Psychology and behavorial sciences - Theme
- 17350 keer gelezen
Accuraatheid: zorgvuldig, precies en zonder fouten informatie verzamelen en evalueren (betrouwbare metingen).
Objectiviteit: minimaliseren van bias bij verkrijgen en evalueren van data (subjects niet beïnvloeden door verwachtingen van de onderzoeker).
Scepticisme: mate waarin resultaten zijn geverifieerd bepaald de accuraatheid ervan.
Open-mindedness: bewijs als geldig accepteren ongeacht de consequenties.
Perifere route: weinig verwerking, de route is zwak, tijdelijk, makkelijk te veranderen en komt voor bij mensen die niet aandachtig/geïnteresseerd zijn.
Centrale route: uitgebreide verwerking, route is sterk, langdurend, resistent voor tegenargumenten en komt voor bij mensen die aandachtig en geïnteresseerd zijn.
groepen hebben gelijke status,
groepen hebben een gemeenschappelijk doel
er is een intergroep samenwerking
er is institutionele support
Puur fundamenteel onderzoek heeft als doel het ontwikkelen van kennis, met geen overweging van het gebruik ervan. Voorbeeld: onderzoek naar structuur van atoom (Bohr) en een voorbeeld. bij sociale psychologie is : onderzoek naar sociale cognitie, sociale neurowetenschap en onderzoek naar persoonlijkheid.
Puur toegepast onderzoek heeft als doel het oplossen van problemen. Een voorbeeld is het werk van Edison. Voor sociale psychologie zijn er ook verschillende voorbeelden te noemen: adverteren en marketing, militaironderzoeken, onderzoek naar geweldpreventieprogramma’s voor adolescenten en enkele toepassingen voor gezondheids- en omgevingsproblemen. Overheidsinstellingen, privé organisaties en activistenorganisaties voeren toegepaste projecten uit zoals hierboven beschreven (academische onderzoekers niet). Deze toegepaste projecten dragen niet echt bij aan de theoretische kennis.
Naast antecedente strategieën zijn er ook verschillende consequentiestrategieën. Hiervan worden de volgende behandeld: feedback, penalty's, beloningen en incentives (beloningen).
Feedback: geeft informatie over het aantal gedragingen en de consequenties van het gedrag. Deze gegevens maken consequenties van gewenst gedrag meer opvallend en zorgen voor toename van gedragsverandering overeenkomend met consequenties. Feedback is een effectieve manier om problemen, zoals depressie en onveilig rijden aan te pakken.
Penalty’s: het identificeren van ongewenst gedrag en het aanreiken van negatieve consequenties. Overheid vindt deze benadering geschikt, gedragspsychologen vinden dit ongeschikt voor gemeenschapsinterventies: a) er is uitgebreide handhaving nodig en handhaving vereist ondersteuning van autoriteit (bijvoorbeeld voorbijgaan aan wetten en inhuren van individuen). b) De meeste mensen reageren met negatieve houding/emotie op penalty’s, ze vermijden negatieve consequenties in plaats van het uitvoeren van gedrag voor positieve consequenties. Bij inconsistente handhaving keert gedrag terug naar de vroegere staat.
Beloningen: een beloning/positieve consequentie na gewenst gedrag, voorbeelden zijn geld, verbaal prijzen, speciale privileges of iets materieels.
Experimentele designs worden vaak in fundamenteel onderzoek gebruikt om algemene theorieën te testen. Daarnaast is het een gunstig instrument omdat oorzaak-gevolg relaties gemaakt kunnen worden. Sommigen pleiten voor een experimentele samenleving: experimentele methoden gebruiken om weloverwogen beslissingen over publiek beleid te maken. Manipulatie (het niveau van een of meer variabelen systematisch veranderen terwijl andere variabelen gelijk worden gehouden) en random/willekeurige toewijzing (elke deelnemer evenveel kans om aan elke conditie te worden toegewezen) zijn twee componenten die toestaan een causale relatie tussen twee variabelen te testen. Er wordt vastgesteld of veranderingen in de onafhankelijke variabelen (manipulatie) tot vergelijkbare veranderingen in de afhankelijke variabele leiden. Random toewijzing is belangrijk omdat het deelnemers in groepen verdeeld die gelijk zijn op elke denkbare dimensie (leeftijd, intelligentie enz.). Daardoor kan verschil in resultaat toegeschreven worden aan de conditie en niet aan individuele verschilvariabelen.
Bij quasi-experimenten is er sprake van een combinatie van voordelen van experiment (grote controle) en correlationeel onderzoek (geen random toewijzing). De onderzoeker heeft gedeeltelijke controle over de onafhankelijke variabelen en toewijzing condities door middel van een natuurlijk voorkomend criterium. Er is een hoog niveau van controle over afhankelijke en externe variabelen. Van de vele typen quasi-experimentele designs wordt de person-by-treatment quasi-experiment het meest gebruikt in de sociale psychologie. De behandelingsvariabele wordt gemanipuleerd en de persoonsvariabele wordt gemeten.
Producten of goederen kunnen worden gecategoriseerd op basis van de functie die zij hebben voor de consument. Er is een continuüm van goederen: van volledig utilistisch (zoals een vaatwasser) tot volledig identiteitsgerelateerd (zoals juwelen). Goederen die volledig utilistisch zijn, worden 'thinking goods' genoemd. Goederen die volledig identiteitsgerelateerd zijn, worden 'feeling goods' genoemd. Bij 'thinking goods' gaat het dus vooral om dat iets goed werkt. Vaak kiest men dan voor een goed dat goed werkt voor een voordelige prijs. Echter hebben de meeste goederen hebben zo wel een utilistische als een identiteitsfunctie. Denk aan zeepjes en lotions: sommige zeepjes zijn erg goedkoop en werken goed. Toch kiezen sommige mensen voor duurdere zeepjes. Goederen variëren ook in de mate van betrokkenheid van de consument. Dit gaat over hoe veel moeite een consument doet om iets te kopen. Wanneer er sprake is van lage betrokkenheid, dan betekent dit dat producten eigenlijk automatisch en repetitief worden gekocht. Hierbij kan je denken aan toiletpapier. Men hoeft hierbij niet veel na te denken. Wanneer er sprake is van hoge betrokkenheid, dan gaat het over producten waar men wél veel over na moet denken. Dit zijn dan producten of goederen die men niet vaak koopt. Hierbij kan je denken aan auto's of huizen. Men moet dan goed na denken over wat hij of zij wil, kan betalen, wat handig is, etcetera. De gevolgen van het maken van een verkeerde keuze zijn dan ook groter vergeleken met goederen die een lage mate van betrokkenheid hebben!
Vaughn (1980) combineerde de dimensie van thinking-feeling en de mate van betrokkenheid en creëerde vier kwadranten om goederen te categoriseren.
Hedonische utiliteit is het streven naar plezier en het vermijden van pijn. Utiliteit is de voornaamste meting van plezier (de meting is in absolute getallen). Disutiliteit zijn de negatieve emoties die mensen vermijden. Mensen gedragen zich rationeel als ze hun utiliteit maximaliseren (relevant voor 19de eeuwse economen). De hedonische berekening is de berekening van utiliteit als netto balans van plezier en pijn. Het is de universele wet van menselijk gedrag waar economische relaties en marktwisseling van afgeleid kunnen worden. Psychologen zijn het hier niet mee eens. James meende dat de determinanten van gedrag niet verminderd kunnen worden tot de hedonische berekening. Een volgend idee was dat de economische theorie bevrijd moest worden van psychologische invloeden. Of men kan de hedonische berekening zien als startpunt voor een economische theorie, of men kan de psychologie er volledig buiten laten. Economen veranderden van kardinale (voornaamste, metrische) naar ordinale (niet-metrische) utiliteit. De kardinale is gebaseerd op een waarderingscijfer op een utiliteitsschaal en de ordinale is gebaseerd op rangopties en is makkelijker te meten. Economen maken een theorie over economisch gedrag in termen van ordinale utiliteit. Daarbij laten ze de psychologische assumpties erbuiten (gedrag is de basis voor ordinale utiliteit); dit komt overeen met de gedragsbenadering in de psychologie (waarbij mentale constructen, die niet geobserveerd kunnen worden, worden vermeden).
Bij een aantal opties prefereren mensen de standaard optie of de 'defaultoptie' of de optie die ze al hebben. Er is gelijkenis met het endowment effect, echter het verschil is dat de standaard of 'defaultoptie' niet noodzakelijk erkend wordt. De status-quo bias kan veroorzaakt worden door een gebrek aan motivatie of bekwaamheid van consumenten om informatie te verwerken over alle keuzealternatieven. Een gemakkelijke uitweg is dan het selecteren van een standaard of 'defaultoptie'. Een 'defaultoptie' wordt automatisch gegeven aan consumenten die geen selectie maken en heeft een duidelijke impact op de keuze. De 'defaultoptie' kan gezien worden als de voorgeschreven keuze. De status-quo en het endowment effect hebben veel gemeen in de evaluatie van publieke goederen. Twee verschillende methoden, om de waarde van publieke goederen te bepalen, geven verschillende resultaten.
Sociale vergelijking (Festinger) is het proces van het denken over informatie over een of meer andere mensen in relatie tot zichzelf. De meeste mensen willen hun bekwaamheden en meningen evalueren, dit is vooral zo wanneer er geen objectieve realiteit is. Mensen gaan dan over op sociale realiteit: het vergelijken van eigen bekwaamheden en meningen met die van anderen. Soms worden mensen gedwongen tot sociale vergelijking: bijvoorbeeld wanneer het salaris van een compagniemanager in het nieuws is. De klascontext is een situatie waar de sociale vergelijking doordringend is.
Dweck onderscheidt de entiteitstheorie en de vermeerderingstheorie. Bij de eerste geloven mensen dat intelligentie een aangeboren en stabiele eigenschap is en dat de algemene prestaties daardoor beperkt worden door de aangeboren houdingen. Bij de tweede geloven mensen dat ze hun prestaties kunnen verbeteren door inspanning. Onderzoek liet ook zien dat vermeerderingstheoretici veel meer optimistisch en veerkrachtig zijn bij falen dan de entiteittheoretici (ook wanneer falen van een opwaartse sociale vergelijking komt).
Onderzoek van Dweck laat zien dat de scholieren met een entiteitstheorie die het in een bepaalde klas slecht deden, het ook slecht deden in een klas hoger. Van diegenen die het in een bepaalde klas goed deden, deden sommigen het slechter in een klas hoger. Deze afname komt voor bij scholieren met een hoog vertrouwen in hun intelligentie: vertrouwen in intelligentie is problematisch binnen een entiteitstheorie. Scholieren die het in een bepaalde klas goed deden, deden het een klas hoger net zo goed volgens de vermeerderingstheorie Diegenen die het niet zo goed deden in een bepaalde klas, deden het een klas hoger veel beter.
De fysieke omgeving is erg belangrijk voor gedrag, gedachten, gevoelens, welzijn en prestatie. Bijna iedereen leeft in een gebouwde omgeving en veel mensen komen nooit een omgeving tegen die niet gemaakt is door mensen. Eerder was sociaal psychologisch onderzoek gericht op hoe de fysieke omgeving ons beïnvloed, nu is het gericht op hoe wij de omgeving beïnvloeden. Deze twee richtingen zijn nauw met elkaar verbonden. Omdat vele onderwerpen die onderzocht worden door omgevingspsychologen sociaal psychologische aspecten hebben, houden sociaal psychologen zich bezig met het verband tussen mens en omgeving.
De omgeving kan een negatieve of positieve invloed hebben. De mate waarin stressoren van de omgeving ons beïnvloeden hangt voor een deel van sociaalpsychologische factoren af. Niet alleen objectieve blootstelling aan bepaalde stressoren moet beschouwd worden, maar ook diegene die subjectieve ergernis veroorzaken. Dat sociaal psychologische factoren ergernisniveaus beïnvloeden heeft een belangrijke implicatie voor het beleid: naast het verminderen van objectieve blootstelling, moet er ook wat gedaan worden aan sociaal psychologische factoren. Robert Summer is een van de pioniers van het sociaal design: dit design komt ten goede aan mensen die in een gebouw werken, leven of het bezoeken door hun ideeën en behoeften systematisch op te nemen in het ontwerp van het gebouw. Omgevingspsychologen zijn betrokken bij de planningsfase en het formele ontwerp van een constructie en ze moeten daarbij gebouwen evalueren, die af zijn, door vast te stellen of de doelen zijn waargemaakt.
In ontwikkelingslanden zijn dit de hoge kindersterfte (meer bepaald door structurele factoren als economisch beleid of kwaliteit van het zorgsysteem dan door individueel gedrag), infectieziekten, ondervoeding of huisvesting.
In ontwikkelde landen komt dit door factoren die met de levensstijl te maken hebben (roken/dieet). Meeste factoren leiden tot chronische ziekten en daardoor tot een ‘late’ dood: minder kindersterfte en levensstijl wordt meer door individueel gedrag bepaald. Roken blijft de gezondheid en levensverwachting bedreigen, ander bedreigingen zijn AIDS en overgewicht, infectieziekte en bedreigingen door klimaatveranderingen. Gedragsgerelateerde risicofactoren zijn voor 50% verantwoordelijk voor de vermindering in gezonde levensjaren. Verandering in dit gedrag zal een grote impact hebben op gezondheid en levensverwachting.
Acculturatie is het proces van het aanpassen aan een andere cultuur. Er zijn al veel verschillende theoretische modellen ontwikkeld en deze kunnen in twee brede categorieën worden ingedeeld: 1) eendimensionale modellen (de culturele verandering wordt gezien als een lineair proces die van originele cultuur naar gastcultuur gaat).
2) multi-dimensionale modellen (de processen van culturele veranderingen vinden onafhankelijk plaats in de originele- en gastculturen). Tegenwoordig vindt men de ontvangende maatschappij belangrijk in de acculturatieprocessen.
Het interactief acculturatie model van Bourhis is gefocust op de rol van acculturatieverwachtingen van de ontvangende maatschappij en de acculturatie oriëntaties die door immigranten worden aangenomen. Vijf acculturatie oriëntaties zijn: integratie (zie Berry’s integratie; multiculturele maatschappij), segregatie (zie Berry’s separatie; de immigrant culturen scheiden van mainstream maatschappij), assimilatie (zie Berry’s assimilatie; opgeven van originele cultuur voor cultuur van gastland), exclusie (variant van Berry’s marginalisatie; immigranten zijn een bedreiging voor de nationale maatschappij) en individualisme (variant van Berry’s marginalisatie; individuen zien zelf welke strategie het beste aansluit). Een overeenkomst tussen de acculturatievoorkeuren van immigrant en gastland komt niet altijd voor en daardoor zijn er soms problematische of conflictuitkomsten (maar deze zijn nog niet goed onderzocht). Immigranten willen over het algemeen integratie, gastmaatschappijen willen liever assimilatie. Als de druk te sterk wordt om te assimileren zullen sommigen assimileren en anderen juist niet. Dit laatste leidt dan tot versterking van separatie of marginalisatie. In Canada en Nieuw-Zeeland geven immigranten en gastmaatschappijen voorkeur aan integratie (in tegenstelling tot vele andere landen die voorkeur geven aan assimilatie).
Mentale gezondheidsstoornissen zijn de meest voorkomende problemen bij volwassenen; 30% van de populatie heeft er in een periode van een jaar last van. Het geeft een economische druk voor de maatschappij en een emotionele druk voor het individu met de stoornis. Klinische psychologen analyseren de oorzaken van de problemen en helpen de cliënten hiermee om te gaan. Mentale gezondheidsproblemen komen voor een groot deel door hoe mensen de sociale wereld waarnemen en hoe individuen in inter-persoonlijke relaties functioneren. Drie problemen die veel voorkomen en verzwakkende consequenties voor het individu en diens sociale context hebben (en daarom houden sociale psychologen zich hier ook mee bezig) zijn: depressie, verstoord lichaamsbeeld en relatieproblemen.
De schematheorie gaat verder op de sociale vergelijkingstheorie doordat het suggereert dat het schema die individuen gebruiken bepaalt hoe iemand zijn/haar informatie interpreteert en welke informatie hij/zij verkrijgt. Mensen hebben fundamentele lichaamsbeeld schema’s die iemands kern, affect geladen assumpties of geloven bevatten over de belangrijkheid en de invloed van iemands uiterlijk op blijheid en succes in het leven. Ook leiden ze en organiseren ze de processen van informatie die aan het lichaamsbeeld zijn gerelateerd. Er kunnen 2 type schema’s onderscheiden worden: lichaamsbeeld evaluaties (de gevoelens van (on)tevredenheid met het lichaam) en lichaamsbeeld investeringen (de cognitieve, gedrag en emotionele belangrijkheid van het lichaamsbeeld voor iemands zelfevaluatie). Met een negatieve lichaamsbeeld evaluatie en een lage lichaamsbeeld investering is de kans klein dat iemand een klinisch probleem ontwikkeld. ‘Appearance schematic’ is dat men meer aandacht besteed aan het uiterlijk en hier veel waarde aan hecht en bij voorkeur informatie verwerkt relevant voor het uiterlijk.
Gottefredson en Hirschi hebben theorieën opgesteld over criminele neigingen. Zij stellen dat elke overtreder dezelfde leeftijd-misdrijf curve doorloopt, en dat verschillen tussen individuen ontstaan door één stabiele factor: de criminele neiging. Dit wordt ook wel lage zelf-controle genoemd. Lage zelf-controle is de grootste voorspeller voor het begin, de frequentie en de looptijd van crimineel gedrag. Hoe hoger een individu zijn of haar criminele neiging of hoe lager iemand zijn of haar zelf-controle, hoe eerder het begin van criminele neigingen, hoe hoger de frequentie en hoe langer de looptijd van een criminele carrière. Deze theoristen verklaren individuele verschillen alleen door te kijken naar individuele verschillen en niet door te kijken naar verschillen in omgeving. De leeftijd-misdaadcurve lijkt hetzelfde voor alle culturen over de wereld. Gottefredson en Hirschi stellen dat doordat een individu zich ontwikkelt en volwassen wordt ('maturation'), hij of zij stopt met criminele activiteiten.
Zoals al genoemd, komt crimineel gedrag tijdens de puberteit relatief veel voor. De gemiddelde criminele carrière in deze tijd is ongeveer 4-7 jaar. Vervolgens stopt het. Dit wordt ook wel 'desistance' genoemd.
Criminele activiteiten tijdens de puberteit zijn vooral 'status inbreuken'. Deze individuen vertonen crimineel gedrag, omdat zij dingen willen doen (autorijden, sigaretten kopen), die hen door de wet verboden wordt. Als zij vervolgens ouder worden, dan mogen zij meer. Er is dan ook geen reden meer om criminele activiteiten te plegen. Wanneer adolescenten ouder en volwassener worden, dan verandert ook hun sociale rol. Zij willen dat andere volwassenen hen mogen en met hen om willen gaan. Antisociaal gedrag past dan niet bij deze sociale rollen. Voortzetting van criminele activeiten past dan dus niet meer bij hun zelfbeeld. Desistantie in AL heeft dus vooral te maken met sociale factoren.
Organisaties zijn erg belangrijk is ons dagelijks leven. Veel mensen werken jarenlang bij een organiatie. Er zijn veel typen organisaties. Er is één definitie die aangeeft wat zij overeen hebben: "Een organisatie is een sociale regeling ten behoeve van het behalen van doelen". Organisaties bieden hun werknemers verschillende dingen, zoals een gebouw, computers en regels. Al deze dingen hebben het doel om gedrag te coordineren en mensen te motiveren, zodat de doelen van de organisatie kunnen worden behaald. Het is dus belangrijk dat mensen als een team samenwerken binnen een organisatie. Er zijn drie recente contributies vanuit de sociale psychologie die een organisatie kunnen helpen om samenwerking binnen een organisatie te faciliteren. Die worden in dit hoofdstuk besproken.
Uit onderzoek blijkt dat fouten toeschrijven aan indviduen, geen positief effect heeft op de organisatie. Wanneer men fouten op deze manier waarneemt, leidt dit vaak tot dat mensen hun fouten gaan verbergen. Echter, wanneer organisaties fouten als iets onvermijdelijks maar nuttig zien, dan heeft dit positiev effecten op de werknemerstevredenheid en motivatie. Dit leidt op zijn beurt weer tot betere prestaties in de organisaties.
Het toepassen van sociaalpsychologische kennis op politiek, heet politieke psychologie. Politieke psychologie wordt ook wel gedefinieerd als: "Het toepassen van wat er bekend is over menselijke psychologie op politiek gedrag".Van alle velden binnen de psychologie is vooral de sociale psychologie van invloed geweest bij politiek. Voorbeelden van onderwerpen die zijn bestudeerd zijn bijvoorbeeld politieke socialisatie, stemgedrag, ideologieën, terrorisme en genocide. In dit hoofdstuk worden drie onderwerpen besproken die centraal zijn binnen de politieke psychologie: politiek leiderschap, stemgedrag en ideologie. In het veld van de politieke psychologie zijn er vier verschillende typen studies.
Om stemgedrag beter te begrijpen, kan men psychologische theorieën toepassen. Een voorbeeld van zo'n theorie is de theorie van gemotiveerde beredenering, wat een kleine uitbreiding is van de theorie voor gepland gedrag. Volgens de theorie van gemotiveerde beredenering, is de intentie van mensen de belangrijkste voorspeller voor gedrag. Deze intentie wordt bepaald door de evaluatie van mensen over de consequenties van het gedrag en de mate waarin dit gedrag past bij de subjectieve (waargenomen) normen. Ondanks dat deze theorieën interessante inzichten bieden in politiek gedrag, worden de vragen die onderzoekers naar stemgedrag hebben, niet echt beantwoordt.
Fysieke zelfwaardering kan worden bepaald aan de hand van vier componenten, namelijk 1) fysieke aantrekkelijkheid (de mate waarin mensen zichzelf als aantrekkelijk zien), 2) fysieke conditie (de mate waarin mensen zichzelf als fit zien), 3) fysieke sterkte (de mate waarin mensen zichzelf als sterk zien) en 4) sportcompetentie (de mate waarin men gelooft dat hij of zij in staat is om succesvol te zijn met sport). In kinderen is de perceptie van de fysieke zelf de grootste voorspeller voor hun algehele zelfwaardering. Kinderen kunnen er voor kiezen om niet te sporten, omdat zij bang zijn voor hoe zij er uit zien (te dik, te dun). Ook kan het zijn dat kinderen hoge sociale fysieke angst vertonen, wat inhoudt dat zij bang zijn dat anderen hen negatief beoordelen tijdens het sporten.
Sport heeft een sociale aard. De mensen die betrokken zijn bij sport (de coach, het team, toeschouwers, de scheidsrechter) kunnen allemaal sociale invloed uitoefenen. Onderzoeken naar het effect van anderen op sportprestaties hadden gemixte conclusies. De sociale facilitatie theorie biedt een verklaring voor deze gemixte resultaten. Volgens deze theorie verhoogt de aanwezigheid van anderen de fysieke opwinding. Dit leidt tot verbeterde prestatie, wanneer een taak makkelijk is. Echter, als de taak moeilijk is, dan leidt de aanwezigheid van anderen juist tot mindere prestaties!
Er zijn drie factoren die de meeste variantie in afwijkend rijgedrag verklaren: overtredingen (violations), foutjes (errors) en vergissingen (lapses). Overtredingen zijn bewuste en intentionele schendingen van verkeersregels, zoals door rood rijden, bumperkleven of toeteren bij irritatie. Foutjes zijn schendingen van verkeersregels die niet bewust worden gemaakt, zoals te vroeg remmen op een gladde weg. Vergissingen hebben te maken met aandacht en geheugen foutjes. Zo kan iemand bijvoorbeeld vergeten waar hij of zij zijn auto heeft geparkeerd. Overtredingen voorspellen botsingen het beste. Dus, als overtredingen worden voorkomen, dan zullen botsingen en crashes ook minder vaak voorkomen. Bij het opstellen van interventies is het belangrijk om cross-culturele verschillen in de gaten te houden.
Gedragsmatige (attitudinal) factoren hebben invloed op overtredingen. Iemand zijn of haar attitude tegenover veilig rijden en de maximumsnelheid zijn bepalend voor de mate van overtredingen. Volgens de theorie van gepland gedrag is het zo dat als iemand negatief denkt over veilig rijden, hij of zij meer overtredingen begaat. In deze theorie worden overtreding voorspeld via intenties en overtredingen voorspellen botsingen en crashes.
Een andere interventie die wordt gebruikt om veilig rijgedrag te promoten, is het gebruik van overredende (persuasive) berichten. Een voorbeeld hier van zijn borden waarop staat: "Denk aan uw kinderen". Voor overredende berichten is het belangrijk dat de berichten persoonlijk gericht zijn. Er moet dus rekening worden gehouden met wat men belangrijk vindt in het leven (zoals hun kinderen). Dan zijn deze berichten het meest effectief.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1930 |
Add new contribution