Bestuursrecht 2 - RUG - B2 - Oefenmateriaal
- 3231 keer gelezen
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Park Neeltje Jans B.V. (hierna: Delta Park), gevestigd te Vrouwenpolder, gemeente Veere, appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 december 2013 in zaak nr. 13/2916 in het geding tussen:
Delta Park en de minister van Infrastructuur en Milieu.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de minister aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Windpark OSK B.V. (hierna: vergunninghoudster) een vergunning als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder c, van de Waterwet in samenhang met de artikelen 6.12 en 6.14 van het Waterbesluit verleend voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de buitenbeschermingszone van de Oosterscheldekering.
De vergunning is verleend tot en met 31 december 2032.
Bij uitspraak van 5 december 2013 heeft de rechtbank het door Delta Park daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Delta Park hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2014, waar Delta Park, vertegenwoordigd door haar directeur, bijgestaan door mr. S.M.L.W. van Boven, advocaat te Middelburg, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. de Bruijne, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, als partij gehoord.
Overwegingen
3.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet is de toepassing van deze wet gericht op:
Ingevolge het tweede lid is de toepassing van deze wet mede gericht op andere doelstellingen dan genoemd in het eerste lid, voor zover dat elders in deze wet is bepaald.
Ingevolge artikel 6.5, aanhef en onder c, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor rijkswateren en, met het oog op internationale verplichtingen of bovenregionale belangen, voor regionale wateren worden bepaald dat het verboden is zonder vergunning van Onze Minister, onderscheidenlijk het bestuur van het waterschap gebruik te maken van een waterstaatswerk of een daartoe behorende beschermingszone door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten, werken te maken of te behouden, dan wel vaste substanties of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen of deze te laten staan of liggen.
Ingevolge artikel 6.21 wordt een vergunning geweigerd voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1.
Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van het Waterbesluit is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning als bedoeld in artikel 6.5 van de wet gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of een bijbehorend kunstwerk in beheer bij het Rijk, niet zijnde de Noordzee, door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:
Ingevolge artikel 6.14, eerste lid, is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning als bedoeld in artikel 6.5 van de wet gebruik te maken van waterkeringen in beheer bij het Rijk of van een daartoe behorende beschermingszone door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken te maken of te behouden, dan wel vaste substanties of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.
3.2. Ingevolge artikel 6.21 van de Waterwet wordt een vergunning geweigerd voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1. In artikel 2.1, eerste lid, worden planologische belangen niet genoemd. Volgens het tweede lid is de toepassing van de wet mede gericht op andere doelstellingen dan genoemd in het eerste lid, voor zover dat elders in deze wet is bepaald. De Waterwet noch het Waterbesluit bieden aanknopingspunten voor het oordeel dat planologische belangen bij de beoordeling van de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder c, van de Waterwet moeten worden betrokken. Volgens de memorie van toelichting bij de Waterwet (Kamerstukken II 2006/2007, 30 818, nr. 3, blz. 121) kunnen planologische belangen op grond van artikel 6.11, eerste lid, van de Waterwet een rol spelen ten aanzien van handelingen als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder c, die plaatsvinden in de Nederlandse exclusieve economische zone, nu de Wet ruimtelijke ordening in die zone niet van toepassing is. Het windpark, waarvoor bij het besluit van 26 maart 2013 vergunning is verleend, is echter voorzien in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering Oosterscheldekering.
Artikel 6.11, eerste lid, van de Waterwet is daarom niet van toepassing. In de bescherming van planologische belangen is dan ook krachtens een andere wet, namelijk de Wet op de ruimtelijke ordening, voorzien.
3.3. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet is een watersysteem een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken. De bezoekers van het themapark kunnen vanaf het themapark met een rondvaartboot een tocht op de Oosterschelde maken. Dit is een vorm van recreatie binnen het watersysteem en raakt de vervulling van een maatschappelijke functie door een watersysteem. Derhalve is de veiligheid van de boot en de mensen daarop een belang op grond waarvan de vergunning met toepassing van artikel 6.21 van de Waterwet zou kunnen worden geweigerd. Het themapark zelf van Delta Park echter, dat op het land ligt, is geen onderdeel van het watersysteem van de Oosterschelde. De veiligheid binnen het themapark raakt dan ook niet de
vervulling van een maatschappelijke functie door het watersysteem waarop de toepassing van de Waterwet volgens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet is gericht, zodat dit geen belang is op grond waarvan de vergunning met toepassing van artikel 6.21 van de Waterwet kan worden geweigerd.
3.4. De rechtbank heeft, gelet op gestelde onder 3.2 en 3.3, terecht overwogen dat de door Delta Park genoemde planologische belangen en de veiligheid van het personeel en de bezoekers op het park geen belangen zijn die op grond waarvan de aangevraagde vergunning met toepassing van artikel 6.21 van de Waterwet zou kunnen worden geweigerd.
Het betoog faalt. 4. Delta Park betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat bij het besluit van 26 maart 2013 het belang van de primaire waterkering onvoldoende is meegewogen. In dit verband betoogt zij dat de primaire waterkering voor de aanleg van de windmolens eerst moet worden bewerkt en dat niet gebleken is dat tijdens of na de bewerking aan de veiligheidsnorm uit artikel 2.2 van de Waterwet kan worden voldaan. Ook staan de locaties van de windturbines volgens Delta Park onvoldoende vast.
4.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken van 15 mei 2002 van de minister van Verkeer en Waterstaat (Stc. 2 juli 2002, nr. 123; hierna: de Beleidsregel) wordt plaatsing van windturbines niet toegestaan in de kernzone van de primaire waterkering. Onder kernzone wordt verstaan het eigenlijke dijk-, duin- of damlichaam, zijnde de primaire waterkering als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet.
Ingevolge het tweede lid wordt plaatsing van de windturbines buiten de kernzone van de primaire waterkering slechts toegestaan mits dit geen negatieve gevolgen heeft voor de waterkerende functie van de primaire waterkering conform de veiligheidsnorm van artikel 2.2 van de Waterwet.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet wordt onder primaire waterkering verstaan waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming doordat deze behoort tot een dijkring ofwel vóór een dijkring is gelegen.
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, is in de bij deze wet behorende bijlage II voor elke dijkring de veiligheidsnorm aangegeven als gemiddelde overschrijdingskans per jaar van de hoogste hoogwaterstand waarop de tot directe kering van het buitenwater bestemde primaire waterkering moet zijn berekend, mede gelet op de overige het waterkerend vermogen bepalende factoren. Artikel 1.3, tweede en derde lid, is overeenkomstig van toepassing. 4.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is het door Delta Park genoemde belang van de veiligheid van de primaire waterkering een belang dat op basis van artikel 6.21, gelezen in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet bij de beoordeling van de aanvraag om een watervergunning moet worden betrokken.
Volgens paragraaf 5.2.2 van de watervergunning wordt het windmolenpark opgericht in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering, welke zonering na toekomstige verzwaringen als extra reserve voor de bescherming van de waterkering dient. Aan de watervergunning ligt onder meer het rapport 'Stabiliteitsonderzoek, Windpark Bouwdokken te Neeltje Jans' met projectnummer 61021 van Geoconsult Noord B.V. van 13 december 2011 ten grondslag. Daarin is de invloed van de turbines op de reeds aanwezige dammen berekend. Bij de stabiliteitsberekeningen is onderscheid gemaakt tussen de bestaande situatie, de situatie tijdens het heien van de palen en de eindsituatie waarin de palen zijn geheid en de turbines in bedrijf zullen zijn. Ter bescherming van de stabiliteit van de bodem van de Oosterscheldekering is naar aanleiding van dit onderzoek in vergunningvoorschrift 5, onder 3, bepaald dat het inbrengen van de funderingspalen moet geschieden met geschroefde palen, om te voorkomen dat zettingsvloeiingen optreden. Voorts moet op grond van de vergunningvoorschriften 6 en 9, voordat tot aanleg van de kraanopstelplaatsen en aanvoerwegen en dammen wordt overgegaan, een uitvoeringsplan met daarin onder meer constructietekeningen en een werkplan worden overgelegd aan de waterbeheerder, waarop de waterbeheerder vervolgens zal beslissen. In vergunningvoorschrift 4, onder 1, staan de coördinaten van de windmolens. Volgens de vergunning is geen invloed op de waterkwantiteit te verwachten, omdat het windmolenpark op het land wordt opgericht. De veiligheidsnorm waaraan op grond van artikel 2.2, eerste lid, van de Waterwet moet worden voldaan, bedraagt 1/4000. Dezelfde norm is voor de palen, de fundering en de windturbine in vergunningvoorschrift 5, onder 1, opgenomen. Gelet op het vorenstaande geeft de niet met concrete argumenten onderbouwde stelling van Delta Park geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat niet aan de veiligheidsnorm uit artikel 2.2, eerste lid, van de Waterwet
kan worden voldaan.
Het betoog faalt.
5. Delta Park betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet is gebleken dat met de vergunning voor het windmolenpark de veiligheid van de personen op haar rondvaartboot wordt gewaarborgd. Zij vreest voor hinder voor de scheepvaart nu een van de windmolens is gepland op een afstand van minder dan 50 m van de vaarroute van haar rondvaartschip, welke vaarroute ook wordt gebruikt door schepen van de mosselkwekerij en door patrouilleboten van Rijkswaterstaat. Volgens haar had daarom op grond van artikel 4, tweede lid, van de Beleidsregel een aanvullend onderzoek moeten plaatsvinden. Voor de betekenis van het in de Beleidsregel gehanteerde begrip vaarwater verwijst Delta Park naar een definitie van vaarwater in het Binnenvaartpolitiereglement, die inhoudt dat vaarwater een gedeelte van een vaarweg is dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt.
Daarnaast, zo betoogt Delta Park, maakt de kaart waaruit moet blijken dat aan de 50 m eis wordt voldaan, ten onrechte geen deel uit van het besluit van 26 maart 2013. 5.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Beleidsregel wordt verstaan onder vaarweg het voor de doorgaande vaart bestemde en meestal als zodanig gemarkeerde of betonde deel van het vaarwater.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, wordt plaatsing van windturbines langs kanalen, rivieren en havens toegestaan bij een afstand van ten minste 50 m uit de rand van de vaarweg. Ingevolge het tweede lid wordt plaatsing binnen 50 m uit de rand van de vaarweg slechts toegestaan indien uit aanvullend onderzoek blijkt dat er geen hinder voor wal- en scheepsradar optreedt. De minimale afstand tot de rand van de vaarweg is altijd ten minste de helft van de rotordiameter.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, is voor vaarwegen die lopen door de in het eerste lid genoemde wateren, waaronder de Oosterschelde, artikel 4 van overeenkomstige toepassing.
5.2. Anders dan Delta Park veronderstelt, bestaat er geen kaart met betrekking tot de afstandsnorm van 50 m. In het besluit van 26 maart 2013 heeft de minister slechts opgemerkt dat, als op een kaart een cirkel met een straal van 50 m rond de windturbines zou worden ingetekend, zou blijken dat de windturbines op een afstand van ten minste 50 m uit de rand van de vaarweg worden opgericht. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat boten reeds vanwege het ter plaatse aanwezige talud niet dichterbij de windturbines kunnen komen. Delta Park heeft niet aannemelijk gemaakt dat de standpunten van de minister onjuist zijn. Daargelaten de vraag of de afstandsnorm uit artikel 4 van de
Beleidsregel hier van toepassing is, bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de veiligheid van de personen op de rondvaartboot van Delta Park onvoldoende is gewaarborgd. De rechtbank is terecht, zij het op andere gronden, tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: bevestigt de aangevallen uitspraak.
Naar aanleiding van het rapport “Stabiliteitsonderzoek Windpark Bouwdokken te Neeltje Jans” van Geoconsult Noord, waaraan de watervergunning ten grondslag ligt (rechtsoverweging 4.2), zijn vergunningvoorschriften aan de watervergunning verbonden ter waarborging van de veiligheid van de primaire waterkering. Lag de verplichting om dit rapport aan te leveren bij het bestuursorgaan of bij de aanvrager van de vergunning? (3 ptn)
Stel dat de overheid een einde wil maken aan de rondvaartochten op de Oosterschelde die de bezoekers van het Delta Park Neeltje Jans kunnen maken. Kan zij als eigenaar van het water dit doel bereiken door privaatrechtelijke toestemming niet toe te staan? (3 ptn)
Stel dat het Delta Park Neeltje Jans van de gemeente Veere al jarenlang subsidie krijgt. Het college van B&W van de gemeente wil deze structurele subsidierelatie echter beëindigen vanwege bezuinigingen. Op welke wijze moet bij zo'n beëindiging rekening worden gehouden met het vertrouwensbeginsel? (3 ptn)
Tijdens de aanleg van het windmolenpark komt een toezichthouder veelvuldig controleren of Windpark OSK B.V. zich wel aan de vergunningvoorschriften houdt. Tijdens een van zijn bezoeken constateert de toezichthouder dat vergunningvoorschrift 5 onder 3 wordt overtreden (“het inbrengen van de funderingsmaatregelen moet geschieden met geschroefde palen, om te voorkomen dat zettingsvloeiingen 1 optreden”). De minister wil overgaan tot handhaving (de Waterwet bevat een bestuursdwangbevoegdheid) en komt bij u voor juridisch advies. Welke sanctie kan hij in dit geval het beste opleggen: bestuursdwang of een last onder dwangsom? Of beide? (4 ptn)
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregel wordt plaatsing van windturbines langs kanalen, rivieren en havens toegestaan bij een afstand van ten minste 50 m uit de rand van de vaarweg (zie rechtsoverweging 5.1). Stel dat Delta Park van mening is dat gezien de gemiddelde grootte van schepen die de vaarweg benutten in dit geval een afstand van ten minste 75 m moet worden aangehouden en dat daarom, gelet op artikel 4:84 Awb, van deze beleidsregel moet worden afgeweken. Heeft Delta Park het bij het juiste eind? (3 ptn)
De minister heeft Windpark OSK B.V. een vergunning als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder c, van de Waterwet in samenhang met de artikelen 6.12 en 6.14 van het Waterbesluit verleend voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de buitenbeschermingszone van de Oosterscheldekering. Mag de minister zijn bevoegdheid tot verlening van een dergelijke vergunning mandateren of delegeren aan zijn directeur-generaal Ruimte en Water? (3 ptn)
Mag de minister een vergunning als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder c, van de Waterwet in samenhang met de artikelen 6.12 en 6.14 van het Waterbesluit voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de buitenbeschermingszone van de Oosterscheldekering uitsluitend op digitale wijze bekendmaken? (3 ptn)
Wat wordt bedoeld met “Legitimation durch Verfahren”? (3 ptn)
Stel dat de minister in het kader van de voorbereiding van de vergunning een advies bij de landsadvocaat heeft ingewonnen over eventuele aansprakelijkheid van de schade die
het gevolg kan zijn van vergunningverlening aan Windpark OSK B.V. voor het windpark in de Zeeuwse wateren. Een in Zuidbroek woonachtige actievoerder tegen windparken vraagt de minister om hem een afschrift van dit advies te verstrekken. De minister legt u de vraag voor of er gronden zijn die hij kan aanvoeren om het gevraagde afschrift te weigeren. Wat vertelt u de minister? (3 ptn)
Stel dat na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak op basis van de verkregen vergunning op grond van de Waterwet de werkzaamheden worden verricht voor de
oprichting van het windmolenpark. Als gevolg daarvan heeft Delta Park gedurende een hele maand geen rondvaarttochten op de Oosterschelde kunnen maken.
Blijkens een accountantsrapport heeft Delta Park daardoor een schade van € 27.000 geleden.
Hoe acht u de kans dat de overheid de schade van € 27.000 aan Delta Park in zijn volledigheid vergoedt? (3 ptn)
Het betreft de verhouding tussen de onderzoeksplicht die rust op het bestuursorgaan (art. 3:2 Awb) en de informatieplicht die rust op de burger (art. 4:2 lid 2 Awb). Het rapport is opgesteld in opdracht van de aanvrager. Een aanvrager moet aangeven op welke feitelijke gronden zijn aanvraag voor honorering in aanmerking komt. Het gaat om feiten en gegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de aanvraag (808-811 Damen)
1 punt: 3:2 Awb onderzoeksplicht bestuursorgaan
1 punt: 4:2 lid 2 Awb informatieplicht aanvrager
1 punt: conclusie dat het om feiten en gegevens gaat die aanvrager moet aanleveren.
Lees rechtsoverweging 3 uit de uitspraak. Leg uit welke bepaling uit de Awb de minister volgens Delta Park niet in acht heeft genomen. (3 ptn)
Art. 3:4 lid 1 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit (specialiteitsbeginsel)
Delta Park betoogt dat de minister ten onrechte niet heeft beoordeeld of het realiseren van een het windmolenpark in een bestemmingsplan is vastgelegd en het onduidelijk is of het windmolenpark voldoet aan de veiligheidseisen voor personeel en bezoekers van Delta Park.
De stelling van Delta Park komt er op neer dat deze belangen door de minister meegenomen hadden moeten worden bij de beslissing over het al dan niet verlenen van de watervergunning.
1 ½ punt noemen art. 3:4 lid 1 Awb en specialiteitsbeginsel
1 ½ punt motivering
Nee. Zie. rechtsoverweging 3.2. “Volgens de memorie van toelichting bij de Waterwet kunnen planologische belangen op grond van art. 6.11, eerste lid, van de Waterwet een rol spelen ten aanzien van handelingen als bedoeld in art. 6.5, aanhef en onder c, die plaatsvinden in de Nederlandse exclusieve economische zone, nu de Wet op de ruimtelijke ordening in die zone niet van toepassing is.
Nee. Voor bijzonder gebruik van een openbare zaak is naast een eventuele uit het publiekrecht voortvloeiende vergunning in de regel nog een toestemming van de eigenaar
nodig, ook wanneer die eigenaar een overheid is (Parlevinker) (1.5 pnt). In het geval van rondvaarttochten wordt op een normale wijze gebruik gemaakt van de vaarweg. Daar heeft
het Delta Park geen toestemming voor nodig van de overheid (1,5 punt) (1264 Damen).
Zie art. 4:51 Awb. Beëindiging van de subsidierelatie van drie jaar of langer is mogelijk op de grond dat veranderende omstandigheden zich tegen voortzetting van de subsidie verzetten + redelijke termijn. (1 punt) Op die manier wordt bij meerjarige subsidies rekening gehouden met het vertrouwensbeginsel (1 punt).
Art. 5:32, eerste lid, Awb bepaalt dat als het bestuursorgaan een bevoegdheid heeft om bestuursdwang op te leggen hij in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen. Uit lid 2 volgt dat voor een last onder dwangsom niet wordt gekozen als het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen zich daartegen verzet. De minister kan reden zien om te kiezen voor een last onder bestuursdwang omdat daarbij vaststaat dat de illegale situatie daadwerkelijk beëindigd wordt. Het voorschrift is opgenomen om gevaarlijke situaties te voorkomen: het belang van het voorkomen van schade weegt zwaar (1 punt). Anderzijds is het de vraag of de minister voldoende geëquipeerd is om de last onder bestuursdwang mogelijk zelf uit te voeren en loopt de minister met een dwangsom minder (financiële) risico’s (1 punt).
De student dient zijn keuze voor de last onder dwangsom of de last onder bestuursdwang goed te motiveren (1 punt). De sancties kunnen gezien artikel 5:6 Awb niet gelijktijdig worden opgelegd (1 punt). Eventueel kunnen ze wel na elkaar worden opgelegd,maar dat ligt in deze situatie niet voor de hand.
Het gaat hier om de vraag of er wel sprake is van een bijzondere omstandigheid (1 punt) in de zin van artikel 4:84 Awb. Indien Delta Park gelijk zou hebben en de afstand van ten minste 50 m zou inderdaad te krap zijn, dan zou de beleidsregel zelf onrechtmatig zijn. Er is hier in ieder geval geen sprake van een bijzondere omstandigheid (1 punt) en van afwijken als bedoeld in art. 4:84 Awb kan dan ook geen sprake zijn (1 punt).
Het antwoord moet voor de volle drie punten de volgende elementen bevatten:
Het antwoord moet de volgende elementen bevatten:
Theorie van Niklas Luhmann. Legitimatie door procedures. Er is veelal onenigheid over wat waar en rechtvaardig is. Wel eenstemmigheid over te volgen procedure (acceptatie van beslissingspremissen). Procedure niet gericht op absolute waarheid en absolute rechtvaardigheid, maar op:
Art. 10 lid 2 onder b van de Wob, financiële belangen bestuursorgaan is een mogelijke grond
Art. 11 lid 1 Wob, info uit documenten opgesteld voor intern beraad is mogelijk,
En we hebben nog een restgrond, art. 10 lid 2 onder g maar ik zou het niet fout rekenen wanneer deze niet genoemd wordt.
Uiteraard: dat de actievoerder uit Harlingen komt maakt natuurlijk niets uit.
Een uit een beginsel van behoorlijk bestuur voortvloeiende rechtsplicht kan botsen met een rechtsplicht uit een wettelijk voorschrift. In uitzonderlijke gevallen mag het bestuursorgaan afzien van het toepassen van de wet (Damen 8174). Daarbij spelen een rol de aard van de te nemen beslissing, het gewicht van het algemeen belang dat in de wetsbepaling beschermd is, het gewicht van het belang van de betrokken burger en eventuele belangen van derden.
Nee. Het motiveringsbeginsel kan niet tot een van de wet afwijkende beslissing dwingen. Daarin verschilt de aard van het beginsel met dat van het vertrouwensbeginsel. In het
algemeen komt slechts het vertrouwensbeginsel in aanmerking voor contra legem werking (Damen 8179)
Er is hier sprake van nadeelcompensatie, het besluit is immers niet vernietigd door de bestuursrechter en is daarmee rechtmatig. Daarom vindt alleen een vergoeding plaats op grond van het egalite beginsel. , dus alleen vergoeding die buiten het normaal maatschappelijk of bedrijfsrisico valt. (abnormale last). Er vindt dus geen volledige vergoeding plaats.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens bij het vak Bestuursrecht 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dit vak wordt tegenwoordig Bestuursrecht: Besluitvorming genoemd.
Deze bundel bevat 5 oefententamens bij het vak Bestuursrecht 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2172 |
Add new contribution