TentamenTests bij de 10e druk van Social Psychology van Aronson et al.


Wat is sociale psychologie? - TentamenTests 1

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Wat is het verschil tussen sociale psychologie en persoonlijkheidspsychologie?

  1. Sociale psychologie is gericht op sociale problemen, terwijl persoonlijkheidspsychologie gericht is op individuele problemen.
  2. Sociale psychologie is gericht op wetmatigheden in menselijk gedrag, terwijl persoonlijkheidspsychologie gericht is op individuele verschillen.
  3. Sociale psychologie is gericht op individuele verschillen, terwijl persoonlijkheidspsychologie gericht is op sociale problemen.

Vraag 2

Wat is de fundamentele attributiefout?

  1. Oorzaken van gedrag volledig toeschrijven aan persoonlijkheidsfactoren, en daardoor de invloed van de situatie onderschatten.

  2. Door de verwachting dat een persoon op een bepaalde manier zal gedragen, wordt dit gedrag uitgelokt en wordt de verwachting bevestigd.

  3. Een vertekende interpretatie van de situatie waardoor de behoefte om zich goed te voelen over zichzelf bevestigd wordt.

Vraag 3

Welke twee basisbehoeften liggen ten grondslag aan construal?

  1. De behoefte aan verbondenheid en de behoefte aan autonomie.

  2. De behoefte om onafhankelijk te zijn en de behoefte om accuraat te zijn.

  3. De behoefte aan eigenwaarde en de behoefte om accuraat te zijn.

Vraag 4

Welke van onderstaande is een typisch sociaal-psychologische onderzoeksvraag?

  1. Wat is de invloed van narcisme op leiderschap?

  2. Waarom komt criminaliteit meer voor onder allochtone jongeren?

  3. Wat is de invloed van normen en waarden van vrienden op carrièrekeuze?

Vraag 5

Wat kan cross-cultureel onderzoek bijdragen aan sociale psychologie?

  1. Het leert ons meer over individuele verschillen in gedrag.

  2. Hiermee kan aangetoond worden in hoeverre gedrag universeel is.

  3. Op die manier kan worden gekeken naar verschillen op maatschappelijk niveau.

Vraag 6

Ross en collega’s varieerden in hun onderzoek naar competitiviteit de naam van een spel dat proefpersonen moesten spelen: de ene conditie speelde The Wall Street Game, de andere conditie speelde The Community Game. Welke variabele manipuleerden zij hiermee?

  1. De sociale norm.

  2. De coöperativiteit van de proefpersoon.

  3. Het doel van het spel.

Vraag 7

'De som is meer dan het geheel der delen’ is een bekende uitspraak uit de Gestaltpsychologie. Wat is de kern van Gestaltpsychologie?

  1. De studie naar de subjectieve perceptie van fysieke objecten.

  2. De studie naar collectieve interpretatie.

  3. De studie naar leergedrag.

Vraag 8

Naïef realisme houdt in dat mensen ervan overtuigd zijn dat ze de wereld zelf zien zoals die werkelijk is, en dat meningsverschillen ontstaan doordat andere mensen een vertekend beeld van de werkelijkheid hebben. Dit is een vorm van:

  1. De self-fulfilling prophecy.

  2. Construal.

  3. De fundamentele attributiefout.

Vraag 9

Welk van onderstaande voorbeelden past het beste bij de sociale cognitie-benadering?

  1. Julia’s fiets is gestolen. Haar moeder verwijt haar dat ze weer eens slordig is geweest en vast haar sleutels in het slot heeft laten zitten. ‘Nee hoor’, zegt Julia, ‘Wist je niet dat er bij ons station 20 fietsen per week worden gestolen? De criminaliteitscijfers zijn hier gewoon heel hoog!’

  2. Lily heeft trek in chocolade en gaat naar de supermarkt. Ze wil een verantwoorde keuze maken, en kiest daarom voor een merk waar ‘fairtrade’ en ‘biologisch’ op staat. Ze gaat verder niet op onderzoek uit naar de herkomst van de chocolade.

  3. Mark heeft ruzie met zijn vader, die vindt dat hij meer moet studeren en minder met vrienden moet rondhangen. Mark geeft toe dat zijn cijfers de laatste tijd omlaag zijn gegaan, maar brengt ertegenin dat zijn vrienden hem ook kunnen helpen met het leren voor zijn tentamens.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

B. Sociale psychologie is gericht op wetmatigheden in menselijk gedrag, terwijl persoonlijkheidspsychologie gericht is op individuele verschillen.

Vraag 2

A. Oorzaken van gedrag volledig toeschrijven aan persoonlijkheidsfactoren, en daardoor de invloed van de situatie onderschatten.

Vraag 3

C. De behoefte aan eigenwaarde en de behoefte om accuraat te zijn.

Vraag 4

C. Wat is de invloed van normen en waarden van vrienden op carrièrekeuze?

Vraag 5

B. Hiermee kan aangetoond worden in hoeverre gedrag universeel is.

Vraag 6

A. De sociale norm.

Vraag 7

A. De studie naar de subjectieve perceptie van fysieke objecten.

Vraag 8

B. Construal.

Vraag 9

B. Lily heeft trek in chocolade en gaat naar de supermarkt. Ze wil een verantwoorde keuze maken, en kiest daarom voor een merk waar ‘fairtrade’ en ‘biologisch’ op staat. Ze gaat verder niet op onderzoek uit naar de herkomst van de chocolade.

Hoe doen sociaal psychologen onderzoek? - TentamenTests 2

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welke onderzoeksvorm wordt vaak gebruikt bij de correlationele methode?

  1. Vragenlijstonderzoek.

  2. Archiefanalyse.

  3. Etnografisch onderzoek.

Vraag 2

Wat is de belangrijkste beperking van correlationeel onderzoek?

  1. De steekproef is vaak niet representatief.

  2. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is vaak laag.

  3. Er kunnen geen conclusies getrokken worden over causaliteit.

Vraag 3

Myrthe doet onderzoek naar non-verbale communicatie. Ze kijkt naar de invloed van oogcontact op de effectiviteit van de boodschap. Ze laat één groep filmpjes zien waarin een presentator te zien is die veel in de camera kijkt, een tweede groep krijgt filmpjes te zien waarin de presentator niet veel in de camera kijkt en een derde groep ziet filmpjes waarin geen presentator aanwezig is. Wat is hier de onafhankelijke variabele?

  1. Oogcontact.

  2. De effectiviteit van de boodschap.

  3. De aanwezigheid van de presentator.

Vraag 4

Op welke manier kunnen verschillen tussen experimentele groepen verkleind worden?

  1. Door de externe validiteit te verhogen.

  2. Door random assignment.

  3. Door een dubbelblinde opzet.

Vraag 5

Welke van onderstaande voorbeelden kan het beste omschreven worden als toegepast onderzoek?

  1. Onderzoek naar de hoeveelheid stress die veroorzaakt wordt wanneer jonge muizen bij hun moeder weggehaald worden.

  2. Onderzoek naar de vermindering van suikerconsumptie door de presentatie van producten in de supermarkt.

  3. Onderzoek naar het vormen van positieve attitudes over migranten.

Vraag 6

Wat is het belangrijkste probleem met evolutionair-psychologische theorieën?

  1. Het is vrijwel onmogelijk om deze experimenteel te toetsen.

  2. De theorieën vinden hun grondslag in de biologie, waardoor sociaal-psychologisch onderzoek er minder goed op toegepast kan worden.

  3. Er kunnen geen toetsbare hypothesen op gebaseerd worden.

Vraag 7

Met welk onderzoeksdesign kan causaliteit aangetoond worden?

  1. Experimenteel onderzoek.

  2. Observationeel onderzoek.

  3. Correlationeel onderzoek.

Vraag 8

Waarom is randomisatie belangrijk?

  1. Op die manier wordt de betrouwbaarheid vergroot.

  2. Op die manier wordt de interne validiteit vergroot.

  3. Op die manier wordt de externe validiteit vergroot.

Vraag 9

In welk onderzoeksveld wordt gekeken naar de genetische determinanten van sociaal gedrag?

  1. Sociale neurowetenschappen.

  2. Evolutionaire psychologie.

  3. Cross-culturele psychologie.

Vraag 10

Tijdens een experiment op gebied van de relatie tussen obesitas en een specifiek soort eten (X), welke van de volgende statements kunnen correct zijn? Meerdere antwoorden zijn goed.

  1. Wanneer er een positieve correlatie is, betekent dat dat mensen die veel X eten een grotere kans hebben op het krijgen van obesitas.

  2. Wanneer er geen correlatie is, is er geen relatie tussen X en obesitas.

  3. Wanneer er een negatieve correlatie is, betekent dat dat mensen die veel X eten, een grotere kans hebben op het krijgen van obesitas.

  4. Wanneer er een negatieve correlatie is, betekent dat dat mensen die veel X eten, een kleinere kans hebben op het krijgen van obesitas.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

A. Vragenlijstonderzoek.

Vraag 2

C. Er kunnen geen conclusies getrokken worden over causaliteit.

Vraag 3

A. Oogcontact.

Vraag 4

B. Door random assignment.

Vraag 5

B. Onderzoek naar de vermindering van suikerconsumptie door de presentatie van producten in de supermarkt.

Vraag 6

A. Het is vrijwel onmogelijk om deze experimenteel te toetsen.

Vraag 7

A. Experimenteel onderzoek.

Vraag 8

B. Op die manier wordt de interne validiteit vergroot.

Vraag 9

B. Evolutionaire psychologie.

Vraag 10

Drie goede antwoorden:

A. Wanneer er een positieve correlatie is, betekent dat dat mensen die veel X eten een grotere kans hebben op het krijgen van obesitas.

B. Wanneer er geen correlatie is, is er geen relatie tussen X en obesitas.

D. Wanneer er een negatieve correlatie is, betekent dat dat mensen die veel X eten, een kleinere kans hebben op het krijgen van obesitas.

Sociale cognitie: hoe denken we over onze sociale wereld? - TentamenTests 3

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welk proces hoort niet bij automatisch denken?

  1. Heuristisch denken.

  2. Priming.

  3. Counterfactual thinking.

Vraag 2

Welk van de onderstaande is een voorbeeld van een self-fulfilling prophecy?

  1. Marianne denkt dat haar broer zijn technische studie te moeilijk vindt omdat hij geen zin heeft om te leren, maar hij haalt al zijn tentamens.

  2. Coby verwacht dat haar oppaskindje het niet leuk vindt om in zijn buggy te zitten met de riempjes vast. Daarom zegt ze streng dat hij moet blijven zitten. Haar oppaskindje kijkt haar boos aan.

  3. Laurens heeft een oogje op een meisje op de tennisclub. Hij neemt zich al weken voor haar eens aan te spreken in de kantine. Wanneer hij de moed verzameld heeft, ziet hij dat een andere jongen haar een drankje aanbiedt. Hij baalt en bedenkt hoe het had kunnen lopen als hij haar een week eerder had durven aanspreken.

Vraag 3

Hoe kan een oordeel over een persoon beïnvloed worden door priming?

  1. Door van te voren negatieve woorden te laten zien, zal de persoon negatief beoordeeld worden.

  2. Door van te voren negatieve woorden te laten zien, zal de persoon positief beoordeeld worden.

  3. Door achteraf negatieve woorden te laten zien, zal de persoon negatief beoordeeld worden.

Vraag 4

In welke situatie is automatisch denken niet zinvol?

  1. Het vormen van een eerste indruk.

  2. Het plaatsen van een bestelling in een restaurant.

  3. Het plannen van een familie-uitje.

Vraag 5

Op welke manier kun je positieve priming bewerkstelligen?

  1. Door vooraf een frisse citroengeur te laten ruiken.

  2. Door vooraf een gele citroen te laten zien.

  3. Door vooraf een belletje te laten rinkelen.

Vraag 6

Kies de situatie waarin de kans op de invloed van een self-fulfilling prophecy het kleinst is.

  1. Een leraar verwacht dat kinderen die het voorgaande jaar goed presteerden, weer de besten van de klas zullen zijn.

  2. Je wil vragen of de buren het goed vinden als je volgende week een feestje geeft, maar verwacht dat je bejaarde buurman hierover zal klagen.

  3. Je wil je nieuwe studiegenoten goed leren kennen.

Vraag 7

Martijn vraagt zijn vrienden om een vogelsoort te noemen. Joep noemt een roodborstje, omdat hij dit de meest typische vogel vindt die hij kan bedenken. Teun noemt een pinguïn, omdat hij die gisteren in de dierentuin heeft gezien en het eerste in hem opkomt. Welke heuristieken gebruiken Joep en Teun?

  1. Joep gebruikt de beschikbaarheidsheuristiek en Teun de representativiteitsheuristiek.

  2. Joep gebruikt de representativiteitsheuristiek en Teun de beschikbaarheidsheuristiek.

  3. Beiden gebruiken de beschikbaarheidsheuristiek.

Vraag 8

Welke van onderstaande fenomenen van sociale cognitie is een vorm van bewust denkproces?

  1. Judgmental heuristics.

  2. De self-fulfilling prophecy.

  3. Counterfactual thinking.

Open vragen

Vraag 1

Noem drie factoren die de toegankelijkheid van een schema vergroten.

Vraag 2

De vraag of mensen beschikken over vrije wil, kan bediscussieerd worden. Toch kan het positieve effecten op gedrag hebben om te geloven in vrije wil. Leg uit waarom.

Vraag 3

Er zijn diverse manieren om de overconfidence barrier te verminderen. Leg deze twee manieren uit.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

C

Vraag 2

B

Vraag 3

A

Vraag 4

C

Vraag 5

A

Vraag 6

C

Vraag 7

B

Vraag 8

C

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Drie factoren zijn:

  1. Chronische toegankelijkheid door ervaringen in het verleden.

  2. Een huidig doel.

  3. Recente ervaringen (priming).

Vraag 2

Hoe sterker mensen geloven in vrije wil, hoe meer ze geneigd zijn om anderen te helpen en hoe minder ze geneigd zijn tot immoreel gedrag.

Vraag 3

Twee manieren:

  1. Een ander perspectief dan het eigen perspectief aan een individu presenteren, zodat diegene zich realiseert dat er andere manieren zijn om naar een situatie te kijken.

  2. Statistische en methodologische principes over correct redeneren aanleren, zodat bias in het denken verminderd wordt.

Sociale perceptie: hoe begrijpen we andere mensen? - TentamenTests 4

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Leila vernauwt haar ogen en haar mond vormt een dunne streep. Koen leidt hieruit af dat ze boos is. Hoe kun je deze processen in non-verbale communicatie omschrijven?

  1. Leila encodeert en Koen decodeert.

  2. Leila processeert en Koen encodeert.

  3. Leila decodeert en Koen processeert.

Vraag 2

Stel dat je oma in het ziekenhuis ligt en geholpen wordt door een behulpzame verpleegster. Je vindt de verpleegster overkomen als een warme, betrouwbare persoon. Volgens welk schema redeneer je?

  1. Externe attributietheorie.

  2. Impliciete persoonlijkheidstheorie.

  3. Expliciete attributietheorie.

Vraag 3

Michael vloekt vaak tegen andere automobilisten als hij in de auto zit. Zijn vriendin hoort hem op andere momenten nooit vloeken. Ze vraagt of zijn vrienden dat ook merken. Zij bevestigen dit. Hoe kun je Michaels gedrag beschrijven in het covariatiemodel?

  1. Hoog in consensus, hoog in distinctiveness en hoog in consistentie.

  2. Hoog in consensus, laag in distincitiveness en laag in consistentie.

  3. Hoog in consensus, hoog in distinctiveness en laag in consistentie.

Vraag 4

Welke factor heeft over het algemeen de hoogste perceptual salience?

  1. De situatie.

  2. Het gedrag.

  3. De persoon.

Vraag 5

In welke van onderstaande voorbeelden wordt de fundamentele attributiefout gemaakt?

  1. Sam botst per ongeluk tegen een medepassagier op in de bus. ‘Kun je niet uitkijken,’ snauwt die. Sam vindt dit erg onvriendelijk, maar bedenkt dat de man misschien zijn dag niet heeft.

  2. Jolijn is serveerster in een café. Ze ziet dat een mannelijke gast haar collega Marijke een flirterige knipoog geeft. Wat een gladjanus, denkt ze, niet wetende dat het de nieuwe vriend van Marijke is.

  3. Lee valt uit tegen haar zoontje als hij voor de zoveelste keer een bakje yoghurt op de grond laat vallen. ‘Jij let ook nooit op!’

Vraag 6

Welke van onderstaande aspecten van non-verbale communicatie hebben een evolutionaire oorsprong?

  1. Display rules.

  2. De basisemoties.

  3. Emblemen.

Vraag 7

'Belief in a just world' is een voorbeeld van:

  1. Een defensieve attributie.

  2. Een self-serving bias.

  3. De blinde vlek voor bias.

Vraag 8

Joost laat een pot appelmoes op de grond vallen. Zijn buren Marieke en Thomas vinden Joost maar onhandig, omdat hij bijna altijd iets omstoot of laat vallen als ze bij hem op bezoek is. Ze maken volgens het covariatiemodel van Kelley een interne attributie op basis van:

  1. Laag onderscheidend vermogen en hoge consistentie.

  2. Hoog onderscheidend vermogen en hoge consistentie.

  3. Laag onderscheidend vermogen en lage cosistentie.

Vraag 9

Welke van de volgende voorbeelden laat het beste het primacy effect zien?

  1. Een nieuwe klasgenoot wordt op een negatieve manier voorgesteld en iedereen heeft een positieve indruk van hem.

  2. Een nieuwe collega wordt op een positieve manier voorgesteld en iedereen heeft een positieve indruk van haar.

  3. Toen Chris zijn vriendin leerde kennen, vond hij haar erg vervelend, maar toen kwam hij erachter dat ze eigenlijk hartstikke leuk is.

  4. Toen Lisa klein was, was ze erg slim en assertief. Nu ze volwassen is, heeft ze veel zelfvertrouwen en wordt ze nog steeds door iedereen gewaardeerd.

Open vragen

Vraag 1

Leg uit waarom de expressie van basale emoties evolutionaire waarde heeft volgens Darwin.

Vraag 2

Naast gezichtsuitdrukkingen zijn er diverse non-verbale kanalen voor emotionele expressie. Noem twee van deze kanalen die sterk gevormd worden door cultuur.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

A. Leila encodeert en Koen decodeert.

Vraag 2

B. Impliciete persoonlijkheidstheorie.

Vraag 3

A. Hoog in consensus, hoog in distinctiveness en hoog in consistentie.

Vraag 4

C. De persoon.

Vraag 5

B. Jolijn is serveerster in een café. Ze ziet dat een mannelijke gast haar collega Marijke een flirterige knipoog geeft. Wat een gladjanus, denkt ze, niet wetende dat het de nieuwe vriend van Marijke is.

Vraag 6

B. De basisemoties.

Vraag 7

A. Een defensieve attributie.

Vraag 8

A. Laag onderscheidend vermogen en hoge consistentie.

Vraag 9

D. Toen Lisa klein was, was ze erg slim en assertief. Nu ze volwassen is, heeft ze veel zelfvertrouwen en wordt ze nog steeds door iedereen gewaardeerd.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Emotionele expressie vergroot de overlevingskans, omdat er boodschappen mee kunnen worden overgedragen die bij de vroege mens het verschil tussen leven en dood kon maken.

Vraag 2

Personal space en gebaren (of emblemen).

Zelfkennis: hoe begrijpen we onszelf in een sociale context? - TentamenTests 5

Meerkeuzevragen

Vraag 1

In welk van onderstaande situaties zou je volgens het self-regulatory resource model het beste in staat zijn om een ongezonde reep chocolade te weerstaan?

  1. Na een dag hard studeren voor een tentamen.

  2. Na het kijken van een leuke film.

  3. Na een moeilijk gesprek met je werkgever.

Vraag 2

Volgens welke theorie beschermt zelfvertrouwen tegen het idee van sterfelijkheid?

  1. Ingratiation theory.

  2. Self-handicapping theory.

  3. Terror management theory.

Vraag 3

Het kan lastig zijn om eigen attitudes te verklaren. Introspectie kan leiden tot het bedenken van redenen die niet werkelijk ten grondslag lagen aan die attitudes, en soms daardoor tot een attitudeverandering. Hoe wordt dit proces genoemd?

  1. Introspectiebias.

  2. Reasons-generated attitude change.

  3. Introspection-generated attitude change.

Vraag 4

Wat is het overjustification effect?

  1. Intrinsieke motivatie wordt verminderd door extrinsieke motivatie.

  2. Intrinsieke motivatie wordt vergroot door extrinsieke motivatie.

  3. Intrinsieke motivatie wordt overschat.

Vraag 5

Tim wenst zijn broertje Robin succes met zijn auditie voor een musicalrol, en zegt dat hij het vast geweldig zal doen omdat hij de beste acteur is die hij kent. ‘Dank je’, zegt Robin, ‘maar dat zeg je vast alleen maar omdat je mijn broer bent.’ Bij welke mindset past Robin's interpretatie?

  1. Growth mindset.

  2. Misattribution mindset.

  3. Fixed mindset.

Vraag 6

Met wie kan Robin zich het beste vergelijken om met zelfvertrouwen de auditie in te gaan volgens social comparison theory?

  1. Beroemde musicalsterren.

  2. Concurrenten op de auditie bij wie hij verbeterpunten ziet.

  3. Concurrenten op de auditie die hij goed kent.

Vraag 7

Je collega klaagt dat ze buikpijn heeft en zich daarom niet kan concentreren op haar werk. Welke vorm van self-handicapping gebruikt je collega?

  1. Gedragsmatige self-handicapping.

  2. Lichamelijke self-handicapping.

  3. Gerapporteerde self-handicapping.

Open vragen

Vraag 1

Wat is het verschil tussen taakgebonden beloning en prestatiegebonden beloning?

Vraag 2

Van welke manier van sociale vergelijking maakt Robin gebruik in vraag 6?

Vraag 3

Noem drie manieren om zelfcontrole te vergroten.

Vraag 4

Narcisme wordt gekenmerkt door een combinatie van twee eigenschappen. Welke twee?

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

B. Na het kijken van een leuke film.

Vraag 2

C. Terror management theory.

Vraag 3

B. Introspection-generated attitude change.

Vraag 4

A. Intrinsieke motivatie wordt verminderd door extrinsieke motivatie.

Vraag 5

C. Fixed mindset.

Vraag 6

B. Concurrenten op de auditie bij wie hij verbeterpunten ziet.

Vraag 7

C. Gerapporteerde self-handicapping.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Taakgebonden beloningen zijn beloningen die worden gegeven als een specifieke taak simpelweg wordt uitgevoerd, ongeacht hoe goed de uitvoering. Prestatiegebonden beloningen worden gegeven afhankelijk van de uitvoering op de taak.

Vraag 2

Neerwaardse sociale vergelijkin.

Vraag 3

Drie manieren:

  1. Door te oefenen: zelfcontrole uitoefenen in de ene situatie vergroot de kans op succesvolle zelfcontrole in de toekomst.
  2. Een pauze nemen om nieuwe energie op te bouwen voor zelfcontrole.
  3. Implementatie-intenties gebruiken.

Vraag 4

Extreme eigenliefde en een gebrek aan empathie.

Wat zijn de kosten en baten van dissonantievermindering? - TentamenTests 6

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Wat is de impact bias?

  1. Een overschatte anticipatie op een emotionele reactie op negatieve gebeurtenissen

  2. Een onderschatte anticipatie op een emotionele reactie op negatieve gebeurtenissen

  3. Cognitieve dissonantie met betrekking tot een emotionele reactie op negatieve gebeurtenissen

Vraag 2

Wie van onderstaande is volgens cognitieve dissonantietheorie het meest geneigd om immoreel gedrag te vertonen?

  1. Een student rechtsgeleerdheid die nerveus is voor een tentamen waar hij niet goed voor heeft geleerd

  2. Een student biomedische wetenschappen die negatieve feedback heeft gekregen op zijn paper

  3. Een student sociale geografie die een hoog cijfer heeft gehaald voor een presentatie

Vraag 3

De meeste studenten weten dat het nodig is om anticonceptiemiddelen te gebruiken om SOA’s te voorkomen. Toch gebruikt maar een klein deel van de studenten condooms. Om anticonceptiegebruik te vergroten, wordt een project opgestart waarin studenten een presentatie moeten geven over SOA-preventie. Welk principe wordt hier gebruikt?

  1. Self-persuasion

  2. Counterattitudinal advocacy

  3. Hypocrisy induction

Vraag 4

Welke van onderstaande situaties treedt het Ben Franklin-effect op?

  1. Je helpt een studiegenoot met het leren voor een tentamen. Daarna vertel je aan je huisgenoten wat een aardig studiegenootje je hebt.

  2. Je helpt je moeder met het opruimen van de zolder. Daarna voel je je vrolijk.

  3. Je ziet een foto van jezelf waarop je je nichtje stevig omhelst. Daarna bedenk je dat je het altijd leuk vindt om haar te zien.

Vraag 5

Waarom is onvoldoende of mild straffen effectiever dan streng straffen?

  1. Strenge straffen leiden tot externe rechtvaardiging en daardoor tot tijdelijke attitudeverandering

  2. Strenge straffen leiden tot interne rechtvaardiging en daardoor tot permanente attitudeverandering

  3. Strenge straffen leiden tot interne rechtvaardiging en daardoor tot tijdelijke attitudeverandering

Vraag 6

Wat is de impact bias?

  1. De neiging om de invloed van persoonlijke positieve eigenschappen te overschatten

  2. De neiging om de intensiteit en duur van persoonlijke emotionele reacties te overschatten

  3. De neiging om de negatieve aspecten van weggestreepte keuze-opties te overschatten

Vraag 7

Maaike heeft drie mensen uitgenodigd voor een hospiteeravond en moet een keuze tussen hen maken. Ze vond hen alle drie aardig, maar als ze een keuze heeft gemaakt, bedenkt ze hoe leuk het is dat haar nieuwe huisgenoot Ilse van hardlopen houdt en dat de anderen maar weinig sportief waren. Dit is een voorbeeld van…

  1. Lowballing

  2. Counterattitudinal advocacy

  3. Post-decision dissonance

Vraag 8

Een leraar wil dat zijn brugklasleerlingen op tijd komen. Wat kan hij het beste doen om dit gedrag zo lang mogelijk te bewerkstelligen?

  1. Wanneer kinderen te laat komen, een milde straf geven, zoals trakteren na drie keer te laat

  2. Wanneer leerlingen te laat komen, een strenge straf geven, zoals een uur nablijven

  3. Wanneer kinderen te laat komen, geen straf geven, maar belonen wanneer ze op tijd komen

Vraag 9

Wat houdt het hypocritie paradigma in?

  1. Het onderzoeken van hypocritie als persoonlijkheidskenmerk

  2. Participanten bewust maken van hun hypocritie

  3. Alleen onderzoek doen met participanten die van tevoren gefilterd zijn op hypocritie

  4. Participanten bewust maken van het feit dat iedereen hypocriet is

Open vragen

Vraag 1

Noem drie manieren om cognitieve dissonantie te verminderen.

Vraag 2

Noem drie redenen waarom lowballing effectief is.

    Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    A. Een overschatte anticipatie op een emotionele reactie op negatieve gebeurtenissen

    Vraag 2

    B. Een student biomedische wetenschappen die negatieve feedback heeft gekregen op zijn paper

    Vraag 3

    C. Hypocrisy induction

    Vraag 4

    A. Je helpt een studiegenoot met het leren voor een tentamen. Daarna vertel je aan je huisgenoten wat een aardig studiegenootje je hebt.

    Vraag 5

    A. Strenge straffen leiden tot externe rechtvaardiging en daardoor tot tijdelijke attitudeverandering

    Vraag 6

    B. De neiging om de intensiteit en duur van persoonlijke emotionele reacties te overschatten

    Vraag 7

    C. Post-decision dissonance

    Vraag 8

    A. Wanneer kinderen te laat komen, een milde straf geven, zoals trakteren na drie keer te laat

    Vraag 9

    D. Participanten bewust maken van het feit dat iedereen hypocriet is

    Antwoordindicatie Open vragen

    Vraag 1

    Drie manieren:

    1. Gedrag veranderen zodat het overeenkomt met de dissonante gedachte.

    2. Gedrag rechtvaardigen door de dissonante gedachte te veranderen.

    3. Gedrag rechtvaardigen door nieuwe gedachten op te stellen.

    Vraag 2

    Drie redenen:

    1. Er wordt een illusie van onomkeerbaarheid gecreëerd.

    2. De consument heeft geanticipeerd op een plezierige aankoop.

    3. De hogere prijs is meestal niet veel hoger dan die bij concurrenten.

    Hoe worden gedachtes en gevoelens beïnvloed? - TentamenTests 7

    Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    Thomas gaat een nieuwe auto kopen. Zijn vriendin vindt dat hij een lijstje moet maken met de voor- en nadelen van ieder model dat hij overweegt, maar zelf kiest hij liever voor de snelle auto die hem een gevoel van status geeft. Wat voor soort attitude gebruikt hij?

    1. Cognitief

    2. Affectief

    3. Gedragsmatig

    Vraag 2

    Rudman en collega’s deden onderzoek naar het ontstaan van impliciete attitudes over obesitas. Waar zijn deze impliciete attitudes volgens hen op gebaseerd?

    1. Ervaringen in de kindertijd

    2. De mening over het eigen huidige gewicht

    3. De mening van ouders

    Vraag 3

    In welke situatie wordt de centrale overredingsroute gebruikt volgens het elaboration likelihood model?

    1. De minister-president wil de aanleg van een windmolenpark beargumenteren in een Tweede Kamerdebat

    2. Een arts wil met een patiënt overleggen welke behandeling het meest passend is

    3. Verkade wil een nieuwe smaak biscuitjes op de markt brengen

    Vraag 4

    Welke individuele eigenschap leidt tot een grotere motivatie om aandacht te besteden aan argumenten?

    1. Intelligentie

    2. De behoefte aan cognitie

    3. De behoefte om erbij te horen

    Vraag 5

    In een studie van Briñol en Petty moesten participanten met hun hoofd knikken of nee schudden terwijl ze naar sterke of zwakke argumenten luisterden. Wat was het effect hiervan?

    1. Knikken leidde in beide condities tot instemming met de argumenten, hoofdschudden leidde tot afwijzing van de argumenten

    2. Bij sterke argumenten leidde knikken tot instemming met de argumenten, terwijl hoofdschudden tot afwijzing leidde. Bij zwakke argumenten werd hetzelfde effect gevonden.

    3. Bij sterke argumenten leidde knikken tot instemming met de argumenten, terwijl hoofdschudden tot afwijzing leidde. Bij zwakke argumenten werd het omgekeerde effect gevonden.

    Vraag 6

    In welk van onderstaande situaties is de kans op reactance het grootst?

    1. Er staat een bordje ‘verboden afval achter te laten’, en je ziet andere mensen hun papiertjes in de afvalbak gooien

    2. Er staat een bordje ‘afval is ten strengste verboden’

    3. Er staat een bordje met ‘geen afval op de grond a.u.b.’

    Vraag 7

    Wat is waar met betrekking tot subliminale boodschappen?

    1. Ze zijn effectief in laboratoriumstudies, maar niet in het dagelijks leven

    2. Ze zijn effectief in het dagelijks leven, maar niet in laboratoriumstudies

    3. Ze zijn niet effectief, of het nu in laboratoriumstudies of het dagelijks leven wordt toegepast

    Vraag 8

    Welke van onderstaande reclames is waarschijnlijk het minst effectief?

    1. Een reclame voor een parfum waarin een aantrekkelijke vrouw door Parijs flaneert in haute couture en met een verlichte Eiffeltoren op de achtergrond door een knappe man wordt gezoend

    2. Een campagne van een humanitaire organisatie waarin een kind vertelt hoe graag ze haar leeftijdgenootjes in ontwikkelingslanden zou willen helpen met haar spaargeld

    3. Een spotje van een nieuw frisdrankmerk waarin subliminale boodschappen verwerkt zijn

    Vraag 9

    Uit welke drie componenten bestaan attitudes?

    1. Cognitief, expliciet en impliciet

    2. Affectief, expliciet en impliciet

    3. Cognitief, affectief en gedragsmatig

    Vraag 10

    In welk van de onderstaande situaties zul je de perifere route van informatieverwerking gebruiken volgens het elaboration likelihood model?

    1. Je kijkt televisie terwijl je kletst met je vrienden

    2. Je kijkt een verkiezingsdebat om te bepalen welke partij je gaat stemmen

    3. Je ziet een reclamebanner nadat je hoofdstuk 7 uit het boek van Aronson gelezen hebt

    Vraag 11

    Wat is de beste voorspeller van gedrag volgens de theory of planned behaviour?

    1. Subjectieve normen

    2. Ervaren controle

    3. De intentie

    Open vragen

    Vraag 1

    Noem drie manieren waarop affectieve attitudes kunnen ontstaan.

    Vraag 2

    Welke drie factoren spelen een rol bij overredingscommunicatie volgens de Yale Attitude Change Approach?

    Vraag 3

    Hoe werkt attitude-inoculatie?

    Vraag 4

    Volgens de theory of planned behaviour bepalen drie factoren of attitudes voorspellend zijn voor daadwerkelijke uitvoering van gedrag. Noem deze factoren.

    Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    B. Affectief

    Vraag 2

    A. Ervaringen in de kindertijd

    Vraag 3

    A. De minister-president wil de aanleg van een windmolenpark beargumenteren in een Tweede Kamerdebat

    Vraag 4

    B. De behoefte aan cognitie

    Vraag 5

    C. Bij sterke argumenten leidde knikken tot instemming met de argumenten, terwijl hoofdschudden tot afwijzing leidde. Bij zwakke argumenten werd het omgekeerde effect gevonden.

    Vraag 6

    B. Er staat een bordje ‘afval is ten strengste verboden’

    Vraag 7

    A. Ze zijn effectief in laboratoriumstudies, maar niet in het dagelijks leven

    Vraag 8

    C. Een spotje van een nieuw frisdrankmerk waarin subliminale boodschappen verwerkt zijn

    Vraag 9

    C. Cognitief, affectief en gedragsmatig

    Vraag 10

    A. Je kijkt televisie terwijl je kletst met je vrienden

    Vraag 11

    C. De intentie

    Antwoordindicatie Open vragen

    Vraag 1

    Drie manieren:

    1. Fundamentele normen en waarden

    2. Sensorische reacties

    3. Conditionering

    Vraag 2

    Drie factoren:

    1. De bron van communicatie

    2. De aard van de boodschap

    3. De aard van het publiek

    Vraag 3

    Door mensen vooraf zwakke argumenten te presenteren, hebben ze de tijd om erover na te denken en raken ze sterker overtuigd van het tegendeel.

    Vraag 4

    Die factoren

    1. Specifieke attitude over het gedrag

    2. Subjectieve normen

    3. Gevoel van controle over het gedrag

    Conformiteit: hoe wordt gedrag beïnvloed? - TentamenTests 8

    Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    Sherif gebruikte in zijn klassieke studie naar conformiteit het autokinetische effect. Waarom?

    1. Het autokinetische effect geeft een gevoel van controle

    2. Het autokinetische effect is ambigu

    3. Het autokinetische effect treedt alleen op wanneer er meerdere personen aanwezig zijn

    Vraag 2

    Onder Zuid-Amerikaanse jongeren was het in de jaren ’60 populair om aan ‘treinsurfen’ te doen. Ondanks risico’s en een hoog aantal fatale gevallen bleven grote aantallen jongeren hieraan meedoen. Uit welke behoefte komt dit gedrag voort?

    1. De behoefte om onafhankelijk te zijn

    2. De behoefte om accuraat te zijn

    3. De behoefte om erbij te horen

    Vraag 3

    In het Asch Line Judgement experiment komt naar voren dat mensen geneigd zijn verkeerde antwoorden te geven wanneer anderen in de groep dit ook doen. Op wat voor manier conformeren individuen aan groepsnormen?

    1. Private acceptance zonder public compliance

    2. Public compliance en private acceptance

    3. Public compliance zonder private acceptance

    Vraag 4

    Wie van deze personen heeft idiosyncrasy credits?

    1. Tony blijft consistent bij zijn eigen principes en wijkt hier ook niet van af onder sociale invloed; zo drinkt hij geen alcohol en laat zich ook niet overhalen door groepsdruk op feestjes

    2. Miriam komt altijd op tijd en houdt zich altijd aan haar afspraken; hoewel anderen dit van haar gewend zijn en dus ook verwachten, vindt niemand het erg als ze toch een keer te laat komt

    3. Jules is een buitenstaander in de groep: hij praat nauwelijks met anderen en verbergt zich gewoonlijk achter een boek. Niemand kijkt er dan ook raar van op dat hij niet meedoet met trends zoals mode en nieuwe gadgets.

    Vraag 5

    In welk van onderstaande omstandigheden is minority influence het grootst?

    1. Een kleine politieke partij die zich inzet voor vrouwenrechten blijft bij iedere kwestie bij haar standpunt

    2. Een groep wetenschappers probeert aan te tonen dat alternatieve geneeswijzen effectief zijn. Eén van hen houdt een kritische blik en schrijft ook papers met tegenargumenten.

    3. Een commissielid speelt consistent advocaat van de duivel en durft hierbij tegen de voorzitter in te gaan, terwijl andere commissieleden met dezelfde mening dit niet durven te uiten.

    Vraag 6

    Wat is een injunctieve norm?

    1. De perceptie van geaccepteerd gedrag, afhankelijk van goed- of afkeuring

    2. De perceptie van werkelijk gedrag, onafhankelijk van goed- of afkeuring

    3. De perceptie van geaccepteerd gedrag, onafhankelijk van goed- of afkeuring

    Vraag 7

    Welk van onderstaande gevolgen vindt altijd plaats bij conformiteit aan normatieve sociale invloed?

    1. Publieke gehoorzaamheid

    2. Persoonlijke acceptatie

    3. Beide

    Vraag 8

    David ziet dat een medestudent een bananenschil op het grasveld gooit. Dit valt hem op, omdat het grasveld verder mooi schoon gehouden is. Na de lunch gooit hij het klokhuis van zijn appel netjes in de afvalbak. Aan welk soort norm conformeert hij?

    1. Informationele norm

    2. Injunctieve norm

    3. Beschrijvende norm

    Vraag 9

    Welke factor had de minste invloed op het gedrag van participanten in de experimenten van Milgram?

    1. Zelfrechtvaardiging

    2. Collectieve gehoorzaamheid

    3. Verlies van persoonlijke verantwoordelijkheid

    Open vragen

    Vraag 1

    Wat is het verschil tussen informatieve sociale invloed en normatieve sociale invloed?

    Vraag 2

    Welke drie factoren hebben invloed op normatieve conformiteit volgens de social impact theory van Latané?

    Vraag 3

    Leg uit hoe cognitieve dissonantie leidt tot conformeren aan autoriteit in het Milgram-experiment.

    Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    B. Het autokinetische effect is ambigu

    Vraag 2

    C. De behoefte om erbij te horen

    Vraag 3

    C. Public compliance zonder private acceptance

    Vraag 4

    B. Miriam komt altijd op tijd en houdt zich altijd aan haar afspraken; hoewel anderen dit van haar gewend zijn en dus ook verwachten, vindt niemand het erg als ze toch een keer te laat komt

    Vraag 5

    A. Een kleine politieke partij die zich inzet voor vrouwenrechten blijft bij iedere kwestie bij haar standpunt

    Vraag 6

    A. De perceptie van geaccepteerd gedrag, afhankelijk van goed- of afkeuring

    Vraag 7

    A. Publieke gehoorzaamheid

    Vraag 8

    B. Injunctieve norm

    Vraag 9

    B. Collectieve gehoorzaamheid

    Antwoordindicatie Open vragen

    Vraag 1

    Informatieve sociale invloed houdt in dat anderen gezien worden als betrouwbare informatiebron in ambigue situaties; normatieve sociale invloed houdt in dat de groep bepaalt welke overtuigingen en gedragingen geaccepteerd zijn.

    Vraag 2

    Drie factoren:

    1. Het belang van de groep

    2. De nabijheid in ruimte en tijd

    3. De grootte van de groep

    Vraag 3

    Door de grens van de immorele actie (schokken toedienen) telkens een klein beetje op te schuiven, wordt de beslissing iedere keer gerechtvaardigd. Dat maakt het rechtvaardigen van de volgende verschuiving, waarbij uiteindelijk een grote verschuiving plaatsvindt, gemakkelijker ten opzichte van een grote verschuiving in één keer.

    Welke rol speelt invloed binnen sociale groepen? - TentamenTests 9

    Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    Bij welk fenomeen wordt als gevolg van de aanwezigheid van anderen de prestatie op simpele taken beter, terwijl de prestatie op complexe taken slechter wordt?

    1. Social facilitation

    2. Social loafing

    3. Process loss

    Vraag 2

    Beoordeel of de volgende stellingen juist of onjuist zijn.

    1. Leiderschap is het meest gerelateerd aan extraversie en intelligentie.

    2. Transformationele leiders zijn effectiever dan transactionele leiders.

      1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

      2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

      3. Beide stellingen zijn onjuist

    Vraag 3

    Als de cohesie van een groep te waardevol geacht wordt, kan een nadelig effect op besluitvorming ontstaan. Hoe heet dit effect?

    1. Het mere exposure effect

    2. Groupthink

    3. Deindividuatie

    Vraag 4

    In welke van onderstaande experimenten leidden groepsprocessen tot identiteitsverlies?

    1. Milgram experiment

    2. Stanford Prison Experiment

    3. Asch Line Judgement experiment

    Vraag 5

    In wat voor soort groep is cohesie het grootst en waarom?

    1. Een klas op de vrije school

    2. Een vriendengroep

    3. Een fitnessclub

    Vraag 6

    Wat is volgens Zajonc de verklaring voor social facilitation?

    1. De aanwezigheid van anderen

    2. De dominante respons

    3. Arousal

    Vraag 7

    Wat is het verschil tussen social facilitation en social loafing?

    1. Bij social facilitation wordt de bijdrage van een individu geëvalueerd, bij social loafing niet

    2. Bij social facilitation vindt altijd een betere prestatie plaats, bij social loafing een verminderde prestatie

    3. Social facilitation leidt tot ontspanning, social loafing tot arousal

    Vraag 8

    In welke van onderstaande situaties vindt groupthink plaats?

    1. Katie ziet dat Mary een koektrommel in de kast zet. Wanneer Katie even later de kamer uit is, pakt Mary nog een koekje en zet de trommel terug in een andere kast. Katie weet dus niet dat de koektrommel in de andere kast staat, en wanneer zij weer een koekje wil pakken, zal ze dus in de verkeerde kast kijken.

    2. Janine heeft voor haar verjaardag een porseleinen vaasje gekregen van haar vriendin Anneke. Wanneer Anneke en een andere vriendin, Martine, bij Janine op de koffie komen, laat Janine het vaasje per ongeluk vallen. ‘Ach,’ zegt Martine, ‘het was toch maar een lelijk prulletje,’ niet wetende dat Anneke het cadeau had gegeven.

    3. Michael, Alan en Sander moeten een complexe rekensom oplossen. Ze weten allemaal hoe ze moeten delen, vermenigvuldigen en worteltrekken. Alleen Michael kent een ezelsbruggetje voor de juiste volgorde van de stappen, maar omdat zowel Alan als Sander de stappen in de som gewoon van voor naar achteren willen uitvoeren, stemt hij hiermee in en zegt hij niets over het ezelsbruggetje.

    Vraag 9

    Kim en Rogier hebben afspraken gemaakt dat Kim de agenda bijhoudt en Rogier de financiële administratie. Zo hoeven ze niet op beide taken te letten, maar kunnen ze zich concentreren op datgene waar ze goed in zijn. Welk proces speelt hierbij een rol?

    1. Groupthink

    2. Transactive memory

    3. Process loss

    Vraag 10

    In welke situatie is taak-geöriënteerd leiderschap het meest effectief volgens contingency theory of leadership?

    1. Hoge controle over de werksituatie

    2. Lage controle over de werksituatie

    3. Zowel hoge als lage controle over de werksituatie

    Vraag 11

    Wie kan gekarakteriseerd worden als een transformationele leider?

    1. De leider van een spirituele stroming die mensen over de hele wereld raakt en inpireert

    2. De regisseur van een succesvolle film, die de lat hoog legt maar tegelijkertijd de cast en crew motiveert om duidelijke doelen te behalen

    3. De aanvoerder van een rugbyteam die zorgt voor een goede teamspirit

    Open vragen

    Vraag 1

    Leg uit waarom coöperatief gedrag groter is tussen twee individuen dan tussen twee groepen.

    Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    A. Social facilitation

    Vraag 2

    C. Beide stellingen zijn onjuist

    Vraag 3

    B. Groupthink

    Vraag 4

    B. Stanford Prison Experiment

    Vraag 5

    B. Een vriendengroep (omdat mensen die veel overeenkomsten hebben, de neiging hebben naar elkaar toe te trekken en tot dezelfde groepen te behoren)

    Vraag 6

    C. Arousal

    Vraag 7

    A. Bij social facilitation wordt de bijdrage van een individu geëvalueerd, bij social loafing niet

    Vraag 8

    C. Michael, Alan en Sander moeten een complexe rekensom oplossen. Ze weten allemaal hoe ze moeten delen, vermenigvuldigen en worteltrekken. Alleen Michael kent een ezelsbruggetje voor de juiste volgorde van de stappen, maar omdat zowel Alan als Sander de stappen in de som gewoon van voor naar achteren willen uitvoeren, stemt hij hiermee in en zegt hij niets over het ezelsbruggetje.

    Vraag 9

    B. Transactive memory

    Vraag 10

    C. Zowel hoge als lage controle over de werksituatie

    Vraag 11

    A. De leider van een spirituele stroming die mensen over de hele wereld raakt en inpireert

    Antwoordindicatie Open vragen

    Vraag 1

    Dit komt door de assumptie dat een individu betrouwbaar is, terwijl van een groep gedacht wordt dat die uit eigenbelang handelt en achter de rug van anderen om zal werken.

    Wat speelt een rol bij interpersoonlijke aantrekkingskracht? - TentamenTests 10

    Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    Bij welk tweetal is de kans het grootst dat er een vriendschap ontstaat?

    1. Dominique en Laura leren elkaar kennen op het schoolplein omdat ze allebei meedoen met een klassenspel.

    2. Paul en Olivier zitten naast elkaar in de klas en komen er op de eerste schooldag achter dat ze allebei op judo zitten, maar wel op een andere club.

    3. Celine en Tamara kennen elkaar al lange tijd van gezicht omdat ze elkaar altijd tegenkomen als ze hun kinderen ophalen van school, maar raken pas aan de praat als hun zoontjes bij elkaar willen spelen.

    Vraag 2

    Hoe kan verklaard worden dat gezichtskenmerken die aantrekkelijk gevonden worden cultureel universeel zijn?

    1. Media-blootstelling

    2. Evolutie

    3. Social modeling

    Vraag 3

    In welke cultuur wordt een combinatie tussen companionate love en passionate love als het ideaal van een romantische relatie gezien?

    1. Oost-Afrikaanse cultuur

    2. Aziatische cultuur

    3. Westerse cultuur

    Vraag 4

    Ellen heeft sinds twee jaar een vaste relatie. Ze voelt zich snel afgewezen als haar vriend Rob kritiek heeft en is dan bang dat hij niet meer van haar houdt. Bij welke hechtingsstijl past dit?

    1. Veilige hechtingsstijl

    2. Vermijdende hechtingsstijl

    3. Angstig/ambivalente hechtingsstijl

    Vraag 5

    Chiara en Martin hebben elkaar anderhalf jaar geleden leren kennen. Ze hebben al veel dates gehad en Martin heeft gezegd dat hij samen met haar verder wil. Chiara laat echter merken dat ze niet toe is aan een relatie, hoewel Martin niet begrijpt waarom. Bij welke hechtingsstijl kan Chiara’s houding passen?

    1. Veilige hechtingsstijl

    2. Vermijdende hechtingsstijl

    3. Angstig/ambivalente hechtingsstijl

    Vraag 6

    Wat is het comparison level in social exchange theory?

    1. De kosten en baten in een relatie

    2. De verwachte kosten en baten in een relatie

    3. De verwachte kosten en baten in een alternatieve relatie

    Vraag 7

    Welke van onderstaande vriendschappen kan het beste gekarakteriseerd worden als een communale relatie?

    1. Stephanie en Rebecca hebben elkaar leren kennen via de studievereniging en gaan nu ook regelmatig met z’n tweeën de stad in

    2. Nienke en Linda kennen elkaar al jaren, maar zien elkaar vooral wanneer ze afspreken in een grote vriendengroep

    3. Bas en Alexander zijn beste vrienden sinds de basisschool

    Vraag 8

    Zet de fasen van het eindigen van een relatie in de juiste volgorde

    1. Intrapersoonlijke fase – sociale fase – intrapersoonlijke fase- dyadische fase

    2. Dyadische fase – intrapersoonlijke fase – sociale fase – intrapersoonlijke fase

    3. Intrapersoonlijke fase – dyadische fase – sociale fase – intrapersoonlijke fase

    Vraag 9

    Kieran woont in een studentenflat met acht anderen. Zijn kamer bevindt zich op de eerste verdieping naast de trap. Hij kan het beste opschieten met zijn huisgenoten die naast hem wonen en die boven hem wonen. Door welk effect kan dit verklaard worden?

    1. Het propinquity effect

    2. Het familiarity effect

    3. Het similarity effect

    Vraag 10

    Bij passionele liefde is er sprake van…

    1. Zowel intens verlangen als fysieke arousal

    2. Intens verlangen, maar geen fysieke arousal

    3. Geen intens verlangen, maar wel fysieke arousal

    Vraag 11

    Lise heeft het idee dat haar vriend Roland de laatste tijd veel met een vrouwelijke collega van hem afspreekt en begint hem te wantrouwen. Ze merkt dat hij het onderwerp afwimpelt en ergens anders over begint als ze het aankaart. Haar wantrouwen wordt hierdoor groter, maar ze gaat er niet over door. Hoe zou je haar reactie het beste kunnen omschrijven?

    1. Constructief

    2. Destructief

    3. Intrapersoonlijk

    Open vragen

    Vraag 1

    Noem drie factoren die interpersoonlijke aantrekkingskracht vergroten.

    Vraag 2

    Leg uit hoe het propinquity effect een rol kan spelen op sociale media.

    Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    B. Paul en Olivier zitten naast elkaar in de klas en komen er op de eerste schooldag achter dat ze allebei op judo zitten, maar wel op een andere club.

    Vraag 2

    B. Evolutie

    Vraag 3

    A. Oost-Afrikaanse cultuur

    Vraag 4

    C. Angstig/ambivalente hechtingsstijl

    Vraag 5

    B. Vermijdende hechtingsstijl

    Vraag 6

    B. De verwachte kosten en baten in een relatie

    Vraag 7

    C. Bas en Alexander zijn beste vrienden sinds de basisschool

    Vraag 8

    C. Intrapersoonlijke fase – dyadische fase – sociale fase – intrapersoonlijke fase

    Vraag 9

    A. Het propinquity effect

    Vraag 10

    A. Zowel intens verlangen als fysieke arousal

    Vraag 11

    B. Destructief

    Antwoordindicatie Open vragen

    Vraag 1

    Drie factoren:

    1. Nabijheid

    2. Overeenkomsten

    3. Aardig gevonden worden

    Vraag 2

    Het aantal connecties dat je van een ander persoon verwijderd in een netwerk, bepaalt de nabijheid.

    Prosociaal gedrag: waarom helpen we anderen? - TentamenTests 11

    Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    Volgens welk perspectief is puur altruïsme mogelijk?

    1. Evolutionaire psychologie

    2. Sociale uitwisselingstheorie

    3. Empathie-altruïsmetheorie

    Vraag 2

    In welk van onderstaande situaties zouden mensen het meest geneigd zijn om anderen te helpen volgens de urban overload hypothesis?

    1. Als ze al een paar jaar in de stad wonen

    2. Als ze al een paar jaar in een klein dorp wonen

    3. Als ze net een paar maanden in de stad wonen

    Vraag 3

    Eén van de verklaringen voor altruïstisch gedrag is dat het helpen van genetische verwanten door natuurlijke selectie in stand wordt gehouden. Hoe wordt dit proces genoemd?

    1. Kin selection

    2. Reciprocity selection

    3. Group selection

    Vraag 4

    Matthijs helpt zijn huisgenoot Pim uit de brand door hem zijn fiets uit te lenen als zijn band lek is. Een paar dagen later klaagt Matthijs dat zijn brood op is, maar dat de supermarkt gesloten is. Pim zegt dat hij nog wel wat voor hem in huis heeft. Uit welk principe komt hun gedrag voort?

    1. Kin selection

    2. Reciprocity norm

    3. Group norm

    Vraag 5

    Carla komt terug van vakantie en moet met haar zware koffer de trap van het station op lopen. Wie van onderstaande is het meest geneigd om te helpen?

    1. Patrick, die net in de stad is komen wonen

    2. Wessel, die net gehoord heeft dat hij promotie gemaakt heeft

    3. Eduard, die een lange werkdag achter de rug heeft

    Vraag 6

    Wat is de juiste omschrijving van het bystander effect?

    1. Hoe meer mensen aanwezig zijn bij een noodsituatie, hoe kleiner de kans dat een individu zal helpen

    2. Hoe meer mensen aanwezig zijn bij een noodsituatie, hoe groter de kans dat een individu zal helpen

    3. Hoe minder mensen aanwezig zijn bij een noodsituatie, hoe kleiner de kans dat een individu zal helpen

    Vraag 7

    Door welke vorm van sociale invloed kan pluralistic ignorance veroorzaakt worden?

    1. Normatieve sociale invloed

    2. Cognitieve sociale invloed

    3. Informatieve sociale invloed

    Vraag 8

    Jacob doet een experiment naar prosociaal gedrag, waarbij hij brieven achterlaat op straat en bijhoudt hoeveel hij er terugkrijgt in verschillende situaties. In welke conditie verwacht je dat hij de meeste brieven terugkrijgt?

    1. Wanneer de participanten in een rustige straat naar buiten lopen

    2. Wanneer de participanten in groepjes naar buiten lopen

    3. Wanneer de participanten in een drukke straat naar buiten lopen

    Open vragen

    Vraag 1

    Leg uit wanneer prosociaal gedrag vertoond wordt volgens de empathy-altruism hypothesis.

    Vraag 2

    Noem de vijf stappen in het beslissingsproces om te helpen in een noodsituatie.

    Vraag 3

    Een middelbare school wil prosociaal gedrag vergroten door leerlingen verplicht vrijwilligerswerk te laten doen. Leg uit waarom deze methode averechts kan werken.

    Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    C. Empathie-altruïsmetheorie

    Vraag 2

    B. Als ze al een paar jaar in een klein dorp wonen

    Vraag 3

    A. Kin selection

    Vraag 4

    B. Reciprocity norm

    Vraag 5

    B. Wessel, die net gehoord heeft dat hij promotie gemaakt heeft

    Vraag 6

    A. Hoe meer mensen aanwezig zijn bij een noodsituatie, hoe kleiner de kans dat een individu zal helpen

    Vraag 7

    C. Informatieve sociale invloed

    Vraag 8

    A. Wanneer de participanten in een drukke straat naar buiten lopen

    Antwoordindicatie Open vragen

    Vraag 1

    Als je empathie voelt zul je prosociaal gedrag vertonen zonder dat er iets tegenover staat; als je geen empathie voelt, zul je alleen helpen als er iets tegenover staat.

    Vraag 2

    De vijf stappen:

    1. De situatie opmerken

    2. De situatie interpreteren als een noodsituatie

    3. Verantwoordelijkheid voelen

    4. In staat zijn om de juiste hulp te bieden

    5. De beslissing implementeren

    Vraag 3

    De leerlingen doen het vrijwilligerswerk op basis van extrinsieke redenen, niet op basis van intrinsieke motivatie. Hierdoor treedt het overjustification effect op, waardoor de kans dat de leerlingen in de toekomst vrijwilligerswerk willen doen juist kleiner wordt.

    Agressie: waarom doen we anderen pijn? - TentamenTests 12

    Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    In welk soort cultuur is de neiging tot agressief gedrag het kleinst?

    1. Individualistisch

    2. Collectivistisch

    3. Eercultuur

    Vraag 2

    Jonathan schrikt als hij ziet dat zijn buurjongens beginnen te vechten. Kevin, die op hetzelfde moment buiten is, vindt het veel minder erg. Wie is waarschijnlijk het meest blootgesteld aan geweld in de media?

    1. Jonathan, want hij is gevoeliger geworden voor gewelddadige situaties

    2. Kevin, want hij is minder gevoelig geworden voor gewelddadige situaties

    3. Kevin, want hij is gevoeliger geworden voor gewelddadige situaties

    Vraag 3

    Wat is waar over catharsis?

    1. Agressief gedrag neemt af na catharsis

    2. Agressief gedrag neemt toe na catharsis

    3. Agressief gedrag neemt toe na het uiten ervan, maar niet na het observeren ervan

    Vraag 4

    Een voetballer tackelt zijn tegenspeler om te voorkomen dat de bal naar de spits wordt doorgespeeld. Welke vorm van agressie is dit?

    1. Vijandige agressie

    2. Instrumentele agressie

    3. Defensieve agressie

    Vraag 5

    Jeugddelinquenten hebben hogere niveaus van testosteron in hun bloed dan leeftijdgenoten. Wat kan hieruit geconcludeerd worden?

    1. Een toename in het niveau van testosteron leidt tot agressie

    2. Agressie leidt tot een toename in testosteron

    3. Er is een correlatie te zien tussen agressie en testosteron, maar er kan geen conclusie getrokken worden over causaliteit

    Vraag 6

    Wat is de reden dat pijn agressief gedrag vergroot?

    1. Pijn wordt geassocieerd met agressie

    2. Pijn vermindert inhibitie

    3. Pijn veroorzaakt een stressmechanisme

    Vraag 7

    Wie van onderstaande personen is volgens de frustratie-agressiehypothese het meest geneigd tot agressief gedrag?

    1. Daniël, die bijna aan de beurt is bij de kassa voor een felbegeerd concertkaartje, als er iemand voordringt

    2. Giovanna, die na wekenlang spanning de verwachting al had laten varen en dan te horen krijgt dat ze niet is toegelaten tot de theaterschool

    3. Sietse, die ziet dat zijn oude fiets gestolen is en bedenkt dat hij zijn sleutel erin had laten zitten

    Vraag 8

    Wat is waar met betrekking tot de invloed van media en videospelletjes op agressief gedrag?

    1. Er wordt consistent gevonden dat de frequentie van agressief gedrag toeneemt

    2. Er wordt consistent gevonden dat er geen significante invloed is op agressief gedrag

    3. De resultaten zijn niet eenduidig

    Vraag 9

    Wat is volgens Pennebaker de reden dat het opschrijven van gevoelens tot vermindering van boosheid kan leiden?

    1. Catharsis

    2. Inzicht

    3. Gevoelens uiten

    Vraag 10

    Op wat voor manier wordt agressie jegens onbekenden vaak gerechtvaardigd?

    1. Dehumanisatie

    2. Overgeneralisatie

    3. Catharsis

    Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    B. Collectivistisch

    Vraag 2

    B. Kevin, want hij is minder gevoelig geworden voor gewelddadige situaties

    Vraag 3

    B. Agressief gedrag neemt toe na catharsis

    Vraag 4

    B. Instrumentele agressie

    Vraag 5

    C. Er is een correlatie te zien tussen agressie en testosteron, maar er kan geen conclusie getrokken worden over causaliteit

    Vraag 6

    B. Pijn vermindert inhibitie

    Vraag 7

    A. Daniël, die bijna aan de beurt is bij de kassa voor een felbegeerd concertkaartje, als er iemand voordringt

    Vraag 8

    C. De resultaten zijn niet eenduidig

    Vraag 9

    B. Inzicht

    Vraag 10

    A. Dehumanisatie

    Wat zijn de oorzaken en consequenties van vooroordelen? - TentamenTests 13

    Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    Een Amerikaan wordt gevraagd wat voor hem een typische Hollander is. Hij omschrijft een boer in een tulpenveld met klompen aan. Met welke component van vooroordelen hebben we hier te maken?

    1. Cognitief

    2. Affectief

    3. Gedragsmatig

    Vraag 2

    Bij wie zijn impliciete attitudes waarschijnlijk het best meetbaar?

    1. Bij Maya, die met haar twee kinderen in een speeltuintje is

    2. Bij Rogier, die zich opwindt omdat hij al in de tweede file staat en een medeweggebruiker plotseling voor hem invoegt

    3. Bij James, die als hobby koken heeft en druk bezig is met het bereiden van een vijfgangendiner

    Vraag 3

    Beoordeel of onderstaande stellingen juist of onjuist zijn.

    1. Vooroordelen kunnen veroorzaakt worden door economische concurrentie.

    2. Vooroordelen kunnen verminderd worden door minderheidsgroepen meer met elkaar in contact te brengen.

      1. Beide stellingen zijn juist

      2. I is juist, II is onjuist

      3. I is onjuist, II is juist

    Vraag 4

    Wat is het verschil tussen vooroordelen en stereotypen?

    1. Vooroordelen zijn gegeneraliseerde ideeën over een bepaalde groep mensen, stereotypen zijn negatieve attituden over een bepaalde groep mensen

    2. Vooroordelen zijn gegeneraliseerde ideeën over een bepaalde groep mensen, stereotypen zijn negatieve gedragingen tegenover een bepaalde groep mensen

    3. Vooroordelen zijn negatieve attituden over een bepaalde groep mensen, stereotypen zijn gegeneraliseerde ideeën over een bepaalde groep mensen

    Vraag 5

    Wat is de gedragsmatige component van vooroordelen?

    1. Stereotypering

    2. Emotie

    3. Discriminatie

    Vraag 6

    Welke van onderstaande is een voorbeeld van microagressie?

    1. Een verkoopster kijkt niet de gehandicapte vrouw in de rolstoel aan, maar alleen degene die haar duwt

    2. Twee populaire meisjes verspreiden roddels over hun klasgenoot die altijd hoge cijfers haalt

    3. Een kleine groep religieus idealisten roept dat vluchtelingen niet welkom zijn in het land

    Vraag 7

    Minderheidsgroepen kunnen negatieve stereotypen internaliseren en zich gedragen volgens het culturele stereotype. Hoe wordt dit proces genoemd?

    1. Stereotype internalisation

    2. Stereotype threat

    3. Stereotype fulfilling prophecy

    Vraag 8

    In welke situatie bestaat de grootste kans op het ontstaan van geïnstitutionaliseerd racisme?

    1. In een stad waar verschillende etnische groepen door elkaar leven

    2. In een dorp waar nauwelijks allochtone mensen wonen

    3. In een stad waar vaak conflicten tussen verschillende etnische groepen ontstaan

    Vraag 9

    Een winkelier is gefrustreerd over het slechte seizoen dat hij heeft gedraaid. ‘Het komt door al die hang-ouderen,’ zegt hij, ‘die zitten de laatste tijd de hele dag op de bankjes voor mijn winkel en schrikken mijn klanten af!’ Waar is dit een voorbeeld van?

    1. Scapegoating

    2. Stereotype threat

    3. Impliciete vooroordelen

    Open vragen

    Vraag 1

    Leg uit wat modern racisme is.

    Vraag 2

    Wat is het verschil tussen in-group bias en out-group homogeneity?

    Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    A. Cognitief

    Vraag 2

    B. Bij Rogier, die zich opwindt omdat hij al in de tweede file staat en een medeweggebruiker plotseling voor hem invoegt

    Vraag 3

    A. Beide stellingen zijn juist

    Vraag 4

    C. Vooroordelen zijn negatieve attituden over een bepaalde groep mensen, stereotypen zijn gegeneraliseerde ideeën over een bepaalde groep mensen

    Vraag 5

    C. Discriminatie

    Vraag 6

    A. Een verkoopster kijkt niet de gehandicapte vrouw in de rolstoel aan, maar alleen degene die haar duwt

    Vraag 7

    B. Stereotype threat

    Vraag 8

    B. Stereotype threat

    Vraag 9

    A. Scapegoating

    Antwoordindicatie Open vragen

    Vraag 1

    Modern racisme houdt in dat vooroordelen niet openlijk geuit worden, maar op impliciet niveau wel aanwezig zijn en invloed hebben op gedrag.

    Vraag 2

    In-group bias houdt in dat leden van de eigen groep positiever behandeld worden dan leden van andere groepen. Out-group homogeneity houdt in dat leden van een andere groep over één kam geschoren worden.

    Sociale psychologie in actie - TentamenTests 14-16

    Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    Hoe kan cognitieve dissonantie ingezet worden om het energieverbruik via smartphones te verminderen?

    1. Folders verspreiden met informatie over het productieproces en het energieverbruik van smartphones, waarin mensen hun eigen energieverbruik kunnen bijhouden

    2. Smartphones van een label over milieubewustzijn voorzien

    3. Mensen een petitie laten tekenen voor het verminderen van energieverbruik via smartphones, waarbij ze ook moeten laten zien hoeveel ze hun eigen smartphone gebruiken

    Vraag 2

    Charlene merkt dat haar goede vriendin Veronica erg verdrietig is sinds haar ouders zijn gescheiden. Wat kan ze het beste doen om Veronica te helpen?

    1. Veronica vragen om te vertellen waar ze verdrietig over is en laten merken dat ze er voor haar is

    2. Wachten tot Veronica zelf aangeeft dat ze Charlenes steun kan gebruiken

    3. Voorstellen om naar een psycholoog te gaan

    Vraag 3

    Onbeschermd de zon in gaan verhoogt de kans op huidkanker. Hoe kunnen sociaal-psychologische principes gebruikt worden om het gebruik van zonbeschermingsproducten te vergroten?

    1. Campagnes voeren met een onbewuste boodschap over het risico op kanker

    2. Attitudes veranderen over zongedrag door zowel feiten te presenteren als op emoties in te spelen

    3. Zonnebescherming in het openbaar verplicht stellen

    Vraag 4

    Wat is het false memory syndrome?

    1. Er wordt bewust een herinnering verzonnen

    2. Iemand gaat geloven dat een verzonnen herinnering waar is

    3. Er wordt een geheugenstoornis voorgewend

    Vraag 5

    Wat is het grootste risico wanneer een juridisch oordeel afhankelijk is van een jury?

    1. Conformiteit aan het oordeel van de meerderheid

    2. Stereotypering van de verdachte

    3. De advocaat, die een minderheid vormt, kan niet consistent blijven

    Vraag 6

    Op welke manier kunnen mensen het best aangezet worden tot het opruimen van hun afval?

    1. Met descriptieve normen

    2. Met het invoeren van boetes

    3. Met injunctieve normen

    Vraag 7

    Wie zal volgens onderzoek het minst gelukkig zijn?

    1. Een lerares die al jaren met plezier voor de klas staat

    2. Een advocaat met veel geld en een grote kennissenkring

    3. Een wijkverpleegster die goed contact heeft met een aantal bewoners

    Vraag 8

    Merel wil graag meer gaan sporten. Hoe kan ze zorgen dat ze dit doel bereikt?

    1. Met cognitieve dissonantie

    2. Met implementatie-intenties

    3. Door het op te schrijven

    Vraag 9

    Welk van onderstaande copingstijlen is het meest typerend voor vrouwen?

    1. Fight or flight

    2. Tend and befriend

    3. Social support

    Vraag 10

    Welk van onderstaande factoren is het meest bepalend voor de effecten van stress op gezondheid?

    1. Het aantal stressvolle gebeurtenissen in het afgelopen jaar

    2. Het aantal stressvolle gebeurtenissen in het leven

    3. De mate van ervaren stress

    Vraag 11

    Waarom zijn ooggetuigenverslagen vaak onbetrouwbaar?

    1. Ooggetuigen zijn vaak partijdig

    2. Ooggetuigen worden vaak beïnvloed door de juryleden

    3. Ooggetuigen verwerken informatie op een vertekende manier

    Vraag 12

    In welk geval is het ontstaan van een valse herinnering het minst waarschijnlijk?

    1. Als de ondervrager suggestieve vragen stelt

    2. Als de ondervrager sceptisch is

    3. Als de ondervrager open vragen stelt

    Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    C. Mensen een petitie laten tekenen voor het verminderen van energieverbruik via smartphones, waarbij ze ook moeten laten zien hoeveel ze hun eigen smartphone gebruiken

    Vraag 2

    A. Veronica vragen om te vertellen waar ze verdrietig over is en laten merken dat ze er voor haar is

    Vraag 3

    B. Attitudes veranderen over zongedrag door zowel feiten te presenteren als op emoties in te spelen

    Vraag 4

    B. Iemand gaat geloven dat een verzonnen herinnering waar is

    Vraag 5

    A. Conformiteit aan het oordeel van de meerderheid

    Vraag 6

    C. Met injunctieve normen

    Vraag 7

    B. Een advocaat met veel geld en een grote kennissenkring

    Vraag 8

    B. Met implementatie-intenties

    Vraag 9

    B. Tend and befriend

    Vraag 10

    C. De mate van ervaren stress

    Vraag 11

    C. Ooggetuigen verwerken informatie op een vertekende manier

    Vraag 12

    C. Als de ondervrager open vragen stelt

    Log in or create your free account

    Waarom een account aanmaken?

    • Je WorldSupporter account geeft je toegang tot alle functionaliteiten van het platform
    • Zodra je bent ingelogd kun je onder andere:
      • pagina's aan je lijst met favorieten toevoegen
      • feedback achterlaten
      • deelnemen aan discussies
      • zelf bijdragen delen via de 7 WorldSupporter tools
    Join World Supporter
    Join World Supporter
    Follow the author: Psychology Supporter
    Comments, Compliments & Kudos

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    Promotions
    Image

    Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

    Werkzaamheden: o.a.

    • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
    • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
    • PR & communicatie werkzaamheden

    Interesse? Reageer of informeer