Oefententamens Romeins Recht - UL
- 3613 keer gelezen
NB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Het imperium van een Romeinse magistraat omvatte:
Het begrip ius civile heeft in de Romeinse rechtsbronnenleer een dubbele betekenis, omdat daardoor
De buitenproportioneel grote betekenis die in de Romeinse rechtsbronnenleer uit de tijd vóór Justinianus werd toegekend aan de opinies van rechtsgeleerden valt voornamelijk toe te schrijven aan het feit dat
Het Romeinse ‘keizerschap’ was ten tijde van Augustus en zijn onmiddellijke opvolgers géén erfelijke monarchie en wel omdat het ambt berustte op
Onder een keizerlijk ‘rescript’ (rescriptum) verstaat men
De zogeheten ‘Antonijnse wet’ (constitutio Antoniniana) uit 212 AD bepaalde dat
Welke der onderstaande onderdelen van Justinianus’ codificatie is nog tijdens het leven van de keizer herroepen en vervangen door een nieuwe codificatie van het daarin geregelde recht?
Het zogeheten ‘natuurrecht’ (ius naturale) hield op een zelfstandige rechtsbron van Romeins recht te zijn door:
A(sclepius) heeft een vordering tegen B(irovius), die uit hoofde van geldlening (mutuum) een bedrag van 10.000 HS (‘sestertiën’, een Romeinse munteenheid) is verschuldigd. B(irovius) heeft zijn goede vriend C(lassicus) bereid gevonden om zich door middel van een daartoe strekkende stipulatie hoofdelijk voor deze schuld jegens A(sclepius) borg te stellen. Als B(irovius) zijn schuld niet tijdig voldoet, stelt A(sclepius) hem in gebreke en nadat is gebleken dat hij nog steeds niet bereid is te betalen, dagvaardt hij hem in rechte. B(irovius) wordt tot betaling veroordeeld, maar wordt korte tijd nadien failliet verklaard en biedt zijn schuldeiser dientengevolge geen verhaal meer. A(sclepius) wil nu verhaal zoeken op de hoofdelijke borg C(lassicus) en laat zich omtrent deze mogelijkheid adviseren door een rechtsgeleerde (iuris peritus), die hem te verstaan geeft dat C(lassicus)
A(sclepius) is woonachtig in de Romeinse binnenstad en heeft daarom zijn paard (res mancipi) tegen een maandelijkse vergoeding van 120 ‘tesserae’ (een kleine Romeinse munteenheid) ondergebracht bij de stalhouder (stabularius) B(irovius). Als A(sclepius) enige maanden achterstallig is met de betaling van de stallingsvergoeding voor zijn paard en op zekere dag dat dier wil komen afhalen bij B(irovius), weigert deze het paard aan A(sclepius) af te geven zolang A(sclepius) zijn schuld niet heeft voldaan. Korte tijd nadien verkoopt A(sclepius) zijn paard aan C(lassicus), aan wie hij het dier door middel van mancipatio levert. C(lassicus) vordert daarop afgifte van het paard van B(irovius).
Welke der onderstaande stellingen is juist?
A(sclepius) is een aannemer (conductor operis) die een groot bouwproject in de Romeinse binnenstad in de wacht heeft kunnen slepen dat de projectontwikkelaar B(irovius) daar heeft gepland. Ter uitvoering daarvan moet A(sclepius) grote hoeveelheden marmer inkopen, die hij betrekt uit de marmergroeven van C(lassicus). A(sclepius) en zijn opdrachtgever B(irovius) zijn overeengekomen dat de opdrachtgever de leveranciers van de bouwmaterialen (dus ook C(lassicus)) zal betalen na controle van de door A(sclepius) aangeleverde rekeningen. Als het bouwproject is voltooid en B(irovius) de overeengekomen aanneemsom aan A(sclepius) heeft uitgekeerd, vordert C(lassicus) betaling van A(sclepius) van het door hem aan de aannemer verkochte marmer. A(sclepius) verwijst C(lassicus) evenwel naar B(irovius), omdat deze op zich heeft genomen de prijs voor alle bouwmaterialen, dus ook die van het geleverde marmer, uit eigen zak te zullen betalen. B(irovius), die zijn financiële mogelijkheden heeft overschat, verkeert echter in grote financiële nood en dreigt failliet te worden verklaard. C(lassicus) gaat daarom te rade bij een rechtsgeleerde (iuris peritus) die hem te verstaan geeft dat:
A(sclepius) heeft bij de verloving (sponsalia) van zijn zoon B(irovius) met C(assia), de dochter van D(iofrus), een kostbare halsketting (res nec mancipi) geschonken aan C(assia) onder de opschortende voorwaarde van een opvolgend huwelijk met zijn zoon. De halsketting wordt, in afwachting van het huwelijk, voorlopig in bewaring gegeven aan C(assia)’s vader, D(iofrus). Ongelukkigerwijze krijgen de aanstaande echtgenoten B(irovius) en C(assia) onenigheid en de verloving wordt dientengevolge afgezegd. Korte tijd nadien huwt C(assia) met E(polus), bij welke gelegenheid zij de kostbare halsketting draagt die haar, naar zij gelooft, door haar vader (D(iofrus)) is geschonken. Het is de halsketting die door A(sclepius) aan D(iofrus) is afgegeven. Een en ander komt ter ore van A(sclepius) die daarop het kostbare kleinood terug wil. Hij gaat te rade bij een rechtsgeleerde (iuris peritus) die hem te verstaan geeft dat hij de halsketting
A(sclepius) en B(irovius) hebben een maatschap (societas) die ten doel heeft winst te maken met de aan- en verkoop van wijnen. A(sclepius) brengt zijn transportbedrijf in de maatschap in; B(irovius) zijn loodsen (horrea) in Ostia, de haven van Rome. Op zekere dag kopen A(sclepius) en B(irovius) een enorme kar (plaustrum), bestemd voor het transport van duizendliter-vaten, van het timmerbedrijf van C(lassicus). Voor alle duidelijkheid wordt bij het bestellen van de kar bedongen dat ieder van de vennoten bevoegd is aflevering van de kar (een res nec mancipi) te vorderen. Korte tijd nadien komt B(irovius) te overlijden; hij laat twee zoons na, D(iofrus) en E(polus), die beiden, voor zover nodig, de nalatenschap van hun vader vol en zuiver hebben aanvaard. D(iofrus) ontvangt op zekere dag een tot zijn vader B(irovius) gericht schrijven van C(lassicus) dat de kar klaar is en dat die kan worden afgehaald bij C(lassicus)’ bedrijf in Ostia. D(iofrus) haalt de kar op en plaatst het transportmiddel in één van zijn loodsen, zonder daarvan bericht te geven aan A(sclepius). Niet lang daarna wordt D(iofrus) failliet verklaard. De door de praetor in het faillissement benoemde curator wil overgaan tot de verkoop van de gloednieuwe kar in de loods van de failliete D(iofrus). Daartegen verzet zich echter A(sclepius), die beweert een recht op die kar te hebben dat de curator moet respecteren. De curator laat zich adviseren door een rechtsgeleerde (iuris peritus) die hem te verstaan geeft dat
A(sclepius) en B(irovius) hebben een maatschap (societas) die ten doel heeft winst te maken met de aan- en verkoop van wijnen. A(sclepius) brengt zijn transportbedrijf in de maatschap in; B(irovius) zijn loodsen (horrea) in Ostia, de haven van Rome. Op zekere dag kopen A(sclepius) en B(irovius) een enorme kar (plaustrum), bestemd voor het transport van duizendliter-vaten, van het timmerbedrijf van C(lassicus). Voor alle duidelijkheid wordt bij het bestellen van de kar bedongen dat ieder van de vennoten bevoegd is aflevering van de kar (een res nec mancipi) te vorderen. Ter financiering van hun aankoop hebben de beide vennoten een geldlening afgesloten bij het bankiershuis D(iofrus), aan wie zij tot zekerheid bij voorbaat een bezitloos pandrecht (hypotheca) verstrekken op de door hen aangekochte kar. A(sclepius) en B(irovius) gebruiken het door hen van D(iofrus) geleende geld echter niet ter betaling van C(lassicus), maar ter aflossing van hun schulden bij diverse wijnboeren. Als daarom de vrachtwagen aan A(sclepius) en B(irovius) wordt afgeleverd, maar niet onmiddellijk wordt betaald, bedingt C(lassicus), tot zekerheid van zijn vordering op de beide vennoten, een eigendomsvoorbehoud (pactum reservati dominii) op de kar. Korte tijd nadien worden de beide maten failliet verklaard en ontstaat er een executieconflict tussen de bankier D(iofrus) en de fabrikant C(lassicus).
Welke der onderstaande stellingen is juist?
A(sclepius), een nogal lichtzinnig mens, heeft zijn financiële reilen en zeilen toevertrouwd aan zijn vrijgelaten slaaf B(irovius), aan wie hij een blanco volmacht heeft gegeven om zijn vermogen in zijn naam als zijn rentmeester (procurator omnium bonorum) te beheren. A(sclepius) machtigt B(irovius) eveneens alle daartoe noodzakelijke beschikkingen in zijn naam te verrichten. Op zekere dag verkoopt B(irovius) in naam van zijn werkgever een landgoed van A(sclepius) in Zuid Italië (een res mancipi) aan C(lassicus). De overdracht van het landgoed vindt op de voorgeschreven wijze plaats en C(lassicus) betaalt de overeengekomen koopprijs aan B(irovius). B(irovius) steekt de koopprijs in eigen zak en vertrekt met de noorderzon; nadien wordt taal noch teken meer van hem vernomen. Voor de afwikkeling van het débacle van zijn onbetrouwbare rentmeester maakt A(sclepius) gebruik van de diensten van de rechercheur D(iofrus), die er achter komt dat B(irovius) een landgoed heeft overgedragen zonder de daarvoor ontvangen koopprijs bij de bank van zijn werkgever af te geven. A(sclepius) vordert daarom alsnog betaling van C(lassicus). C(lassicus) laat zich adviseren door een rechtsgeleerde (iuris peritus), die hem te verstaan geeft dat hij
A(sclepius) is eigenaar van een huis te Rome (een res mancipi), dat hij in zijn testament door middel van een zogenaamd ‘vindicatie-legaat’ (legatum per vindicationem) heeft gelegateerd aan zijn nicht B(eatrix). Enige jaren later komt A(sclepius), die inmiddels naar Carthago in Noord Afrika is verhuisd, ter ore dat zijn nicht in het huwelijk is getreden met de enige zoon van A(sclepius)’s gezworen vijand P(etranus). Hij wijzigt daarom zijn testament in die zin dat hij het huis niet meer aan zijn nicht B(eatrix) legateert, maar door middel van een zogenaamd ‘damnatie-legaat’ (legatum per damnationem) legateert aan zijn neef E(gidius). Tot enige erfgenaam benoemt hij daarin, evenals in het voorafgaande testament, zijn enige zoon G(alapus). Korte tijd nadien komt A(sclepius) te overlijden. Zijn te Rome woonachtige zoon G(alapus) aanvaardt de nalatenschap van zijn vader vol en zuiver, maar doet dit op grond van het oudere testament van zijn vader, het enige dat hem bekend is. Hij stelt daarom ook, zij het met enige tegenzin, het huis in Rome ter beschikking van B(eatrix). Enige maanden nadien komt G(alapus) erachter dat zijn vader een jonger testament heeft gemaakt, waarin het huis niet per vindicationem aan B(eatrix), maar per damnationem aan E(gidius) is gelegateerd.
Welke der onderstaande stellingen omtrent dit geval is juist?
A(sclepius) heeft een vordering tegen B(irovius), die uit hoofde van een geldlening een bedrag van 5.000 HS (‘sestertiën’, een Romeinse munteenheid) aan hem is verschuldigd. A(sclepius) heeft echter zelf een schuld, ten belope van hetzelfde bedrag, bij C(lassicus). Hij draagt daarom zijn vordering op B(irovius), bij wijze van inbetalinggeving (in solutum datio), door middel van de verlening van een onherroepelijke volmacht tot inning (‘cessie-mandaat’) over aan C(lassicus). Van deze transactie wordt geen mededeling gedaan aan de debiteur van de aldus ‘gecedeerde’ vordering, B(irovius). Enige tijd nadien verkoopt B(irovius) de kostbare inboedel van zijn villa te Baiae, een luxe Romeinse vakantieoord nabij Napels, aan A(sclepius) voor de prijs van 5.000 HS; A(sclepius) en B(irovius) zijn daarbij overeengekomen dat de koopprijs wordt verrekend met de geldschuld van B(irovius) bij A(sclepius). Korte tijd nadien wordt B(irovius) aangesproken door C(lassicus); hij beroept zich tegen deze vordering op de met A(sclepius) getroffen regeling. C(lassicus) laat zich adviseren door een rechtsgeleerde (iuris peritus), die hem te verstaan geeft dat hij
A(sclepius), een verwoed kunstverzamelaar, is eigenaar van een buitengewoon kostbaar beeld (een res nec mancipi) van de Griekse kunstenaar Kremanti; hij heeft dat beeld tegen diefstal verzekerd bij zijn bankier B(irovius), die bij stipulatie heeft beloofd een bedrag van 100.000 HS (‘sestertiën’, een Romeinse munteenheid) aan A(sclepius) uit te keren indien het beeld mocht worden gestolen. Als tegenprestatie heeft A(sclepius), eveneens bij stipulatie, toegezegd gedurende een periode van vijf jaren maandelijks een som 500 HS aan B(irovius) uit te keren. Er is tevens overeengekomen dat het beeld na een eventuele diefstal, bij uitkering van de verzekeringssom, in eigendom zal overgaan op B(irovius). In verband daarmee levert A(sclepius) het beeld reeds bij voorbaat aan B(irovius) door middel van constitutum possessorium. Twee jaren na het sluiten van deze overeenkomst wordt het beeld gestolen. B(irovius) keert daarop 100.000 HS uit aan de curator in het faillissement van de reeds vóór de diefstal failliet verklaarde A(sclepius). Als korte tijd nadien het beeld wordt teruggevonden, ontstaat een conflict tussen de curator in het faillissement van A(sclepius) en de bankier B(irovius) omtrent de eigendom van het beeld. Zij leggen hun geschil ter beslissing voor aan een rechtsgeleerde arbiter die vaststelt dat het beeld
De wegens zijn losbandige levensstijl beruchte en steenrijke Romeinse senator B(ravialus) raakt betrokken bij een zedenschandaal; hij wordt ervan verdacht geslachtsverkeer te hebben gehad met de minderjarige dame C(orporatis) en wordt dientengevolge, op aangifte van zijn echtgenote, strafrechtelijk vervolgd op grond van keizer Augustus’ uiterst strenge kuisheidswetgeving (leges Juliae de adulteriis). Tijdens de procedure wordt C(orporatis) gehoord als getuige; zij verklaart onder ede, maar in strijd met de waarheid, de senator slechts van dienst te zijn geweest als onbezoldigd psychotherapeutisch dienstverlener. De senator, die aan C(orporatis), in ruil voor haar bereidheid meineed te plegen, de lieve som van 1.500.000 HS (‘sestertiën’, een Romeinse munteenheid) heeft uitbetaald, wordt daarop wegens het ontbreken van bewijs vrijgesproken. B(ravialus) bezint zich nadien op de mogelijkheid of hij op enigerlei wijze de door hem aan C(orporatis) betaalde geldsom kan terugvorderen. Hij gaat te rade bij een rechtsgeleerde (iuris peritus) die hem te verstaan geeft dat
Welke der onderstaande obligatoire overeenkomsten van het Romeinse recht dient als een onvolmaakt wederkerige overeenkomst te worden gekwalificeerd?
1. A (Zie 13, 20, 21 Beknopte Geschiedenis) | 6. D (Zie 51, 52, 53 BG) | 11. C (Zie V3, V37 Prota) | 16. A (Zie V4, V18, V62 Prota) |
2. B (Zie 23, 24 BG) | 7. C (Zie 75, 76 BG) | 12. A (Zie V32 Prota) | 17. B (Zie V58 Prota) |
3. C (Zie 28, 29 BG) | 8. D (Zie 8 BG) | 13. D (Zie G14, G20 Prota) | 18. D (Zie G34 Prota) |
4. C (Zie 33, 34 BG) | 9. B (Zie V7, V55 Prota) | 14. B (Zie G23, G68, V47, V57 Prota) | 19. D (Zie V4, V18, V62 Prota) |
5. D (Zie 42 BG) | 10. C (Zie G40 Prota) | 15. B (Zie V4, V18, V62 Prota) | 20. B (Zie V34, V42, V56 Prota) |
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens voor Romeins Recht aan de Universiteit Leiden. Voor samenvattingen van boeken en arresten voor 1e jaar rechten in Leiden kan je
...There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2136 |
Add new contribution