Oefententamens Burgerlijk Procesrecht I - RUG
- 4308 keer gelezen
Oefententamen uit 2012/2013 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.
BelPraat BV brengt sinds een week een nieuwe smartphone op de markt. De verkopen van het nieuwe product verlopen boven verwachting, tot een concurrent, RapBel BV, ontdekt dat dit nieuwe model wel heel erg lijkt op het door RapBel ontworpen model dat zij al enige tijd op de markt brengt. RapBel is van mening dat BelPraat inbreuk maakt op het intellectuele eigendomsrecht van Rapbel. Zij wil dan ook dat Belpraat direct stopt met de verkoop van de desbetreffende smartphone. Belpraat weigert dit echter. Daarop begint RapBel een kortgedingprocedure en vordert dat BelPraat wordt veroordeeld tot het staken van de verkoop van de smartphone. In de kortgedingprocedure wordt RapPel in het gelijk gesteld. Na betekening van het vonnis aan BelPraat stopt zij inderdaad met de verkoop maar wil zich toch niet bij het kortgedingvonnis neerleggen. BelPraat begint daarom een bodemprocedure. De rechter in de bodemprocedure stelt BelPraat in het gelijk. Inmiddels zit BelPraat echter met een voorraad verouderde smartphones en moet zij deze tegen dumpprijzen van de hand doen. Wie moet deze schade dragen en op welke grond?
Tussen Arie en Renske heeft een aanrijding plaatsgehad. Arie laat Renske dagvaarden en vordert in rechte een veroordeling van Renske tot vergoeding van de door hem, Arie, geleden materiële en immateriële schade van respectievelijk 100.000 euro en 10.000 euro. De rechtbank, sector civiel, wijst op 20 augustus 2012 een interlocutoir tussenvonnis. In dat vonnis staat in het dictum een beslissing dat Renske schuldig is aan de aanrijding en dat Renske derhalve de gevorderde materiële schade aan Arie moet vergoeden. Verder beslist de rechtbank dat Arie de door hem gestelde immateriële schade zal mogen bewijzen. Op 22 maart 2013 wijst de rechtbank eindvonnis, waarbij de vordering van Arie tot vergoeding van immateriële schade (smartengeld) wordt afgewezen. Zowel Renske als Arie willen hoger beroep instellen. Kan dat?
Milieuvereniging 'Toekomstwater” doet een exploit van dagvaarding uitgaan waarin zij de Staat der Nederlanden als exploitant van de elektriciteitsmaatschappij 'De noordput' oproept om te verschijnen voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord- Nederland om een verbod tegen zich te horen uitspreken tot verdere lozing van warm afvalwater, zolang de vereiste vergunningen niet zijn afgegeven. De vordering wordt gebaseerd op artikel 162 Boek 6 Burgerlijk Wetboek. De Staat betwist dat de vereniging bevoegd zou zijn om een dergelijke rechtsvordering in te stellen (geen ‘ius agendi’).
Is de vereniging bevoegd om een dergelijke rechtsvordering in te stellen en aan de hand van welke criteria moet de voorzieningenrechter dat beoordelen?
Tristan heeft van Satish een bedrag van 15.000 euro te vorderen wegens verleende transportdiensten. Als Satish weigert te betalen, wordt hij op vordering van Tristan veroordeeld door de kantonrechter. Tristan geeft een deurwaarder opdracht tot het leggen van executoriaal verhaalsbeslag onder De Winter. De Winter is op het moment van beslaglegging een bedrag van 30.000 euro verschuldigd aan Satish. Vervolgens cedeert Satish, nog voordat de beslaglegging hem op de voet van artikel 475i Rv is betekend, zijn vordering op De Winter tot een bedrag van 15.000 euro aan Olmens (die van niets weet en dat ook niet hoefde te weten). Na deze overdracht wordt onder De Winter opnieuw executoriaal verhaalsbeslag ten laste van Satish gelegd, ditmaal door Brentson, óók een schuldeiser van Satish en óók met een vordering van 15.000 euro.
Tristan en Brentson stellen zich op het standpunt dat de cessie in strijd met het door Tristan gelegde beslag is verricht, dat de blokkerende werking van het beslag meebrengt dat de cessie niet tegen hen kan worden ingeroepen, althans dat het beginsel van de paritas creditorum meebrengt dat ook Brentson een beroep op deze blokkerende werking kan doen. Beiden maken jegens
De Winter aanspraak op het oorspronkelijk door deze aan Satish verschuldigde bedrag van 30.000 euro dat door het beslag getroffen is.
Wie krijgt, gelet op de argumenten, wat?
In een gezin waarin de zoon rechten studeert en de moeder advocate is, ontstaat aan tafel een discussie over de vraag of het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wel een voldoende deugdelijke regeling kent voor bewijs door moderne informatie- en communicatiemiddelen. Zoonlief betoogt dat het wetboek, stammend uit hetzelfde jaar als de al even achterhaalde postzegel en Artis, op dit punt hopeloos verouderd is. Het wetboek kent, zo stelt hij, wel een uitvoerige regeling voor bewijs door middel van geschriften, aktes, getuigen, deskundigen en waarneming door de rechter, maar geen enkele regel voor het bewijs door middel van e-mails of andere elektronische bestanden, hoewel verreweg de meeste communicatie tegenwoordig elektronisch verloopt. Overeenkomsten van koop en verkoop worden dagelijks (bij de vleet) per email of internet gesloten, verzekeringspolissen worden elektronisch toegestuurd, onderhandelingen over bedrijfsovernames geschieden per directe beeld- en geluidverbinding etc.
Kent het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering specifieke regels voor bewijs door middel van e-mails of andere elektronische bestanden? En, als inderdaad een dergelijke specifieke regeling ontbreekt, betekent dat dan dat het niet mogelijk is om deze middelen in het geding te brengen om als bewijs te dienen?
Jeroen Bakzeil is woonachtig in het enige nog bewoonde huis in de Hertogin Hedwigepolder (gemeente Hulst, Zeeuws-Vlaanderen). Zijn bestaan wordt aan alle kanten bedreigd. Op een gegeven moment leest Jeroen in de kranten over onveilige toestanden bij de nabij gelegen kernreactor in het Belgische Doel. Die geruchten nemen zo'n vorm aan dat hij bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant tegen de exploitatiemaatschappij een voorziening wil vragen in de vorm van een rechterlijk gebod en/of verbod gebaseerd op een (dreigende) onrechtmatige daad.
Hij komt bij u met de vraag of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is, dan wel dat hij met zijn vordering bij de Belgische rechter moet zijn omdat de gedaagde vennootschap daar gevestigd is.
Naar aanleiding van een hooglopend en langdurig conflict, waardoor een onwerkbare situatie is ontstaan, wil werkgever Padopolous de arbeidsovereenkomst met werknemer Vink wegens gewichtige redenen door de kantonrechter laten ontbinden. Tijdens de gerechtelijke procedure blijkt dat Vink enkele collega’s als getuige wil laten oproepen om zodoende aan te tonen dat de schuld van de ontstane situatie op de werkvloer niet bij hem, maar bij de werkgever ligt. Het verzoek van Vink voldoet op zich aan de eisen die in artikel 166 lid 1 Rv worden gesteld.
Is de rechter, gelet op artikel 166 lid 1 Rv, gehouden in dit geval een getuigenverhoor te gelasten?
Ter Borg laat de organisatie die de belangen van zijn beroepsgroep als pluimveehouder behartigt dagvaarden om te doen horen eis dat de organisatie veroordeeld wordt tot het betalen van schadevergoeding wegens foutieve voorlichting, een onrechtmatige daad. Ter Borg had zijn bedrijf willen saneren en meende dat daarvoor een subsidieregeling bestond, maar zijn beroepsorganisatie had hem gezegd dat hij niet voor subsidie in aanmerking kwam. Achteraf bleek dat geheel onjuist. De beroepsorganisatie ziet het zwerk dreigen en wil haar aansprakelijkheidsverzekeraar in vrijwaring oproepen zodat, mocht zij veroordeeld worden tot betaling van schadevergoeding aan Ter Borg, meteen ook een vonnis houdende veroordeling van de verzekeraar tot betaling van de verzekerde som kan krijgen. Na een incidenteel vonnis waarbij de rechter de beroepsorganisatie toestaat haar aansprakelijkheidsverzekeraar in vrijwaring op te roepen, wordt verder geprocedeerd zowel in de hoofdzaak met ter Borg als eiser en de beroepsorganisatie als gedaagde, als ook in de vrijwaringszaak met de beroepsorganisatie als eiser in vrijwaring en de aansprakelijkheidsverzekeraar als gedaagde (de waarborg). De beroepsorganisatie heeft zich ten onrechte zorgen gemaakt: de vordering van Ter Borg wordt afgewezen en, als uitvloeisel daarvan, ook de vordering van de beroepsorganisatie in de vrijwaringszaak tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar.
De rechter zal Ter Borg, als de in het ongelijk gestelde partij, ook in de gemaakte kosten van het geding veroordelen. Welke zijn dat precies?
Dukelsen, woonachtig in Groningen, koopt bij Vredens BV, gevestigd te Rotterdam, een machine voor de verwerking van afval (koopprijs € 75.000). Hij haalt die machine daar zelf op. Enige tijd nadien ontstaat serieus debat tussen partijen over de kwaliteit van de geleverde machine. Dukelsen laat Vredens terzake dagvaarden voor de rechtbank Noord-Nederland, sector civiel, en vordert ontbinding van de koopovereenkomst. In haar conclusie van antwoord voert Vredensen een bevoegheidsverweer en een inhoudelijk verweer. In die conclusie van antwoord noemt zij echter geen bewijsmiddelen ter staving van haar inhoudelijk verweer.
Over welke twee (in bovenstaande gegevens genoemde) procesrechtelijke aspecten kunnen de rechters in bovenstaande zaak beslissen? Wat zullen zij daarover beslissen?
Tussen Groothandel Sinema Fabrikant Riethuis is een geschil gerezen over de kwaliteit van de geleverde producten door Riethuis. Sinema heeft daardoor forse schade geleden. Na een mislukt overleg tussen partijen besluit Sinema het geschil voor te leggen aan arbiters. Riethuis verschijnt in die procedure en nadat de stukken zijn uitgewisseld, vindt er een comparitie plaats. Tijdens die comparitie komt Riethuis, die de bui ziet hangen, met het verweer dat er in het geheel geen arbitrage tussen partijen is overeengekomen en dat het scheidsgerecht derhalve onbevoegd is over het geschil te oordelen.
Wat is het gevolg van dit verweer?
Julien, Mahmood en Ohrest, drie studenten die de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid volgen, discussiëren over het beginsel van de verplichte procesvertegenwoordiging in civiele zaken. Om hun kennis te testen voor het komende examen, stellen ze elkaar de vraag of in de volgende drie gevallen verplicht een advocaat in de arm moet worden genomen:
het indienen van een verzoekschrift met daarin het verzoek om X wegens een geestelijke stoornis onder curatele te stellen
het houden door een van de procespartijen van een pleidooi in een zaak die in eerste aanleg bij de rechtbank, sector civiel speelt
het voeren van verweer na gedagvaard te zijn om in kort geding voor de voorzieningenrechter te verschijnen
Geef van elk van deze drie gevallen aan of procesvertegenwoordiging verplicht is of niet.
RapBel is op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk.
Vindplaats: Stein/ Rueb (2011), p. 287 § 12.10; HR 1984 Ciba Geigy/Voorbraak r.ov. 3.4
Renske kan geen hoger beroep meer instellen tegen de beslissing waarin hij is veroordeeld tot betaling van de materiële schadevergoeding van Arie. De appeltermijn is drie maanden (art. 339 Rv). De termijn is begonnen te lopen op 20 augustus 2012 omdat het hier om een einddeelvonnis gaat: de rechtbank heeft met zijn beslissing een deel van het gevorderde toegewezen, deze beslissing in het dictum gezet en daarmee op dit punt een einde aan de instantie gemaakt. Arie kan nog wel hoger beroep instellen tegen het vonnis van 22 maart 2013 waarin de rechtbank zijn vordering inzake de immateriële schadevergoeding heeft afgewezen. Als Arie hoger beroep instelt, kan Renske ook niet door incidenteel appel de beslissing opnieuw aan de appelrechter voorleggen vanwege het feit dat deze beslissing kracht van gewijsde en daarmee ook gezag van gewijsde heeft gekregen.
Vindplaats: Stein/Rueb (2011) § 10.3.5 en § 10.3.7.2
Artikel 3:305a BW geeft het antwoord. De vereniging moet volledig rechtsbevoegd zijn (statuten in notariële akte), in de statuten moet vermeld staan dat doel van de vereniging is om de belangen van het milieu in Nederland te behartigen, van die behartiging moet gebleken zijn uit feitelijke activiteiten en zij moet stellen en aannemelijk maken door overleg met de Staat geprobeerd te hebben tot overeenstemming over de lozing te komen. Voldaan is aan het vereiste dat geen sprake is van een vordering tot betaling van schadevergoeding.
Vindplaats: Stein/Rueb (2011) § 4.1.6
Met het beslag zoekt Tristan verhaal op het vermogen van zijn schuldenaar Satish (art. 3:276 BW). Het beslag rust op het vorderingsrecht van Satish op De Winter ten bedrage van 30.000. De beslagvorm is die van het executoriale derdenbeslag (art. 475 e.v. Rv). Een beslag is volgens Ontvanger/ De Jong geen beletsel voor vervreemding. Door de cessie gaat het vorderingsrecht uit het vermogen van Satish over in het vermogen van Olmens. Gegeven is dat slechts de helft van het vorderingsrecht (15.000) gecedeerd wordt. De andere helft blijft achter in het vermogen van Satish. Beide helften blijven onderworpen aan de executierechten die voor Tristan uit zijn beslag voortvloeien. Eerst de helft die achterblijft in het vermogen van Satish. Het beslag van Tristan is geen beletsel voor andere schuldeisers van Satish om daarop ook verhaalsbeslag te leggen. Dat is wat Brentson doet. De deurwaarder van het oudste beslag is met de inning belast (art. 478 Rv). Die inning geschiedt voor de gezamenlijke beslagleggers en de verdeling verloopt zoals in artikel 3:277 BW bepaald. Beslissend is de omvang van ieders vordering (15.000) in verhouding tot het totaal (30.000), dus 15/30 (= 1/2). Zowel Tristan als Brentson krijgen 7.500. Voor Brentson blijft het hierbij want zijn beslag dateert van na de cessie zodat Brentson de rechten van Olmens moet respecteren. Dan komen we bij de tweede helft van de vordering die na de cessie aan Brentson toebehoort. Tristan kan voor het onbetaald gebleven deel van zijn vordering (7.500) een beroep doen op de blokkerende werking van het door hem gelegde beslag. Dat houdt in dat Olmens de cessie niet kan inroepen tegen Tristan als deze zijn beslag vervolgt (art. 475h Rv). Dat Brentson te goeder trouw ten aanzien van het beslag was, helpt hem niet omdat verkrijgers te goeder trouw bij vorderingsrechten niet beschermd worden. Alleen bij een beslag op roerende zaken, niet-registergoederen zou dat anders geweest zijn (art. 453a lid 2 Rv). Tristan kan het nog niet voldane deel van zijn vordering (7.500) dus verhalen op het gecedeerde deel van de vordering zonder dat Olmens kan protesteren tegen de inning ervan. In totaal krijgt Tristan 15.000, Brentson 7.500 en Olmens 7.500. NB Gegeven is dat het beslag al onder De Winter gelegd is (bij exploit). Dat daar nog geen kennis van is gegeven aan Satish, doet niet af aan de werking ervan. De betekening van artikel 475i Rv moet niet verward worden met die van artikel 430 lid 3 Rv.
Vindplaats: Stein/Rueb (2011) § 16.3.3 en § 17.5.6. Ontvanger/ De Jong
Het klopt dat het wetboek geen deugdelijke regeling kent voor elektronische bewijsmiddelen (al bepaalt artikel 156a Rv dat onderhandse akte ook op andere manier dan bij geschrift kunnen worden opgemaakt, bijvoorbeeld als elektronisch document). Maar afgezien van dit artikel heeft de dochter gelijk en moet voor digitale bestanden, niet zijnde onderhandse aktes, worden teruggevallen op de algemene regel van artikel 152 Rv. Dat artikel bepaalt dat bewijs geleverd kan worden door alle middelen, tenzij de wet anders bepaalt. Voor elektronische bewijsmiddelen bepaalt de wet niet anders. Het is dus niet zo dat het ontbreken van regels voor bewijslevering in civiele zaken in de vorm van elektronische informatiedragers belemmert.
Vindplaats: Stein/Rueb (2011) § 7.3.1 en 7.4.2
Het gaat om een niet in artikel 1 uitgezonderde burgerlijke of handelszaak, terwijl gedaagde woonplaats heeft in België, een aan de EEX-verordening gebonden lidstaat. Dergelijke gedaagden genieten de bescherming van de EEX-verordening en kunnen alleen voor de rechter van een andere lidstaat dan die van hun woonplaats gedagvaard worden krachtens de in afdeling 2 t/m 7 van het hoofdstuk over bevoegdheid gegeven regels (art. 3 EEX-Vo). Artikel 5 onder 3 van de verordening bevat voor rechtsvorderingen gegrond op verbintenissen uit onrechtmatige daad een dergelijke regel: het gerecht van de plaats waar 'het schadebrengende feit' zich heeft voorgedaan of (zoals sinds 2002 uitdrukkelijk is bepaald) zich kan voordoen is ook bevoegd. Op grond van het arrest van het HvJEG in de Kalimijnen-zaak (1976) mag het begrip 'schadebrengend feit' ook uitgelegd worden als de plaats waar de schade intreedt. Aangezien eventuele kernschade door fall out ook in Nederland gevoeld zal worden, is naast de Belgische ook de Nederlandse rechter bevoegd. Hiermee is ook gegeven dat de voorzieningenrechter in kort geding bevoegd is. Een beroep op artikel 31 EEX-Vo (dat de bevoegdheidsvraag aan het nationale recht overlaat) is daarmee overbodig.
Vindplaats: Stein/Rueb (2013) § 3.2.2; HC
Op grond van art. 166 lid 1 Rv zou men dat wellicht denken, maar het gaat hier om een verzoekschriftprocedure. Volgens art. 284 lid 1 Rv zijn in dit geval de regels van het bewijsrecht van afdeling 9, tweede titel, niet van toepassing omdat de aard van deze verzoekschriftprocedure zich ertegen verzet. Het doel van de ontbindingsprocedure is immers een eenvoudige procedure waarin men tot een spoedige beslissing komt.
Vindplaats: Stein/Rueb (2011) § 7.1.2, § 13.3.7 en § 13.4 HC
De kosten waarin de rechter Ter Borg zal veroordelen zijn de proceskosten die de beroepsorganisatie heeft gemaakt in de hoofdzaak en de proceskosten van de aansprakelijkheidsverzekeraar waarin de beroepsorganisatie als in het ongelijk gestelde partij in de vrijwaring zaak is veroordeeld. De proceskosten die de beroepsorganisatie zelf heeft moeten maken in de vrijwaringszaak hoeft Ter Borg, anders dan voorheen, niet langer te betalen. De Hoge Raad besliste in het arrest Zegveld/ ZLTO dat hoofdzaak en vrijwaringszaak twee zelfstandige procedures zijn waarbij het niet vanzelfsprekend is dat de gedaagde een vrijwaringszaak begint. Automatisch doorschuiven van de kosten (óók die van de gedaagde in hoofdzaak/eiser in vrijwaring) zou betekenen dat de eiser in de hoofdzaak geconfronteerd zou worden met een kostenpost waar hij niet op hoefde te rekenen, waarop hij geen invloed kon uitoefenen en die van aanzienlijke omvang kon zijn. Dat zou niet billijk zijn.
Vindplaats: HR 2012 Zegveld/ZLTO
N.a.v. het bevoegdheidsverweer zal de rechtbank Noord-Nederland de zaak verwijzen naar de rechtbank Rotterdam (art. 73 jo. 110 lid 2 jo. 221 Rv jo. art. 99 Rv). Met betrekking tot het niet vermelden van de bewijsmiddelen kan de rechtbank Rotterdam Viers vragen die gegevens alsnog te overleggen, bijvoorbeeld op een comparitie (art. 128 lid 5 Rv).
Vindplaats: Stein/Rueb (2011), § 3.7 sub a en § 6.5 sub c
In dit stadium heeft het geen gevolgen voor de bevoegdheid van arbiters. Dit verweer had voor alle weren moeten worden gevoerd, het is nu te laat. Art. 1052 lid 2 Rv.
Vindplaats: Stein/Rueb (2011) § 14.1.13 (p. 326); HC.
Ad (1) Een verzoek tot onder curatele stelling moet bij de kantonrechter worden ingediend (art. 1:378 BW). Daarvoor is geen advocaat nodig (art. 278 lid 3 Rv). Ad (2) Een partij mag zijn eigen zaak bepleiten (art. 134 lid 3 Rv). Ad (3) Een gedaagde mag in kort geding zijn eigen verweer voeren (255 lid 1 Rv).
Vindplaats: Stein/Rueb (2011) § 2.9.2, § 13.6Antwoord vraag 5: Procesverloop; inschrijving ter rolle
Een verzuim om in te schrijven kan hersteld worden als binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een geldig herstelexploit is uitgebracht (art. 125 lid 5 Rv). Het herstelexploit wordt hier op 7 oktober uitgebracht, dat is na het verstrijken van de twee weektermijn (25 september was de laatste dag). Het herstelexploit repareert het inschrijvingsverzuim met behoud van de oorspronkelijk tijdig – op 10 juni - uitgebrachte appeldagvaarding dus niet. Daarmee is de aanhangigheid van het geding in hoger beroep (art. 125 lid 1 Rv) komen te vervallen (lid 3) terwijl de appeltermijn van drie maanden (art. 339 Rv) ondertussen is verstreken (21 juni was de laatste dag). Alison dreigt in zijn hoger beroep niet ontvankelijk te worden verklaard. Dat onheil zou alleen nog afgewend kunnen worden als het verweer van Satishen niet rept over het inschrijvingsverzuim, maar een ander punt inhoudt (bevoegdheid, inhoudelijk verweer e.d.). Dan kan gezegd worden dat Bernard instemt met de gang van zaken en de rechtsstrijd in hoger beroep wenst aan te gaan.
Vindplaats: Stein/Rueb (2011) § 6.1
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat 10 oefententamens bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2098 |
Add new contribution