Bestuursrecht 2 - RUG - B2 - Oefenmateriaal
- 3223 keer gelezen
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2014 heeft het college appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) te beëindigen door de op het perceel, kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie [.], nr. [....], aanwezige blokhut te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 6 januari 2015 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2015 heeft de rechtbank het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
(...)
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.3a, eerste lid, is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening" rust op het perceel de bestemming "Uiterwaarden.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor, voor zover van belang, recreatielandjes, uitsluitend voor zover de gronden als zodanig op de plankaart zijn aangegeven.
Ingevolge het tweede lid, onder e, aanhef en onderdeel 1, geldt voor de bebouwing ten dienste van recreatielandjes dat, voor zover van belang, per perceel uitsluitend de bebouwing is toegestaan die voor wat betreft locatie, aantal, bouwhoogte en oppervlakte is opgenomen in de bij deze voorschriften behorende bijlage 3 'Overzicht Lingelandjes'.
Ingevolge het vierde lid, onder i, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2, sub e, en toestaan dat de oppervlakte van de bestaande gebouwen per afzonderlijk recreatielandje wordt vergroot met 50%, tot een maximum van 20 m2 per recreatielandje en met dien verstande dat
Ingevolge artikel 18, onderdeel A, onder 1, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
Ingevolge het tweede lid is het bepaalde onder 1 niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
5. Niet in geschil is dat appellant zonder de daartoe benodigde vergunning een blokhut met een oppervlakte van 13,50 m2, exclusief overstek, en een hoogte van 3 m op het perceel heeft geplaatst en die in stand laat. Het college was daarom bevoegd daartegen handhavend op te treden.
6. (...)
7. Appellant betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen concreet zicht op legalisering bestaat. Hij voert daartoe aan dat het college bij zijn beoordeling ten onrechte de afmetingen van het voorheen aanwezige gebouw, zoals opgenomen in bijlage 3 van het bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening" heeft betrokken. (...)
7.3. In bijlage 3 is vermeld dat op het perceel van appellant een gebouw staat met een oppervlakte van 9 m2 en een hoogte van 2,3 m. De in 2010 geplaatste blokhut op het perceel is groter en hoger dan het gebouw dat in bijlage 3 is opgenomen. De blokhut is derhalve niet bij recht toegestaan. Dit is ook zo, indien ervan wordt uitgegaan dat, zoals appellant stelt, het in 2002 op het perceel aanwezige gebouw feitelijk een oppervlakte had van 11,73 m2 en een hoogte van 2,85 m.
7.4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat behoud en versterking van de natuur- en landschapswaarden van het gebied een hoge prioriteit hebben en het college daarom een toename van bebouwing op de recreatiepercelen wil voorkomen. Grote delen van de Linge zijn bovendien vanwege de bijzondere natuur- en landschapswaarden van provinciaal en rijksbelang. Voorts zijn grote delen van de Linge opgenomen in de Ecologische Hoofdstructuur en maakt een groot deel onderdeel uit van het Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie dan wel het National Landschap Rivierengebied, aldus het college. Een verdere intensivering van gebruik en/of bebouwing van de recreatiepercelen doet afbreuk aan de te behouden ecologische en landschappelijke kernkwaliteiten van het deze gebieden.
Volgens het college is het perceel van appellant gelegen in de uiterwaarden van de Linge, binnen de grenzen van het Gelders Natuurnetwerk/de Groene Ontwikkelingszone en het Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het college is niet bereid medewerking te verlenen aan legalisering van de blokhut.
Het betoog faalt.
8. Appellant betoogt dat handhaving zodanig onevenredig is dat het college daarvan behoorde af te zien. Hij voert daartoe aan dat hij reeds in 2008 een aanvraag om bouwvergunning heeft ingediend en het college bij de beoordeling van die aanvraag ten onrechte niet aan artikel 18, onderdeel A, onder 1, aanhef en onderdeel b, gelezen in samenhang met artikel 7, tweede lid, onder e, aanhef en onderdeel 1, van de planregels heeft getoetst. Indien het college dat wel had gedaan, had het voor de blokhut bouwvergunning verleend, aldus appellant.
8.1. Het college heeft bij besluit van 27 april 2010 de aanvraag om bouwvergunning voor de blokhut afgewezen. Appellant had hiertegen kunnen opkomen en in dat verband een beroep kunnen doen op artikel 18, onderdeel A, onder 1, aanhef en onderdeel b, gelezen in samenhang met artikel 7, tweede lid, onder e, aanhef en onderdeel 1, van de planregels. Appellant heeft evenwel tegen de weigering bouwvergunning te verlenen geen rechtsmiddelen aangewend, zodat de afwijzing onherroepelijk is. De rechter ziet in het betoog dan ook geen grond voor het oordeel dat handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien. De rechter overweegt in dit verband ten overvloede nog als volgt.
8.2. Appellant heeft in 2008 een aanvraag om bouwvergunning ingediend om het bestaande gebouw op het perceel te vervangen door een blokhut die voorheen op een perceel in Rhenoy stond. In april 2010 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Door een calamiteit in maart 2010 is het bestaande, te vervangen, gebouw teniet gegaan.
Daargelaten dat appellant aan het college had moeten meedelen dat het gebouw op het perceel door een calamiteit teniet is gegaan, geldt dat als het college bij de beoordeling van de aanvraag uit 2008 had betrokken dat het te vervangen bouwwerk teniet was gegaan, dit, zoals het college ter zitting te kennen heeft gegeven, niet had geleid tot verlening van een bouwvergunning op grond van artikel 18, onderdeel A, onder 1, aanhef en onderdeel b, van de planregels. De blokhut met een oppervlakte van 13,50 m2, exclusief overstek, en een hoogte van 3 m, is immers groter dan het gebouw dat volgens bijlage 3 op het perceel aanwezig was. Hierdoor was niet voldaan aan de voorwaarde dat de afwijking naar aard en omvang niet mag worden vergroot. Dit geldt ook indien wordt uitgegaan van de door appellant gestelde afmetingen van het tenietgegane gebouw. Dat, zoals appellant aanvoert, op grond van artikel
7, tweede lid, onder e, aanhef en onderdeel 1, van de planregels kan worden toegestaan dat de oppervlakte van de bestaande gebouwen per afzonderlijk recreatielandje wordt vergroot met 50%, leidt niet tot een ander oordeel. Met toepassing van dit artikel kan het college slechts van het bestemmingsplan afwijken voor de vergroting van bebouwing die in bijlage 3 bij het bestemmingsplan voorkomt en ingevolge artikel 7, tweede lid, onder e, aanhef en onderdeel 1, van de planregels bij recht is toegestaan. Zoals hiervoor is overwogen, voldoet de blokhut hier niet aan.
9. Appellant betoogt dat het college, door handhavend op te treden, handelt in strijd met het vertrouwensbeginsel. Hij wijst in dit verband op een e-mailwisseling met H. van Os, werkzaam bij de gemeente. (...)
9.2. De door appellant bedoelde e-mailcorrespondentie over zijn aanvraag uit 2008 betreft een e-mailwisseling met Van Os. Appellant heeft Van Os gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot deze aanvraag en of de gemeente het nieuw te bouwen gebouw in afwachting van de te verlenen bouwvergunning wil gedogen. Van Os heeft appellant medegedeeld met de aanvraag bezig te zijn en dat zo spoedig mogelijk zal worden beslist. Op 29 april 2010 heeft Van Os appellant laten weten dat het college geen medewerking zal verlenen aan het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan en dat het besluit hem zal worden toegezonden. (...)
10. Appellant betoogt tot slot dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt. Hij voert daartoe aan dat op verschillende percelen in de omgeving van zijn perceel bouwwerken staan die niet op bijlage 3 bij het bestemmingsplan voorkomen, daarvoor geen omgevingsvergunning is verleend en het college daartegen niet handhavend optreedt.
10.1. Het door appellant bedoelde tuinhuisje op het perceel van [eigenaar A] is, naar tussen partijen niet in geschil is, niet in bijlage 3 bij het bestemmingsplan opgenomen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het college voornemens was daartegen handhavend op te treden. Naar aanleiding van de door [eigenaar A] ingediende zienswijze tegen het voornemen handhavend op te treden, heeft het college [eigenaar A] bij brief van 16 augustus 2013 laten weten dat aanleiding bestaat van handhavend optreden tegen het op het perceel aanwezige tuinhuis met een omvang van 2 m bij 3 m af te zien. In dat verband heeft het van belang geacht dat, gelet op de door [eigenaar A] overgelegde getuigenverklaring, aannemelijk is geworden dat reeds ten tijde van de inventarisatie een tuinhuisje op zijn perceel stond. Volgens het college was, gelet op een brief van het Waterschap, bij [eigenaar A] het vertrouwen gewekt dat hij het bestaande tuinhuisje mocht vervangen door een tuinhuisje van 2 m bij 3 m. (...)
Het college heeft zich met betrekking tot het door appellant vermelde perceel van [eigenaar B] op het standpunt gesteld dat de aldaar aanwezige gebouwen voorkomen in bijlage 3 bij het bestemmingsplan. Voor zover, zoals appellant aanvoert, het gebouw op het perceel van Benda grotere afmetingen heeft dan het gebouw dat in bijlage 3 is vermeld, heeft het college ter zitting van de rechter bevestigd dat het daartegen handhavend zal optreden. (...)
Wat betreft de appellant vermelde bebouwing op de percelen van [eigenaar C], [eigenaar D] en de gemeente wordt overwogen dat daarvoor volgens het college vergunningen zijn verleend, hetgeen appellant niet heeft bestreden. (...)
Het betoog faalt.
11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: bevestigt de aangevallen uitspraak.
Blijkens de uitspraak heeft het college van B&W van Geldermalsen bij besluit van 23 juni 2014 een last onder dwangsom opgelegd. Leg uit of mevrouw K.H. Bruintjes, afdelingshoofd Vergunningen, Toezicht & Handhaving van de gemeente Geldermalsen, bevoegd kan zijn om uit eigen naam een last onder dwangsom op te leggen. (2 ptn)
Leg uit, aan van relevante wettelijke bepalingen, welke specifieke vereisten worden gesteld aan de inhoud van een beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom. (3 ptn)
Uit de uitspraak volgt dat appellant, de heer S. Bali, een beroep doet op het vertrouwensbeginsel (r.o. 9). Beredeneer, aan de hand van de relevante factoren, waarom de Afdeling bestuursrechtspraak in dit geval tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen. (3 ptn)
Leg uit wat het dispositievereiste is en in hoeverre dit vereiste van belang is in het kader van het vertrouwensbeginsel. (2 ptn)
De blokhut van de heer S. Bali blijkt gebouwd zonder benodigde bouwvergunning (zie r.o. 5). Is het college van B&W verplicht om over te gaan op handhaving? (5 ptn)
Ambtenaar H. van Os en de heer S. Bali hebben via e-mail met elkaar gecommuniceerd (r.o. 9). Kunnen een bestuursorgaan en een burger altijd zomaar via elektronisch verkeer berichten met elkaar uitwisselen? (3 ptn)
De uitspraak laat in het midden of de heer S. Bali is gehoord voordat het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom is genomen. Had het college van B&W de heer Bali moeten horen? (2 ptn)
Stel, de gemeente Geldermalsen vordert afbraak van de blokhut bij de civiele rechter en beroept zich op een beding uit de koopovereenkomst, tussen de heer S. Bali en de gemeente, waarin staat dat voor het bouwen op het betreffende perceel toestemming nodig is van de gemeente. Volgens de heer S. Bali mag de gemeente het grondgebruik echter niet via het privaatrecht regelen. De gemeente beschikt immers over ‘voldoende publiekrechtelijke mogelijkheden’ om hetzelfde resultaat te bereiken. Bespreek de kans van slagen van het verweer van de heer S. Bali. (3 ptn)
Stel, de heer S. Bali wil met een loopbruggetje, waarvan de palen in de rivier de Linge komen te staan, zijn perceel verbinden met het recreatielandje van de buren. De gemeente Geldermalsen verleent een vergunning voor de bouw van het bruggetje. Het waterschap Rivierenland, eigenaar van de rivier, wil voor het gebruik van de Linge een vergoeding van € 400, - per maand. Is dit toegestaan? (2 ptn)
Stel, het hoger beroep van de heer S. Bali wordt gegrond verklaard, omdat het college van B&W volgens de Afdeling bestuursrechtspraak in het betreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van eigenaar E (niet in de uitspraak opgenomen) niet slaagt. De heer S. Bali wil schadevergoeding van de gemeente, omdat hij intussen de blokhut heeft afgebroken. Hoe schat u de kans op toekenning van schadevergoeding? (5 ptn)
Stel, het college van B&W van Geldermalsen wil de handhaving van illegale bouwwerken nog effectiever maken. Dit wil het doen door de namen van eigenaren die zonder omgevingsvergunning gebouwd hebben, waaronder de heer S. Bali, op de gemeentelijke website te plaatsen.
Blokhutten en tuinhuisjes in verschillende ‘pipokleuren’ zijn de gemeente Geldermalsen een doorn in het oog. Het college wil graag de bijzondere natuur- en landschapswaarden van het gebied herstellen en heeft hiervoor een speciaal subsidiepotje gereserveerd. Perceeleigenaren ontvangen een eenmalige subsidie van € 750 als zij hun blokhut of tuinhuisje verven in de groene kleur RAL 6012. De heer S. Bali verft, na een voorschot van €425 te hebben ontvangen, zijn blokhut echter oranje (RAL 2007) uit onvrede over de gemeente. Het college wil het verstrekte voorschot terug. Langs welke weg(en) is dit mogelijk? (5 ptn)
(Totaal 40 ptn)
Dit is niet mogelijk. De bevoegdheid kan niet aan mevrouw Bruintjes worden gedelegeerd. Op grond van art. 10:14 Awb is delegatie niet toegestaan aan een ondergeschikte. Mevrouw Bruintjes is ondergeschikt aan het college van B&W (1 punt). Weliswaar zou de bevoegdheid in principe kunnen worden gemandateerd, artikel 10:3 Awb, maar dan neemt mevrouw Bruintjes namens het college van B&W het besluit, dus niet uit eigen naam zo volgt uit art. 10:1 Awb (1 punt).
Alternatief:
De drie factoren die in dit geval tot de conclusie leiden dat geen sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen zijn:
Ja, de email van ambtenaar Van Os is toerekenbaar aan het college van B&W. Er kan verondersteld worden dat hij mandaat heeft, dan wel is op zijn minst de toerekenbaarheid van schijn van bevoegdheid. Hij geeft immers aan met de aanvraag bezig te zijn (1 punt).
De gedraging is de email die ambtenaar Van Os heeft gestuurd (0,5 punt). Het benoemen dat geen sprake is van een concrete ondubbelzinnige toezegging, maar slechts algemene informatie (1 punt).
Blijkt niet uit de uitspraak (0,5 punt).
Het dispositievereiste houdt in dat een burger op grond van gewekte vertrouwen reeds handelingen heeft verricht die hij anders zou hebben nagelaten (en die niet licht ongedaan gemaakt kunnen worden) (1 punt). Het dispositievereiste is van belang/kan een rol spelen bij de belangenafweging (belang burger) welke naar voren komt bij het honoreren van een gerechtvaardigd vertrouwen (1 punt).
De vraag heeft betrekking op de beginselplicht tot handhaving (1 punt). Dit houdt in dat bij overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder dwangsom/bestuursdwang op te treden – in casu het college van B&W – in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken (1 punt). Het college van B&W behoort af te zien van handhaving als dit, in verhouding tot de met handhaving na te streven (algemene) belangen, zeer onevenredig uitpakt voor de overtreder (1 punt). Verder mag van het bestuursorgaan worden gevergd dat onder bijzondere omstandigheden van handhavend optreden wordt afgezien, bijvoorbeeld als concreet zicht op legalisatie bestaat (1 punt).
Conclusie in antwoord op de vraagstelling: uit de uitspraak blijkt dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. Zie r.o. 7 – 7.4. Voorts is handhaving niet zodanig onevenredig dat het college van B&W daarvan behoorde af te zien. Zie r.o. 8 – 8.2. Het college is in dit geval gehouden tot handhaving van het illegale bouwwerk. (1 punt).
Alternatief: student motiveert uitgebreid in concluderende zin dat het college van B&W in het algemeen niet onder alle omstandigheden verplicht is om over te gaan tot handhaving, maar handhaving is wel het uitgangspunt (1 punt).
Art 2:13 Awb geeft aan dat elektronisch verkeer mag, mits bepalingen afd. 2.3 in acht worden genomen. De eerste uitzonderingen op deze regel wordt gevonden art. 2:13 lid 2, aanhef onder a en onder b, Awb): tenzij uit een wettelijk voorschrift anders blijkt en/of een vormvoorschrift kan zich tegen elektronische verzending verzet (0,5 punt).
Art 2:14, eerste lid, Awb stelt vervolgens als eis dat de burger moet hebben aangegeven langs deze weg beschikbaar te zijn. Beperkingen hierop zijn te vinden in het tweede lid en derde lid. 2 e lid: nevenschikking bij berichten die niet tot een of meerdere geadresseerden zijn gericht) en 3 e lid: alleen op voldoende betrouwbare en vertrouwelijke manier, gelet op de aard en inhoud van het bericht en het doel waarmee het wordt verzonden (1 punt).
Artikel 2:15 Awb leest verder dat een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan verzonden kan worden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg. 2 e lid: Een bestuursorgaan kan elektronisch verschafte gegevens en bescheiden weigeren voor zover de aanvaarding daarvan tot een onevenredige belasting voor het bestuursorgaan zou leiden. 3 e lid: Een bestuursorgaan kan een elektronisch verzonden bericht weigeren voor zover de betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid van dit bericht onvoldoende is gewaarborgd, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt (1 punt).
Tot slot kan bij het bestuursorgaan sprake zijn van een bestendige praktijk, dan is expliciete kenbaar making door het bestuursorgaan niet noodzakelijk (0,5 punt).
Het gaat om het horen van een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd, art. 4:8 Awb (0.5 punt). Heeft belanghebbende naar verwachting bedenkingen tegen het besluit? Ja, belastende beschikking. Steunt de beschikking op gegevens over feiten en belangen die die hem betreffen (ja, het gaat om zijn overtreding) (1 punt). Heeft hij die gegevens niet zelf verstrekt? Student moet ja/nee beargumenteren (0,5 punt).
NB: studenten die art. 4:7 Awb hebben toegepast, hebben geen punten voor deze vraag gekregen.
Voor een goed antwoord was nodig de stelling van de heer S. Bali te bezien in het licht van de Windmill-criteria. Het startpunt is dus Windmill (0,5 punt). Wanneer de publiekrechtelijke wet zelf niet voorziet in een antwoord, is het de vraag of er sprake is van een onaanvaardbare doorkruising. Van bijzonder belang zijn de volgende factoren: inhoud/strekking regeling (0,5 punt), bescherming belangen burgers (0,5 punt), publiekrecht leidt tot vergelijkbaar resultaat (0,5 punt). Wat betreft het punt dat de gemeente beschikt over ‘voldoende publiekrechtelijke mogelijkheden’ om hetzelfde resultaat te bereiken, dient de student de hoofdregel aan te halen waaruit volgt dat een vergelijkbaar resultaat een aanwijzing is dat de privaatrechtelijke weg niet openstaat (1 punt).
Alternatief: aangezien het in deze casus gaat om regulering van grondgebruik, is ook een goede uitleg van Kunst-Antiekstudio beloond (1 punt).
NB: Onjuist is de ongemotiveerde stelling dat de privaatrechtelijke weg niet openstaat omdat een vergelijkbaar resultaat kan worden gehaald via publiekrecht. Ook is onjuist om te spreken van een onaanvaardbare doorkruising omdat het publiekrecht in algemene zin ‘burgervriendelijker’ is dan het privaatrecht.
In dit geval is sprake van bijzonder gebruik (0,5 punt) van een openbare zaak (0,5 punt). Een financiële vergoeding voor dergelijk bijzonder gebruik is in beginsel toegestaan, maar de vergoeding moet wel redelijk zijn (0,5 punt). Motivering dat de gevraagde vergoeding al dan niet redelijk is (0,5 punt).
Ja, vernietiging door bestuursrechter, dus het besluit is onrechtmatig (1 punt) Hierbij is toerekening aan BO gegeven (0,5 punt) Zie voor beide vorige punten Van Gog/Nederweert (0,5 punt)
Ja, rechtszekerheid bestemmingplan, Amelandse bezinepomp II (0,5 punt)
Vraag is of ten tijde van opleggen last onder dwangsom ook rechtmatig een last onder dwangsom had kunnen worden opgelegd. Hoe zit het met beginselplicht tot handhaving? Amelandse bezinepomp I. Hier gaat het om schending motiveringseis mbt gelijkheidsbeginsel. Dit gebrek zou hersteld kunnen worden. Dan geen causaliteit (1 punt)
Kosten afbraak blokhut (0,5 punt)
Mogelijk wel. Betrokkene had vergunning kunnen aanvragen én na afwijzing daartegen beroep kunnen instellen. Hij heeft risico genomen (0,5 punt)
Nee. Geen verjaring (0,5 punt)
Dit is een verwerking van persoonsgegevens, dat kan alleen als er een geldige grondslag is. Deze staan genoemd in art. 8 Wbp. Hier zou van toepassing kunnen zijn dat de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een publieke taak. In dit geval zal dit niet zwaarder wegen dan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers, daarbij bepaalt art. 9 Wbp dat gegevens niet voor een ander doel gebruikt mogen worden dan waarvoor ze verzameld zijn. Noemen art. 16 Wbp kan ook punt opleveren.
Op grond van de Wob kan het bestuursorgaan actief informatie openbaar maken op grond van artikel 8 Wob. Hierbij zijn wel de uitzonderingsgronden uit art. 10 Wob van toepassing. In casu artikel 10 lid 2 onder e, Wob: de relatieve uitzonderingsgrond van de persoonlijke levenssfeer. Hierbij moet een belangenafweging gemaakt worden. Via art. 16 Wbp kan ook uitgekomen worden bij art. 10 lid 1 onder d Wob.
De vraag ziet op het verstrekte voorschot dat het college van B&W terug wil. Een voorschot wordt bij beschikking verleend (1 punt). Het bestuursorgaan kan de beschikking tot verlening van een voorschot intrekken indien de voorschriften niet worden nageleefd, zie art. 4:96 Awb (1,5 punt). Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd, zie art. 4:95 lid 4 Awb (1 punt). Het onverschuldigd betaalde voorschot kan bij dwangbevel worden
Ingevorderd, zie art. 4:57Awb (1,5 punt).
NB: De vraag ziet niet op wat het college wil of zou moeten doen met de eenmalige subsidie van 750 Euro. Niettemin is ook max. 1 punt toegekend voor het noemen van art. 4:48 onder b Awb, dat de mogelijkheid biedt om subsidieverlening in te trekken, als de subsidieontvanger niet aan de verplichtingen heeft voldaan en art. 4:49 onder c Awb dat de mogelijkheid biedt voor het college om de subsidievaststelling in te trekken waarmee ook de aanspraak op subsidie (art. 4:52 Awb) vervalt.)
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens bij het vak Bestuursrecht 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dit vak wordt tegenwoordig Bestuursrecht: Besluitvorming genoemd.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1964 |
Add new contribution