Bestuursrecht 2 - RUG - B2 - Oefenmateriaal
- 3219 keer gelezen
Instantie: Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak: 24-06-2015
Zaaknummer: 15-2552 WWB
Rechtsgebieden: Socialezekerheidsrecht
Uitspraak:
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 maart 2014, 13/3400, 13/6260 en 13/6261 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Houten (college)
Procesverloop
Namens appellante heeft mr. K.C van Zetten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Namens appellante is verschenen mr. Van Zetten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.J. Vriesekoop.
Overwegingen
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Maatregel
1.1. Appellante heeft zich op 4 juli 2012 gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de intake is met appellante gesproken over het project Morgen Starten (project). Tijdens dit gesprek heeft appellante te kennen gegeven dat zij elf weken zwanger is en in verband daarmee niet kan werken. Op verzoek van het college heeft de verzekeringsarts, A. Eikelenboom, op 24 juli 2012 een medisch onderzoek verricht naar de belastbaarheid en beperkingen van appellante. De verzekeringsarts heeft in een rapportage van 24 juli 2012 vastgesteld dat appellante, medisch gezien, in staat is om gedurende 15-20 uur per week, maximaal 3 tot 4 uur per dag, werkzaamheden te verrichten. Geadviseerd wordt om geen zwaar fysiek werk te verrichten, zoals zwaar tillen, duwen of trekken, maar rustig - mogelijk administratief - werk te verrichten. Vervolgens heeft op 27 juli 2012 een gesprek met appellante plaatsgevonden over deelname aan het project, waarbij is meegedeeld dat rekening kan worden gehouden met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Tijdens dit gesprek heeft appellante wederom deelname aan het project geweigerd.
1.2. Bij besluit van 7 september 2012 heeft het college aan appellante met ingang van 4 juli 2012 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Voorts heeft het college bij dat besluit, bij wijze van maatregel, de bijstand van appellante met ingang van 4 juli 2012 voor de duur van één maand met 100% verlaagd op de grond dat appellante heeft geweigerd om algemeen geaccepteerd werk te aanvaarden bij het project.
1.3. Bij besluit van 25 mei 2013 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 september 2012 gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel gewijzigd in een verlaging van de bijstand met € 400,-. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante verwijtbaar geen gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB.
Intrekking en terugvordering
1.4. Per 29 november 2012 staat appellante in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA, nu Basisregistratie personen) ingeschreven op het adres [adres nr.] 43 te [woonplaats] (uitkeringsadres). Op 7 februari 2013 is appellante bevallen van een zoon. Appellante heeft bij het college geen melding gemaakt van de geboorte van haar zoon. In verband met de verhuizing en de wijziging van de gezinssamenstelling heeft er op 19 april 2013 een gesprek met appellante plaatsgevonden. Aangezien appellante tijdens dit gesprek geen duidelijkheid kon verschaffen over haar woonsituatie heeft de fraudeconsulent van de gemeente Houten een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader heeft de fraudeconsulent dossieronderzoek verricht, registers geraadpleegd en verbruiksgegevens van water, gas en elektriciteit opgevraagd. Voorts heeft de fraudeconsulent samen met de klantmanager een buurtonderzoek verricht en op 23 april 2013 een huisbezoek gebracht aan de woning op het uitkeringsadres. Voorts hebben zij appellante op 27 april 2013 gehoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage intensief controle-onderzoek van 27 april 2013.
1.5. De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 6 juni 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 oktober 2013 (bestreden besluit 2), de bijstand van appellante met ingang van 29 november 2012 in te trekken en de over de periode van 29 november 2012 tot en met 9 april 2013 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 4.485,25 van haar terug te vorderen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellante niet haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres en dat zij, door hiervan geen melding te maken bij het college, de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Maatregel
4.1. Niet in geschil is dat het project een op arbeidsinschakeling gerichte voorziening is als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Evenmin is in geschil dat appellante deelname aan het project heeft geweigerd. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat haar van deze weigering geen verwijt kan worden gemaakt.
4.2. Uit de onder 1.2 genoemde rapportage van de verzekeringsarts volgt dat appellante - rekening houdend met haar beperkingen - medisch gezien in staat was om gedurende 15-20 uur per week, maximaal drie tot vier uur per dag, werkzaamheden te verrichten. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze rapportage wat de wijze van totstandkoming betreft of naar inhoud niet deugdelijk zou zijn. Het gegeven dat de verzekeringsarts geen informatie heeft opgevraagd bij haar behandelend gynaecoloog maakt, anders dan appellante heeft gesteld, niet dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en heeft appellante op het spreekuur gezien. Indien de verzekeringsarts meent dat voldoende medische informatie voorhanden is om te kunnen adviseren, bestaat er geen verplichting om contact op te nemen met de behandelend arts(en). In de bezwaarfase heeft appellante gegevens overgelegd van haar behandelend gynaecoloog, waarbij tevens melding is gemaakt van haar medische voorgeschiedenis. Uit de nadere rapportage van de verzekeringsarts van 18 januari 2013 blijkt dat hij ten tijde van de rapportage van 24 juli 2012 door de verklaringen van appellante op het spreekuur bekend was met haar persoonlijke omstandigheden en medische voorgeschiedenis, dat hij deze aspecten heeft meegewogen in zijn advisering en dat de overgelegde gegevens geen aanleiding geven het advies te wijzigen. Voorts kan, anders dan appellante heeft betoogd, uit de door haar overgelegde medische gegevens niet worden afgeleid dat haar gynaecoloog haar geadviseerd zou hebben niet te werken. Van tegenstrijdige adviezen van enerzijds haar behandelend gynaecoloog en anderzijds de verzekeringsarts is dan ook niet gebleken.
4.3. Uit 4.2 volgt dat ten aanzien van de verweten gedraging niet gezegd kan worden dat bij appellante elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Hieruit volgt dat het college op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden was de bijstand in overeenstemming met de verordening te verlagen. Het daartegen gerichte hoger beroep slaagt niet.
Intrekking en terugvordering
4.4. De te beoordelen periode loopt van 29 november 2012 tot en met 6 juni 2013. Tussen partijen is uitsluitend in geding of voldoende feitelijke grondslag bestaat voor de conclusie dat appellante niet haar hoofverblijf had op het uitkeringsadres.
4.5. Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat in het onderhavige geval aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.6. De vraag waar iemand zijn woonadres en hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres en hoofdverblijf te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.7. Anders dan appellante betoogt, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat er voldoende feitelijke grondslag bestaat voor de conclusie dat appellante vanaf 29 november 2012 tot en met 6 juni 2013 niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Appellante heeft verklaard dat zij na de verhuizing, voorafgaand aan de bevalling op 7 februari 2013 en tijdens de kraamtijd bij haar tante heeft verbleven. Tijdens het huisbezoek op het uitkeringsadres op 23 april 2013, dus ruim na de kraamtijd, is geconstateerd dat de woning nog niet was ingericht - er werd alleen een bed, dozen, een slaapzak en gereedschap aangetroffen - en dat de koelkast niet was aangesloten. Kleding, toiletartikelen, linnengoed en etenswaren waren niet aanwezig.
Uit de opgevraagde verbruiksgegevens van het uitkeringsadres blijkt voorts dat over de periode van 28 november 2012 tot 27 april 2012 sprake is geweest van een waterverbruik van 1 m3. Dit extreem lage verbruik kan, anders dan appellante stelt, niet worden verklaard uit de omstandigheid dat zij in de periode voor haar bevalling en gedurende de kraamperiode bij haar tante heeft verbleven. Voorts bieden de verklaringen van de buurtbewoners van het uitkeringsadres steun voor de conclusie dat appellante in de te beoordelen periode niet haar hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. Twee bewoners van [adres nr.] 38 te [woonplaats] hebben verklaard dat de woning op nummer 43 niet wordt bewoond. Zij zien af en toe wel verschillende mannen die de woning komen opknappen. Een bewoner van [adres nr.] 7, gelegen tegenover het uitkeringsadres, heeft verklaard dat hij het idee had dat de woning vanaf november 2012 verhuurd was, omdat er een man of 10 de woning binnengingen. Tot afgelopen weekend heeft hij er nooit mensen zien verblijven. Anders dan appellante betoogt, zijn de verklaringen van de omwonenden van het uitkeringsadres gebaseerd op voldoende feiten, die zij zelf hebben waargenomen.
4.8. Appellante heeft bij het college geen melding gemaakt van het feit dat zij niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, waardoor zij de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Anders dan appellante betoogt was als gevolg daarvan het recht op bijstand niet vast te stellen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in de te beoordelen periode op het adres van haar tante heeft verbleven. De stelling dat bekend was dat zij bij haar tante verbleef en een verwijzing naar pinbetalingen is daartoe onvoldoende.
4.9. Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.L. Lange als voorzitter en W.J. de Wit en B. Timmer als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015.
Bijgevoegde wetsartikelen zijn opgenomen om u te helpen de casus te begrijpen:
Uit de Participatiewet (Wet werk en bijstand)
Artikel 7. Opdracht college
1. Het college:
a. ondersteunt bij arbeidsinschakeling:
1°. personen die algemene bijstand ontvangen,
[]
b. verleent bijstand aan personen hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien; en
[]
4. Het college kan de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de belanghebbende en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden laten verrichten. Het college kan de in de eerste volzin bedoelde vaststelling en beoordeling mandateren aan bestuursorganen.
[]
Artikel 9. Verplichtingen
1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
[]
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
[]
Artikel 17. Inlichtingenplicht
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 18. Afstemming
1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
[]
4. Het college verlaagt in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen: het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
5. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, verlaagt het college de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden.
[]
9. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
[]
Artikel 18a. Bestuurlijke boete
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
[]
Uit de APV Utrecht 2010
Artikel 2:19 Vergunning evenement
1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
2. Een vergunning kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:
3. De burgemeester kan gebieden en periodes aanwijzen waarin beperkingen worden gesteld aan het aantal te houden evenementen.
Kimberley is furieus dat bij toekenning van de bijstandsuitkering een maatregel is opgelegd. Zowel bij de intake als in het gesprek op 27 juli 2012 heeft Kimberley namelijk gevraagd of het niet deelnemen aan het project 'Morgen Starten' mogelijkerwijs invloed heeft op de bijstandsuitkering. Wethouder Krook, portefeuillehouder Sociale Zaken, heeft in reactie op de vragen van Kimberley zowel telefonisch als per brief uitgelegd dat het college van B&W voor zwangere vrouwen een uitzondering maakt op de verplichte deelname aan het project 'Morgen Starten'. Volgens Krook zal Kimberley's weigering om deel te nemen dan ook geen consequenties hebben voor een bijstandsuitkering.
Leg uit of Kimberley Bierman succesvol een beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen. (5 punten)
Stel dat Kimberley Bierman ontdekt dat er (bekend gemaakte) beleidsregels zijn die aangeven dat in geval van niet deelnemen aan een op arbeidsinschakeling gerichte voorziening - zoals het project 'Morgen Starten' - eerst wordt volstaan met een waarschuwing, en dat pas bij recidive of herhaalde recidive een maatregel wordt opgelegd. Het college van B&W geeft toe dat deze beleidsregels inderdaad bestaan, maar dat ze in de praktijk nooit worden toegepast, omdat alle ambtenaren ermee op de hoogte zijn dat de beleidsregels in strijd zijn met de wet (zie art. 18 Participatiewet). Kimberley is echter bekend met meerdere gevallen waarin wel eerst werd volstaan met een waarschuwing.
Hoe schat u de kans in dat in het geval van Kimberley, die zich uitdrukkelijk beroept op de beleidsregels, met een waarschuwing moet worden volstaan? (5 punten)
Blijkens de uitspraak is op het uitkeringsadres van Kimberley Bierman door een fraudeconsulent een huisbezoek afgelegd. De beslissing van een uitkeringsgerechtigde om een toezichthouder in het huis binnen te laten, moet zijn gebaseerd op informed consent.
Stel: Sinds november 2013 is Kimberley eigenaar van een dance-club in Houten en organiseert zij daarnaast dance evenementen door het hele land. De zaken gaan boven verwachting. Kimberley wil dan ook graag een tweede club openen en heeft een pand gekocht in de binnenstad van Amsterdam. Kimberley wil dit pand ingrijpend verbouwen, maar helaas wijst het college van B&W van Amsterdam de door haar aangevraagde omgevingsvergunning bouwen af wegens strijd met het bestemmingsplan. Kimberley laat het er niet bij zitten en na bijna twee jaar na de afwijzing oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de afwijzing onrechtmatig is.
Volgens de Afdeling is het duidelijk dat het bestemmingsplan de verbouwing van het pand wel toestaat en dat er ook overigens geen juridische gronden zijn om de bouwaanvraag niet in te willigen.
Kimberley dient een verzoek om schadevergoeding in bij de gemeente. Heeft haar verzoek om schadevergoeding kans van slagen? (5 punten)
In de zomer van 2015 wil Kimberley graag een dance evenement op de Dam in Amsterdam organiseren. Daartoe vraagt zij een evenementenvergunning aan. Het desbetreffende aanvraagformulier downloadt Kimberley van de gemeentelijke website. Na het formulier digitaal te hebben ingevuld, mailt zij haar aanvraag naar de gemeente. De burgemeester, het bevoegde bestuursorgaan, reageert daarop direct per brief waarin hij schrijft besloten te hebben de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat hij de weg van het digitaal indienen van aanvragen voor evenementenvergunningen niet heeft opengesteld.
Ja dit is toegestaan. Mandaat kan geschieden aan ondergeschikten, en de directeur is een ondergeschikt (een punt). Voor mandaat is geen wettelijke grondslag vereist (art. 10:3 Awb), (een punt).
Hoorplicht art. 4:8 Awb, ambtshalve besluit, Kimberley heeft hier niet om gevraagd (anderhalve punt). Wordt voldaan aan art. 4:8 Awb? Nee, weliswaar kan worden gesteld dat de beschikking steunt op gegevens en feiten die Kimberley betreffen (lid 1, sub a), maar uit de uitspraak blijkt nergens dat die gegevens afwijken van de gegevens die door belanghebbende (Kimberley) ter zake zelf zijn verstrekt, namelijk haar weigering om werk te aanvaarden (lid 1 sub b) (anderhalve punt). Het tweede lid is hier niet aan de orde, de maatregel betrof haar werkweigering. Kortom, Kimberley Bierman had niet hoeven te worden gehoord. Omdat er geen hoorplicht was, kom je aan de uitzondering op de plicht uit art. 4:12 niet toe.
Wethouder Krook is lid van het college van B&W en laat zich uit over een kwestie die behoort tot zijn portefeuille. Uitgangspunt in jurisprudentie is dat toezeggingen van een wethouder het college van B&W niet binden. Uitzondering op die hoofdregel als de burger redelijkerwijs mocht veronderstellen dat de wethouder de opvatting van het college vertolkte. Twee aanwijzingen in de vraag. Krook is portefeuillehouder sociale zaken + in de brief staat 'college van B&W maakt een uitzondering'.
Toerekenbare schijn van bevoegdheid kan beredeneerd worden (D, 8137) (1 pt)
Er wordt studenten gevraagd om een beoordeling te geven over de mogelijkheid tot het weigeren van het WOB verzoek van Kimberley. De studenten moeten het volgende laten zien.
Het gaat om toepassing van art 3, eerste lid, WOB:
Eenieder( Ja, Kimberley is eenieder.) ,
Gaat het om een document (gegeven in de vraag). Hoefde niet genoemd te worden.
Bestuurlijke aangelegenheid (ja vrijwel altijd: nu zeker)
Dus: Het WOB verzoek voldoet aan de voorwaarden van 3, eerste lid, Wob (0,5 punt)
Wegen studenten het verkeerde belang, vb het belang van Kimberley of het niet nader gedefinieerde 'algemeen belang' af dan is de opzichzelf goede uitkomst van de belangenafweging niet genoeg voor punten.
Studenten moeten de goede belangen afwegen en laten zien dat ze de Wob begrijpen. Doen ze dit en klopt de uitkomst van de afweging enigszins dan wordt daar samen 1 punt voor gegeven. In de praktijk betekent dit dat als ze het belang van openbaarheid tegen een belang hebben afgewogen ik daar een punt voor heb toegekend.
Enkele voorbeelden van goede antwoorden:
Verzoek door een ieder (art. 3 lid 1 Wob),
Verzoek door betrokkene (art. 35 lid 1 Wbp),
Bestuurlijke aangelegenheid (art. 3 lid 1 jo. art. Eigen persoonsgegevens (art. 35 lid 1 Wbp), 1 sub b Wob),
Informatie uit doc. bijv. kopie (art. 7 Wob),
Kosten kopieën (12 Wob) Openbaar voor een ieder, Bezwaar & beroep (art. 8:1 jo. 7:1 Awb)
Aan BO's gericht Etc.
Overzicht gegevens (Art. 35 lid 2 Wbp),
Kostprijs (art. 39 Wbp),
Openbaar voor betrokkene,
Besluit: bezwaar & beroep (art. 45 Wbp) of beslissing niet door BO: civiele procedure (art. 46 Wbp)
Ook aan andere partijen (niet bestuursorganen)
De beleidsregels zijn in strijd met de wet (0,5) en moeten dus buiten toepassing (0,5) blijven. (Aan art. 4:84 Awb kom je dus niet toe.) Het college past de wet, en dus niet de beleidsregels, toe. Kimberley meent daarentegen dat sprake is van een vaste gedragslijn overeenkomstig de (onverbindende) beleidsregels (0,5). Het is aan Kimberley om dit aannemelijk te maken (0,5). Als bewijs kan zij ook verwijzen naar de (onverbindende) beleidsregels, waarmee de vaste gedragslijn in overeenstemming is. Betreffen de door haar bedoelde gevallen een bestuurlijke fout die het bestuursorgaan niet hoeft voort te zetten? Dit is door het bestuursorgaan aannemelijk te maken. Als Kimberley in haar bewijs slaagt, dan doet zij met haar verwijzing naar de vaste gedragslijn een beroep op het gelijkheidsbeginsel (0,5). Dan gaat het om buiten-/tegenwettelijk ofwel contra legem-beleid (1). Dit beroep kan worden gehonoreerd als ten eerste dit beleid voor Kimberley begunstigend (0,5) is (tov de wet) en ten tweede geen belangen van derden (0,5) in het geding zijn. Beide doen zich hier voor. Afhankelijk van het bewijs van de vaste gedragslijn zal dus moeten worden volstaan met een waarschuwing (0,5). (Zie ook naar analogie wg-casus Kosten rechtsbijstand.)
Dit houdt in dat een bewoner vooraf toestemming moet geven voor woningbetreding (0.5 punt)
Deze toestemming is gebaseerd op juiste, volledige informatie van de toezichthouder (1 punt)
Hiervoor is noodzakelijk dat de toezichthouder zich legitimeert, het doel van het binnentreden uitlegt en de gevolgen van niet medewerking uitlegt (het noemen van 1 of meerdere punten max. 0.5 punt)
Deze vraag bestaat uit twee delen.
Deel 1:
Terugvordering (herstelsanctie) mag naast bestuurlijke boete (strafsanctie). Wat dit betreft heeft Kimberley dus geen gelijk. (1 punt)
Deel 2:
Startpunt is art. 18a Participatiewet (0.5 punt). Er is sprake van een variabel boetestelsel ex artikel 5:46 lid 2 (0.5 punt)
Vervolgens ingaan op de facetten van lid 2, waarbij de evenredigheid een belangrijke rol speelt (0.5 punt). Uit dit artikel vloeit voort dat rekening moet worden gehouden met omstandigheden van het geval, waaronder de draagkracht van Kimbeley (0.5 punt). Op dit punt heeft Kimberley wel gelijk.
Het antwoord moet lopen via lid 2. Studenten die 5:46 lid 3 hebben toegepast, hebben een onjuist antwoord gegeven. Desalniettemin kan alsnog max 1 punt worden verdiend. Noodzakelijk hiervoor is dat artikel 18a Participatiewet wordt genoemd en dat bij de behandeling van lid 3 (extra) inzicht is gegeven in de rol van de evenredigheid en draagkracht bij boetevaststelling. Enkel stellen dat sprake is van een bijzondere omstandigheid is daarvoor onvoldoende.
Terugvordering (herstelsanctie) mag naast bestuurlijke boete (1,5 punt)
Hoogte bestuurlijke boete moet evenredig zijn. 5:46 lid 2 Awb noemen. Art. 18a
Participatiewet is een variabel boetestelsel, dus 5:46, tweede lid, Awb is van toepassing.
Oordeel over evenredigheid in het licht van 5:46,tweede lid, Awb. (1,5 punt).
Er moet sprake zijn van een onrechtmatige daad (0,5 punt), die aan het bestuursorgaan is toe te rekenen (0,5 punt). Hiervan is sprake nu de Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de afwijzing onrechtmatig is (dit impliceert een vernietiging van het bestreden besluit). Het nemen van een door de bestuursrechter vernietigd besluit is een onrechtmatige daad, die in beginsel toerekenbaar is aan het bestuursorgaan zo volgt uit Van Gog/Nederweert (1 punt).
Verder moet sprake zijn van relativiteit: de geschonden norm moet strekken tot bescherming van de benadeelde en tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden (0,5 punt) . In casu heeft het bestuursorgaan ten onrechte gesteld dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Kimberley an rechtszekerheid ontlenen aan het bestemmingsplan, zo volgt uit Amelandse bezinepomp II (0,5 punt).
Tevens moet sprake zijn van causaal verband. In het bestuursrecht geldt de leer van Demogue-Besier, zo volgt uit Amelandse bezinepomp I (0,5 punt). Er is geen sprake van causaal verband tussen het vernietigde besluit en de geleden schade als die schade ook zou zijn opgetreden als het bestuursorgaan een rechtmatig besluit had kunnen nemen. Uit de casus blijkt dat er geen juridische gronden zijn om de bouwaanvraag te weigeren (anders gezegd: ten tijde van de onrechtmatige weigering was geen rechtmatige weigering mogelijk). Als het bestuursorgaan een rechtmatig besluit had genomen (verlening van de vergunning) zou de schade niet zijn opgetreden. Er is sprake van een causaal verband (0,5 punt)
Ten slotte moet wel sprake zijn van schade (bijv. gederfde inkomsten) , mag geen sprake zijn van eigen schuld (veel studenten refereren aan koop van pand door Kimberley) en mag de vordering niet zijn verjaard (niet aan de orde) (1 punt).
Conclusie: waarschijnlijk heeft het verzoek van Kimberley kans van slagen.
Op grond van art. 2:15 Awb moet de burgemeester digitale communicatie openstellen (1 punt). Op grond van art. 4:5 lid 1 onder b Awb kan de burgemeester aanvraag buiten behandeling laten indien aanvraag is geweigerd op grond van art. 2:15 Awb, mits een hersteltermijn is geboden (0,5 punt). Die hersteltermijn is in casu niet geboden, dus de reactie klopt niet (0,5 punt).
(NB: studenten die aangeven dat geen verzuimherstel hoeft te worden geboden bij het onterecht gebruiken van de digitale weg, omdat het bestuursorgaan 'acteert' alsof het de aanvraag nooit heeft ontvangen (zoals bij Wob verzoeken soms gebeurt, zie ECLI:NL:RVS:2014:3802, hoorcollegesheets) hebben de vraag verkeerd gelezen, nu de burgemeester 'gewoon' reageert op de e-mail. Bovendien gaat het in casu niet om een Wob verzoek)
Nee, de burgemeester mag het voorschrift niet aan de evenementenvergunning verbinden. Ten eerste moet bekeken worden of er wel voorschriften aan de vergunning verbonden mogen worden. Aangezien art. 2.19 APV een beleidsvrije bevoegdheid is (kan-bepaling) en er niets opgenomen is opgenomen over het verbinden van voorschriften aan de vergunning is het (impliciet) mogelijk voorschriften aan de evenementenvergunning te verbinden. Er moet vervolgens in kader van het specialiteitsbeginsel (art. 3.4 lid 1) bekeken worden welke voorschriften aan de evenementenvergunning verbonden mogen worden. De gematigde opvatting van het specialiteitsbeginsel bepaalt dat t.a.v. vreemde belangen geen voorschriften aan de vergunning verbonden mogen worden. Aangezien de burgemeester een voorschrift verbindt om gehoorschade te voorkomen (volksgezondheid) is sprake van een vreemd belang. Volksgezondheid is immers geen grond welke wordt genoemd in art. 2.19 lid 2 van de APV (openbare orde, openbare veiligheid en bescherming van het milieu). Conclusie: het voorschrift mag door de burgemeester niet opgenomen worden.
Puntenverdeling:
1 pnt: juiste redenatie voor mogen toevoegen van voorschriften (beleidsvrijheid/niets APV opgenomen over opnemen vrs) - 0,5 pnt als dit half of niet volledig is benoemd;
1 punt: noemen/uitleg van (gematigde) specialiteitsbeginsel en wetsartikel - 0,5 als wetsartikel niet is genoemd dan wel niet of niet volledig juist noemen/uitleggen specialiteitsbeginsel;
0,5 - noemen dat er sprake is van vreemd algemeen belang (volksgezondheid);
0,5 - voor het juiste antwoord (dus verbinden van voorschrift inzake gehoorschade is niet toegestaan).
De Dam s eigendom van de gemeente Amsterdam en heeft een openbare functie. Zij behoort derhalve tot het publieke domein. Zij is met andere woorden een openbare zaak. De Dam is een openbare zaak ten behoeve van gebruik door het publiek; in het schema van Damen, par. 12.4.1.3, figuur 12.1, meer in het bijzonder een 'openbare zaak voor algemeen gebruik' en een 'openbare zaak die naar haar aard voor algemeen gebruik is bestemd..
[Hier is het noemen van publiek domein/openbare zaak al genoeg voor één punt.]
De gemeente komen in beginsel krachtens haar eigendomsrecht dezelfde bevoegdheden toe als iedere andere eigenaar (HR Staat/Huizen). Zij dient echter 'normaal gebruik' van de openbare zaak de Dam te dulden, dat wil zeggen normaal gebruik overeenkomstig de bestemming, maar voor bijzonder gebruik van de Dam heeft de burger toestemming van de gemeente nodig (vgl. HR Parlevinker). Gebruik van de Dam voor een dance- evenement legt een bijzonder beslag op de Dam en kan niet als normaal gebruik overeenkomstig de bestemming worden gezien. Daarvoor heeft de burger, i.c. Kimbeley, dus toestemming nodig van de gemeente.
[Voor deze uitleg maximaal 2 punten.]
[Bonus:] Behoudens bijzondere omstandigheden kan de gemeente de toestemming niet weigeren als haar bestuur publiekrechtelijk reeds toestemming heeft gegeven voor het dance- evenement (HR Amsterdam/Geschiere).
[Alleen volstaan met Amsterdam/Geschiere, zonder verder noemen van openbare zaak, normaal tgov. bijzonder gebruik e.d.: geen punten.]
Vergoeding voor bijzonder gebruik is toegestaan, maar vergoeding moet wel redelijk zijn. (Steiger in de Ringvaart).
Studenten kunnen de Windmill jurisprudentie eventueel toepassen en tot dezelfde conclusie komen, maar ter beantwoording van de vraag is bovenstaand antwoord voldoende.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens bij het vak Bestuursrecht 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dit vak wordt tegenwoordig Bestuursrecht: Besluitvorming genoemd.
Deze bundel bevat 5 oefententamens bij het vak Bestuursrecht 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2141 |
Add new contribution