Oefententamens Burgerlijk Procesrecht I - RUG
- 4308 keer gelezen
Oefententamen uit 2015/2016 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.
In 1979 deed het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) uitspraak in de zaak Johanna Airey versus Ierland. De centrale vraag die het Hof moest beslissen was of Ierland voldaan had aan zijn uit artikel 6 EVRM voortvloeiende verdragsverplichting om te waarborgen dat mevrouw Airey bij de burgerlijke rechter terecht kon om haar recht op een judicial separation (vergelijkbaar met onze scheiding van tafel en bed) uit te oefenen. Ierland voerde aan dat mevrouw Airey het recht had om zelf de voor een judicial separation benodigde procedure bij de Ierse High Court te voeren. Het Hof oordeelde dat het enkele daartoe gerechtigd zijn onvoldoende was. Het verdrag eist van de verdragsluitende Staten méér, namelijk dat deze ervoor zorgen dat de onder hun rechtsmacht vallende onderdanen in staat zijn een dergelijk recht ook daadwerkelijk uit te oefenen. En dat laatste was voor mevrouw Airey een stap te ver, onder andere gelet op de geringe financiële middelen waarover ze kon beschikken, de opleiding die ze had genoten en de vergeefse pogingen die ze had gedaan om een solicitor te vinden die bereid was om voor haar het verzoek tot judicial separation in te dienen en door de justitiële molens heen te loodsen. Dat wijst sterk in de richting van een verplichting voor de verdragsluitende Staten om te zorgen voor een stelsel van door de overheid gefinancierde rechtshulp en zo vatte Ierland het ook op. Ierland voerde aan dat het in het leven roepen en in stand houden van een dergelijk stelsel voor gefinancierde rechtshulp in personen- en familierechtelijke zaken de financiële spankracht van de Ierse overheidsfinanciën verre te boven zou gaan. In hoeverre ging het EHRM hierin mee? Vloeide volgens het Hof inderdaad uit artikel 6 EVRM zonder meer een verplichting voort voor een verdragsluitende Staat om te voorzien in een stelsel van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand als het gaat om een burgerlijke zaak als waarvan hier sprake is?
Mark woont in Rolde. Hij huurt een winkelpand van Mul. Mul woont in Apeldoorn. Het betreft een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:290 BW. Het verhuurde pand ligt in Deventer. Na enkele jaren ontstaat een geschil rond de huurovereenkomst. In verband met dat geschil laat Mul Mark dagvaarden voor de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Mark verschijnt en neemt een conclusie van antwoord waarin hij inhoudelijk verweer voert. Op de comparitie na antwoord brengt Mark opeens naar voren dat Mul hem niet voor de juiste rechter heeft gedagvaard. Dat had de rechtbank Overijssel moeten zijn. Mul voert aan dat Mark daar niet pas bij de comparitie na antwoord mee aan kan komen zetten. Welke beslissing(en) zal de rechter nemen in verband met dit verweer?
De vennootschap naar Duits recht Schwartzenwalt GmbH heeft naar aanleiding van een partij geleverd zand € 30.000,- te vorderen van de Nederlandse vennootschap Bergmans B.V. In de kop van de namens Schwartzenwalt uitgebrachte dagvaarding is onder meer het volgende vermeld: “Heden, de zestiende december tweeduizendvijftien, ten verzoeke van de vennootschap naar Duits recht Schwartzenwalt GmbH, gevestigd te München en aldaar woonplaats kiezende bij Rechtsanwalt Dr. Mark Hönig, kantoor houdende aan de Kleimanstrasse 26 in München, voor wie drs. B.G. Knegt, kantoorhoudende te (9999 XX) Amsterdam, aan de Drachtengang 74 en aldaar werkzaam als kantoormanager, tot gemachtigde wordt gesteld, (…)” In het hierboven afgedrukte gedeelte van de dagvaarding bevinden zich twee fouten. Noem deze twee en beargumenteer waarom dit fouten zijn. N.B. 1: U dient er hierbij van uit te gaan dat de genoemde data, namen en adressen juist zijn. N.B. 2: Er wordt alleen gevraagd naar fouten in het afgedrukte gedeelte van de dagvaarding. Het gaat niet om ontbrekende gegevens.
Hidde en Charlotte zijn al tijden verwikkeld in een procedure bij de rechtbank. Hidde heeft Charlotte gedagvaard om haar schuur af te breken, althans wat betreft de tien centimeter die de schuur op zijn grond blijkt te staan. Charlotte is ervan overtuigd dat Hidde de procedure begonnen is om haar het leven zuur te maken. Last van die tien centimeter overbouw heeft Hidde namelijk niet. Last heeft Hidde echter wel van Charlottes kunstzinnige vrienden die met hun campers bij haar in de tuin verblijven. Charlotte vindt dat de zaak veel te lang duurt en is dan ook blij als de rechter na afloop van de comparitie aankondigt over zes weken uitspraak te doen. De procedure heeft Charlotte al veel tijd en geld gekost. Hidde heeft er tijdens de procedure alles aan gedaan om de zaak te vertragen. Een week later is ze ernstig ontstemd als ze hoort dat Hidde de eis die hij tegen haar had ingesteld heeft gewijzigd.
Hidde wijzigt zijn eis bij akte ter rolle. Charlotte is woest en tegelijkertijd bang dat de zaak nu opnieuw begint. Ze eist dat de rechter de eiswijziging buiten beschouwing laat en beroept zich op artikel 6 EVRM waarin eenieder het recht wordt gegeven op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Hidde reageert afwijzend en wijst Charlotte erop dat in de civiele procedure partijen bepalen wat er gebeurt en dat het een partij dus vrijstaat om voor het eindvonnis zijn eis te wijzigen. Geef aan of de rechter de eiswijziging van Hidde toe moet staan.
De Engelse verzekeringsmaatschappij Luck Ltd. procedeert voor de rechtbank Rotterdam tegen de Russische reder BSDA. Voorwerp van geschil is schade aan een schip dat in de Rotterdamse haven ligt. De bevoegdheid van de Rotterdamse rechtbank en de toepasselijkheid van Nederlands recht zijn niet in geschil. Omdat het een gecompliceerde internationale zaak betreft, gelast de rechtbank na de conclusie van antwoord geen comparitie van partijen, maar geeft zij de gelegenheid tot repliek en dupliek. Als BSDA haar conclusie van dupliek heeft ingediend, vraagt Luck de rechtbank gelegenheid voor pleidooi. Duidelijk is dat een pleidooi pas over negen maanden zou kunnen plaatsvinden. Om die reden weigert de rolrechter het verzoek van Luck: er wordt geen gelegenheid voor pleidooi gegeven. De rechtbank zal overgaan tot het wijzen van vonnis. Is de beslissing van de rechtbank (de rolrechter) juist?
Verzekeringsmaatschappij Arnold BV betwijfelt of de heer Duinhof, die op grond van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering een uitkering ontvangt van Arnold BV, de hele waarheid vertelt. Die twijfel is enkel gebaseerd op vage vermoedens en bepaalde persoonskenmerken van Duinhof. Arnold BV huurt een privédetective in om in het geheim onderzoek te doen. De detective observeert gedurende lange tijd en ononderbroken Duinhofs huis en diens verrichtingen en achtervolgt hem zelfs als hij op pad gaat. Op grond van de bevindingen van de detective (hij ziet hem vrolijk het dak opgaan en rondsjouwen met zware bouwmaterialen, hoewel hij vanwege een rugblessure afgekeurd is om zijn werk als bouwvakker te doen) zet Arnold BV de uitkering van de heer Duinhof stop en ontbindt de verzekeringsovereenkomst. De heer Duinhof is verontwaardigd en laat het er niet bij zitten. Zijn advocaat vertelt hem dat de handelswijze van Arnold BV in strijd is met de Gedragscode van het Verbond van Verzekeraars en dat dan sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs dat niet mag worden gebruikt in een civiele procedure. De advocaat van Arnold BV meent echter dat het bewijs helemaal niet onrechtmatig is verkregen omdat de betreffende bepaling uit de Gedragscode anders moet worden uitgelegd dan de advocaat van Duinhof voorstelt.
Bovendien meent de advocaat van Arnold BV dat, zelfs als het bewijs onrechtmatig zou zijn verkregen, dit niet zonder meer betekent dat het niet mag worden gebruikt in de procedure. Ga in op de stelling van de advocaat van Arnold BV dat, zelfs als het bewijs onrechtmatig zou zijn verkregen, dit in het algemeen gesproken niet zonder meer betekent dat het niet gebruikt mag worden in een civiele procedure. Geef verder aan of, zelfs al zou dat zo zijn, dit ook opgaat in een geval als hier aan de orde als inderdaad sprake is van in strijd met de Gedragscode van het Verbond van Verzekeraars verkregen bewijs.
De in België gevestigde vennootschap Houthuyzen heeft een conflict met de in Veendam (Nederland) gevestigde De Wit in verband met de levering van een partij tegels in het voorjaar van 2013. Houthuijzen wil van De Wit betaling van een bedrag van ruim € 14.000, zijnde de schade die Houthuijzen stelt te hebben geleden doordat De Wit hem niet het formaat tegels geleverd zou hebben dat was overeengekomen. De Wit voert als verweer dat Houthuijzen bij zijn telefonisch doorgegeven bestelling geen formaat heeft doorgegeven, zodat hij, De Wit, ervan uit mocht gaan dat Houthuijzen het in België gebruikelijke formaat bedoelde. Het in België gebruikelijke formaat heeft hij geleverd zodat hij voldaan heeft aan zijn contractuele verplichtingen. Houthuijzen BVBA laat De Wit BV dagvaarden voor de rechtbank Noord-Nederland, kamer voor kantonzaken. De kantonrechter wijst zijn vordering toe en veroordeelt De Wit tot betaling van het gevorderde bedrag met bijbehorende kosten. De veroordeling wordt routinematig, zonder dat Houthuyzen daar zelfs maar om gevraagd heeft, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De Wit is het absoluut niet eens met deze veroordeling, noch met de verklaring van uitvoerbaarheid bij voorraad (waarvan hij meent dat de rechter die helemaal niet had mogen uitspreken). De Wit weigert te betalen en wil in hoger beroep gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Kan Houthuijzen het vonnis alvast laten executeren door de deurwaarder opdracht te geven om ter uitvoering van het vonnis beslag te leggen op het tegoed op de bankrekening van De Wit die deze aanhoudt bij de DNS-bank te Veendam?
Stelling I: in dagvaardingszaken is het niet nodig de gronden van het cassatieberoep al in de dagvaarding uiteen te zetten, net zoals dat in de dagvaarding in hoger beroep niet hoeft.
Stelling II: de termijn waarbinnen cassatieberoep moet worden ingesteld tegen een in hoger beroep in kort geding gewezen arrest bedraagt drie maanden.
Geef van beide stellingen gemotiveerd aan of deze juist of onjuist zijn.
Op de bruiloft van zijn nicht Kristel raakt Arjen aan de praat met Henrike, die in Groningen rechten studeert. Arjen heeft ook ooit een blauwe maandag aan de rechtenfaculteit ingeschreven gestaan, maar is indertijd na een tijdje overgestapt naar Bedrijfskunde. Inmiddels is hij directeur van zijn eigen bedrijf, PtR Kruidenzaad B.V. Hij vertelt aan Henrike dat PtR Kruidenzaad B.V. gedagvaard is om in kort geding voor de voorzieningenrechter te verschijnen. De zitting is de volgende dag. “Het gaat eigenlijk nergens over,” zegt hij. “(1) Als de rechter ons niet direct gelooft, heb ik wel vijf getuigen die kunnen verklaren dat wij gelijk hebben. (2) Ik hoef er zelf ook niet bij te zijn, ik stuur mijn bedrijfsjurist. Ik wil voor die onzin niet ook nog eens een advocaat betalen.” Heeft Arjen ten aanzien van beide punten gelijk?
Timo Broer woont in Haren en houdt kantoor in de stad Groningen. Van daaruit oefent hij zijn beroep als advocaat uit. Hij wil scheiden van zijn vrouw Marthe Hansen, die inmiddels op een flatje in de stad Groningen woont. Met het oog op zijn privacy heeft Timo er weinig zin in het geding te laten afspelen bij de rechtbank Noord-Nederland. Daar heeft hij immers beroepshalve regelmatig te maken met de rechters die in die rechtbank werkzaam zijn. Bovendien is hij als docent jarenlang aan de universiteit werkzaam geweest zodat alle rechters ofwel een studiegenoot ofwel een oud-student van hem zijn. Mag Timo het verzoek tot echtscheiding indienen bij de rechtbank Overijssel zodat de procedure daar wordt gevoerd? Is deze rechtbank bevoegd?
Medewerkers van bloemkoolkwekerij Maanlicht schrikken flink als ze op een dag een enorm kabaal horen en één pui van de kas zien instorten. Een vrachtwagen is bij het keren van de wagen door het glas van de kas gereden. Het blijkt een vrachtwagen te zijn van vervoerder Rijtuig B.V., die bloemkolen bij de kwekerij op kwam halen om ze in opdracht van Maanlicht naar klanten te vervoeren. De chauffeur, die tevens mede-eigenaar is van het bedrijf, blijkt met alcohol op achter het stuur te hebben gezeten. Maanlicht wil de schade verhalen op Rijtuig B.V. maar Rijtuig B.V. wijst op een exoneratieclausule in de overeenkomst tussen Maanlicht en Rijtuig B.V. Die clausule moet volgens Maanlicht echter buiten toepassing blijven gezien de omstandigheden van het geval. Maanlicht en Rijtuig B.V. besluiten hun geschil aan arbitrage te onderwerpen. De arbiters komen na een zorgvuldige procedure in het arbitrale vonnis op goede gronden tot een veroordeling van Rijtuig B.V. Het scheidsgerecht veroordeelt Rijtuig B.V. tot het betalen van een schadevergoeding van €35.000 aan Maanlicht. Het scheidsgerecht bepaalt verder dat de vergoeding binnen twee maanden na het uitspreken van het arbitrale vonnis moet zijn voldaan. Indien Rijtuig B.V. niet binnen deze termijn betaalt, zal Rijtuig B.V. een dwangsom van €2000 moeten betalen per dag dat te laat wordt betaald aan Maanlicht. De twee maanden verstrijken zonder dat Rijtuig B.V. betaalt. Maanlicht stapt naar de voorzieningenrechter van de rechtbank om verlof te vragen om het arbitrale vonnis ten uitvoer te leggen. Hoe moet de beslissing van de voorzieningenrechter luiden? Ga er in uw antwoord van uit dat het vonnis niet op grond van artikel 1065 Rv kan worden vernietigd.
Penninkhof pretendeert een recht jegens Schaaphok te hebben tot betaling van €5.000 op grond van een lening. Schaaphok is niet bereid om dit bedrag vrijwillig te betalen. Om betaling zeker te stellen legt Penninkhof met verlof van de voorzieningenrechter beslag op de rekening van Schaaphok bij de SNS-Bank. Uit de door de SNS-Bank afgelegde verklaring blijkt dat het saldo van de rekening op het moment van beslaglegging €10.000 bedroeg.
Voordat de SNS-Bank enige betaling aan de deurwaarder heeft gedaan, legt Kruizinga, die uit hoofde van leveranties €20.000 van Schaaphok heeft te vorderen, eveneens beslag op dezelfde rekening waarop nog steeds dezelfde €10.000 staat waarop Penninkhof beslag had gelegd, plus een nadien, in opdracht van een klant van Schaaphok, daarop gestort bedrag van €3.000. De kantonrechter veroordeelt Schaaphok tot betaling van €5.000 respectievelijk €20.000 waardoor de executoriale fase intreedt.
Als het op de verdeling van de beslagen bedragen aankomt (€ 10.000 plus € 3.000), kunnen Penninkhof en Kruizinga het niet eens worden. Penninkhof beroept zich erop dat hij als eerste beslag heeft gelegd zodat zijn vordering met voorrang moet worden voldaan, dat de wet geen medebeslag toelaat en dat zijn beslag ook de later gestorte €3.000 omvat. Kruizinga verweert zich door te stellen, dat beslag geen voorrang schept, dat hij medebeslag op de €10.000 mocht leggen en dat alleen het door hem gelegde beslag de later gestorte €3.000 omvatte. Hoe zal de door Penninkhof ingeschakelde deurwaarder de door de beslagen getroffen bedragen moeten verdelen (de executiekosten buiten beschouwing gelaten)?
Nee, niet zonder meer. Het EVRM kent geen bepaling over gefinancierde rechtshulp. Inderdaad verplicht het verdrag de verdragsluitende Staten om te zorgen voor een recht op toegang tot de rechter als het gaat om de uitoefening van een burgerlijk recht, welke toegang ook feitelijk en praktisch te realiseren is. Wat betreft de manier waarop Staten aan die verplichting moeten voldoen, laat het verdrag de Staten echter een zekere ruimte (margin of appreciation). Gefinancierde rechtsbijstand is zeker een mogelijkheid, maar ook vereenvoudiging van de procedure, zodanig dat zelfs 'juribeten' deze zonder procedurele misstappen kunnen doorlopen, is een optie.
Vindplaats: EHRM Airey (1979) en Stein/Rueb (2015), paragraaf 2.2
Het gaat om een huurgeschil, een kantonzaak, dus de kantonrechter is de bevoegde rechter (art. 93 aanhef en onder c Rv). Er is sprake van een dagvaardingsprocedure zodat het antwoord op de vraag welke kantonrechter relatief bevoegd is, gevonden moet worden in de artikelen 99 e.v. Rv. Omdat sprake is van een huurgeschil met betrekking tot 7:290-bedrijfsruimte is op grond van artikel 103, tweede zin, Rv uitsluitend de rechtbank Overijssel en niet de rechtbank Noord-Nederland bevoegd. In zoverre heeft Mark gelijk. Maar hij komt daar pas mee aanzetten nadat de conclusie van antwoord al genomen is. Het verweer inzake de relatieve onbevoegdheid moet vóór alle weren ten gronde gevoerd worden (art. 110 lid 1 Rv). Hij wordt gered doordat het hier gaat om een huurgeschil in de zin van artikel 103, tweede zin Rv. Bij 7:290-bedrijfsruimtehuurgeschillen moet de kantonrechter ambtshalve controleren of hij relatief bevoegd is (art. 110 lid 1 slot Rv). De kantonrechter zal zich onbevoegd verklaren en de zaak verwijzen naar de rechtbank Overijssel waar de procedure in de stand waarin zij zich bevindt (comparitie) zal worden voortgezet (art. 110 lid 2 Rv).
Vindplaats: Stein/Rueb (2015), paragraaf 3.5.2, 3.6 en 3.7
In het exploot van dagvaarding moet door eiser woonplaats worden gekozen in Nederland (artikel 111 lid 2 aanhef en sub a Rv). Dat is niet gebeurd. Er is immers woonplaats in München gekozen. De tweede fout betreft de advocaatstelling. In niet-kantonzaken (waarvan hier sprake is) kan alleen bij een als advocaat beëdigde persoon worden geprocedeerd. Hier wordt een 'gemachtigde' gesteld, terwijl ook niet duidelijk is of Knegt wel advocaat is.
Vindplaats: Stein/Rueb nr. 5.3 en Procesdossier Houthuijzen/De Wit.
NB De wettelijke woonplaatskeuze bij Knegt (mocht de rechtbank menen dat sprake is van een kennelijke vergissing en 'gemachtigde' welwillend lezen als 'advocaat'), geldt niet nu uitdrukkelijk woonplaats gekozen is bij de Duitse advocaat in Duitsland (art. 80 lid 4 slotzin Rv).
Artikel 130 Rv staat de eiser toe tot aan het eindvonnis zijn eis of de gronden daarvan bij akte ter rolle te veranderen. In beginsel mag Hidde zijn eis dus nog wijzigen. Charlotte kan hier echter met succes bezwaar tegen maken volgens het eerste lid van artikel 130 Rv indien de verandering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Zo is onder meer vereist dat de verandering van de eis niet mag leiden tot onredelijke vertraging van het geding. Het gedrag van Hidde tijdens de procedure is erop gericht zoveel mogelijk vertraging te veroorzaken. De rechter kan in dit geval dus ingrijpen en verdere vertraging voorkomen op grond van artikel 130 Rv. De rechter hoeft de eiswijziging van Hidde niet toe te staan.
Vindplaats: Stein/Rueb (2015), paragraaf 2.5 en 6.9
Neen. De rechter stelt termijnen vast en bewaakt deze. Voorts is hij gehouden tegen onredelijke vertraging van de procedure te waken (artikel 20 Rv). Dat gaat echter niet zo ver dat hij partijen in dit geval het recht op pleidooi mag ontzeggen. Er bestaat in dit geval recht op pleidooi, omdat er geen comparitie heeft plaatsgevonden (artikel 134 lid 1 Rv).
Vindplaats: Stein/Rueb (2015), paragraaf 6.7
Onrechtmatige verkrijging of openbaarmaking van bewijs materiaal leidt in civiele zaken niet zonder meer tot niet-toelating of uitsluiting als bewijs. In zoverre heeft de advocaat van Arnold BV gelijk. Onrechtmatigheid is een materieelrechtelijk leerstuk en de gevolgen zullen dan ook vooral in het materiële privaatrecht gezocht moeten worden (zoals bijvoorbeeld schadevergoeding). De procesrechtelijke gevolgen, zoals bewijsuitsluiting, moeten naar processuele maatstaven zoals de goede procesorde beoordeeld worden. Daarbij is terughoudendheid op zijn plaats wegens het grote maatschappelijke belang dat aan de waarheidsvinding in rechte gehecht moet worden. Maar als inderdaad komt vast te staan dat de verzekeringsmaatschappij in strijd met de Gedragscode heeft gehandeld, zoals de advocaat van Duinhof stelt, dan moet het bewijs buiten beschouwing worden gelaten door de rechter.
Vindplaats: Stein/ Rueb, paragraaf 7.3.3
De grosse van een vonnis kan in heel Nederland ten uitvoer worden gelegd (artikel 430 Rv). Wanneer tegen een vonnis hoger beroep wordt ingesteld, schorst dit de tenuitvoerlegging evenwel van rechtswege (artikel 350 lid 1, eerste zinsdeel Rv). Dat geldt echter weer niet (artikel 350 lid 1 Rv) indien het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard is en dat is in casu het geval. Dat deze uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring niet ambtshalve, maar slechts op vordering had mogen worden uitgesproken (artikel 233 Rv) doet daar niet aan af. Houthuyzen kan het vonnis derhalve executeren, bijvoorbeeld door beslag op de bankrekening te leggen, ondanks een eventueel door De Wit ingesteld hoger beroep.
Vindplaats: Stein/Rueb (2015), paragraaf 9.3.3
Stelling I is onjuist. De cassatiedagvaarding dient ‘een omschrijving van de middelen, waarop het beroep steunt’, te bevatten (artikel 407 lid 2 Rv). In hoger beroep is het juist niet nodig dat de appeldagvaarding ook ‘de middelen waarop het beroep gegrond is’ bevat (artikel 343 Rv). Ook stelling II is onjuist. De standaardtermijn in dagvaardingszaken bedraagt inderdaad drie maanden. Het gaat hier echter om een in kort geding gewezen arrest. Dan gelden kortere termijnen. Artikel 402 lid 2 relateert de kortere termijn voor het instellen van cassatieberoep aan de termijn voor het instellen van hoger beroep. Als de laatstgenoemde termijn korter is dan drie maanden dan geldt voor het instellen van cassatieberoep het dubbele van de kortere termijn. Het instellen van hoger beroep tegen een in eerste aanleg gewezen kortgedingvonnis is inderdaad korter, namelijk vier weken (art. 339 lid 2 Rv). De termijn voor het instellen van cassatieberoep is derhalve acht weken en geen drie maanden.
Vindplaats: Stein/Rueb, paragraaf 10.4.2 en 10.4.3
Neen. (1) In kort geding is het bewijsrecht niet van toepassing (de aard van het kort geding verzet zich daartegen, er is geen wettelijke bepaling die het bewijsrecht buiten toepassing verklaart). Er zullen dus geen getuigen worden gehoord. (2) De gedaagde in kort geding heeft twee mogelijkheden: of hij verschijnt zelf (in persoon) of hij laat zich vertegenwoordigen door een advocaat (artikel 255 lid 1 Rv). Als Arjen geen advocaat wil inschakelen, zal hij, als bestuurder, in ieder geval zelf ter zitting moeten verschijnen. Dat kan dus niet door de bedrijfsjurist te sturen. NB De zaak speelt voor de voorzieningenrechter. Er is geen sprake van een kanton0kortgeding.
Vindplaats: Stein/ Rueb, paragraaf 12.7
Het verzoek tot echtscheiding mag ook bij een relatief onbevoegde rechter worden ingediend. Dat is de rechtbank Overijssel nu noch Timo, noch zijn vrouw woonplaats hebben in dat arrondissement (art. 262 onder a Rv). Normaliter controleert de rechtbank ambtshalve zijn relatieve bevoegdheid omdat sprake is van een verzoekschrift procedure. Maar hier is sprake van een scheidingsverzoek waarvoor een speciale regel geldt (art. 270 lid 2 Rv). Alleen als mevrouw Hansen de bevoegdheid betwist, zal de rechtbank Overijssel naar de rechtbank Noord-Nederland (de wel bevoegde rechter) verwijzen. Doet ze dat niet, dan zal de scheidingsprocedure bij de rechtbank Overijssel worden gevoerd.
Vindplaats: Stein/Rueb, paragraaf 13.3.4
Artikel 1063 Rv bevat de gronden waarop de voorzieningenrechter verlof kan weigeren. Uit het eerste lid van die bepaling blijkt dat de voorzieningenrechter verlof kan weigeren indien de rechter na summierlijk onderzoek is gebleken dat het aannemelijk is dat het vonnis zal worden vernietigd (art. 1065 Rv) of herroepen (art. 1068 Rv). Van zulke gronden geeft de casus geen blijk. Ook kan ingevolge artikel 1063, lid 1, Rv verlof worden geweigerd indien in strijd met artikel 1056 Rv een dwangsom is opgelegd. Is dit het geval, dan betreft de weigering alleen de tenuitvoerlegging van de dwangsom. Artikel 1056 Rv bepaalt dat het scheidsgerecht bevoegd is een dwangsom op te leggen in de gevallen waarin de gewone rechter een dwangsom op kan leggen. Artikel 611a Rv bepaalt dat een dwangsom niet kan worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom. Aangezien Rijtuig B.V. enkel wordt veroordeeld tot het betalen van een geldsom had het scheidsgerecht geen dwangsom op mogen leggen. De voorzieningenrechter zal op dit punt dus geen verlof voor de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis mogen verlenen. Verlof kan wel worden verleend voor het innen van de 35.000 euro.
Vindplaats: Stein/Rueb, paragraaf 14.1.17
Penninkhof en Kruizinga zijn beiden concurrente schuldeisers. Penninkhof ontleent aan het feit dat hij als eerste beslag heeft gelegd geen voorrangsrecht. Van een wettelijke reden van voorrang voor één van beide vorderingen blijkt niet. Dat betekent dat ze beide recht op de executieopbrengst hebben (art. 3:277 BW) en dat Kruizinga medebeslag mocht leggen (art. 478 Rv, 480 lid 2, 481 Rv). Beide beslagen omvatten in elk geval 10.000. De verdeelsleutel is naar evenredigheid van de omvang van ieders vordering. De totale omvang van de te vorderen bedragen is 5.000 + 20.000 = 25.000. Daarvan bedraagt het aandeel van Penninkhof 5.000/25.000 (1/5) en het aandeel van Kruizinga 20.000/25.000 (4/5). Van de te verdelen 10.000 gaat 1/5 (2.000) naar Penninkhof en 4/5 (8.000) naar Kruizinga. Daarnaast heeft het beslag van Kruizinga ook de na het eerste beslag gestorte 3.000 getroffen. Het door Penninkhof gelegde beslag omvat die later gestorte 3.000 niet, want bankbeslag is, anders dan bijvoorbeeld loonbeslag, enkel een momentopname. Aalders moet dus genoegen nemen met 2.000 en Kruiziga krijgt in totaal 8.000 + 3.000 (11.000) euro.
Vindplaats: Stein/Rueb 2015, paragraaf 16.3.2 en 17.5
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat 10 oefententamens bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2277 |
Add new contribution