven. Tijdens de procedure praten Lucas en Linde in aanwezigheid van de mediator eerlijk en vrijuit met elkaar. Overeenstemming weten ze echter niet te bereiken en het komt tot een procedure bij de civiele rechter. Linde wil de mediator oproepen als getuige. De mediator vraagt u of hem een beroep op een verschoningsrecht toekomt dan wel dat het geheimhoudingsbeding ertoe zal leiden dat hij geen antwoord zal hoeven te geven op de vragen die de rechter hem als getuige tijdens het verhoor zal stellen.

Vraag 12 (6 punten)

Op vordering van de verhuurder en na een procedure op tegenspraak, wordt Rick Prins door de kantonrechter wegens voortdurende overlast, veroorzaakt door psychische problemen van Rick, veroordeeld tot ontruiming van zijn woning. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kantonrechter kwam tot zijn beslissing hoewel tijdens de zitting was gebleken dat de verhuurder niet direct vervangende woonruimte voorhanden had en na een gerechtelijke plaatsopneming ter plaatse. Prins gaat in hoger beroep, maar de verhuurder gaat, na betekening van het vonnis, over tot ontruiming. Prins begint onmiddellijk een executiegeschil en eist in kort geding een verbod om tot ontruiming over te gaan. Hij voert aan dat de verhuurder (1) misbruik van zijn bevoegdheid om te executeren maakt omdat de appelrechter en, zo nodig, de Hoge Raad nog moet beslissen, (2) dat hij door een psychische stoornis (waar hij al vele jaren mee kampt) nergens anders terecht kan en (3) dat de door hem veroorzaakte overlast niet zo ernstig is dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Wat moet de voorzieningenrechter gelet op de u bekende jurisprudentie ten aanzien van de eis en de drie aangevoerde gronden beslissen?

Antwoordindicatie

Antwoord vraag 1: Bewijs/ beginselen

In beginsel verplicht artikel 149 lid 1 tweede zin Rv de rechter om gestelde feiten als vaststaand aan te nemen als zij niet of onvoldoende zijn betwist door de andere partij. Aldus bezien had de rechter de door Bram gestelde kop-staartbotsing als vaststaand moeten aannemen. De rechter mag bij twijfel opheldering vragen aan partijen. Het is de vraag of dat ook naar aanleiding van een bericht op een nieuwssite zou kunnen, maar gesteld dat dat kan, dan had de rechter haar bevinding in ieder geval moeten voorleggen aan Bram en Karel. Door dat niet te doen, schendt zij het beginsel van hoor en wederhoor en worden partijen geconfronteerd met een beslissing die zij niet hadden verwacht.

Vindplaats: Stein/ Rueb, paragraaf 2.3.1 onder b en 7.1.3 onder b
 

Antwoord vraag 2: Bevoegde rechter

De vraag heeft twee elementen. Als zij haar vordering beperkt tot 25.000,- dan kan Petra inderdaad bij de kantonrechter terecht. Wat betreft de vraag welke rechter relatief bevoegd is, moet gekeken worden naar de artikelen 99 e.v. Rv omdat sprake is van een dagvaardingsprocedure. Ze kan in elk geval terecht bij de rechtbank Rotterdam als woonplaatsrechter van de gedaagde (art. 99 lid 1 Rv). Maar Petra kan er ook voor kiezen de zaak aanhangig te maken bij de rechtbank Midden-Nederland omdat het gaat om een verbintenis uit onrechtmatige daad en het schadebrengende feit (de aanrijding) zich in het arrondissement van die rechtbank heeft afgespeeld (art. 102 Rv). Nu gedaagde niet wil instemmen met een procedure voor de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen zal Petra het daarmee moeten doen.

Vindplaats: Stein/ Rueb, paragraaf 3.5.2 en 3.6

Antwoord vraag 3: Dagvaarding

Artikel 111 Rv, lid 2 sub d eist dat een dagvaarding de eis van eiser en de gronden van die eis bevat. Het eerste lid van artikel 120 Rv bepaalt dat het niet naleven van dit voorschrift nietigheid meebrengt. Gerritsen kan het gebrek echter herstellen door het uitbrengen van een deurwaardersexploot aangezien het nog geen 28 oktober is, zie artikel 120 lid 2 jo. Artikel 66 lid 2 Rv. Jansen moet dus een herstelexploot uitbrengen. Hierbij moet hij goed letten op artikel 120 lid 3 Rv waarin staat dat hij bij het uitbrengen van het herstelexploot wel de voor dagvaarding voorgeschreven termijn in acht moet nemen. Gerritsen moet dus een andere roldatum opnemen in het herstelexploot. De termijn voor dagvaarden staat in artikel 114 Rv en bedraagt gewoonlijk ten minste een week. Aangezien de roldatum nog maar twee dagen weg is op het moment dat hij het gebrek ontdekt, kan hij niets anders dan een herstelexploot uitbrengen met een andere roldatum.

Vindplaats: Stein/Rueb, paragraaf 5.10

Antwoord vraag 4: Verloop van de procedure

Wat het eerste punt (aanvullen) betreft, heeft de advocaat gelijk. Tessa geeft aan er vast van overtuigd te zijn niet onrechtmatig te hebben gehandeld. Dit verweer raakt de inhoud van de zaak en is dientengevolge een verweer ten principale (Staat/Van Galen). Het is geen exceptief verweer dat ertoe strekt dat de rechter, aan wie het geschil is voorgelegd, op grond van regels van processuele aard niet tot een beoordeling van de vordering kan komen. Voor een verweer ten principale geldt ingevolge artikel 128 lid 3 Rv dat zolang er in de conclusie van antwoord ten principale is geantwoord, de verweerder dat antwoord later mag aanvullen met nieuwe feiten en argumenten. Omdat het verweer van Tessa een verweer ten principale is, kan de advocaat dus inderdaad ter comparitie het verweer aanvullen. Wat betreft het tweede punt (tweede schriftelijke ronde) heeft de advocaat niet zonder meer gelijk. Na een comparitie van partijen volgt immers in beginsel geen repliek en dupliek (zie artikel 132, lid 2 Rv). Dit is alleen anders indien repliek en dupliek noodzakelijk is met het oog op een goede instructie van de zaak of omdat anders partijen over en weer niet voldoende de gelegenheid hebben gehad om hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht (art. 19 Rv).

Vindplaats: HR 1993 (Staat/ Van Galen) en Stein/Rueb, paragraaf 6.5.2

Antwoord vraag 5: Bewijs

Ja, dat moet de rechter. Tegenbewijs staat in zijn algemeenheid vrij (art. 151 lid 2 Rv). Er moet uitdrukkelijk worden ingegaan op de omstandigheid dat het aanbod niet is gespecificeerd. Aan een aanbod tot tegenbewijs wordt namelijk niet de eis gesteld dat het voldoende gespecificeerd is, zulks in tegenstelling tot een regulier bewijsaanbod. Deze omstandigheid staat het mogen leveren van tegenbewijs door Parasoni dus niet in de weg.

Vindplaats: Stein/Rueb, paragraaf 7.2.5

Antwoord vraag 6: Vonnis

Art. 32 Rv kent de mogelijkheid dat de rechter een uitspraak op verzoek van een van de partijen aanvult, wanneer hij heeft verzuimd over een onderdeel van het gevorderde te beslissen. Het moet dan wel evident zijn dat de rechter zulks heeft verzuimd. In casu is dat zo: de rechter had immers uitdrukkelijk aangekondigd de toewijzing van het bedrag van €125.000 in het dictum op te nemen. Voordat hij tot aanvulling overgaat moet hij partijen in de gelegenheid hebben gesteld zich daarover uit te laten, zo blijkt uit art. 32 Rv lid 1, tweede zin.

Vindplaats: Stein/Rueb (2015), paragraaf 9.7

Antwoord vraag 7: Rechtsmiddelen en beginselen

Het vonnis van de rechtbank betreft hier een beslissing op grond van artikel 7:262, lid 1 BW. Tegen zo’n beslissing is volgens het tweede lid van datzelfde artikel geen hogere voorziening toegelaten. In Emmely’s geval is echter sprake van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor nu de kantonrechter zijn oordeel heeft gebaseerd op bescheiden waarover Emmely zich als procespartij niet heeft kunnen uitlagen (art. 19 slotzin Rv). Om die reden wordt het rechtsmiddelenverbod doorbroken.

Vindplaats: HR 1987 De Samenwerking/Geerlings en Stein/Rueb (2015), paragraaf 2.3.1 en 10.3.3

Antwoord vraag 8: Rechtsmiddelen

Op 3 september kan Koopmans in verzet tegen het verstekvonnis gaan (art. 143 lid 1 Rv). Dit moet bij (exploot van) dagvaarding binnen vier weken na betekening van het verstekvonnis, derhalve binnen vier weken na september, mitsdien uiterlijk op 29 september 2015 (art. 143 lid 2 Rv). Op 5 september staat voor Koopmans geen verzet meer open, omdat Draaijer hoger beroep heeft ingesteld (artikel 335 lid 1 Rv). Voor hem resteert slechts de mogelijkheid zich in hoger beroep te verweren en zijnerzijds incidenteel hoger beroep in te stellen. Hij kan niet zelf een appeldagvaarding (doen) uitbrengen. Incidenteel hoger beroep wordt ingesteld bij conclusie van antwoord in appel (artikel 339 lid 3 Rv).

Vindplaats: Stein/Rueb (2015), paragraaf 10.2 en 10.3

Antwoord vraag 9: Kort geding

Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is (1), maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist (2), terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar het restitutierisico, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening (3). Het restitutierisico ziet op de kans dat eiser, mocht hij in de bodemprocedure in het ongelijk worden gesteld, het hem betaalde bedrag krachtens de voorziening in kort geding, niet kan terugbetalen. In M’Barek/ Van der Vloodt heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat de beoordeling langs de hiervoor vermelde lijn dient te geschieden en dat niet de eis mag worden gesteld dat eiser bij het weigeren van de voorziening in een financiële noodsituatie komt te verkeren.

Vindplaats: HR 1985 M’Barek/Van der Vloodt en Stein/Rueb (2015), paragraaf 12.4.2

Antwoord vraag 10: Verzoekschriftprocedure

Het betreft hier een verzoekschriftprocedure, waarop de Derde Titel van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing is. De door de rechtbank gestelde termijn om het griffierecht te voldoen is verlopen. Dat leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkheid van de verzoeker, Sara (artikel 282a lid 2, eerste zin Rv). De rechter dient Sara evenwel eerst in de gelegenheid te stellen zich over het niet tijdig voldoen van het griffierecht uit te laten (artikel 282a lid 2, tweede zin Rv). De mogelijkheid bestaat dat de rechter van oordeel is dat het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid, gelet op het belang van Sara bij toegang tot de rechter, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (artikel 282a lid 4 Rv). In dat geval blijft artikel 282a lid 2, eerste zin Rv buiten toepassing. De casus biedt daarvoor echter geen aanknopingspunten, zodat de rechtbank Sara, na haar gehoord te hebben, niet ontvankelijk zal verklaren.

Vindplaats: Stein/Rueb, paragraaf 13.3.7, onder 4

Antwoord vraag 11: Mediation

Nee, gelet op het grote belang dat de rechter de eis op basis van waar gebeurde feiten kan beslissen, zal de mediator, net als ieder ander die op wettige wijze opgeroepen is om te getuigen, moeten antwoorden op de vragen die de rechter hem of haar zal stellen over wat hij gehoord of gezien heeft (art. 165 lid 1 Rv). Dat is alleen anders, zo blijkt uit het arrest 'Mediator als getuige' (2009), als de mediator (1) een beroep op het wettelijke geheimhouders verschoningsrecht in de zin van artikel 165 lid 2 onder b Rv zou toekomen omdat het mediator zijn een beroep is in de zin van dat artikel, of, (2), als hem daarop een beroep toekomt omdat hij advocaat is, of, (3), als hij een beroep kan doen (en tijdens het verhoor doet) op een bewijsovereenkomst in de zin van artikel 153 Rv. Geen van deze drie gronden zal hier uitkomst bieden. Ad (1) Het mediator zijn is geen ambt, beroep of betrekking waaraan de wet een geheimhoudingsplicht verbindt die zich bij een getuigenverhoor vertaalt in een recht om zich te verschonen van het geven van antwoorden. Daarvoor is het beroep van mediator nog te onbepaald en te weinig gestructureerd, aldus de Hoge Raad. Ad (2) Evenmin blijkt in dit geval dat de informatie aan de mediator uitdrukkelijk in zijn of haar hoedanigheid van advocaat (een beroep waaraan een dergelijk verschoningsrecht wel is verbonden) is toevertrouwd. Ad (3) De enkele afspraak om de tijdens de mediation te bespreken informatie geheim te houden kan volgens de Hoge Raad niet gekwalificeerd worden als een overeenkomst om in een toekomstige procedure de verklaring van de mediator als bewijsmiddel uit te sluiten. Zo'n kwalificatie is te kort door de bocht gelet op het grote belang dat aan de waarheidsvinding in rechte toekomt, aldus de Hoge Raad (die de beschikking van de rechtbank Amsterdam casseert).

Vindplaats: Stein/Rueb, paragraaf 14.3 en HR 2009 (Mediator als getuige?)

Antwoord vraag 12: Executie

De voorzieningenrechter zal de drie gronden verwerpen en de gevraagde voorziening weigeren. In het arrest Ritzen/ Hoekstra (1983) heeft de Hoge Raad beslist dat in een executiegeschil met betrekking tot een uitvoerbaar bij voorraad verklaard ontruimingsvonnis (art. 438 Rv) de rechter slechts staking van de executie kan bevelen als hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de ontruiming zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot executie over te gaan. Kort gezegd betekent dit dat uitgegaan moet worden van de bevoegdheid van de verhuurder om het vonnis van de kantonrechter te executeren, zelfs al is dat nog niet in kracht van gewijsde gegaan en zelfs al is er hoger beroep tegen ingesteld. Hoe wankel deze executoriale titel ook is, hier geldt: Roma locuta, exequatur. De executierechter kan en mag alleen ingrijpen als gezegd kan worden dat de executant misbruik van zijn executiebevoegdheid maakt. De Hoge Raad overweegt dat in twee gevallen van dergelijk misbruik sprake kan zijn: (1) als het te executeren ontruimingsvonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of (2) als de ontruiming op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een zodanig noodtoestand zal doen ontstaan, dat onmiddellijke ontruiming onacceptabel is. De rechtspraktijk heeft deze twee criteria opgevat als limitatief (daarmee een beroep op artikel 3:13 BW inperkend of zelfs uitsluitend). Als we deze criteria toepassen op de drie door Prins aangevoerde gronden om in te grijpen dan ontstaat het volgende beeld. Ad (1) Dat alvast ontruimd wordt terwijl de appelrechter zich nog moet uitspreken levert geen misbruik op. Dat kan wel, maar daar is meer voor nodig, immers een klaarblijkelijke misslag of latere wijziging van omstandigheden. Ad (2) Dat hij door een psychische stoornis nergens anders terecht kan, levert bij ontruiming ontegenzeggelijk een noodsituatie op. Echter die psychische stoornis is geen omstandigheid die na het vonnis van de kantonrechter is opgekomen. Prins’ stoornis en gebrek aan alternatieve woonruimte zijn immers in de hoofdzaak al aan de orde geweest en door de kantonrechter onvoldoende bevonden. Ad (3) Hetzelfde geldt voor het beroep op de ernst van de overlast. Daarmee is gegeven dat de verhuurder een redelijk belang heeft om dit vonnis te executeren en dat niet gezegd kan worden dat sprake is van misbruik. NB1 Artikel 557a Rv ziet enkel op krakers (in verband met mogelijke rellen). NB2 De regels die de verhouding tussen kortgedingprocedures en bodemprocedures beheersen (afstemmingsregel, art. 257 Rv e.d.), gelden niet (althans beperkt) als het om een in kort geding spelend 438-executiegeschil gaat.

Vindplaats: HR 1983 Ritzen/Hoekstra en Stein-Rueb (2015), paragraaf 16.2.5

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens Burgerlijk Procesrecht I - RUG

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2017/2018

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2017/2018


Het tentamen bestaat uit 12 vragen (deel A en deel B). In totaal kunnen 70 punten worden behaald. Bij 39 punten heb je een 6.

Vragen

Vraag 1 (5 punten)

In Stein/Rueb, Compendium Burgerlijk Procesrecht (2015), p. 37 wordt opgemerkt: “Men kan constateren dat de rechter in toenemende mate (mede) verantwoordelijk is voor een voortvarend, efficiënt en effectief verlopend proces”. Toch zijn er nog onderdelen waarop de rechter (nog) lijdelijk is en sprake is van processuele partijautonomie. Noem een drietal van deze onderdelen.

Vraag 2 (6 punten)

Daan woont in Leiden en is in dienst van Field BV, een in Duitsland gevestigd bedrijf dat backpacks produceert. Daan is vertegenwoordiger van Field BV voor de Nederlandse markt. Zijn werk verricht hij vanuit Leiden. Field is niet tevreden over de door Daan behaalde resultaten en ontslaat hem. Daan wil dit ontslag aanvechten en een vordering instellen bij de Nederlandse rechter tot doorbetaling van loon. In zijn arbeidscontract staat dat Nederlands recht van toepassing is, maar dat de rechter van de vestigingsplaats van Field in Duitsland exclusief bevoegd is. Is de Nederlandse rechter, gelet op de forumkeuze voor de Duitse rechter in het arbeidscontract tussen Daan en Field, internationaal bevoegd over een door Daan in te stellen rechtsvordering te oordelen?

Vraag 3 (6 punten)

De cliënt van mr. Houdé, de Nederlandse vennootschap Kennis BV, heeft de procedure in eerste aanleg bij de Nederlandse rechter verloren en wil tegen dat vonnis in hoger beroep. De wederpartij is de Spanjaard Antonio Martinez, die woont op een bij Kennis BV bekend adres in Granada (Spanje). Antonio heeft in eerste aanleg woonplaats gekozen bij zijn Nederlandse advocaat, mr. Bartlema. Mr. Houdé denkt dat zij kan volstaan met betekening van de appeldagvaarding bij mr. Bartlema op de voet van artikel 63 Rv, maar daar denkt zijn kantoorgenoot, mr. de Wijer, anders over. Mr. de Wijer zegt: “Artikel 63 Rv geldt alleen voor binnenlandse zaken. Omdat de wederpartij een Spanjaard is met een bekend woonadres in Spanje, een EU-lidstaat, en de procedure zich in Nederland, eveneens een EU-lidstaat, afspeelt, ben je verplicht de weg van de Europese Betekeningsverordening II te bewandelen.” Welke opvatting - die van mr. Houdé of die van mr. de Wijer – is juist?

Vraag 4 (5 punten)

Tussen Koelewijn en van Soest, beiden ondernemer te den Haag, is een geschil ontstaan over de vraag wie er in Zuid Holland gerechtigd is om bepaalde producten op de markt te brengen. Koelewijn vindt dat zij door de starre opstelling van van Soest forse schade lijdt en wil dan ook schadevergoeding van van Soest ontvangen. Aangezien van Soest weigert te betalen maakt Koelewijn een procedure aanhangig bij de rechtbank te den Haag. Tijdens de comparitie zegt Koelewijn, bij monde van zijn advocaat, haar eis te vermeerderen. Van Soest vindt echter dat

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2017/2018

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2017/2018


Vragen

Het tentamen bestaat uit 12 vragen. In totaal kunnen 70 punten worden behaald. Bij minimaal 39 punten heb je een 6.

Vraag 1 (6 punten)

Ronde & Koning Vastgoed BV, gevestigd te den Haag, verhuurt aan Sarah een tamelijk bouwvallige woning in Monster (gemeente Westland). Sarah zegt met een brief van 31 juli 2017 de huur op tegen 1 september 2017, omdat zij met ingang van 15 augustus 2017 in Eindhoven gaat wonen. In de huurovereenkomst is bepaald dat de huurder de woning na ommekomst van de huur in goede staat, schoon en leeg aan de verhuurder oplevert. Op 30 augustus 2017 geeft Sarah voor een aantal vrienden een afscheidsfeest in de woning te Monster. Dit feest loopt danig uit de hand. Eén van de vrienden van Sarah is Sander, die (net als inmiddels Sarah) in Eindhoven woont. Sander heeft teveel drank op en 'verbouwt' tijdens het feestje de gehuurde woning door links en rechts met een mokerhamer deuren, muren, sanitair, keuken en ramen te vernielen en met rode verf op verschillende muren te schrijven “Sander was er ook”. De schade bedraagt € 35.000. Bij de inspectie van de oplevering op 2 september 2017 bemerkt Ronde & Koning Vastgoed B.V. de grote ravage. Op internet zijn filmpjes te vindenover hoe het er tijdens het feestje aan is toegegaan. Het wangedrag van Saner komt in detail naar voren. Op basis hiervan besluit Ronde & Koning Vastgoed B.V. zowel Sarah (uit hoofde van wanprestatie) als Sander (uit hoofde van onrechtmatige daad) te dagvaarden en aan te spreken tot schadevergoeding. Deze vorderingen laat Ronde & Koning Vastgoed B.V., om kostentechnische redenen, opnemen in één dagvaarding die wordt betekend op 4 september 2017. In de dagvaarding staat als roldatum vermeld woensdag 18 oktober 2017.

Welke rechtbank is bevoegd om van de vordering tegen Sarah en Sander kennis te nemen?

Vraag 2 (6 punten)

Stel: de hiervoor in vraag 1 genoemde door Ronde & Koning Vastgoed B.V. aan Sander en Sarah uitgebrachte dagvaarding bevat abusievelijk niet de op grond van art. 111 lid 2 aanhef en onder j Rv bedoelde aanzegging van art. 140 lid 3 Rv. De advocaat van Ronde & Koning Vastgoed B.V. bemerkt dit verzuim een paar weken voor de in de dagvaarding aangezegde roldatum van 18 oktober 2017. Op welke wijze kan de advocaat van Ronde & Koning Vastgoed B.V. dit verzuim nog eigener beweging herstellen?

Vraag 3 (4 punten)

Stel: de hiervoor in vraag 2 genoemde omissie in de dagvaarding wordt niet tijdig door de advocaat van Ronde & Koning Vastgoed B.V. onderkend. Op de in de dagvaarding aangezegde roldatum van 18 oktober 2017 verschijnen Sarah en Sander niet. De rechter verleent daarop terstond verstek tegen hen beiden en verwijst de zaak voor vonnis naar de rol van twee weken later. Kunnen

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2015/2016

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2015/2016

Oefententamen uit 2015/2016 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (5 punten)

Bram heeft net een nieuwe Porsche gekocht en rijdt wat rondjes door zijn woonplaats Den Bosch. Hij is nog niet goed bekend met de auto en rijdt daardoor gebrekkig over de weg. Als hij op enig moment ook aan het spelen is met het navigatiesysteem, gaat het mis. Hij botst tegen de Audi van Karel aan. Als gevolg van de botsing kan Karel een jaar niet werken. Karel stelt Bram aansprakelijk, maar Bram wijst alle aansprakelijkheid van de hand. Ooggetuige Trudie heeft alles gezien en gehoord, zo vertelt zij tegenover de camera van Brabant TV. “Ik hoorde een zwaar brommend geluid en zag iets zwarts voorbij razen. Die man reed wel 180 km/h en ook nog eens op de verkeerde weghelft. Hij knalde frontaal op die Audi.” Tijdens de procedure bij de rechtbank stelt Bram dat er sprake is van een kop-staartbotsing. Dat wordt in geen enkel processtuk betwist. Ook de rechter gaat daarvan uit. Totdat de rechter op een avond op de website van Brabant TV terechtkomt. Hij ziet het nieuwbericht over het ongeluk en bekijkt het fragment. Hij voelt zich onjuist voorgelicht door Bram en Karel. Hij kruipt daarom achter de computer om het vonnis direct af te ronden. Hij wijst de vordering toe en verwijst in zijn rechtsoverwegingen zelfs nog naar het bewust tv-fragment. Leg uit wat de rechter verkeerd heeft gedaan. Betrek in uw antwoord de relevante wetgeving en jurisprudentie.

Vraag 2 (6 punten)

Freek van Lanschot woont in Rotterdam. Als hij met zijn auto voor een overleg in Utrecht moet zijn, veroorzaakt hij door zijn fout een ongeval. Daarbij loopt de auto van Petra Hogendijk schade op. Het gaat om €35.000. De zaak kan niet in minne worden geschikt, omdat Freek elke aansprakelijkheid ontkent: volgens hem heeft hij helemaal geen fout gemaakt. Petra wil Freek voor de rechter dagvaarden teneinde hem te laten veroordelen tot schadevergoeding. Ze beperkt haar vordering tot €25.000 omdat ze bij de kantonrechter wil procederen en het liefst bij de rechter in haar woonplaats Groningen. De advocaat van Freek laat weten dat zijn cliënt er niets voor voelt om naar Groningen af te reizen. Is het mogelijk om op die manier de kantonrechter bevoegd te maken en, zo ja, bij welke rechtbank of rechtbanken kan zij de zaak dan aanhangig maken?

Vraag 3 (6 punten)

Advocaat Gerritsen is een drukbezette heer. Haast kenmerkt zijn werk. De heer Frankema vraagt Gerritsen namens hem een zaak te beginnen tegen zijn buurman die een schuur voor een deel op zijn grond heeft gebouwd. Gerritsen stelt een dagvaarding op waarin hij echter een eis vergeet op te nemen. Als roldatum vermeldt hij in de dagvaarding woensdag 28 oktober 2015. Dat is.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2015/2016

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2015/2016

Oefententamen uit 2015/2016 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (5 punten)

In 1979 deed het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) uitspraak in de zaak Johanna Airey versus Ierland. De centrale vraag die het Hof moest beslissen was of Ierland voldaan had aan zijn uit artikel 6 EVRM voortvloeiende verdragsverplichting om te waarborgen dat mevrouw Airey bij de burgerlijke rechter terecht kon om haar recht op een judicial separation (vergelijkbaar met onze scheiding van tafel en bed) uit te oefenen. Ierland voerde aan dat mevrouw Airey het recht had om zelf de voor een judicial separation benodigde procedure bij de Ierse High Court te voeren. Het Hof oordeelde dat het enkele daartoe gerechtigd zijn onvoldoende was. Het verdrag eist van de verdragsluitende Staten méér, namelijk dat deze ervoor zorgen dat de onder hun rechtsmacht vallende onderdanen in staat zijn een dergelijk recht ook daadwerkelijk uit te oefenen. En dat laatste was voor mevrouw Airey een stap te ver, onder andere gelet op de geringe financiële middelen waarover ze kon beschikken, de opleiding die ze had genoten en de vergeefse pogingen die ze had gedaan om een solicitor te vinden die bereid was om voor haar het verzoek tot judicial separation in te dienen en door de justitiële molens heen te loodsen. Dat wijst sterk in de richting van een verplichting voor de verdragsluitende Staten om te zorgen voor een stelsel van door de overheid gefinancierde rechtshulp en zo vatte Ierland het ook op. Ierland voerde aan dat het in het leven roepen en in stand houden van een dergelijk stelsel voor gefinancierde rechtshulp in personen- en familierechtelijke zaken de financiële spankracht van de Ierse overheidsfinanciën verre te boven zou gaan. In hoeverre ging het EHRM hierin mee? Vloeide volgens het Hof inderdaad uit artikel 6 EVRM zonder meer een verplichting voort voor een verdragsluitende Staat om te voorzien in een stelsel van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand als het gaat om een burgerlijke zaak als waarvan hier sprake is?

Vraag 2 (6 punten)

Mark woont in Rolde. Hij huurt een winkelpand van Mul. Mul woont in Apeldoorn. Het betreft een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:290 BW. Het verhuurde pand ligt in Deventer. Na enkele jaren ontstaat een geschil rond de huurovereenkomst. In verband met dat geschil laat Mul Mark dagvaarden voor de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Mark verschijnt en neemt een conclusie van antwoord waarin hij inhoudelijk verweer voert. Op de comparitie na antwoord brengt Mark opeens naar voren dat Mul hem niet voor de juiste rechter heeft gedagvaard. Dat had de rechtbank Overijssel moeten zijn. Mul voert aan dat Mark daar niet pas bij de comparitie na antwoord mee aan kan komen zetten. Welke beslissing(en) zal de rechter nemen.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2014/2015

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2014/2015

Oefententamen uit 2014/2015 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (6 punten)

Op het vrijgezellenfeest van zijn neef Jan beklaagt Tonny zich over de rechtbank Noord-Nederland. Hij wacht al twee jaar op een vonnis in eenvoudige procedure die hij tegen de Gemeente Groningen voert. In die twee jaar is er niets gebeurd: de laatste mededeling van de rechtbank was dat zij vonnis zou wijzen. Brieven van hemzelf en van zijn advocaat hebben niets geholpen, er is nog altijd geen uitspraak. Neef Jan herinnert zich zijn colleges burgerlijk procesrecht en zegt dat zijn oom recht heeft op een schadevergoeding. Zijn vriendin Erna, die ook een cursus rechten heeft gevolgd in haar tussenjaar, is het met hem eens en komt met de volgende twee stellingen:

  1. Een vordering tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM kan in de lopende procedure worden ingesteld. Daartoe dient de Staat als derde in de procedure betrokken te worden.

  2. Verder dienen voldoende feiten en omstandigheden te worden gesteld om de vordering te onderbouwen, zowel wat de onredelijkheid van de duur betreft als, wanneer eenmaal vaststaat dat de redelijke termijn is overschreden, de immateriële schade die door Tonny is geleden (spanning, frustratie, ergernis etc.).

Geef van beide stellingen gemotiveerd aan of zij juist, onjuist of deels juist, deels onjuist zijn.

Vraag 2 (5 punten)

Kristel is een getalenteerde gitariste en studeert aan het conservatorium in Groningen. Zij zoekt een nieuwe gitaar en komt uit bij gitaarbouwer Charles van Es. Kristel laat haar oog vallen op een gitaar die volgens Charles is vervaardigd door gitaarbouwer Giroud aan het begin van de 17e eeuw. Kristel is meteen enthousiast en koopt de gitaar voor € 25.000,--. Als zij haar gitaar laat zien aan gitaarprofessional Floor Quitarin kermt ze uit: “Dat is waarlijk geen Giroud-gitaar!” Kristel besluit Charles in rechte te betrekken en vordert veroordeling van Charles van Es tot schadevergoeding wegens wanprestatie. De rechter, zelf een verdienstelijk gitarist, besluit na het zien van de gitaar om eens op Google te zoeken naar afbeeldingen van een ‘echte’ Giroud-gitaar. Na het bekijken van die foto’s concludeert de rechter dat de gitaar van Kristel inderdaad niet gebouwd kan zijn door Giroud en vernietigt de tussen Kristel en Charles gesloten koopovereenkomst.

Op welke twee punten gaat de rechter de fout in?

Vraag 3 (6 punten)

Omstreeks maart 2013 ploft bij de eigenaren van de winkelpanden van de bekende warenhuisketen D&F een epistel op de mat. Afzender: de directie van D&F. De strekking: beste vastgoedeigenaren, het gaat extreem slecht met D&F en daarom betalen we u van maart tot en met juni even geen huur. En na die vier maanden moet de huur structureel omlaag. We komen deze week.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2014/2015

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2014/2015

Oefententamen uit 2014/2015 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (5 punten)

Erik, een gepensioneerd directeur van een financieringsmaatschappij, koopt een groot vaartuig bij Temptation Island B.V. (TI) waarmee Erik mooie reizen wil gaan maken. Al bij de derde reis gaat het mis: de boot zinkt ter hoogte van de Bermudadriehoek en Erik kan maar ternauwernood worden gered door de Amerikaanse kustwacht. Bij thuiskomst maakt Erik een procedure aanhangig tegen TI. De behandelend rechter beveelt een inlichtingencomparitie waar de algemeen directeur van TI, Jasper, verschijnt. Jasper groet de behandelend rechter op amicale wijze en merkt op dat de voorliggende kwestie hem erg doet denken aan de reis die hij maakte als student met zijn studentenvereniging. De rechter merkt op dat die reis hem ook nog levendig voor de geest staat. Ter zitting krijgt Erik sterk het gevoel dat de rechter er al uit is. Zo merkt de rechter op dat er in de Bermudadriehoek nou eenmaal veel schepen zinken en dat Jasper een uiterst betrouwbare zakenman is die nooit het leven van zijn klanten in gevaar zou brengen.

Erik benadert u en vraagt of er een mogelijkheid is om de zaak door een andere rechter te laten behandelen. Wat vertelt u hem?

Vraag 2 (6 punten)

Een tegen de Nederlandse grens in Duitsland gevestigd steenkolenmaatschappij veroorzaakt regelmatig vuurregens, dat reeds tweemaal een Nederlands boerenbedrijf ten gevolge daarvan in vlammen is opgegaan. De aan deze zijde van de grens gevestigde Nederlandse veehouders besluiten dat zo snel mogelijk een rechterlijk bevel tot onmiddellijke stopzetting van de verwerkingsprocessen tegen het bedrijf moet worden verkregen totdat afdoende maatregelen door het bedrijf genomen zijn om herhaling van dergelijke catastrofes te voorkomen.

Bij welke rechter of rechters van welk land kunnen de veehouders hun eis tot een rechterlijk verbod aanhangig maken als ze er rekening mee moeten houden dat het bedrijf de internationale bevoegdheid zal betwisten?

Vraag 3 (5 punten)

Jesse Blauw is chiropractor en heeft een eigen chiropractiepraktijk. Hij helpt zijn cliënten van veel blessures af en adverteert dan ook met de slogan: chiropractie, dat is pas fysiotherapie! Wat hem echter al jaren stoort, is dat hij btw moet afdragen aan de belastingdienst, terwijl de fysiotherapeuten zijn vrijgesteld van btw op grond van artikel 11 Wet omzetbelasting. Jesse doet telkens braaf aangifte, maar na de zoveelste belastingaanslag is hij er klaar mee. Hij benadert u en geeft aan dat hij een civiele procedure aanhangig wil maken waarin hij vordert dat de rechter voor recht zal verklaren dat de chiropractiepraktijk van Jesse vrijgesteld is van btw-afdracht.

Stel dat Jesse een bodemprocedure aanhangig maakt bij de civiele rechter, welk oordeel dient de civiele rechter in een dergelijke situatie dan in beginsel geven?

Vraag 4 (6 punten)

Leo de Jong heeft € 28.000,- te vorderen van.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2013/2014

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2013/2014

Oefententamen uit 2013/2014 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (6 ptn)

Erik, Tim en Jasper, die momenteel de bacheloropleiding Rechten volgen aan de RuG, hebben een discussie over de betekenis van de beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Dombo Beheer B.V. tegen Nederland (EHRM 27 oktober 1993). Ze stellen elkaar de vraag of een of meer van de volgende drie stellingen juist is:

  1. De indertijd in Nederland geldende regel dat procespartijen niet in eigen zaak mogen getuigen, was volgens het EHRM in strijd met artikel 6 EVRM.

  2. De toepassing van de regel dat procespartijen niet in eigen zaak mogen getuigen was volgens het EHRM in strijd met artikel 6 EVRM omdat Dombo BV van de Nederlandse rechters niet de gelegenheid had gekregen om haar zaak op zodanige wijze te presenteren dat zij niet in een beduidend slechtere positie verkeerde ten opzichte van haar wederpartij (NMB).

  3. De thans geldende regel van Nederlands recht dat een verklaring die de procespartij als getuige aflegt onder bepaalde voorwaarden beperkte bewijskracht heeft, is volgens de Hoge Raad niet in strijd met artikel 6 EVRM zoals uitgelegd door het EHRM in de Dombo-zaak.

Geef van elk van deze drie stellingen aan of zij juist is of niet.

Vraag 2 (6 ptn)

De in Keulen (Duitsland) gevestigde natuursteenhandel Kohle GmbH heeft een conflict met de in Groningen (Nederland) gevestigde BV Kamperman die verband houdt met de levering in het voorjaar van 2013 van een partij tegels voor Kohles kantoorruimte. Kohle is niet tevreden met de tegels die door Kamperman, zoals afgesproken, in Keulen zijn afgeleverd. Dit omdat de tegels door het ontbreken van een coating niet slijtvast zijn en dus niet de eigenschappen vertonen die Kohle op grond van de overeenkomst had mogen verwachten. Kohle weigert de (volledige) koopsom te betalen, zolang Kamperman het gebrek niet verhelpt, dan wel vermindering van de koopprijs aanbiedt. Kamperman stelt zich op het standpunt dat Kohle precies gekregen heeft waar hij recht op had en dat de overeenkomst niet voorzag in de levering van tegels met een coating.

Kamperman wil dat Kohle de koopprijs betaalt door, zoals afgesproken, ervoor te zorgen dat de rekening die Kamperman aanhoudt bij zijn bank in Groningen gecrediteerd wordt met het verschuldigde bedrag. Kamperman vraagt zich af of hij een eventuele rechtsvordering bij de rechtbank Noord-Nederland aanhangig kan maken, dan wel of hij in Duitsland moet procederen. Kohle heeft bij voorbaat te kennen gegeven zich tegen een procedure in Nederland te zullen verzetten. Hij beroept zich erop dat hij woonplaats heeft in Duitsland en dus rechtens niet hoeft te accepteren dat hij als verweerder in een procedure in Nederland wordt betrokken.

Welke rechter is bevoegd om kennis.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2013/2014

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2013/2014

Oefententamen uit 2013/2014 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (5 punten)

Anders huurt van Hiddema een ruimte die hij gebruikt als opslagruimte voor zijn schilderijen. Af en toe neemt hij iemand mee die hij rondleidt en die een werk van hem koopt. Tegenover Hiddema doet Anders het voorkomen alsof sprake is van een voor het publiek toegankelijke ruimte van waaruit hij rechtstreeks en regelmatig schilderijen verkoopt. Achtergrond is de wet die de huurder van middenstandsbedrijfsruimte beschermt (art. 7:290 BW). Als Hiddema te kennen geeft het pand vrij van huur te willen verkopen, weiger Anders de huurovereenkomst vrijwillig te beëindigen met een beroep op deze huurbescherming. Hiddema laat Anders voor de kantonrechter dagvaarden en vordert een verklaring voor recht dat geen sprake is van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW. Tussen partijen is betwist of sprake is van een voor het publiek toegankelijke ruimte van waaruit rechtstreekse levering plaatsvindt. Onderweg naar zijn werk wandelt de kantonrechter op verschillende dagen en verschillende tijdstippen langs het gebouw en constateert met eigen ogen dat de ruimte niet voor het publiek toegankelijk is in de zin van de wet.

Kan de kantonrechter op grond van deze waarnemingen als vaststaand aannemen dat geen sprake is van een voor het publiek toegankelijke ruimte van waaruit rechtstreeks roerende zaken aan het publiek worden geleverd en de eis toewijzen? Zo nee, wat kan en had hij dan moeten doen? Noem drie mogelijkheden.

Vraag 2 (6 punten)

In een procedure rijst twijfel aan de echtheid van een akte waarin de inmiddels overleden mevrouw Gerritsen verklaart bepaalde schilderijen te hebben verkocht en geleverd aan haar toenmalige secretaris en vermogensbeheerder, Horstman. De rechtbank beveelt een deskundigenonderzoek. De deskundige concludeert dat de handtekening vermoedelijk wel echt is, maar dat niet uitgesloten kan worden dat de tekst van de koopovereenkomst er later boven is gezet. Omdat mevrouw aan het eind van haar leven niet helemaal meer scherp was en omdat Horstman geen goed antwoord kan geven op de vraag hoe hij aan het geld voor de koopsom zou zijn gekomen, gelooft de rechtbank hem niet, neemt op voorhand als vaststaand aan dat de tekst inderdaad later boven de handtekening is gezet en belast Horstman met het (tegen)bewijs dat de akte niet later ingevuld is althans dat de gestelde koopovereenkomst inderdaad gesloten is. Als Horstman merkt dat dezelfde rechter die het deskundigenbericht bevolen heeft ook optreedt als enquêterechter verliest hij alle vertrouwen in een eerlijke en onpartijdige behandeling van zijn zaak. Wat hij vreest wordt bewaarheid: het eindvonnis wordt gewezen door wéér dezelfde rechter die hem niet in zijn bewijslevering geslaagd acht. Als Horstman in hoger beroep grieft over het feit dat de rechter niet onpartijdig was omdat hij in het tussenvonnis al eerder over de zaak had geoordeeld, wordt.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2012/2013

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2012/2013

Oefententamen uit 2012/2013 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (6 ptn)

BelPraat BV brengt sinds een week een nieuwe smartphone op de markt. De verkopen van het nieuwe product verlopen boven verwachting, tot een concurrent, RapBel BV, ontdekt dat dit nieuwe model wel heel erg lijkt op het door RapBel ontworpen model dat zij al enige tijd op de markt brengt. RapBel is van mening dat BelPraat inbreuk maakt op het intellectuele eigendomsrecht van Rapbel. Zij wil dan ook dat Belpraat direct stopt met de verkoop van de desbetreffende smartphone. Belpraat weigert dit echter. Daarop begint RapBel een kortgedingprocedure en vordert dat BelPraat wordt veroordeeld tot het staken van de verkoop van de smartphone. In de kortgedingprocedure wordt RapPel in het gelijk gesteld. Na betekening van het vonnis aan BelPraat stopt zij inderdaad met de verkoop maar wil zich toch niet bij het kortgedingvonnis neerleggen. BelPraat begint daarom een bodemprocedure. De rechter in de bodemprocedure stelt BelPraat in het gelijk. Inmiddels zit BelPraat echter met een voorraad verouderde smartphones en moet zij deze tegen dumpprijzen van de hand doen. Wie moet deze schade dragen en op welke grond?

Vraag 2 (6 ptn)

Tussen Arie en Renske heeft een aanrijding plaatsgehad. Arie laat Renske dagvaarden en vordert in rechte een veroordeling van Renske tot vergoeding van de door hem, Arie, geleden materiële en immateriële schade van respectievelijk 100.000 euro en 10.000 euro. De rechtbank, sector civiel, wijst op 20 augustus 2012 een interlocutoir tussenvonnis. In dat vonnis staat in het dictum een beslissing dat Renske schuldig is aan de aanrijding en dat Renske derhalve de gevorderde materiële schade aan Arie moet vergoeden. Verder beslist de rechtbank dat Arie de door hem gestelde immateriële schade zal mogen bewijzen. Op 22 maart 2013 wijst de rechtbank eindvonnis, waarbij de vordering van Arie tot vergoeding van immateriële schade (smartengeld) wordt afgewezen. Zowel Renske als Arie willen hoger beroep instellen. Kan dat?

Vraag 3 (5 ptn)

Milieuvereniging 'Toekomstwater” doet een exploit van dagvaarding uitgaan waarin zij de Staat der Nederlanden als exploitant van de elektriciteitsmaatschappij 'De noordput' oproept om te verschijnen voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord- Nederland om een verbod tegen zich te horen uitspreken tot verdere lozing van warm afvalwater, zolang de vereiste vergunningen niet zijn afgegeven. De vordering wordt gebaseerd op artikel 162 Boek 6 Burgerlijk Wetboek. De Staat betwist dat de vereniging bevoegd zou zijn om een dergelijke rechtsvordering in te stellen (geen ‘ius agendi’).

Is de vereniging bevoegd om een dergelijke rechtsvordering in te stellen en aan de hand van welke criteria moet de voorzieningenrechter dat beoordelen?

Vraag 4 (6 ptn)

Tristan heeft van Satish een bedrag van 15.000 euro te vorderen wegens verleende transportdiensten. Als Satish weigert te betalen, wordt hij op vordering van Tristan.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2012/2013

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2012/2013

Oefententamen uit 2012/2013 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (6 punten)

Laura en Dennis procederen over de verkoop van een woning bij de rechtbank Amsterdam, sector civiel. Er vindt een comparitie na antwoord plaats. Beide partijen krijgen daar voldoende gelegenheid om hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Na die comparitie na antwoord wijst de rechtbank een tussenvonnis waarin Dennis een bewijsopdracht krijgt. Er worden vervolgens diverse getuigen gehoord, zowel door Dennis als door Laura. Na die getuigenverhoren hebben beide partijen nog een conclusie ingediend waarbij zij beiden ook nieuwe stukken in het geding hebben gebracht. Nadien verzoekt Laura de rechtbank om pleidooi te mogen houden.

Heeft Laura recht op pleidooi?

Vraag 2 (6 punten)

Door een, naar later blijkt, veel te hoge belastingaanslag, raakt Stepan in problemen en wordt failliet verklaard. De aanslagen worden later, na bezwaar en beroep, bijgesteld, maar het kwaad is dan al geschied. Mijnheer Stepan was in gemeenschap van goederen getrouwd met mevrouw Dolly. Het faillissement raakte door de werking van artikel 63 Fw ook de vermogensbelangen van mevrouw. Terwijl het faillissement nog voortduurt, spreekt mevrouw Dolly die inmiddels gescheiden is, de Staat aan en eist een veroordeling tot schadevergoeding stellende dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld. Aanvankelijk, bij conclusie van antwoord, bestrijdt de Staat dat sprake zou zijn van onrechtmatig handelen. Tijdens de comparitie voert de Staat daarenboven nog aan dat enkel de faillissementscurator deze rechtsvordering had mogen instellen (art. 25 lid 1 Fw). Mevrouw stelt dat de Staat dit verweer niet pas ter comparitie naar voren mag brengen en wil dat de rechter dit verweer buiten beschouwing laat.

Wat moet de rechter met betrekking tot dit door mevrouw opgeworpen punt beslissen?

Vraag 3 (6 punten)

Veltman, handelaar in vastgoed en wonende te Groningen, wil Klaassen laten dagvaarden teneinde de rechter een veroordeling van Klaassen tot het betalen van een bedrag groot 30.000 euro te horen uitspreken. Klaassen woont te Essen (Bondsrepubliek Duitsland) en is volgens Jansen verplicht tot betaling omdat het gaat om achterstallige huurtermijnen die Schneider op grond van een huurovereenkomst als huurder verschuldigd is aan Veltman als verhuurder en die een winkelpand voor kledingverkoop betreft in het centrum van Maastricht. Veltman laat Klaassen dagvaarden voor de rechtbank Noord-Nederland. Klaassen verschijnt, maar begint zijn verweer met de betwisting van de bevoegdheid van de rechtbank.

Wat moet de rechtbank omtrent zijn bevoegdheid beslissen?

Vraag 4 (5 punten)

Fruithandel Kiwi en fruitteler Aardbei hebben een geschil over de levering van blauwe bessen. Partijen besluiten het geschil te laten beslechten door een bindend adviseur. Na onderzoek te hebben gedaan, komt de bindend adviseur tot de uitspraak dat Aardbei aan Kiwi schade moet vergoeden. Aardbei heeft daar echter grote bezwaren tegen en is niet van plan het bindend advies na te komen. Volgens hem.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Burgerlijk Procesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Image

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Burgerlijk Procesrecht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 3, aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Recht & Bestuur in Nederland: leren, studeren en kennis delen- startpagina

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1714
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering