Vraagstukken Buik thema 1: Zwellingen van de buik en genitalia

HC1: Zwelling in de buik

Oorzaken

Een zwelling in de buik kan meerdere oorzaken hebben:

  • Zwangerschap
  • Lucht in de buik
    • Lucht kan op meerdere locaties zitten
      • In de organen: in de maag en darm
        • Dit is vaak fysiologisch
        • Door bijv. obstructie van de ileus
      • Buiten de organen: vrije lucht
        • Door bijv. een perforatie
    • Er kunnen verschillende geluiden zijn
      • Gootsteengeruis/hoogklinkende peristaltiek
      • Hypertempane percussie
      • Afwezige leverdemping
  • Weefsel in de buik
    • Tumoren, vergroting van de organen, cyste, abces, hernia, vetweefsel
    • Gelokaliseerd → niet diffuus
    • Een lokale weerstand/zwelling is voelbaar
    • Gedempte percussie
  • Vocht in de buik: ascites
    • Kan ontstaan door:
      • Hepatogeen
        • Portale hypertensie
      • Ontsteking/infectie
        • Peritonitis
      • Maligniteit
        • Peritonitis carcinomatosa
      • Cardiaal
        • Hartfalen
        • Pericarditis constrictiva
      • Hypo-albuminemie
        • Nefrotisch syndroom
        • Ondervoeding
    • Er is gedempte percussie in de flanken
    • Shifting dullness → als de patiënt op z’n zij draait gaat het vocht die kant op

Analyse

De analyse van een patiënt met een zwelling in de buik bestaat uit:

  • Lichamelijk onderzoek
  • Aanvullend onderzoek
  • Analyse van de ascites

Lichamelijk onderzoek:

Lichamelijk onderzoek van de buik bestaat uit:

  • Inspectie
  • Auscultatie
  • Percussie
  • Palpatie

Aanvullend onderzoek:

Er zijn meerdere vormen van aanvullend onderzoek die gebruikt kunnen worden voor een zwelling in de buik:

  • X-BOZ
    • Overzichtsfoto van de buik
    • Toont vrij lucht of lucht in de organen aan
  • Echo van het abdomen
  • Ascites punctie
  • CT-abdomen
    • Vocht, vrij lucht, cysten en tumoren kunnen zichtbaar worden

Analyse van ascites:

Analyse van ascites kan bestaat uit paracentese:

  • Aspect
  • Cytologie
  • Metingen
    • Eiwitgehalte
    • Leukocyten
    • Erythrocyten
  • Kweek

Er kan gekeken worden naar de eiwitconcentratie of het leukocytenaantal:

  • Eiwitconcentratie: serum ascites albumine gradiënt (SAAG)
    • <11 gram/L → pleit tegen portale hypertesie
      • Kanker of tuberculeuze ascites
    • >11 gram/L →wijst op portale hypertensie
      • Levercirrose, hartfalen of vena porta trombose
  • Leukocytenaantal: is verhoogd bij peritonitis
    • Als er >0,25 x 109 neutrofiele granulocyten/L zijn is er sprake van spontane bacteriële peritonitis
 

 

HC2: Anatomie van de buikwand, lieskanaal en genitalia

Buikwand

De buikwand bestaat uit:

  • Huid
  • Subcutane weefsellaag:
    • Camper’s fascia: “superficial” en “fatty”
    • Scarpa’s fascia: diep en membraneus → glanzend continu weefsel
    • Een kleine diepe vetlaag
  • Fascie tussen de spieren
  • Spierlaag
  • Fascia transversalis: fascie aan de binnenkant van de spieren
  • Extraperitoneale laag: vet tussen de fascie en het peritoneum
  • Peritoneum

Buikwandspieren:

Er zijn 4 verschillende buikwandspieren:

  • Musculus rectus abdominis
    • De “sixpack” spier
    • Ligt in het midden
    • Loopt t/m het os pubis
    • Rectusschede: bindweefselschede die de m. rectus abdominis omhult → vormen 2 lange scheden
      • Linia alba: de rectusscheden komen in het midden bij elkaar
  • Musculus obliquus externus
    • Schuinlopende vezels van buiten naar binnen
    • Overlapt de ribbenkast en sluit aan op de musculus serratus anterior
    • Heeft een aponeurosis: witte platte peesplaat waar spieren aan vast zitten
    • Vormt eigenlijk de rectusschede
  • Musculus obliquus internus
    • Schuinlopende vezels van binnen naar buiten
    • Hecht aan de ribbenkast
  • Musculus transversus abdominis
    • Dwarslopende vezels
    • Loopt achter de ribbenkast en hecht hieraan

Naast een voorste rectusschede is er ook een achterste rectusschede. Deze rectusschedes komen in de middenlijn samen in de linia alba.De achterste rectusschede loopt niet helemaal van boven naar de linia arcuata beneden bij de navel, de voorste rectusschede wel. Onder de linea arcuata bevindt zich dus geen achterste rectusschede meer.

Er bevinden zich dus 3 lijnen rondom de buikwandspieren:

  • Linea alba
    • Zichtbaar als een witte lijn in het midden
  • Linea arcuata
    • Zit aan beide kanten achter de rectus
  • Linea semilunaris
    • Ligt vlak onder de galblaas

Innervatie:

De innervatie van de buikwand wordt gedaan door thoracoabdominale zenuwen, die eigenlijk verlengingen van intercostaal zenuwen zijn. Deze zenuwen lopen tussen de musculus obliquus internus en musculus transversus abdominis. De thoracoabdominale zenuw geeft ventrale en laterale zijtakjes af die schuin naar beneden lopen.

De spinale thoracoabdominale zenuw komt vanaf hoogte T10 bij de navel. De zenuwen die ontspringen uit de lumbale wervels innerveren de lies.

Mediane laparotomie:

Laparotomie is het opensnijden van de buik. Mediane laparotomie is een veelgebruikte operatie, waarbij de buik in het midden wordt opengesneden. Voordelen van mediane laparotomie zijn:

  • De thoracale zenuwen worden niet geraakt
  • Gaat door de linea alba heen → de rectus zelf wordt niet geraakt
    • De linea alba is geen onderdeel van de rectusschede omdat hij niet om de rectus heen zit
    • Er wordt alleen maar bindweefsel doorgesneden

McBurney appendectomie wisselsnede:

Een McBurney appendectomie wisselsnede werd vroeger veel gedaan, maar nu wat minder. Hierbij wordt een snede volgens de huidlijnen gemaakt, waarbij de 3 lagen spieren afwisselend in hun vezelrichting worden doorgenomen. Voordelen van een McBurney appendectomie wisselsnede zijn:

  • De incisie is op de plek van de appendix
    • 2/3 tussen de navel en de spina iliaca anterior superior
  • De incisie is in de lengterichting van het spierweefsel → betere heling
    • Na afloop valt het vanzelf weer dicht

Pfannenstiel incisie:

De rectusschede ligt superior van de linea arcuata. Bij een pfannenstiel ofwel bikini incisie wordt boven het schaamhaar een incisie gemaakt die door de 3 aponeurosissen heen gaat. De spier blijft hier intact → er is geen achterste rectusschede inferior van de linia arcuata. De snede gaat met de vezelrichting van de voorste rectusschede mee.

Voordelen hiervan zijn dat het niet heel invasief is → minder kans op complicaties. Er wordt gebruik gemaakt van het feit dat er geen achterste rectusschede is en de voorste rectusschede blijft intact, waardoor er weinig kans op infecties is. Vaak worden pfannenstiel incisies toegepast bij keizersnedes.

Herpes zoster:

Herpes zoster wordt gekenmerkt door pijn en huiduitslag. Het virus resideert in het ganglion van een zenuw. Elk ruggenmergsegment innerveert een deel van de huid via spinale zenuwen:

  • Intercostaalzenuwen: tussen de ribben
  • Subcostale zenuwen: onder de ribben
  • “Cuteanus branches”: huidtakjes
    • Laterale tak
    • Anterieure tak
  • Thoracoabdominale zenuwen: tussen de 2een 3espierlaag
    • Laterale tak
    • Anterieure tak

Herpes zoster treedt op in het segment dat door de zenuw van het aangedane ganglion geïnnerveerd wordt.

Lieskanaal

Er zijn 3 buikwandlagen waardoor het lieskanaal loopt, dat bij mannen en vrouwen een verschillende naam heeft:

  • Mannen: ductus deferens
  • Vrouwen: ligamentum rotundum/teres uteri

Om te zorgen dat er niet een zwak gat is, is de doorgang van deze kanalen door de spierlagen heen verschoven.

De oriëntatie van de spieren rondom het lieskanaal is als volgt:

  • Musculus obliquus externus: loopt voor het lieskanaal langs
    • Heeft een aponeurose die helemaal aan de voorkant van het lieskanaal ligt
      • Het ligamentum inguinale is de omgekrulde onderrand van deze aponeurose en vormt de begrenzing van het lieskanaal
        • Loopt van de SIAS naar de tuberculum van het os pubis
        • Dit ligament heet aan de binnenkant de tractus iliopubicus
  • Musculus obliquus internus: buigt over het lieskanaal
    • Staat in verbinding met de musculus cremaster, die bij opwinding de testikels omhoogtrekt
    • Vormt samen met de musculus transversus abdominis de “conjoint tendon”
      • De 2 spieren komen dan samen
  • Musculus transversus abdominis: buigt over het lieskanaal
    • Vormt samen met de musculus obliquus internus de “conjoint tendon”
    • De fascia transversalis loopt mee het lieskanaal in
      • Dit is de binnenste fascie van de musculus transversus abdominis
      • Vormt de binnenzijde van het lieskanaal

Het lieskanaal heeft een in- en uitgang:

  • Ingang: anulus internus
    • Is niet zichtbaar
  • Uitgang: anulus externus

Vascularisatie:

Er zijn ook bloedvaten die in de rectusspier bij het lieskanaal lopen:

  • Arteria epigastrica inferior
  • Vena epigastrica inferior

Dit zijn 2 bloedvaten die ontspringen uit de arteria en vena femoralis, die ontsprongen zijn uit de arteria en vena iliaca. De ingang van het lieskanaal ligt lateraal van de arteria en vena epigastrica inferior.

Liesbreuk:

Een zijn 3 soorten liesbreuk:

  • Laterale liesbreuk: het peritoneum gaat direct door de driehoek van Hesselbach → hier zit alleen fascia transversalis en externe aponeurose
    • Driehoek van Hesselbach: zwakke plek in de buikwand waar geen musculus obliquus internus en transversus zit
    • Verloopt niet langs het lieskanaal
    • Heet ook wel de directe liesbreuk
  • Mediale liesbreuk: de peritoneumzak gaat via de anulus internus door het lieskanaal heen
    • Een langere en indirecte route
    • Heet ook wel de indirecte liesbreuk
  • Femorale breuk: breuk in de canalis femoralis

Laparoscopie:

Bij een laparoscopische liesbreukoperatie wordt het volgende gedaan:

  1. Er wordt een canule tussen de musculus rectus en achterste rectusschede gezet
  2. De scoop wordt opgevoerd tot de linea arcuata in de buikholte → bevindt zich dan voor het peritoneum
  3. Er wordt CO2ingeblazen waardoor het peritoneum ingedrukt wordt

Er moet goed opgepast worden dat de volgende 2 zenuwen niet beschadigd worden:

  • Nervus iliohypogastricus
    • Komt net boven het schaamgebied uit
  • Nervus ilioingualis
    • Bij de binnenkant van de dij en het scrotum

Deze zenuwen ontspringen op niveau L1.

Scrotum

In het geval van een hydroxele is de tunica vaginalis aangedaan. De tunica vaginalis is een restant van het peritoneum. Bij een hydroxele zijn bij de indaling van de testis alle structuren van de spieren ook mee ingedaald. Dit moet met spoed behandeld worden → kan anders leiden tot:

  • Afgestorven testis
  • Spataderen op de bal: varicocele of torsio testis
 

 

HC3: Inleiding pathologie

Biopten

Alle resecties worden bekeken door de patholoog. Afhankelijk van het type materiaal kunnen verschillende onderzoeken gedaan worden:

  • Weefsel → resecties of biopten
    • Maag/darm
    • Huid
    • Interne organen
      • Bot/beenmerg
      • Lever
      • Blaas
      • Long
  • Cellen → cytologie
  • DNA/RNA → moleculaire pathologie

Bij cytologie worden individuele of groepjes cellen via een naald opgenomen en op een glaasje verspreid. Hierbij is het isoleren van DNA mogelijk. Bij histologie/biopsie wordt er echt een “hapje” weefsel genomen → is invasiever. Het voordeel hiervan is dat het weefsel nog echt in “verband” zit, waardoor het een directe weergave van de toestand van de patiënt geeft.

Tractus digestivus

Detractus digestivus bestaat uit de volgende lagen:

  • Lumen
  • Mucosa
  • Submucosa
  • Muscularis propria
    • Nodig voor motiliteit en om het eten goed te laten zakken
  • Serosa/adventitia

Enkele feitjes over het spijsverteringskanaal zijn:

  • Het epitheel in de slokdarm bestaat uit niet verhoornend meerlagig plaveiselcelepitheel → zorgt voor bescherming
  • In de maag wordt HCl geproduceerd door pariëtale cellen → er zijn klieren die makkelijk stoffen kunnen uitscheiden
  • De dunne darm wordt gekarakteriseerd door villi → vergroot het oppervlak waardoor opname makkelijker is
  • Brunnerse kliernesten zijn alleen aanwezig in het duodenum
  • Panneth cellen liggen in crypten van het colon

Ontstekingspatronen

Ontstekingen kunnen grofweg in 2 categorieën verdeeld worden, die op basis van celtypen onderscheiden kunnen worden:

  • Chronische ontsteking
    • Vaak auto-immuun
    • De volgende cellen zijn aanwezig:
      • Eosinofiele granulocyten
      • Lymfocyten
      • Plasmacellen
      • Histiocyten
      • Macrofagen
    • Verschillende aandoeningen
      • Chronische oesofagitis
        • Reflux oesofagitis (GERD)
        • Eosinofiele oesofagitis
      • Chronische gastritis
        • HP geïndiceerde gastritis
        • Auto-immune gastritis
      • Chronische duodenitis
        • Coeliakie
        • Peptische duodenitis
      • Chronische colitis
        • IBD
        • Segmental colitis associated to diverticulosis (SCAD)
    • Hebben vaak zowel actieve als chronische componenten
  • Acute ontsteking
    • Vaak toxisch medicamenteus
    • De volgende cellen zijn aanwezig:
      • Neutrofiele granulocyten
    • Verschillende aandoeningen
      • Oesofagitis
        • Infecties (candida, herpes, etc.)
          • Vaak bij immuun gecompromitteerden
      • Gastritis
        • Helicobacter pylori geïnduceerde gastritis
        • Medicamenteus (NSAIDs)
      • Colitis
        • Infecties
        • IBD
        • Toxisch
        • Medicamenteus
        • Ischemie

Organen:

Deze ontstekingen kunnen in verschillende organen optreden:

  • Oesofagus
    • Gastro-oesofageale reflux
      • De cellen liggen ver uit elkaar en er zit wit omheen → oedeem (spongiose)
      • Er zijn ontstekingscellen tussen de keratinocyten
      • Lymfocyten, eosinofielen en granulocyten zijn aanwezig
        • Er zijn geen neutrofiele granulocyten → het is geen actief proces
  • Maag
    • Chronische, actieve h. pylori gastritis
      • Plasmacellen in de lamina propria en neutrofiele granulocyten in het epitheel
      • Is carcinogeen → verhoogt de kans op maagkanker
    • Chronische gastritis
      • Rond-kernige ontstekingscellen
  • Duodenum
    • Coeliakie
      • Lymfocytair infiltraat
      • Vlokatrofie
      • Lymfocytose → er zijn meer cellen in het epitheel
      • Crypt hyperplasie → de ruimte wordt groter
  • Colon
    • Inflammatoire darmlijden (IBD)
      • Aanwezigheid van neutrofiele granulocyten en plasmacellen
      • Soms zijn granulomen aanwezig
      • Ulceraties en pseudopoliepen
      • Submucosa fibrose met diep-reikende fissuren
      • Ontsteking tot aan het spierweefsel
      • Bijv. de ziekte van Crohn
      • Cryptdistorsie: er zijn geen kolommen meer
      • Cryptitis: aanwezigheid van neutrofiele granulocyten in de crypten
      • Cryptabcessen
      • Soms is er regeneratie van het epitheel en zijn er slijmbekercellen

Neoplasie

Neoplasie betekent nieuwvorming. Soms is er bij neoplasie sprake van een maligniteit, dan moet er ook dysplasie aanwezig zijn. Bij een maligniteit zijn er 2 soorten atypie nodig:

  • Cytonucleaire atypie
    • Kernen worden groter
    • Er zijn meer kernen
    • Hyperchromasie
    • Onregelmatige kernen
  • Architecturele atypie
    • Complexe groei/cribiforme groei
    • De structuur van het weefsel verandert
    • De stap voordat het maligne wordt

Voorbeelden van neoplasie in het abdomen zijn:

  • Barret slijmvlies: intestinale metaplasie in het slijmvlies van de slokdarm
  • Colon poliepen: vormen een adenoom
    • Adenoom: carcinoom in het colon

Barret slijmvies:

In het geval van Barret slijmvlies is er t.g.v. een continue ontsteking intestinale metaplasie van de Goblet cellen van het plaveiselepitheel van de oesofagus. Dit is niet (pre)maligne, maar gewoon een verandering. Door de intestinale metaplasie gaat het epitheel lijken op epitheel uit de maag. De dysplasie kan laaggradig of hooggradig zijn:

  • Laaggradige dysplasie
    • Toegenomen kerndichtheid
    • Hyperchromasie
    • Pseudostratificatie
  • Hooggradige dysplasie
    • Verlies van polariteit van kernen
    • Complexe groei

Colon poliepen:

Soorten colon poliepen zijn:

  • Adenomateus: met dysplasie
    • Verlies van Goblet cellen
    • Laaggradige of hooggradige dysplasie
    • Afhankelijk van de vorm te verdelen in 3 soorten
      • Tubulair
      • Tubovilleus
      • Villeus
  • Serrated: kan met of zonder hyperplasie
    • Sesiel serrated lesion
      • Zijn niet meer mooi recht
    • Heeft de vorm van een zaagtand

De Vogelstein sequentie van colorectale carcinogenese geeft de pathogenese van het ontstaan van een poliep. Dit duurt ongeveer 20 jaar.Maligniteit ontstaat hierbij in een stapsgewijs proces van normaal naar maligne, waarbij moleculaire veranderingen gevolgd worden door cellulaire veranderingen.

Bij screening van colorectaal carcinoom is de behandeling lokaal en wordt het risico op lymfeklier metastasen niet meegerekend, terwijl dit wel vaak voorkomt. Het risico hiervan wordt bepaald door:

  • Differentiatiegraad
    • Goed gedifferentieerd adenocarcinoom: buisvorming in >95% van de tumor
    • Matig gedifferentieerd adenocacinoom: buisvorming in 50-95% van de tumor
    • Slecht gedifferentieerd adenocarcinoom: buisvorming in <50% van de tumor
  • Lymfangiovasie: tumorcellen komen via lymfebanen in de lymfeklieren
    • Als lymfangiovasie aanwezig is, heeft de patiënt een 4-5x zo hoge kans op lymfeklier metastasen
      • Hoe hoger de risicofactoren, hoe hoger de kans op metastasen
  • Budding: hoe infiltratief de tumor kan groeien
    • Nesten van 1-4 kankercellen die het interstitium infiltreren bij het invasiefront van de tumor
    • Er zijn 3 budding graden: er is een hoog risico bij budding graad 2 en 3
      • Budding graad 1: 0-4 buds
      • Budding graag 2: 5-9 buds
      • Budding graad 3: >10 buds
  • Invasiediepte
 

 

HC4: Gynaecologische oorzaken zwelling van de buik

Achtergrond

Een gynaecologische zwelling van de buik kan ontstaan in de:

  • Uterus
  • Tuba
  • Ovarium

Zwellingen van de uterus

Zwellingen van de uterus (baarmoeder) zijn meestal een langer bestaand probleem → patiënten hebben al lang klachten. Zeker in de fertiele fase gaat het vaak gepaard met bloedverlies of amenorroe.

Differentiaal diagnose:

De differentiaal diagnose van een zwelling in de uterus ziet er als volgt uit:

  • Benigne
    • Zwangerschap
      • Een vrouwelijke patiënt met een zwelling in de uterus is zwanger tot het tegendeel is bewezen
    • Myomen
    • Poliepen
    • Gravida
  • Maligne
    • Sarcoom
    • Endometriumcarcinoom
      • Komt vaker voor dan een sarcoom
      • In het begin is er nog geen zwelling
      • Verdikking van het endometrium gepaard met bloedverlies
      • De zwelling is zelden palpabel
      • Kan ook een leiomyosarcoom zijn
        • Bij postmenopauzale vrouwen met uterus myomatosus

Uterus myomatosus:

In het geval van uterus myomatosus zijn er vleesbomen in de baarmoeder → de uterus neemt enorm in grootte toe. Dit is een veelvoorkomend probleem → 40% van de vrouwen heeft hier last van. Myomen groeien onder invloed van oestrogeen en zijn zelden maligne → maar in 0,1%.

Bij uterus myomatosus liggen mechanische en functionele klachten op de voorgrond:

  • Mechanische klachten
    • Bij sport, seks of mictie
  • Functionele klachten
    • Hevig menstrueel bloedverlies
    • Eventueel verminderde fertiliteit
      • Hangt af van de locatie van de vleesbomen → bij intracavitaire vleesbomen
      • Implantatie van de placenta kan een probleem zijn

De behandeling van uterus myomatosus bestaat uit:

  • Primair medicamenteus: heeft de voorkeur
    • Anticonceptie pil
    • Spiraaltje
  • Fertiliteit bevorderen
    • Hysteroscopische resectie van de vleesboom
  • Bij mechanische klachten
    • Myomectomie van grote vleesbomen
      • In het geval van kinderwens
    • Cave
      • Bij een leiomyosarcoom “upstaging” tumor
      • Met name bij postmenopauzale myomen
  • Bij geen of voltooide kinderwens
    • Embolisatie
      • Het dichtleggen van de arteria uterina waardoor de vleesbomen necrotiseren
    • Hysterectomie
      • Het verwijderen van de baarmoeder

Zwelling van de tuba

Tubaire afwijkingen geven over het algemeen geen palpabele zwelling van de buik. Infectieuze oorzaken zijn het meest voorkomend. Bij de anamnese voor een zwelling van de tuba moet gevraagd worden naar:

  • SOA’s
    • Met name chlamydia (een infectie)
  • Koorts
  • Pijn
  • De menstruatiecyclus
    • Amenorroe

Ook hierbij is het essentieel dat een vrouw een zwangerschapstest doet.

Differentiaal diagnose:

De differentiaal diagnose van een zwelling van de tuba bestaat uit:

  • Extra-uterine graviditeit (EUG)
    • Een zwangerschap die zich in de tuba nestelt
    • Leidt tot bloedingen en pijn → shock-achtige symptomen die potentieel levensbedreigend zijn
    • Moet altijd behandeld worden:
      • Methotrexaat: bij stabiele EUG
      • Tubectomie: de eileider inclusief de zwangerschap wordt verwijderd
        • Er kunnen geen recidieven optreden
  • Tuba ovarieel abces (TOA)
    • Een ontsteking
    • Vaak veroorzaakt door een SOA zoals chlamydia
    • Vaak gepaard met pijn en koorts
    • Behandeling: orale of IV antibiotica
  • Pelvic inflammatory disease (PID)
    • Verdere ontwikkeling van een TOA veroorzaakt door chlamydia
    • Het kleine bekken is ook aangedaan
    • Behandeling: orale of IV antibiotica
  • Hydrosalpingen
    • De tuba is “moe” en niet meer functioneel
    • Er is veel vocht in de tuba
    • De zwelling kan leiden tot subfertiliteit
      • Het uitblijven van de zwangerschap na meer dan 12 maanden proberen
      • Veroorzaakt doordat vocht de tuba afsluit → problemen met de innesteling
      • Kan behandeld worden:
        • Clippen/tubectomie
        • Als dit niet werkt kan de vrouw via IVF zwanger worden
    • Vaak veroorzaakt door infecties/ontstekingen

Zwelling van het ovarium

Een ovariële zwelling is de meest voorkomende presentatie van een zwelling. Afwijkingen van het ovarium zijn meestal goedaardig en asymptomatisch. In de anamnese moet er gevraagd worden naar:

  • Beloop van de pijn
    • Acuut
    • Sluimerend/chronisch
  • Pre- of postmenopauzaal
    • De kans op maligniteiten bij premenopauzale vrouwen is ontzettend klein

Differentiaal diagnose:

De differentiaal diagnose van een ovariële zwelling bestaat uit:

  • Torsie/steeldraai
    • Door groei en toename van het gewicht draait het ovarium om zijn as in het kleine bekken
      • De bloedtoevoer wordt afgeknepen → ischemie
        • Dit is ontzettend pijnlijk
      • Pijn ontstaat acuut
        • Bij acute pijn moet er gedacht worden aan torsie van het ovarium
    • Ontstaat vaak door het vormen van cysten
      • Zijn meestal goedaardig, maar heel soms kwaadaardig
      • Als er een cyste is moet deze verwijderd worden
    • Behandeling: detorderen
  • Benigne: niet invasief → respecteert de grenzen
    • Dermoid cystes
      • Een benigne zwelling van het ovarium
      • Respecteert de grenzen
      • Hierin kan erg veel weefsel aanwezig zijn → handen, tanden, etc.
      • Lastig te behandelen
    • Endometrioom
      • Endometriose in de ovaria
        • Er is baarmoederslijmvlies buiten de baarmoeder aanwezig
      • Er is, net als in de baarmoeder, nog steeds een cyclus maar wel dysmenorroe
        • Dysmenorroe: er is pijn bij de menstruatie
      • Komt voor bij 1:7 vrouwen
      • Er zijn “chocolade cystes”: bloed hoopt op in de ovaria → ijzer kleurt bruin
        • Typisch voor een endometrioom
        • Kan leiden tot subfertiliteit
        • Als het ovarium geopend wordt, loopt er een chocola-achtige vloeistof uit het ovarium
    • Cystadenoom/functionele cyste
      • Een uniloculaire gladwandige cyste
        • Uniloculair: er is 1 ruimte gevuld met vocht
      • 2 soorten:
        • Folliculaire cyste: door een gestoorde eisprong
        • Luteïne cyste: door afwezige regressie van het corpus luteum
      • Verdwijnen binnen 6-8 weken vanzelf
    • Teratoom/wonder cyste
      • Ontstaat uit kiemlagen
        • Vooral ectoderm
      • Kan haar, tanden en botten bevatten
        • Wordt erg zwaar als er botten in zitten → zorgt dan voor torsie van het ovarium
      • Aanwezigheid van talg kan peritonitis veroorzaken
  • Maligne: groeit binnen in de omringende weefsels
    • Borderline tumor
      • Geen benigne zwelling, maar ook geen voorstadium van een ovariumcarcinoom
      • Heeft een betere prognose dan carcinomen
        • Wordt sneller gevonden
        • Minder metastasering
      • De 5-jaars overleving is 95%
    • Ovariumcarcinoom
      • Een “silent killer” → de meest dodelijke gynaecologische maligniteit
        • 1100 sterfgevallen per jaar
        • Wordt vaak pas laat ontdekt
      • Vooral op postmenopauzale leeftijd → de gemiddelde leeftijd is 60 jaar
      • Vaak familiair
        • BRCA1 of BRCA2 mutatie
          • De kans bij BRCA1 is hoger
        • Lynch syndroom
      • Minder kans in het geval van weinig ovulaties → 10-30% reductie
        • Door het slikken van de pil
        • Hoog aantal kinderen
        • Langdurig borstvoeding geven
      • Gekenmerkt door vroege en massale metastasering
        • Doordat de ovaria middenin het peritoneum zitten → buikvocht in het peritoneum kan rondcirculeren en gebruikt worden voor metastasering → kan zo in het omentum komen
        • Voorkeurslocaties zijn de maag en darmen
      • Heeft aspecifieke klachten
        • Malaise, anorexie
        • Gastro-intestinale klachten
        • Opgezette buik
        • Mictieklachten
      • Markers: verhoogd serum CA-125
      • Aanvullende diagnostiek:
        • Risk of Malignancy Index (RMI)
        • International Ovarium Tumor Analysis (IOTA): op basis van een echo → niet super hoge specificiteit
        • Verdere beeldvorming: X-thorax en CT-thorax/abdomen
      • Meestal epitheliaal → niet-epitheliale carcinomen zijn zeldzaam
        • De meeste ovariumcarcinomen zijn sereus
        • Kiemceltumoren of Sexcord-stromaceltumoren zijn niet-epitheliaal en komen juist op jonge leeftijd meer voor

Echo:

Op een echo kan zichtbaar worden of een cyste benigne of maligne is:

  • Benigne kenmerken
    • Mooie egale contouren
      • Waarschijnlijk is dit vocht
      • De eierstok is mooi rond
    • Geen meetbare bloedstroming m.b.v. doppler flow
    • Dunwanding
  • Maligne kenmerken
    • Meetbare bloedstroming
      • Vaak door angiogenese → kanker
    • Onregelmatige vorm → de eierstok is niet meer mooi rond van structuur
    • Geen respect voor grenzen

Risk of malignancy index:

Bij de risk of malignancy index (RMI) voor ovariumcarcinomen wordt er gelet op:

  • Echobevindingen
  • CA-125 markers
  • Postmenopauzale status

Eigenlijk is de bruikbaarheid van de RMI niet geweldig → intuïtie is vaak accurater.

Stadiëring en behandeling ovariumcarcinoom:

Om de overlevingskansen bij een ovariumcarcinoom te bepalen wordt Figo-stadiëring gebruikt. Het stadium kan via een CT-scan ingeschat worden. Bij de meeste vrouwen wordt een ovariumcarcinoom pas in stadium 3 ontdekt. De behandeling verschilt afhankelijk van het stadium:

  • Laag stadium: het carcinoom zit alleen maar in het ovarium → er zijn geen uitzaaiingen
    • Uterusextirpatie + adnexextirpatie
      • Uterusextirpatie: verwijdering van de baarmoeder
      • Adnexextirpatie: verwijdering van de tumor
    • Stadiëring moet plaatsvinden om vast te stellen dat er echt geen uitzaaiingen zijn
    • Zelden chemotherapie
  • Hoog stadium
    • Debulking + chemotherapie
      • Debulking: operatie bij een ovariumcarcinoom
        • Als dit niet in 1 keer lukt → invalidatiebulking
        • Complete bulking is zeer belangrijk voor de prognose
      • Chemotherapie wordt voor- en achteraf gegeven
 

 

HC5: Scrotale zwelling en testiscarcinoom

Anatomie

Embryonale oorsprong:

De gonaden ontstaan uit de metanefros en dalen daarna in → de testis ontstaat t.h.v. de nieren en daalt vervolgens in. Als de testis zakt, neemt hij een stukje peritoneum mee dat als tunica vaginalis om de testis blijft.

De oorsprong van arteriën en lymfevaten van de testis liggen hoog in de nieren. Omdat de eerste lymfeklierstations van de testis bij de nier liggen, wordt hier dan ook een metastase verwacht. De plexus pampiniformis bestaat uit allerlei bloedvaten en is de warmteregelaar van de testis.

Scrotum:

Het scrotum is als volgt opgebouwd:

  • Tunica dartos
    • Zit onder de scrotum huid
    • Een fascie met vezels van de musculus cremaster → kan de bal optrekken
  • Tunica vaginalis
    • Ligt onder de tunica dartos
    • Hieronder ligt de werkelijke bal
  • Tunica albuginea
    • Ligt onder de tunica vaginalis
    • Kan scheuren bij te veel kracht → er komen antilichamen tegen spermacellen op de bal → onvruchtbaarheid
      • De scheur moet hersteld worden
  • Plexus pampiniformis
    • Ligt rondom de bal
    • Een warmtewisselaar voor spermatogenese
  • Tubuli seminiferi
    • Maken sperma
  • Epididymis
    • Hier komt sperma samen
    • Transporteert zaadcellen
  • Ductus/vas deferens
    • Wordt onderaan de epididymis gevormd

Klachten van het scrotum

Er kunnen meerdere klachten optreden in het scrotum (balzak):

  • Zwelling
    • Hydrocele
    • Spermatocele
    • Varicocele
    • Testistumor
  • Pijn
    • Epididymitis
      • Gepaard met koorts
    • Torsio testis
    • Testisruptuur

Pijn

Epididymitis:

Epididymitis is een ontsteking van de bijbal en wordt gekenmerkt door:

  • Zwelling
  • Roodheid
  • Glans
  • Warm
  • Functio laesa 

Dit kan leiden tot onvruchtbaarheid en verstopping. Er zijn 2 typen epididymitis:

  • SOA
    • Vaak jongere patiënten
  • Plasproblemen door e. coli
    • Vaak ouderen

In de eerste 24-48 uur is er nog onderscheid te voelen tussen de testis en epididymis, daarna gaat ook de rest ontsteken → de epididymis kan niet meer onderscheiden worden van het scrotum. Dit het “frozen scrotum”, het scrotum is dan erg hard. Het is dan lastig te bepalen wat er aan de hand is.

Behandeling van epididymitis bestaat uit antibioticum. Dit moet langdurig (2-6 weken) omdat de ontsteking diep in het weefsel zit. Welk antibioticum wordt gegeven hangt af van de verwekker van de epididymitis:

  • SOA
    • Fluoroquinolon
    • Azithromycine
    • Doxycycline
  • Plasproblemen
    • Fluoroquinolon
    • Co-trimoxaxol

Torsio testis:

In het geval van torsio testis is de testis om zijn eigen as gedraaid. De venen en uiteindelijk ook de arteriën worden afgekneld, waardoor acute pijn ontstaat. Dit is zichtbaar op een doppler-echo van de testis. De ene bal is in torsie en hangt hoger → de testis is niet meer symmetrisch. Soms kan de testis zelfs helemaal zwart worden.

Symptomen van torsio testis zijn:

  • Acute pijn
  • Misselijkheid
  • Buikpijn
  • Pijnlijke testis en epididymis

Behandeling van torsio testis bestaat uit detorderen en het vastzetten van de bal op de OK. Terugdraaien heeft vaak onmiddellijk effect, maar als dit niet lukt is een spoedoperatie binnen 6 uur vereist.

Testis ruptuur:

Een testis ruptuur kan ontstaan doordat er zoveel kracht op de testis komt te staan dat hij barst → er komt een scheur in de tunica albuginea waardoor het testisweefsel eruit komt. Dit moet geopereerd worden → de testis wordt gehecht. Indien dit niet gehecht wordt ontstaan er antistoffen tegen het testisweefsel, wat leidt tot onvruchtbaarheid.

Torsio appendix testis:

Aan de testis en epididymis zit nog een klein restje embryonaal weefsel, de appendix.Torsie van de appendix kan ervoor zorgen dat dit stukje weefsel necrotiseert → zichtbaar als een “blue dot”. Dit gebeurt vooral bij kleine kinderen. De behandeling bestaat uit pijnstilling, meestal is geen operatie onnodig.

Zwelling

Hydrocele:

Een hydrocele is een ophoping van (strageel) vocht in de tunica vaginalis, een voortzetting van het peritoneum in het scrotum. Het kanaaltje tussen de tunica vaginalis en het peritoneum, de processus vaginalis, hoort te verdwijnen. Gebeurt dit niet, dan ontstaan allerlei ziektes zoals hydrocele communicans. Als het kanaaltje wijder openblijft, is het een liesbreuk.

Diafonoscopie is een manier om door het scrotum heen te kijken. Hierbij wordt er met een lampje door het scrotum geschenen. In het geval van een hydrocele is er veel vrij vocht, waardoor het licht goed doorlaatbaar is. Een hydrocele kan verschillende oorzaken hebben:

  • Ontsteking
  • Trauma
  • Bestraling
  • Tumor
    • Bij verdenking van een tumor moet er een echo gemaakt worden

Een hydrocele kan verschillende groottes hebben en ontstaat geleidelijk rond het 40ejaar. Behandeling van een hydrocele bestaat uit de operatie volgens Winkelmann:

  1. De tunica vaginalis wordt geopend
  2. Het vocht wordt eruit gehaald
  3. De tunica vaginalis wordt omgeklapt → het oppervlak dat vocht maakt komt tegen de tunica dartos aan te liggen
  4. De tunica dartos neemt het vocht op
    • De tunica dartos is hier heel goed in

Spermatocele:

Een spermatocele is een aneurysma van de ductus epididymis. Er is een met vocht gevulde cyste tegen de testis aan. De zwelling ligt dus buiten de testis, en is daarom goed te onderscheiden van een hydrocele.

De oorzaak van een spermatocele is onduidelijk:

  • Ontsteking
  • Trauma
  • Idiopathisch

De behandeling bestaat uit een operatie als de patiënten klachten ervaren. Dit kan echter leiden tot infertiliteit.

Varicocele:

Bij varicocele is er een spatader van de vena testicularis die in de plexus pampiniformis zit door insufficiëntie van de kleppen van de vena spermatica. Er zijn dus spatadertjes in de bal.

Bij varicocele is er een grillige zwelling die alleen zichtbaar is in staande positie → verdwijnt bij ligging. 90% van de gevallen van varicocele zijn linkszijdig. Varicocele wordt vaak gezien bij mensen met infertiliteit en adolescenten. Op latere leeftijd kan het ook secundair ontstaan t.g.v. een niertumor, de linker vena spermatica komt namelijk uit in de vena renalis. Hier moet de arts van bewust zijn.

Een varicocele wordt alleen behandeld als er klachten zijn. De behandeling bestaat uit:

  • Het afbinden van de vena spermatica
  • Het emboliseren (dichtmaken) van de vena spermatica

Testistumor:

Een testistumor is de enige zwelling die daadwerkelijk in de testis zit. Symptomen van een testistumor zijn:

  • Pijnloze vergroting van de testis
  • Pijnlijke testis
    • In 10% van de gevallen
  • Gynaecomastie
  • Klachten door metastasen
    • In 10% van de gevallen

Testistumoren hebben een erg hoge groeisnelheid en voelen hard aan. Vaak worden ze ontdekt door de partner. De meeste testistumoren ontstaan rond het 25ejaar en kunnen ook voor borstvorming zorgen.

 Er zijn 2 soorten testistumor:

  • Seminoom
    • Monotoon beeld
    • De celletjes zijn allemaal hetzelfde en regelmatig
  • Non-seminoom
    • Diffuus beeld
    • Aanwezigheid van teratomen → er is kraakbeen of darmweefsel in de tumor

De incidentie van testiscarcinomen neemt toe. Risicofactoren voor een testistumor zijn:

  • Niet-scrotale testis
  • Cannabisgebruik
  • Eerdere testistumoren
  • Familiair
  • (Sub)fertiliteit

Via bloedonderzoek wordt er getest op markers voor testistumoren:

  • LDH: komt vrij bij cellen die afsterven
  • α-FP: wordt gemaakt door non-seminomen
  • β-HCG: wordt puur gemaakt door seminomen en ook gemaakt door non-seminomen
    • Seminomen kunnen alleen maar β-HCG maken → als er andere markers aanwezig zijn is het een non-seminoom

Deze waardes zijn in 50% van de gevallen verhoogd. Testistumoren metastaseren eerst naar de lymfeklieren en later ook naar andere organen:

  • Long
  • Lever
  • Bot
  • Hersenen

De stagering van testistumoren ziet er als volgt uit:

  1. Tumor in de testes → geen uitzaaiingen
  2. N+ → metastasering in de lymfeklieren onder het diafragma
  3. N+ → metastasering in de lymfeklieren boven het diafragma
  4. M+ → metastasering buiten de lymfeklieren

De behandeling van een testistumor bestaat uit het invriezen van sperma voor de behandeling gevolgd door bestraling en orchiectomie → het weghalen van de testis. Dit moet binnen 48 uur worden gedaan. Afhankelijk van het stadium en de risicofactoren kan aansluitend chemotherapie gegeven worden. Bij onvoldoende resectie kan het volgende gedaan worden:

  • Retroperitoneale lymfeklierdissectie
  • Nabehandeling met chemotherapie

 De overlevingskans van patiënten met een testistumor is 94%.

 

 

HC6: PSA en prostaatcarcinoom

Risicofactoren

Prostaatkanker komt bij erg veel oude mannen voor. De incidentie is stijgend omdat Nederland vergrijst, maar de mortaliteit is aan het dalen.

Risicofactoren voor het ontwikkelen van een prostaatcarcinoom zijn:

  • Negroïde mannen
    • Minder kans bij Aziaten en Latino’s
  • >2 familieleden aangedaan

Een prostaatcarcinoom is niet erg dodelijk. De kans op overleving en de kans op lymfekliermetastasen kan weergegeven worden met een nomogram.

PSA

Prostaatkanker gaat vaak niet gepaard met klachten. Om het te diagnosticeren kan er gekeken worden naar PSA. PSA staat voor “prostaat specifiek antigeen”. Het is een enzym in het prostaatvocht dat ervoor zorgt dat sperma vloeibaarder en basischer wordt, waardoor het beter kan zwemmen.

Sperma:

Sperma bestaat uit:

  • Vocht uit de zaadblaas
    • Erg geleiachtig
    • Bevat fructose
  • Vocht uit de prostaat
    • Bevat PSA

Diagnostiek

Diagnostiek van prostaatcarcinoom bestaat uit:

  1. PSA meten
  2. Rectaal toucher
  3. Biopt op basis van een PMSA PET-scan en een MRI

Verhoogde PSA:

PSA wordt in een klier in de prostaat gemaakt. Een klein deel hiervan lekt naar de bloedbaan. PSA is geen tumormarker → het wordt ook gewoon in normale prostaatcellen gemaakt. De normaalwaarde van PSA is afhankelijk van de leeftijd, maar is gemiddeld 3 ng/ml. Verhoogde PSA kan veroorzaakt worden door:

  • Ontsteking van de prostaat
    • Bloedvaten zijn poreuzer → PSA wordt minimaal verhoogd
  • Carcinoom
    • Veel angiogenese
    • Poreuze nieuwe bloedvaten
  • Druk
  • Trauma
  • Groei van de prostaat

Rectaal toucher:

Bij verhoogd PSA wordt de patiënt doorverwezen naar de uroloog, waar rectaal toucher wordt toegepast om de prostaat te voelen. Op basis hiervan zijn er 4 stadia van prostaatcarcinoom:

  1. T1: niet te voelen
  2. T2: wel te voelen, met de contour mee
  3. T3: door het kapsel van de prostaat
  4. T4: ingegroeid in het bekken of het rectum

Bij T3 en T4 is de kanker uitgebreid, wat invloed heeft op de behandeling.

Biopt:

Prostaatcarcinoom kan alleen bewezen worden met een biopt. Om te bepalen of er een biopt gemaakt moet worden, worden 2 dingen gedaan:

  • PMSA PET-scan: toont prostaat(kanker)cellen aan
    • Deze cellen kunnen in het hele lichaam aanwezig zijn → test op uitzaaiingen
    • Bepaalt het N- en M-stadium → het TNM-stadium kan met een rectaal toucher en PMSA bepaald worden
  • MRI: geeft een PI-RAD score
    • PI-RAD score = 5 → er is prostaatcarcinoom
    • PI-RAD score = 3 → er moet een biopt genomen worden

Bij een biopt van een prostaatcarcinoom wordt er in het haardje dat op de MRI zichtbaar is geprikt. Vroeger werd het biopt via de rectumwand gedaan, maar tegenwoordig via de perineumhuid. Het perineum is een stuk huid tussen de anus en de balzak. Van tevoren is er een lokale verdoving van de huid, maar er is in tegenstelling tot bij de rectumwand geen antibiotica nodig. Indien het biopt negatief is, wordt het 1x herhaald.

Gradering:

Na het nemen van een biopt gaan pathologen stageren met de Gleasonscore. Deze loopt van 2-10:

  • 6: niet agressief en langzame groei
  • 10: agressief en snelgroeiend

De scores 2-5 zijn erg zeldzaam, omdat hier nooit biopten van worden genomen.

Behandeling

De behandeling van prostaatcarcinomen kan ingedeeld worden in 2 categorieën:

  • Curatief: bij een levensverwachting van >10 jaar en bij lokale prostaatcarcinomen
    • Er zijn 3 mogelijke behandelingen: elke behandeling werkt ongeveer even goed
      • Laparoscopische radicale prostaatectomie
        • Laparoscopie: een kijkoperatie
        • De prostaat wordt met zaadblaasjes en zaadleiders verwijderd → leidt tot onvruchtbaarheid
        • Er wordt een anastomose gemaakt van de plasbuis → de blaas wordt aan de plasbuis vastgemaakt
        • Bijwerkingen: erectie- en plasproblemen
      • Externe radiotherapie
        • Een bestralingsbron draait om de patiënt heen → in 2-4 weken wordt bestraling uitgevoerd
        • De contour van de prostaat wordt gevolgd → minder bijwerkingen
          • Er ontstaan wel darmproblemen → bloed en slijm bij de ontlasting
      • Brachytherapie met jodium-125
        • Interne bestraling → er worden via een naald radioactieve bronnen in het perineum ingebracht
        • De dosis vervalt buiten de prostaat erg snel
        • Bijwerkingen: erectie- en darmproblemen
    • “Active surveillance”: de behandeling uitstellen totdat de kanker erger wordt → patiënten worden goed in de gaten gehouden
      • Eisen:
        • T1-T2
        • Gleason <6 in maximaal 2 biopten
        • PSA <10
      • Na 1 jaar wordt het biopt herhaald en elke 3 maanden wordt het PSA gemeten
      • Na 10 jaar heeft 30% nog steeds geen behandeling
  • Palliatief: bij gemetastaseerde prostaatcarcinomen
    • Hormonaal
      • Soms in combinatie met chemotherapie of radiotherapie
      • Mannelijke hormonen worden geblokkeerd → remt prostaatkanker, maar geneest niet
        • Prostaatkankercellen sterven af
        • Vaak worden LHRH-agonisten gebruikt
          • Normaal maakt de hypofyse maakt onder invloed van LHRH uit de hypothalamus LH, wat ervoor zorgt dat de testis testosteron maakt
      • De eerste keuze als palliatieve behandeling nodig is
    • Pijnbestrijding
      • Medicatie
      • Radiotherapie
    • Palliatieve TURP: het uithollen van het centrale gedeelte van de prostaat om de plasbuis meer ruimte te geven
      • Bij een gezwollen prostaat die zorgt voor obstructieve mictie

De keuze voor een behandeling wordt gemaakt op basis van bijwerkingen.

Screening

Studies laten zien dat screening bij mannen met een PSA > 3 een overlevingsverschil geeft, maar niet heel veel. Bovendien is het onderzoek niet helemaal zuiver en heeft behandeling van prostaatkanker bijwerkingen. Er is daarom geen standaard screening voor prostaatkanker.

 

 

HC7: Een diverse geschiedenis van de geneeskunde

Vrouwen als arts

Genderstereotypen:

Genderstereotypen ontstaan al erg vroeg in het leven en hebben erg veel invloed op het latere leven. Zo is er het stereotype dat een chirurg een man is. In de loop van de geschiedenis hebben vrouwen verschillende posities in de Geneeskunde gehad. Tegenwoordig zijn de meeste Geneeskundestudenten vrouw, maar de verdeling van specialismen is nog steeds ongelijk.

Emancipatie:

Rond de 19e eeuw begon de strijd van vrouwen voor een opleiding. Daarvoor was de rol van vrouwen huisvrouw en moeder. Ze werden gezien als intellectueel “lager” dan mannen. Echter ontstonden in die tijd de eerste vrouwenbewegingen. De toegang tot een medische opleiding voor vrouwen en minderheden was beperkt tot midden in de 20eeeuw. Dit gold ook voor de toegang tot wetenschappelijke organisaties. Enkele belangrijke vrouwen in de geschiedenis van de Geneeskunde zijn:

  • 1656-1746: Catharina Geertruida Schrader

    • Een Friese vroedvrouw die een dagboek bijhield
    • Overtrof de kundigheid van de vroedmeesters
  • 1849: Elizabeth Blackwell
    • De eerste vrouwelijke arts in de VS
    • Werkte eerst als lerares, maar wilde zich inschrijven bij “medical school”
  • 1871: Aletta Jacobs
    • De eerste Nederlandse vrouw die toegang kreeg tot de universiteit
    • Eerste vrouwelijke arts in Nederland
    • Hield zich vooral bezig met “vrouwelijke” disciplines zoals kindergeneeskunde en gynaecologie
  • 1887: Catharine van Tussenbroek
    • Feminist
    • Tweede vrouwelijke arts in Nederland
    • Hield zich vooral bezig met “vrouwelijke” disciplines zoals kindergeneeskunde en gynaecologie
  • 1917: Johanna Westerdijk
    • De eerste vrouwelijke hoogleraar in Nederland
  • 1927: Prof. Dr. Cornelia de Lange
    • Hoogleraar kindergeneeskunde aan de UvA
  • 1935: Sophie Redmond
    • 1 van de eerste vrouwelijke Surinaamse artsen
  • 1941: Douwine Norel
    • De eerste geregistreerde vrouwelijke chirurg

Vrouwen als patiënt

In de 20e eeuw was de volwassen man de standaard voor medisch onderzoek. Prof. Londa Schiebinger vindt dat genderanalyse meegenomen moet worden in onderzoek omdat dit zorgt voor winst voor iedereen.Voorbeelden uit de geschiedenis van stereotypen en mannelijke standaard zijn:

  • Hysterie in de 19e eeuw → werd gezien als een vrouwenziekte door een ronddolende baarmoeder
  • Het mannelijk lichaam werd gezien als de standaard
  • Zwarte vrouwen: Sarah Baartman was een slavin bij een Zuid-Afrikaanse familie die als circusact naar Londen is gebracht → werd gezien als de laagste menssoort
    • Leefde tussen 1789 en 1815 → stierf jong
    • Artsen deden dissecties en bewaarden organen in sterk water
    • In 2002 is haar stoffelijk overschot begraven in Zuid-Afrika
 

 

HC10: Sekse en diversiteit

Grondwet artikel 22

Artikel 22 van de grondwet zegt het volgende: “De overheid dient volksgezondheid van iedereen te bevorderen, ongeacht leeftijd, sekse, seksuele voorkeur, sociaal-economische situatie en culturele achtergrond.”

Een arts dient dus een goede professional te zijn en moet bewust zijn van de heterogeniteit van zijn patiëntengroep.

Definities:

Definities van de gebruikte termen in dit artikel zijn:

  • Sekse: biologische verschillen tussen mannen en vrouwen
    • Het biologische geslacht
    • Universeel en meestal onveranderlijk
  • Gender: ideeën, verwachtingen en normen rond mannelijkheid en vrouwelijkheid
    • Het sociale geslacht
    • Wordt continu veranderd naar gelang, tijd en context
  • Socialisatie: het systeem waarin men opgroeit → regels over hoe men zich moet gedragen, familieleven, seksualiteit, religie en rollen
  • Etniciteit: is erfelijk
  • Cultuur: is geleerd → socialisatie

In dit kader zijn er diverse termen ontwikkeld:

  • Cultureel competent
  • Gendersensitiviteit
  • Interculturele gezondheidszorg
  • Transculturele gezondheidszorg
  • Biopsychosociale ziekte ofwel psychiatrie
  • Etnische farmacogenetica

Autochtonen versus allochtonen

Migratieachtergrond:

Mensen met een migratieachtergrond verschillen niet alleen cultureel, moreel en communicatief, maar ook qua ziektes. Er zijn verschillende definities voor allochtoon en autochtoon → de termen hebben een interessante ontstaansgeschiedenis. In het heden heeft ongeveer 24% van de bevolking een “migratie achtergrond”.

Medisch:

Autochtonen en allochtonen kunnen lichamelijk verschillen op meerdere gebieden:

  • Infectieziekten
  • Genetische aandoeningen
    • Bijv. hemoglobinopathieën
  • Mortaliteit en morbiditeit
  • Medicatie respons
  • Klachtenpresentatie
  • Ziekteopvattingen

Culturele diversiteit

Culturele diversiteit ontstaat door:

  • Communicatie
    • Eventuele taalbarrière
  • Migratie verleden
  • Sociaal-economische status
  • Culturele verschillen tussen gezondheidszorgsystemen
  • Morele verschillen

Vrije artsenkeuze

De arts moet het recht van de patiënt op vrije artsenkeuze respecteren. Dit is een primair recht van de patiënt. De patiënt moet dit op tijd melden → kan worden beperkt door de zorgverzekeraar.

Opleidingsniveau

Ook op basis van opleidingsniveau is er een diversiteit in de gezonde levensjaren en in de algehele levensverwachting:

  • Basisonderwijs
    • Levensverwachting
      • Mannen: 75
      • Vrouwen: 80
    • Gezond ervaren jaren
      • Mannen: 53
      • Vrouwen: 53
  • HBO/WO
    • Levensverwachting
      • Mannen: 82
      • Vrouwen: 86
    • Gezond ervaren jaren
      • Mannen: 71
      • Vrouwen: 72

Genderspecifieke geneeskunde

Feministische golf:

In de medische geschiedenis zijn er 3 feministische golven geweest:

  • 1854-1929: 1e feministische golf → Aletta Jacobs werd de eerste Nederlandse arts
  • 1960-1970: 2e feministische golf → verzet tegen de man-vrouw rolverdeling en seksueel misbruik
  • 1980-1990: 3e feministische golf → erkenning dat de unieke kenmerken van vrouwen aandacht behoeven
    • Er is een verschil tussen mannen en vrouwen qua hoe ze klachten ervaren en dat ook de behandeling en prognose anders kunnen zijn

Beschouwing van klachten:

Bij de beschouwing van klachten moet er rekening gehouden worden met:

  • Biologie
  • Socialisatie
  • Leefomstandigheden

Zo zijn er logische en minder logische verschillen tussen man en vrouw:

  • Logisch
    • Anatomie
    • Hormonen
      • Een hoog gehalte van testosteron verhoogt de kans op het ontwikkelen van diabetes en kanker bij vrouwen, maar vermindert het risico juist bij mannen
    • Zwangerschap
    • Infertiliteit
    • Anticonceptie
    • Menstruatieproblemen
  • Minder logisch
    • Epidemiologische verschillen
    • Hart- en vaatziekten
      • Vrouwen hebben vaker een aspecifieke presentatie
        • Benauwdheid
        • Vermoeidheid
        • Duizeligheid
      • De pathogenese en prognose verschilt
      • Bij vrouwen vindt de manifestatie vaak postmenopauzaal plaats
    • Auto-immuunziekten
    • Psychiatrische aandoeningen
    • Levensfases

Vrouwen verdienen dus “ongelijke” behandeling in de spreekkamer. Ook in de literatuur moet hier erkenning voor komen. Biologische verschillen in ziekten tussen vrouwen en mannen suggereren dat de diagnostische testen en behandelingen opnieuw geëvalueerd moeten worden.

Taak

Een arts heeft dus op het gebied van sekse en diversiteit verschillende taken:

  • Heterogeniteit erkennen en herkennen
  • In de benadering rekening houden met heterogeniteit, gezien de academische basis en professionaliteit
  • Gezondheid bevorderend handelen t.b.v. individu, groep en maatschappij

De arts heeft dus kennis van verschillen in sekse, cultuur, etniciteit en ook van zijn eigen normen en waarden. Hij is een medisch deskundige en geen moralist en heeft een open houding → veroordeelt niet.

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Vraagstukken Buik 2020/2021 UL

Vraagstukken Buik thema 1: Zwellingen van de buik en genitalia

Vraagstukken Buik thema 1: Zwellingen van de buik en genitalia

HC1: Zwelling in de buik

Oorzaken

Een zwelling in de buik kan meerdere oorzaken hebben:

  • Zwangerschap
  • Lucht in de buik
    • Lucht kan op meerdere locaties zitten
      • In de organen: in de maag en darm
        • Dit is vaak fysiologisch
        • Door bijv. obstructie van de ileus
      • Buiten de organen: vrije lucht
        • Door bijv. een perforatie
    • Er kunnen verschillende geluiden zijn
      • Gootsteengeruis/hoogklinkende peristaltiek
      • Hypertempane percussie
      • Afwezige leverdemping
  • Weefsel in de buik
    • Tumoren, vergroting van de organen, cyste, abces, hernia, vetweefsel
    • Gelokaliseerd → niet diffuus
    • Een lokale weerstand/zwelling is voelbaar
    • Gedempte percussie
  • Vocht in de buik: ascites
    • Kan ontstaan door:
      • Hepatogeen
        • Portale hypertensie
      • Ontsteking/infectie
        • Peritonitis
      • Maligniteit
        • Peritonitis carcinomatosa
      • Cardiaal
        • Hartfalen
        • Pericarditis constrictiva
      • Hypo-albuminemie
        • Nefrotisch syndroom
        • Ondervoeding
    • Er is gedempte percussie in de flanken
    • Shifting dullness → als de patiënt op z’n zij draait gaat het vocht die kant op

Analyse

De analyse van een patiënt met een zwelling in de buik bestaat uit:

  • Lichamelijk onderzoek
  • Aanvullend onderzoek
  • Analyse van de ascites

Lichamelijk onderzoek:

Lichamelijk onderzoek van de buik bestaat uit:

  • Inspectie
  • Auscultatie
  • Percussie
  • Palpatie

Aanvullend onderzoek:

Er zijn meerdere vormen van aanvullend onderzoek die gebruikt kunnen worden voor een zwelling in de buik:

  • X-BOZ
    • Overzichtsfoto van de buik
    • Toont vrij lucht of lucht in de organen aan
  • Echo van het abdomen
  • Ascites punctie
  • CT-abdomen
    • Vocht, vrij lucht, cysten en tumoren kunnen zichtbaar worden

Analyse van ascites:

Analyse van ascites kan bestaat uit paracentese:

  • Aspect
  • Cytologie
  • Metingen
    • Eiwitgehalte
    • Leukocyten
    • Erythrocyten
  • Kweek

Er kan gekeken worden naar de eiwitconcentratie of het leukocytenaantal:

  • Eiwitconcentratie: serum ascites albumine gradiënt (SAAG)
    • <11 gram/L → pleit tegen portale hypertesie
      • Kanker of tuberculeuze ascites
    • >11 gram/L →wijst op portale hypertensie
      • Levercirrose, hartfalen of vena porta trombose
  • Leukocytenaantal: is verhoogd bij peritonitis
    • Als er >0,25 x 109 neutrofiele granulocyten/L zijn is er sprake van spontane bacteriële peritonitis
 

 

HC2: Anatomie van de buikwand, lieskanaal en genitalia

Buikwand

De buikwand bestaat uit:

  • Huid
  • Subcutane weefsellaag:
    • Camper’s fascia: “superficial” en “fatty”
    • Scarpa’s fascia: diep en membraneus → glanzend continu weefsel
    • Een kleine diepe vetlaag
  • Fascie tussen de spieren
  • Spierlaag
  • Fascia transversalis: fascie aan de binnenkant van de spieren
  • Extraperitoneale laag: vet tussen de fascie en het peritoneum
  • Peritoneum

Buikwandspieren:

Er zijn 4 verschillende buikwandspieren:

  • Musculus rectus abdominis
    • De “sixpack” spier
    • Ligt in het midden
    • Loopt t/m het os pubis
    • Rectusschede: bindweefselschede die de m. rectus abdominis omhult → vormen 2 lange scheden
      • Linia alba: de rectusscheden komen in het midden bij elkaar
  • Musculus obliquus externus
    • Schuinlopende vezels van buiten naar binnen
    • Overlapt de ribbenkast en
.....read more
Access: 
Public
Vraagstukken Buik thema 2 Maagklachten

Vraagstukken Buik thema 2 Maagklachten

HC9: Anatomie oesophagus en maag

Oesophagus

De oesophagus (slokdarm) bestaat uit 2 spierlagen:

  • Circulaire spierlaag: aan de binnenkant
  • Longitudinale laag: aan de buitenkant

Ligging:

De oesophagus is als volgt gelokaliseerd:

  • Boven de incisura jugularis
    • De incisura jugularis is een soort kuiltje
  • Achter de trachea
  • Tussen de carotiden

Caudaal passeert de oesophagus de bifurcatie van de trachea en de arcus aortae. Vervolgens loopt hij tussen de wervelkolom en het hart. De aorta wurmt zich hiertussen en gaat samen met de oesophagus door het diafragma. Omdat de oesophagus vlak achter het linkeratrium van het hart zit, wordt hij gebruikt bij hart echoscopie.

De oesophagus heeft 3 vernauwingen:

  • Bovenste slokdarmsfincter (UES)
    • Bij de overgang van de pharynx naar de oesophagus
  • Bij de bifurcatie van de trachea en de aortaboog
  • Doorgang door het diafragma

Diafragma:

Het diafragma is als volgt opgebouwd:

  • Pezig gedeelte: het centrum tendineum
    • Bestaat uit bindweefsel
  • Musculair gedeelte: ligt meer aan de buitenkant

Er gaan 3 structuren door het diafragma heen:

  • Aorta
    • Het dichtst bij de wervelkolom en het meest inferieur
  • Oesophagus: door het spiergedeelte
  • Vena cava inferior: door het centrum tendineum

Voorkomen van tegenstroom:

De oesophagus heeft mechanismen om tegenstroom te voorkomen:

  • Bovenste slokdarmsfincter (UES)
    • Circulaire spieren aan de bovenkant
      • Musculus cricopharyngeus
  • Onderste slokdarmsfincter (LES)
    • Bestaat uit een lokale dynamische verdikking van de circulaire spierlaag
      • Anatomisch niet meer te onderscheiden
    • Microscopisch is er een overgangslijn tussen het slokdarm mucosa en maag mucosa
      • Als er zuur door komt, wordt de mucosa aangetast en kan er kanker ontstaan
  • Diafragmatische sfincter
    • Rechter crus: spieren die om de doorgang van de oesophagus door het diafragma liggen → de oesophagus wordt dichtgeknepen
      • Linker crus: gaat om de aorta heen
      • De rechter crus heeft 2 pilaren die om de oesophagus gaan
  • Intra-abdominale druk: comprimeert het abdominale deel van de oesophagus
    • De oesophagus ligt dus ook deels abdominaal

Problematiek:

Er kunnen verschillende problemen van de oesophagus ontstaan:

  • Reflux: de sfincters werken niet goed → kan leiden tot hartzeer
    • Veroorzaakt door een hernia hiatus oesophagi (HHO) → een stuk maag gaat door de crus, waardoor alleen de LES nog functioneert
    • Maagzuur stroomt de oesophagus in → erg pijnlijk
      • Er is een positieve druk in de maag en een negatieve druk in de oesophagus → maagzuur wil richting de oesophagus gaan
  • Op-en-neer bewegen: door het phrenico-oesophageale ligament
    • Phrenico-oesophageale ligament: een flexibele ophanging van de oesophagus in het diafragma
      • Bestaat uit zacht bindweefsel en vet
      • Het diafragma zit niet verbindweefseld aan de oesophagus → de oesophagus kan bewegen
      • Kan bij een ruptuur een hernia hiatus oesophagi (HHO) veroorzaken
  • Onderdruk van de thorax: hierdoor kan lucht en zoutzuur in de oesophagus stromen

Vascularisatie:

De vascularisatie van de oesophagus

.....read more
Access: 
Public
Vraagstukken Buik thema 3: Icterus

Vraagstukken Buik thema 3: Icterus

HC17: Anatomie van de lever en galwegen

De galwegen

Anatomie:

De galweg ontspringt in de lever en is 1 van de 3 structuren in het ligamentum hepatoduodenale:

  • Vena portae
    • Is het grootst en ligt onderin
  • Arteria hepatica propria
  • Ductus choledochus

De galwegen bestaan uit:

  • Ductus hepaticus
    • Vanuit de lever
    • Ontspringt uit de ductus hepaticus dextra en ductus hepaticus sinistra in de leverhilus
  • Ductus cysticus
    • Naar de galblaas
  • Ductus choledochus
    • Vanuit de galblaas en de lever
  • Ductus pancreaticus
    • Vanuit de pancreas
  • Papilla minor
    • Opening in het duodenum voor de ductus pancreaticus
  • Papilla major/papil van Vater
    • Opening in het duodenum voor de ductus pancreaticus en ductus choledochus

Vascularisatie:

De bloedvoorziening van de lever en galwegen wordt gedaan door verschillende vaten:

  • Arteriën: vertakken zich
  • Arteria hepatica communis: splitst zich in tweeën
    • Arteria gastroduodenalis
    • Arteria hepatica propria: splitst zich in tweeën
      • Arteria hepatica dextra
        • Arteria cystica
      • Arteria hepatica sinistra
  • Venen
    • Vena portae
      • Is geen levervene → zorgt voor bloedtoevoer
      • Levert het meeste bloed aan de lever
    • 3 vena hepaticae: draineert niet op de vena portae
      • Draineren in de vena cava inferior

De arteria cystica loopt naar de galblaas. De vena portae komt van de achterkant van de pancreas. De galweg zit aan de voorkant van het ligamentum hepatoduodenale. De arteria hepatica zit anterior superior van het ligamentum hepatoduodenale.

Open cholecystectomie:

Bij cholecystectomie, een galblaasoperatie, moet er bovenin de leverhilus geprepareerd worden. De configuratie van structuren binnen de leverhilus kan per patiënt verschillen. Zo kan de arteria cystica, die de galblaas vasculariseert, verschillende routes hebben. Om deze reden moet de arts tijdens cholecystectomie goed opletten. Hierbij kan hij trucjes zoals de driehoek van Calot gebruiken. De driehoek van Calot bestaat uit 3 randen die gevormd worden door de:

  • Galblaas/onderzijde van de lever
  • Ductus cysticus
  • Ductus hepaticus communis

Binnen deze driehoek hoort de arteria cystica te liggen.De driehoek van Calot kan per patiënt verschillen → soms is er geen ductus cysticus of is er een fibreuze connectie tussen de ductus cysticus en ductus hepaticus communis.

Laparoscopische cholecystectomie:

Bij laparoscopische cholecystectomie wordt de “critical view of safety” gebruikt als veiligheidscheck:

  1. Het ligamentum hepatoduodenale wordt opengemaakt → de arteria cystica en ductus cysticus worden zichtbaar
  2. De structuren worden voor 1-2 cm zodanig vrijgemaakt dat er omheen gekeken kan worden

De structuren die de galblaas ingaan worden dus opengelegd.

Endoscopische retrograde cholangio pancreaticografie:

Een endoscopische retrograde cholangio pancreaticografie (ERCP) werkt als volgt:

  1. Een endoscoop wordt door de mond van de patiënt naar binnen gebracht
  2. De endoscoop passeert de maag en komt in het duodenum → hier bevindt zich de papil van Vater
    • De papil van Vater is de uitmonding van de galgang
    • Hier kunnen instrumenten worden opgevoerd
  3. Er wordt contrastvloeistof in de
.....read more
Access: 
Public
Vraagstukken Buik thema 4 Acute buikpijn

Vraagstukken Buik thema 4 Acute buikpijn

HC28: Anatomie bloedverlies en darmen

Vascularisatie van de darm na een vaatprothese

Bij een aorta aneurysma (AAA) wordt vaak van tevoren endovasculair een stent geplaatst. Zo’n stent is een soort tunnel van onder de nierarteriën. Er worden dan bloedvaten afgesloten die de darmen voorzien → een deel van de darmen loopt risico op het ontwikkelen van bloedingen:

  • Laatste 1/3 van het colon
  • Hele rectum

Dit wordt veroorzaakt doordat de arteria mesenterica inferior wordt afgesloten. Deze vertakt namelijk op de plaats waar de stent wordt geplaatst. Dit wordt opgelost door de arteria marginalis die door de rand van de darmen loopt → als er een stent wordt geplaatst, necrotiseren de darmen niet. Zowel de arteria mesenterica inferior als de arteria mesenterica superior sluiten aan op de arteria marginalis.

Takken van de arteria mesenterica superior:

De arteria mesenterica superior heeft veel takken:

  • Naar het jejunum: zit in het mesenterium
    • Arteria jejunalis
  • Naar het ileum: zit in het mesenterium
    • Arteria ileales
  • In het colon
    • Arteria ileocolica
    • Arteria colica dextra
      • Naar het colon ascendens
    • Arteria colica media
      • Naar het colon transversum

Deze takken staan allemaal in verbinding met de arteria marginalis.

Takken van de arteria mesenterica inferior:

De arteria mesenterica inferior heeft veel takken:

  • Arteria colica sinistra
    • Naar het colon descendens
  • Arteria sigmoïdale
  • Arteria rectalis superior

Deze takken worden allemaal geblokkeerd bij verlies van de arteria mesenterica inferior, maar worden dus gecompenseerd door de arteria marginalis.

Rectum en anus

De overgang van het sigmoïd naar het rectum ligt bij S3 of bij de musculus taenia. Het eerste deel van het rectum is retroperitoneaal, het tweede deel subperitoneaal. De onderkant van het rectum wordt opgehangen aan de musculus levator ani, een soort trechter waar de bekkenbodem aan hecht. Vanaf hier worden de darmen het anale kanaal.

Defaecatie:

Er ontstaat 4-6x per dag een “mass movement” → een krachtige beweging van het gehele colon. Dit is het beste moment om naar het toilet te gaan. Dit wordt mogelijk gemaakt door:

  • Musculus levator ani: een spier op de overgang van het rectum naar het anale kanaal → trekt het rectum in een knik
    • Het midden heet de puborectalis en vormt de knik
    • Zorgt ervoor dat de ontlasting opgehouden kan worden
  • Sfincter ani internus: ontspant zich reflexmatig
  • Sfincter ani externus: kan zich bewust aanspannen

Dit zijn allemaal longitudinale spieren en moeten bij toiletbezoek allemaal ontspannen zijn.

Linea pectinata:

De linea pectinata is een gekartelde rand halverwege het anale kanaal → vormt de grens tussen de embryonale einddarm (endoderm) en de huid (ectoderm).Dit beïnvloedt de lymfeafvloed en bloedafvloed:

  • Boven de linea pectinata: alles komt van de darmen
    • Arteria mesenterica inferior → arteria rectalis superior
      • De arteria rectalis media is er soms wel en soms niet → wisselt
      • De arteria rectalis inferior komt uit de arteria pudenda interna, die uit het kanaal van Alcock komt
        • Voorziet
.....read more
Access: 
Public
Vraagstukken Buik thema 5: Chronische buikpijn en defecatiestoornissen

Vraagstukken Buik thema 5: Chronische buikpijn en defecatiestoornissen

HC34: Diarree

Achtergrond

Weetjes:

Enkele belangrijke weetjes over wateropname en diarree zijn:

  • Het grootste gedeelte van de opname van water gebeurt in de dunne darm
  • Nachtelijke diarree is over het algemeen secretoire diarree
  • Feces calprotectine is een maat voor ontsteking in de darmen
  • Per jaar hebben meer dan 4 miljoen Nederlanders last van diarree

Definitie:

Diarree kan op verschillende manieren worden beschreven:

  • Consistentie
    • Niet gevormd
    • Brijig
    • Waterig
  • Frequentie
    • >3 keer/dag
  • Volume
    • 200-300 gram/dag

Diarree kan ook gepaard gaan met:

  • Incontinentie
  • Imperatieve aandrang
    • Plotseling naar het toilet moeten gaan en het niet kunnen ophouden
  • Soiling
    • Ongemerkt een klein beetje ontlasting verliezen

Ontlasting

Samenstelling:

Ontlasting bestaat uit:

  • 75% water
  • 25% dode bacteriën, eiwitten, vetten, anorganisch materiaal en cel- en vezelresten

Water is dus erg belangrijk voor de samenstelling van de ontlasting. Er worden in het spijsverteringskanaal veel stoffen toegevoegd en opgenomen uit de ontlasting:

  • Toegevoegd: in totaal 9 L
    • 1500 mL speeksel
    • 2500 mL maagsap
    • 1500 mL pancreassap
    • 500 mL gal
    • 1000 mL dunnedarmsap
    • 200 mL mucus
      • In de dikke darm
  • Opgenomen: in totaal 8900 mL
    • 7000 mL in de dunne darm
    • 1900 mL in de dikke darm

Uiteindelijk blijft er dus 2 L vloeistof over in het proximale colon en komt er 100 mL in de feces terecht. Dit gebeurt door een osmotische gradiënt → Na+wordt samen met water opgenomen.

Osmotische gradiënt:

De osmotische gradiënt kan op verschillende manieren stijgen:

  • Na+ gaat het lumen in waarbij water volgt
    • Na+ gaat het lumen in en H+ gaat het lumen uit
  • Cl- gaat het lumen in → HCO3- verlaat het cel-lumen en vormt samen met H+ H2CO→ wordt gescheiden in H2O en CO2

Het water beweegt dus met de osmotische gradiënt mee, die grotendeels wordt gevormd door de opname van natrium.

Oorzaken

Er zijn grofweg 5 oorzaken van diarree:

  • Mucoseale secretie/absorptie
    • Verstoring van de osmotische gradiënt
      • Is meer naar buiten gericht
    • Het elektrolyten transport is verstoord → verhoogde afgifte van Cl- en HCO3- of juist Na+absorptieproblemen
      • Door infectie
        • Bijv. cholera → zorgt voor meer Cl- afgifte
      • Door neuro-endocriene tumoren
      • Door neurotransmitters/hormonen
      • Door galzouten
      • Door resecties
    • Er ontstaat een secretoire diarree
      • Niet alleen de secretie, maar ook de absorptie kan verstoord zijn
      • Een elektrolyt die wel in de darm hoort te zijn, is in te grote gehaltes aanwezig
  • Niet-absorbeerbare stoffen
    • Osmotische diarree → de osmotische gradiënt is naar buiten gericht
    • Er zijn lichaamsvreemde stoffen die niet geabsorbeerd kunnen worden
      • Ionen
        • Mg+
          • Suikers
        • SO42-
          • Vetmalabsorptie
        • PO43-
      • Laxeermiddelen
      • Suikeralcoholen (xylitol)
      • Koolhydraten
        • De omzetting van lactose in galactose en glucose door lactase werkt niet
        • De omzetting van sucrose in fructose en glucose door sucrase werkt niet
        • >70% van de volwassenen is lactase deficiënt
        • Kan genetisch zijn, maar
.....read more
Access: 
Public
Vraagstukken Buik thema 6: Bloedverlies

Vraagstukken Buik thema 6: Bloedverlies

HC43: BVO

Risico en prognose

Het “lifetime” risico voor darmkanker is 4-5%. Het is de derde meest voorkomende vorm van kanker bij zowel mannen als vrouwen. Er zijn gemiddeld 14.000 levende personen met darmkanker per jaar. De 5-jaarsoverleving van darmkanker is 60%. Vooral bij stadium IV darmkanker is de overleving slecht. 21% van de darmkankers wordt pas in stadium IV gevonden.

BVO programma

Het bevolkingsonderzoek (BVO) programma wordt samengesteld door het RIVM. Bij een bevolkingsonderzoek voor darmkanker gebeurt het volgende:

  1. BVO met FIT-screening
    • Deelnemers sturen feces op
    • Een immunochemische faecale occult bloedtest wordt uitgevoerd → het meten van antistoffen tegen humaan hemoglobine
    • Een geautomatisseerde, kwantitatieve bepaling
    • Er wordt gekeken naar occult bloed, wat mogelijk komt van grote poliepen
    • De cut-off varieert → momenteel ligt de grens op 47 μg occult bloed per gram feces
    • Praktijk:
      • Thuisafname
      • Patiënten krijgen 1 monster die past in de envelop/brievenbus
      • Geen dieet
    • Relevante bevindingen:
      • Darmkanker
      • Advanced adenomen
  2. Colonoscopie: indien er een positieve uitslag is wordt er colonscopie gedaan
    • Als er een poliep is, wordt hij weggehaald en wordt een biopt genomen
    • Valt onder het eigen risico van de patiënt → patiënten moeten het zelf betalen
    • 50% heeft darmkanker of advanced adenomen

Door screening neemt de 5-jaarsoverleving toe tot 85%. De participatiegraad ligt voor de eerste ronde rond de 70% en is voor de tweede en derde ronde 75%.

“Wilson and Junger” critera

Patiënten moeten voldoende geïnformeerd worden over BVO → er moet sprake zijn van “informed choice”. Om BVO voor darmkanker uit te voeren moet voldaan worden aan de “Wilson and Junger” criteria:

  • De op te sporen ziekte moet een belangrijk gezondheidsprobleem zijn
  • Er moet een algemeen aanvaarde behandelingsmethode zijn
  • Er moeten voldoende voorzieningen voor diagnose en behandeling zijn
  • Er moet een herkenbaar vroeg stadium van de ziekte zijn
  • Er moet een betrouwbare opsporingsmethode bestaan
  • De opsporingsmethode moet aanvaardbaar zijn
  • Het natuurlijk beloop moet bekend zijn
  • Er moet overeenstemming zij wie behandeld moet worden
  • De kosten moeten in acceptabele verhouding staan tot de kosten van de gezondheidszorg als geheel
  • Het proces van opsporing moet een continu proces zijn

Bij de keuze voor een screeningsprogramma moet het volgende in acht gehouden worden:

  • Welke deelnemers?
  • Welke testmethode?
  • Risico’s en behandeling?
  • Capaciteit
  • Kosten

90% van de darmkanker patiënten is ouder dan 75 jaar. Mensen tussen de 55-75 jaar worden elke 2 jaar uitgenodigd voor het bevolkingsonderzoek.Boven de 75 jaar is het netto-effect van het behandelen van darmkanker kleiner vanwege “competing risks”. Bovendien is de kans op complicaties bij oudere patiënten hoger.

Kwaliteitswaarborging

Een bevolkingsonderzoek is eigenlijk een ongevraagd aanbod vanuit de overheid. Er wordt gestreefd naar maximale gezondheidswinst, maar het kan ook leiden tot ongerustheid. De kwaliteit van bevolkingsonderzoek en aansluitende zorg moet daarom uniform en hoog zijn:

  • Zorgverlener/endoscopist en colonoscopiecentrum
  • Visitaties voor de beroepsgroep
  • Referentiefuncties waaronder regionaal coördinerend MDL-arts bij screeningsorganisaties
  • Landelijke eisen, monitoring en evaluatie

Ter kwaliteitswaarborging zijn er dus:

  • Richtlijnen voor colonoscopie
  • Certificering
.....read more
Access: 
Public
Oefenmateriaal bij Vraagstukken Buik - Jaar 2 - Geneeskunde - UL

Oefenmateriaal bij Vraagstukken Buik - Jaar 2 - Geneeskunde - UL

Bevat mogelijke tentamenvragen bij het blok om te oefenen, gebaseerd op 2015-2016 met de relevante thema's bij het vak voor het collegejaar 2016/2017:

Oefentoets #1 (voorjaar 2014)

1. Bij een cystoscopie vanwege hematurie wordt een papillomateuze tumor van 2 cm doorsnede in de blaas gezien. Wat is hierna de volgende stap?

A) uitwendige bestraling van de blaas geven

B) blaasspoelingen 1x per week gedurende 12 weken met Mitomycine geven

C) een TURblaas uitvoeren

D) na metastase-onderzoek een cystectomie uitvoeren

 

2. Welke van de onderstaande factoren is geen oorzaak van chronische pancreatitis?

A) Alcoholgebruik

B) Auto-antilichamen

C) Cystic fibrosis

D) Choledocholithiasis

 

3. Een 18 jarige vrouw heeft een blanco voorgeschiedenis wat betreft urineweginfecties. Sinds kort is ze seksueel actief. Nu wordt ze gezien met een pyelonefritis. Welke bevinding is hierbij het meest onwaarschijnlijk?

A) Flankpijn en matige koorts

B) Leucocyten in het sediment

C) Hoge koorts met koude rillingen

D) Een positieve urinekweek met Proteus Mirabilis

 

4. Een patiënt is icterisch is door obstructie van de galafvloed. De echo laat nu op meerdere plaatsen in de lever uitgezette intrahepatische galwegen zien met kaliberwisselingen, maar de choledochus is niet verwijd en de galblaas bevat géén stenen. Welke aandoening heeft patiënt vermoedelijk?

A) Primaire scleroserende cholangitis (PSC)

B) Primair biliaire cirrose (PBC)

C) Syndroom van Gilbert

D) Galwegcarcinoom

 

De volgende 4 vragen gaan over dezelfde casus:

Een mevrouw einde 40, bezoekt de polikliniek Gynaecologie vanwege klachten van een dikker wordende buik op verwijzing van haar huisarts. Sinds een half jaar heeft patiënte geen menstruaties meer. Ze heeft geen gewichtsdaling bemerkt. De huisarts heeft patiënte onderzocht en constateert eenwat vast aanvoelende zwelling tot 3 vingers onder de navel.

5. Welke van de mogelijke diagnoses die de huisarts na het lichamelijk onderzoek voor ogen had, staat onderaan in zijn/haar differentiaal diagnose?

A) Ovariumtumor

B) Uterus myomatosus

C) Zwangerschap

 

6. Vervolgvraag: De huisarts verwijst patiënte naar de gynaecoloog. Wat is de volgende stap in de diagnostiek welke de gynaecoloog zal (laten) verrichten?

A) Echografisch onderzoek

B) CT scan

C) MRI scan

 

7. Vervolgvraag: Wanneer de conclusie van het aanvullend onderzoek uterus myomatosus is, om wat voor type myoom gaat het dan?

A) Intracavitair myoom

B) Intramuraal myoom

C) Submuceus myoom

D) Subsereus myoom

 

8. Vervolgvraag: Wanneer de conclusie van het aanvullend onderzoek multicysteuze ovariumtumor is, welk type tumor is dan niet erg waarschijnlijk?

A) Borderline tumor

B) Granulosa cel tumor

C) Mucineus cyste adenoom

D) Sereus cyste adenoom

 

De volgende 2 vragen gaan over dezelfde casus:

Bij een 26-jarige zwangere Aziatische asielzoekster die geen bijzondere klachten heeft, vindt u de volgende resultaten bij serologische tests:

  • HBsAg positief

  • anti-HBs negatief

  • anti-HBc (IgM) negatief

  • HBeAg positief

  • anti HBe negatief

  • HBV-DNA positief.

 .....read more

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Efficient!

Ik zie telkens hele duidelijke samenvattingen van jou voorbij komen. Jouw aantekeningen zijn heel gestructureerd wat het studeren een stuk efficienter maakt. Voor jou is dit denk ik ook al een goede manier van studeren of niet?

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
3609 1