Oefententamens Burgerlijk Procesrecht I - RUG
- 4245 keer gelezen
Oefententamen uit 2014/2015 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Erik, een gepensioneerd directeur van een financieringsmaatschappij, koopt een groot vaartuig bij Temptation Island B.V. (TI) waarmee Erik mooie reizen wil gaan maken. Al bij de derde reis gaat het mis: de boot zinkt ter hoogte van de Bermudadriehoek en Erik kan maar ternauwernood worden gered door de Amerikaanse kustwacht. Bij thuiskomst maakt Erik een procedure aanhangig tegen TI. De behandelend rechter beveelt een inlichtingencomparitie waar de algemeen directeur van TI, Jasper, verschijnt. Jasper groet de behandelend rechter op amicale wijze en merkt op dat de voorliggende kwestie hem erg doet denken aan de reis die hij maakte als student met zijn studentenvereniging. De rechter merkt op dat die reis hem ook nog levendig voor de geest staat. Ter zitting krijgt Erik sterk het gevoel dat de rechter er al uit is. Zo merkt de rechter op dat er in de Bermudadriehoek nou eenmaal veel schepen zinken en dat Jasper een uiterst betrouwbare zakenman is die nooit het leven van zijn klanten in gevaar zou brengen.
Erik benadert u en vraagt of er een mogelijkheid is om de zaak door een andere rechter te laten behandelen. Wat vertelt u hem?
Een tegen de Nederlandse grens in Duitsland gevestigd steenkolenmaatschappij veroorzaakt regelmatig vuurregens, dat reeds tweemaal een Nederlands boerenbedrijf ten gevolge daarvan in vlammen is opgegaan. De aan deze zijde van de grens gevestigde Nederlandse veehouders besluiten dat zo snel mogelijk een rechterlijk bevel tot onmiddellijke stopzetting van de verwerkingsprocessen tegen het bedrijf moet worden verkregen totdat afdoende maatregelen door het bedrijf genomen zijn om herhaling van dergelijke catastrofes te voorkomen.
Bij welke rechter of rechters van welk land kunnen de veehouders hun eis tot een rechterlijk verbod aanhangig maken als ze er rekening mee moeten houden dat het bedrijf de internationale bevoegdheid zal betwisten?
Jesse Blauw is chiropractor en heeft een eigen chiropractiepraktijk. Hij helpt zijn cliënten van veel blessures af en adverteert dan ook met de slogan: chiropractie, dat is pas fysiotherapie! Wat hem echter al jaren stoort, is dat hij btw moet afdragen aan de belastingdienst, terwijl de fysiotherapeuten zijn vrijgesteld van btw op grond van artikel 11 Wet omzetbelasting. Jesse doet telkens braaf aangifte, maar na de zoveelste belastingaanslag is hij er klaar mee. Hij benadert u en geeft aan dat hij een civiele procedure aanhangig wil maken waarin hij vordert dat de rechter voor recht zal verklaren dat de chiropractiepraktijk van Jesse vrijgesteld is van btw-afdracht.
Stel dat Jesse een bodemprocedure aanhangig maakt bij de civiele rechter, welk oordeel dient de civiele rechter in een dergelijke situatie dan in beginsel geven?
Leo de Jong heeft € 28.000,- te vorderen van Mira Grotenhuis en laat haar daarvoor dagvaarden. De kop van het door deurwaarder Van der Horst uitgebracht dagvaardingsexploit luidt als volgt:
Heden, de negentiende mei tweeduizendveertien te 20:15 uur, ten verzoeke van L.G.C. de Jong, die woonplaats kiest ten kantore van Van der Horst Deurwaarders B.V., kantoorhoudend te (1234 AB) Groningen, aan de Oude Kijk in ‘t Jatstraat 24, van wie de heer Lucas van der Horst tot gemachtigde wordt gesteld, heb ik gedagvaard (…)
Aan dit gedeelte van deze dagvaarding kleven drie gebreken. Noem er twee en beargumenteer onder verwijzing naar de relevante wetsartikelen waarom die punten fout zijn.
Angela Bergen, rijk geworden door het maken van videoblogs over het bakken van cakes, besluit het over een andere boeg te gooien. Ze gaat financiële producten aanbieden, omdat ze de wereld van het beleggen toegankelijk wil maken voor de kleine consument. Via haar vennootschap Bergen Met Geld B.V. (BMG) biedt zij consumenten de mogelijkheid om geld te lenen en met dat geld aandelen aan te schaffen. In een mooie brochure wordt uitgelegd dat dit uiterst rendabel zal zijn: de inleg kan wel verdriedubbeld worden! Tim ziet wel wat in deze constructie. Hij geniet een bijstandsuitkering en verwacht veel geld te verdienen en zich daarna fulltime te kunnen toeleggen op zijn droom: carbidschieten. Het verloopt echter anders dan de brochure doet vermoeden. De beurs klapt en de aandelen dalen sterk in waarde. Aan het einde van de looptijd blijft Tim met een restschuld zitten. Hij weigert te betalen en wordt door BMG in rechte betrokken. De rechtbank wijst de vordering van BMG toe. Tim laat een appeldagvaarding betekenen en zijn advocaat dagvaardt BMG om een half jaar later voor het gerechtshof te verschijnen. “Dan kunnen we eerst even goed studeren op dat financiële recht”, aldus de advocaat. BMG wendt zich tot u en vraagt of zij daadwerkelijk een half jaar moet wachten.
Is het rechtens geoorloofd om tegen een termijn van een half jaar te dagvaarden? Zo ja, biedt de wet mogelijkheden om deze termijn te vervroegen?
In opdracht van de bowlingvereniging Strike heeft het bedrijf Bowlingkegels B.V. de kegels op de bowlingbanen van de vereniging vervangen. Bowlingkegels B.V. heeft de opdracht uitgevoerd en daarbij gebruik gemaakt van de kegels van haar vaste leverancier, Lam. Reeds binnen een jaar zijn die kegels echter dusdanig versleten dat zij opnieuw moeten worden vervangen. Strike dagvaardt Bowlingkegels B.V., waarbij zij stelt dat Bowlingkegels B.V. toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting. Primair vordert Strike deugdelijke nakoming, subsidiair ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding. Bij conclusie van antwoord stelt Bowlingkegels B.V. dat zij naar behoren heeft gepresteerd, kegels van goede kwaliteit heeft geleverd en deze op deskundige wijze heeft aangebracht. De rechtbank gelast een comparitie op de voet van artikel 131 Rv. Ter gelegenheid van die comparitie voert Bowlingkegels B.V. nog twee andere argumenten aan.
Op grond van haar algemene voorwaarden (waarvan de toepasselijkheid niet in het geding is) is de vordering van Strike verjaard.
Mocht Strike in het gelijk worden gesteld, dan wil Bowlingkegels B.V. haar eigen leverancier, Lam, in het geding oproepen omdat Bowlingkegels B.V. dan een vordering op Lam te gelde wil maken. Het was immers het materiaal van Lam dat door Bowlingkegels B.V. is gebruikt.
Bespreek van deze twee punten of zij nog in het geding kunnen worden ingebracht. Vermeld de relevante wetsartikelen. Nota bene: het is bij de beantwoording van deze vraag niet van belang of de aangevoerde argumenten materieelrechtelijk juist (kunnen) zijn.
Lisa en Nynke zijn zusters van elkaar en al jaren in een juridische strijd verwikkeld over de nalatenschap van (wijlen) hun moeder. De rechtbank had, na een aantal tussenvonnissen en een procedure die bijna twee jaar in beslag nam, Lisa in het gelijk gesteld. Nynke is van dat vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof. Ruim drie jaar nadat de dagvaarding in eerste aanleg werd uitgebracht, vindt vandaag bij het hof het pleidooi plaats. Wanneer de advocaat van Lisa het woord krijgt, begint die met de opmerking: „Mevrouw de voorzitter, leden van het hof, ik overhandig u graag een bijgewerkte versie van het fiscale advies dat indertijd bij de dagvaarding in eerste aanleg was gevoegd.” Nynkes advocaat springt op en maakt uitvoerig bezwaar tegen het op dit late tijdstip overleggen van nieuwe stukken. De voorzitter van het hof maant hem te gaan zitten en eerst het stuk eens te bekijken. Met tegenzin bladert de advocaat door het fiscale advies, springt weer omhoog en zegt: „Dit is geen bijgewerkte versie, dit is een compleet nieuw advies. Hierover kan ik niets zeggen zonder eerst overleg met mijn cliënte te voeren en zelfstandig fiscaal advies in te winnen. U dient dit stuk buiten beschouwing te laten.”
Heeft de advocaat van Nynke gelijk?
Van januari tot juli 2012 is er in het Stripmuseum een tentoonstelling waarin kostbare striptekeningen van de beroemde tekenaar Bram Brussel worden tentoongesteld. De objecten zijn aan het Stripmuseum in bruikleen gegeven door musea die op het schiereiland De Krim zijn gelegen. In maart 2012 heeft het schiereiland De Krim zich eenzijdig afgescheiden van de Staat Oekraïne waar het deel van uitmaakte. Zowel de musea als de Staat Oekraïne maken aanspraak op teruggave, stellende eigenaar te zijn. Het Stripmuseum kan, ook na een juridisch onderzoek ingesteld te hebben, niet uitmaken wie van beide gelijk heeft. Het besluit haar afgifteverplichting op te schorten totdat duidelijk is aan wie het Stripmuseum de objecten kan afgeven zonder aansprakelijk gesteld te worden voor afgifte of schadevergoeding aan de andere partij. De musea laten daarop het Stripmuseum dagvaarden en vorderen een veroordeling van het Stripmuseum tot afgifte.
Stel dat, terwijl deze procedure loopt, zich twee belanghebbenden aandienen die willen tussenkomen: de Staat Oekraïne en de Staat der Nederlanden. Beide stellen tijdig een incidentele vordering tot tussenkomst in. De Staat Oekraïne stelt rechtmatige eigenaar te zijn van de striptekeningen. De Staat der Nederlanden stelt dat het nodig is om zelf als procespartij op te treden omdat sprake is van nationaal cultureel erfgoed dat bovendien staatseigendom is. De Staat der Nederlanden voelt zich verantwoordelijk voor de nakoming van zijn volkenrechtelijke verplichtingen jegens vreemde staten en wil, door in de aanhangige procedure als procespartij op te treden, voorkomen dat een internationale verplichting wordt geschonden.
Wat moet de rechtbank ten aanzien van deze beide incidentele vorderingen beslissen? Ga bij uw antwoord in op de figuur van de tussenkomst. Ga er bij de beantwoording vanuit dat Nederlands recht van toepassing is en dat staatsimmuniteit geen rol speelt.
Tijdens een bezoek in februari 2010 aan het Stadsmuseum botst Luuk, bij het omgaan van de hoek, tegen een medewerker van het museum op. Die draagt op dat moment een in een doos verpakte veertiende-eeuwse kan. Het kostbare, antieke stuk valt op de grond en breekt. Zowel Luuk als de medewerker schrikken behoorlijk. Hoewel Luuk vindt dat hij geen schuld draagt, biedt hij zijn verontschuldigingen aan en laat zijn gegevens achter. Hij is immers verzekerd voor het geval het museum hem zou willen aanspreken.
Luuk hoort echter een hele tijd niets en vertrekt op 15 oktober 2010 voor een stage van zes maanden bij een advocatenkantoor in Sydney. Vlak voordat hij naar Nederland terugkeert, krijgt hij op 1 april 2011 om 12.00 uur (Nederlandse tijd) een e-mail van een huisgenoot in Groningen: „Hee, er was hier zonet een deurwaarder met een vonnis van de rechtbank. Je moet € 150.000,- aan het museum betalen! Geintje zeker?”
Snel schrijft Luuk nog dezelfde dag een e-mail aan het museum waarin hij zegt dat hij niets begrijpt van dat vonnis; hij had immers niets meer gehoord? Bovendien, schrijft hij, is hij het niet eens met de veroordeling tot betaling. Op 29 april 2011 komt hij terug in Assen. Daar leest hij onmiddellijk het vonnis, dat bij verstek tegen hem op 25 maart 2011 is uitgesproken.
Staat Luuk een gewoon rechtsmiddel ter beschikking? Zo ja, welk en op welke dag dient dit uiterlijk te worden ingesteld? Zo neen, waarom niet?
Rio, Moniek, Ingrid en Gerard studeren rechten en bereiden zich voor op het tentamen BPR1. Zij discussiëren over de bijzondere procedureregels die gelden bij een procedure in kort geding. Geef aan welke van de hierna volgende stellingen juist, onjuist of gedeeltelijk juist of onjuist zijn.
In kort geding kan het voorkomen dat gedaagde op zeer korte termijn, bijvoorbeeld de volgende dag, wordt gedagvaard om te verschijnen;
In kort geding gaat het om zaken waarin sprake is van een spoedeisende noodzaak tot een onverwijlde voorziening bij voorraad. Als de voorzieningenrechter een dergelijke voorziening treft, is het vonnis van rechtswege bij voorraad uitvoerbaar;
Als gedaagde eenmaal is gedagvaard om op een bepaalde, door de voorzieningenrechter vastgestelde dag, in kort geding te verschijnen, kan eiser de zaak niet langer eenzijdig intrekken. In elk geval is hij verplicht het verschuldigde griffierecht te betalen.
Daan Bouterse is autocoureur bij de renstal Touren & Contouren. Na een huwelijk van vijfentwintig jaar is hij van zijn vrouw Luca gescheiden. Daan blijft in het huis in Amsterdam wonen en Luca verhuist naar Middelburg. Onderling spreken zij af dat Daan aan Luca maandelijks een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal voldoen van € 3.500,- en leggen zulks vast in een echtscheidingsconvenant. Luca heeft echter grote moeite om de echtscheiding te accepteren en meldt de directeur van Touren & Contouren dat Daan tijdens wedstrijden zoveel crasht, omdat hij voorafgaand aan elke wedstrijd een halve fles vodka nuttigt. Daan wordt op non-actief gesteld en na een buitengewoon belastend onderzoek van een half jaar blijkt dat Daan niets te verwijten valt. Hij mag weer racen, maar zijn goede naam is bezoedeld. Daan is woedend door deze actie van Luca en wil een verzoekschrift indienen om de alimentatieverplichting te matigen tot nihil wegens ernstig grievend gedrag van Luca (vgl. art. 1:399 jo. 1:401 BW).
Welke rechter is (absoluut en relatief) bevoegd om van het verzoek van Daan kennis te nemen?
Mevrouw Zomers voelt zich in haar eer en goede naam aangetast door de publicatie van een boek van journalist Piet Mondriaan. Daarin wordt naar haar mening een kwetsend beeld van haar neergezet van een louter op geld en goed belust persoon. Zij meent recht te hebben op schadevergoeding en laat, na verlof daartoe verkregen te hebben van de voorzieningenrechter, door de deurwaarder beslagen leggen op de bankrekeningen van Mondriaan, op zijn inboedel (die afgevoerd wordt, inclusief zijn computer zodat hij niet meer kan werken) en op zijn huis dat hij toevallig net in de verkoop heeft.
De voorzieningenrechter had aan zijn verlof de voorwaarde verbonden dat mevrouw Zomers binnen veertien dagen na de beslaglegging de eis in hoofdzaak zou instellen. Zij laat Mondriaan op de dag van de beslaglegging dagvaarden om in kort geding te verschijnen voor de voorzieningenrechter en vordert een voorschot van 50.000 euro op de te betalen schadevergoeding. Veertien dagen later wijst de voorzieningenrechter de vordering bij wijze van voorlopige voorziening toe.
Als de deurwaarder, in opdracht van mevrouw Zomers en na de voorgeschreven betekeningen te hebben verricht, het beslag wil laten volgen door een executoriale verkoop, voert Mondriaan op twee punten verweer. In de eerste plaats stelt Mondriaan dat er dan wel eerst weer opnieuw beslag gelegd zal moeten worden. Het eerder gelegde beslag is volgens hem vervallen omdat is nagelaten tijdig een eis in hoofdzaak in te stellen. De kort geding-procedure die mevrouw Zomers begonnen is, kan niet als hoofdzaak in de zin van de wet beschouwd worden, aldus Mondriaan. In de tweede plaats voert Mondriaan aan dat, zo de kort geding-procedure wel als hoofdzaak beschouwd zou mogen worden en het gelegde beslag dus niet vervallen is, daarmee nog niet gezegd is dat dit kort geding-vonnis als executoriale titel gebruiken mag worden. De appeltermijn is immers nog niet verstreken, zodat het nog niet in kracht van gewijsde gegaan en hij zal hoger beroep instellen. Een vonnis is volgens Mondriaan alleen executabel als het uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. En dat was dit vonnis niet.
Heeft Mondriaan op deze twee punten gelijk?
De schijn van partijdigheid moet door de rechter worden vermeden. In dit geval is minst genomen sprake van schijn van partijdigheid, wat een schending van art. 6 EVRM oplevert. Erik dient ex art. 36-37 Rv de behandelend rechter te wraken waarna de wrakingskamer zal oordelen over zijn verzoek (39 Rv).
Vindplaats: Stein/Rueb (2013) § 2.6
De EEX-Verordening is toepasselijk nu de gedaagde in Duitsland, een door de EEX-Verordening gebonden land, woon(vestiging)plaats heeft terwijl het om een niet uitgezonderde burgerlijke zaak (onrechtmatige daad) gaat. Hoofdregel is dat de veehouders het bedrijf voor de Duitse rechter kunnen dagvaarden omdat de vestigingsplaats van het bedrijf in Duitsland is. Nu het gaat om een gedaagde die in een EEX-Staat gevestigd is, kunnen de veehouders er ook voor kiezen om de zaak bij hun eigen, Nederlandse, rechter aanhangig te maken. Deze zal bevoegd zijn omdat het verbod gegrond wordt op onrechtmatige daad en volgens het HvJEU onder 'schadebrengende feit' ook de plaats moet worden verstaan waar de schade geleden wordt c.q. zal worden.
Vindplaats: Stein/Rueb (2013) § 3.2.2
Tegen de aanslag staat een met voldoende waarborgen omgeven bestuursrechtelijke rechtsgang open bij de belastingrechter. In die procedure kan Jesse aanvoeren dat artikel 11 Wet OB ten onrechte niet jegens hem is toegepast. De civiele rechter zal Jesse niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Vindplaats: Stein/Rueb (2014) § 3.4.2
“Heden, de negentiende mei tweeduizendveertien te 20:15 uur, ten verzoeke van L.G.C. de Jong, die woonplaats kiest ten kantore van Van der Horst Deurwaarders B.V., kantoorhoudend te (1234 AB) Groningen, aan de Oude Kijk in ‘t Jatstraat 24, van wie de heer Lucas van der Horst tot gemachtigde wordt gesteld, heb ik gedagvaard:” Er zijn drie gebreken: (1) L.G.C. de Jong: de voornamen van rekwirant dienen voluit te worden geschreven (artikel 45 lid 3 aanhef en sub b Rv); (2) Er dient een advocaat te worden gesteld, geen deurwaarder als gemachtigde (artikel 111 lid 2 aanhef en sub c Rv), omdat de sector civiel van de rechtbank bevoegd is (artikel 93 aanhef en sub a jo. 79 lid 2 Rv); (3) Er is betekend op een tijdstip waarop in principe geen exploit mag worden gedaan, immers tussen acht uur ’s avonds en zeven uur ’s ochtends. Van toestemming van de voorzieningenrechter blijkt niet (artikel 64 lid 1 Rv).
Vindplaats: Stein / Rueb (2013) § 5.3
De wet kent alleen minimumtermijnen voor dagvaarding, dus het is inderdaad rechtens geoorloofd om gedaagde op een termijn van een half jaar te dagvaarden. De wet biedt gedaagde de mogelijkheid om de dienende dag naar voren te halen. BMG kan ex art. 126 jo. 353 lid 1 Rv een zogenoemd anticipatie-exploot uitbrengen waarmee de termijn waarop zij is opgeroepen wordt verkort.
Vindplaats: Stein/Rueb (2014) § 5.6
Ad i. Een beroep op verjaring is een verweer ten principale. Het vereiste van concentratie van verweer brengt in beginsel mee dat alle weren ten principale in de conclusie van antwoord moeten worden opgenomen (artikel 128 lid 3 Rv). Zolang de goede procesorde evenwel niet in het geding is, staat het gedaagde vrij zijn verweer ten principale in een later stadium, bijvoorbeeld ter comparitie, aan te vullen. Ja, dit verweer mag nog gevoerd worden. Ad ii. Voor het oproepen van een derde in vrijwaring is rechterlijke toestemming vereist. Daartoe is nodig dat een incidentele eis tot oproeping in vrijwaring wordt ingesteld. Dat dient evenwel te worden gedaan voor alle weren (artikel 210 lid 1 Rv). Het laatste moment daarvoor was derhalve de conclusie van antwoord: neen, deze oproeping in vrijwaring kan niet meer worden gevorderd.
Vindplaats: Stein/Rueb(2013) § 6.5.2 / 8.5
Partijen dienen in de gelegenheid te worden gesteld zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht (beginsel van hoor en wederhoor, artikel 19 Rv). Wanneer een stuk dermate laat (in dit geval: ten pleidooie bij het hof) in het geding wordt gebracht, dat de wederpartij dientengevolge niet voldoende in staat is zich daarover uit te laten, mag zij (de wederpartij) zich daarop beroepen. De rechter biedt de wederpartij dan de gelegenheid zich alsnog over het stuk uit te laten, dan wel houdt hij bij zijn beslissing ten nadele van de wederpartij geen rekening met het stuk (artikel 85 lid 4 Rv). In casu kan het hof derhalve beslissen dat aan (de advocaat van) Nynke nog de gelegenheid wordt geboden zich over het stuk uit te laten, dan wel dat het met stuk geen rekening zal houden, indien het ten nadele van Nynke zal beslissen.
Vindplaats: Stein / Rueb (2013) § 2.3.1
Beide staten vorderen toestemming van de rechter om als procespartij te mogen tussenkomen en een eigen vordering in te stellen tegen (een van de) partijen. Bij tussenkomst wil de derde een eigen zelfstandig recht tegenover de procespartijen geldend maken teneinde daarmee zijn belang te dienen. Dat belang moet gelegen zijn in het willen voorkomen van benadeling of verlies van een hem toekomend recht door een uitspraak in de hoofdprocedure. De Staat Oekraïne is het belang gelegen in het feit dat een mogelijk eigendomsrecht en daaraan verbonden afgifterecht bedreigd wordt door de hoofdprocedure mocht de rechtbank de eis van de Krim-musea toe te wijzen. Bij de Staat der Nederlanden is niet duidelijk welk eigen vermogensrecht bedreigd wordt. De Staat wil een algemeen publiek belang dienen. Maar daarvoor is de rechtsfiguur van de tussenkomst niet bedoeld. De rechtbank moet dus de incidentele vordering van de Staat Oekraïne toewijzen en die van de Staat der Nederlanden afwijzen.
Vindplaats: Stein/Rueb (2013) § 8.6
Omdat het om een verstekvonnis gaat, staat het rechtsmiddel verzet (geen hoger beroep, artikel 335 lid 1 Rv) open op grond van artikel 143 lid 1 Rv. De termijn voor het instellen van verzet is neergelegd in lid 2 van artikel 143 Rv. De betekening van het vonnis heeft in casu geen werking: betekening moet in persoon geschieden; achterlating van het exploit bij een huisgenoot is niet voldoende. Pim heeft evenwel een daad van bekendheid met het vonnis verricht door een e-mail aan het museum te sturen. De termijn bedraagt vier weken, te rekenen vanaf de dag van die daad. Dat betekent dat 29 april 2011 de laatste dag is waarop de verzetsdagvaarding kan worden uitgebracht.
Vindplaats: Stein / Rueb (2013) § 10.2
Ad (1) Juist. In principe gelden wel de gebruikelijke dagvaardingstermijnen van artikel 114-116 Rv, maar als er echt haast bij is, dan kunnen deze verkort worden. De vaststelling van de dag van de zitting ('appointeren') kan gelden als termijnverkorting in de zin van artikel 117 Rv. Ad (2) De spoedeisendheid is inderdaad een vereist, maar het vonnis is niet van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad. De voorzieningenrechter moet het uitdrukkelijk bepalen. Wel kan hij dat, anders dan in gewone procedures waar een vordering nodig is (art. 233 Rv), ambtshalve doen (art. 258 Rv). Ad (3) Onjuist, dat kan eiser wel, namelijk tot aan de eerste uitroeping van de zaak ter zitting. Griffierecht is dan niet verschuldigd (Procesreglement kort gedingen).
Vindplaats: Stein/Rueb (2013) § 12.7
De absolute competentie volgt uit art. 42 RO. De rechtbank, niet-zijnde de kantonrechter, is absoluut bevoegd. De relatieve competentie is geregeld in art. 262, onder a Rv. De rechtbank te Amsterdam is bevoegd kennis te nemen van het verzoek van Daan.
Vindplaats: Stein/Rueb (2014) § 13.3.3-13.3.4
HR in Ajax/Reule. Mondriaan heeft geen gelijk. Beide argumenten zijn onjuist. De HR heeft in Ajax/ Reule beslist dat ook het instellen van eis in kort geding geldt als het instellen van een eis in hoofdzaak in de zin van artikel 700 lid 3 Rv, mits het resulteert in een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling. Het feit dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, maakt het nog niet ongeschikt voor executie. In Nederland zijn vonnissen direct executabel, maar als hoger beroep wordt ingesteld wordt de tenuitvoerlegging geschorst (art. 704, 233 en 350 Rv).
Vindplaats: Stein/Rueb § 9.3.3 en § 18.5
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat 10 oefententamens bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1921 |
Add new contribution