Bundel aantekeningen en samenvatting van de literatuur bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
- 946 keer gelezen
Behavioral control: Ouders maken gebruik van consequente disciplinering en het stellen van regels en grenzen voor een bepaald gedrag. Ouders vormen hiermee het gedrag van het kind, omdat het kind de standaarden van ouders internaliseert.
Deze stijlen zijn makkelijk te onderzoeken door middel van vragenlijsten.
Het is goed om dit model in je achterhoofd te houden, maar kijk ook naar wat ouders nog meer doen.
Ook bij het doormaken van een echtscheiding en/of een tweede huwelijk zijn er enkele aspecten die zich voordoen:
Het opgroeien in een eenoudergezin brengt ook enkele risicofactoren met zich mee. Het is onbekend welke factor het meest 'gevaarlijk' is. Waarschijnlijk gaan deze namelijk samen.
Sociaal economische status is een hele belangrijke variabele in onderzoek.
Belangrijke factoren:
Adviezen voor alleenstaande ouders en/of ouders in armoede:
Of het kind vrienden kan maken kan ook een opvoeddoel zijn van ouders.
Er zijn per leeftijd enkele mijlpalen wat betreft vriendschap:
0-6 maanden: Baby's hebben elkaars aanwezigheid zeker door. Zij vinden elkaar vaak interessant. Dit uit zich in elkaar aanraken en naar elkaar kijken. Ook steken zij elkaar vaak aan tijdens het huilen
6-12 maanden: Jonge kinderen proberen elkaars aandacht te trekken door geluiden te maken, elkaar aan te raken of bijvoorbeeld te zwaaien. Het gaat soms ook minder gezellig, wanneer kinderen elkaar slaan of duwen.
13-24 maanden: Kinderen zijn meer sociaal tijdens hun spel. Zo kunnen zij om de beurt iets doen. Zij houden dus meer rekening met elkaar.
25-36: Kinderen spelen liever met kinderen van hun eigen leeftijd dan met volwassenen.
3 jaar: Kinderen laten een voorkeur zien voor kinderen met hetzelfde geslacht. Meisjes zoeken elkaar vaak op en jongens zoeken elkaar vaak op.
4 jaar: Kinderen leren steeds beter delen met elkaar.
3-7 jaar: Samen spelen verloopt op een positieve en gecoördineerde manier. Ook spelen kinderen veel fantasiespel, bijvoorbeeld vader en moedertje.
8-12 jaar: Acceptatie door peers met dezelfde gender is heel belangrijk. Kinderen maken bijvoorbeeld ook vrienden die dezelfde dingen leuk vinden (gedeelde activiteiten). Op deze leeftijd vinden kinderen begrippen zoals hulp en loyaliteit heel belangrijk. Er heerst vaak de gedachte dat vrienden voor je op moeten komen en beschikbaar moeten zijn. Als kinderen in de steek worden gelaten door vrienden, doet dit vaak ook heel veel pijn.
11-15: Op eerdere leeftijden waren vooral gedeelde interesses (bijvoorbeeld samen voetbal leuk vinden), maar op deze leeftijd worden gedeelde waarden en attitudes juist belangrijk. Ook doen kinderen steeds meer aan self-disclosure: Kinderen willen hun vrienden graag iets over henzelf vertellen. Ten slotte krijgen kinderen steeds meer interesse in het andere geslacht.
16-18 jaar: Kinderen gaan echte romantische relaties aan. Vrienden moeten bovendien emotionele steun kunnen geven.
De invloed van peers stijgt door de jaren heen. Kinderen krijgen ook steeds meer voorkeur voor gezelschap van peers. De voorkeur voor ouders in het gezelschap daalt.
De invloed die peers op elkaar hebben kan zowel positief als negatief zijn. Op de volgende factoren hebben peers invloed:
Belangrijke vraag: Een vriendengroep van 5 personen vertonen allemaal delinquent gedrag. Was er sprak van socialisatie? Of hebben ze elkaar uitgekozen als vrienden omdat ze op elkaar lijken?
Theorieën over peers:
Selectie: We kiezen mensen als vrienden die op je lijken.
Socialisatie: Gedrag overnemen van vrienden en daarmee dus gelijk worden aan vrienden. Dit kan bijvoorbeeld door imitatie, straf (gedrag overnemen omdat anderen zeggen 'dat durf je toch niet eens!'), Reinforcement (positieve beloning na het vertonen van een bepaald gedrag). Deze factoren blijken allemaal mee te spelen.
Deselectie/afwijzing: Sommigen hebben moeite met het maken van vrienden, maar in sommige gevallen wordt er een vriendschap verbroken. Een persoon wordt dan soms vrienden met de mensen die overblijven (Depressie/delinquentie?). Afwijzing is voor kinderen vaak heel pijnlijk
Vriendengroepen worden soms onderverdeeld in een bepaalde cultuur.
Sociometrie: Een manier om sociale relaties te kunnen meten. Structuren van groepen en relaties worden hiermee in kaart gebracht.
Het is belangrijk om na te gaan hoe goed banden zijn tussen leeftijdsgenoten. Dit hangt namelijk samen met de invloed die zij kunnen uitoefenen. 'Beste' vrienden kunnen bijvoorbeeld uitoefenen op depressie, maar 'aardige' leeftijdsgenoten kunnen invloed uitoefenen op externaliserend gedrag.
In de puberteit/adolescentie is er een sterke invloed van leeftijdsgenoten, terwijl ouders vaak een invloed hebben op langere termijn als er sprake was van positief opvoeden en een open sfeer.
Wat betreft romantische relaties zijn we hier in Europa wat meer open over dan bijvoorbeeld in de VS.
Vanaf ongeveer 11/12 jaar (begin puberteit) beginnen jongeren interesse te krijgen in jongeren van het andere geslacht.
Oudere adolescenten sluiten makkelijker compromissen in een relatie. Zij worden namelijk steeds beter in het vormgeven van een relatie. Ook worden adolescenten steeds beter in het vinden van oplossingen van problemen.
Pellegrini: Veronderstelt dat plaaggedrag voor kinderen/jongeren een veilige manier is om interesse te tonen in iemand. Hier komt het bekende gezegde 'meisjes plagen is kusjes vragen' vandaan. Als iemand afwijzing ervaart is dat normaliter heel vervelend. Als je iemand plaagt en diegene wordt afgewezen, heb je nog een dekmantel. Dan kan diegene altijd nog zoiets zeggen als 'Ja, maar ik vond diegene ook stom'
Relaties duren over het algemeen ook langer bij oudere adolescenten
Tijdens een romantische relatie wordt de mening van de peer groep steeds minder belangrijk.
Relaties geven soms ook conflicten. Soms kan een relatie hierdoor uitgaan. Dit wordt door adolescenten als heel heftig ervaren en kan soms zelfs een reden zijn voor depressie.
Als iemand veel wisselende relaties aangaat, kan dit soms reden zijn tot zorg. In eerste instantie is dit onderwerp voor een goed gesprek.
Uit onderzoek onder 79 landen geeft 30% van de adolescenten aan wel eens een pestervaring te hebben gehad. Dit gaat dan om dag in, dag uit nare ervaringen hebben.
Gevolgen van pesten kennen onder andere de volgende gevolgen:
Negatieve gevolgen van pestervaringen kunnen heel lang aanhouden. Wel tot 40 jaar lang. Ook bij volwassenen kunnen dus klachten optreden als gevolg van pestgedrag
Vroeger werd gesuggereerd dat gepest worden juist goed was of dat dat iets was waar je hard van werd.
Vroeger werd ook gedacht dat de pestkop niet wist hoe hij contact moest maken en daarom maar ging pesten als alternatief gedrag. Dit beeld is nu bijgesteld.
De pestkop:
Wat vooral niet te doen:
Wat is verder niet genoeg:
Slachtoffers praten niet altijd. Angst dat volwassenen pestkoppen aanspreken met de angst dat de pestkop nog erger achter diegene aankomt.
Adviezen bij pesten:
Een pestkop kan (ook voor volwassenen) heel eng zijn!
Eysenck: Grote aanhanger van het nativism. Hij veronderstelt dat intelligentie aangeboren is.
Problematische stellingen in nature:
John Locke: Grote aanhanger van het empirisme. Hij ziet het kind als een tabula rasa (een onbeschreven blad)
Problematische stelling in nurture:
Bij een zygote is er ook sprake van een cellen celdeling doormiddel van Mitose.
Vijf verschillende zintuigen: zicht, gehoor, smaak, gevoel en reuk.
Vestibular system (evenwichtsorgaan): Bevindt zich in het oor. Zorgt ervoor dat we kunnen omgaan met zwaartekracht en balans kunnen houden. Oren zijn dus niet Enkel nuttig om te kunnen horen. Ook betrokken bij de 'righting reflex' vanaf 18 weken tijdens de zwangerschap. Hierbij kan een foetus zijn oriëntatie in de baarmoeder corrigeren.
Hoe de zintuigen werken is een zeer complex systeem. Ze werken namelijk allemaal samen.
Een pasgeboren baby kan veel verschillende geluiden al horen.
Rond 23/24 weken is er al bewijs dat een baby geluiden kan horen in de baarmoeder: Begint met bewegen na geluid.
Na geboorte zijn er weinig beperkingen van het gehoor, maar het is minder sensitief dan het gehoor van een volwassenen. Volwassen kunnen nog geluiden horen die 10/15 decibel zachter zijn dan dat baby's kunnen horen.
Baby's zijn minder gevoelig voor lagere toonhoogtes dan voor hogere toonhoogtes: Kan verklaren waarom mensen vaak met een hogere stem gaan praten naar een baby: Infant directed speech (motherese).
Tijdens de eerste twee jaar, zijn kinderen steeds beter in staat om verschillende geluiden en toonhoogtes te onderscheiden.
Neonaten: Pas geboren kinderen
Zicht is het meest dominante zintuig, omdat
.....read moreCognitie: Mentale processen die ons in staat stelt om kennis te herinneren en te gebruiken. Hieronder vallen mentale processen zoals aandacht, waarneming, leren, geheugen etc.
Piaget ging uit van verschillende fases in de cognitieve ontwikkeling. Het kan hierbij verschillen op welke leeftijd het kind exact deze fases doorloopt, maar de volgorde van de ontwikkeling is volgens Piaget voor ieder kind hetzelfde. Grofweg zijn de volgende stadia te onderscheiden:
Fase 2: Preoperational representations (2-7 jaar)
Habituation: Gewend raken aan een stimulus als deze een langere tijd wordt aangeboden. Na verloop van tijd laat iemand minder response zien. Dit gebeurt ook bij hele jonge kinderen. Habituatie zorgt ervoor dat wij niet aan iedere stimulus aandacht hoeven te geven. Dit zou te vermoeiend worden.
Dishabituation: Toenemen van response als er een nieuwe stimulus wordt aangeboden.
Sensitization: Toename in de sterkte van een response op een stimulus als deze een langere tijd wordt aangeboden. Voorbeeld: Het afgaan van een wekker, het huilen van een kind etc.
Kost wel erg veel tijd en moeite.
Active intermodal matching (AIM): De baby probeert bepaalde handelingen/gezichtsuitdrukkingen overeen te stemmen met de visuele informatie die de baby ontvangt. De een
.....read moreBehavioral control: Ouders maken gebruik van consequente disciplinering en het stellen van regels en grenzen voor een bepaald gedrag. Ouders vormen hiermee het gedrag van het kind, omdat het kind de standaarden van ouders internaliseert.
Deze stijlen zijn makkelijk te onderzoeken door middel van vragenlijsten.
Eysenck: Grote aanhanger van het nativism. Hij veronderstelt dat intelligentie aangeboren is.
Problematische stellingen in nature:
John Locke: Grote aanhanger van het empirisme. Hij ziet het kind als een tabula rasa (een onbeschreven blad)
Problematische stelling in nurture:
Bij een zygote is er ook sprake van een cellen celdeling doormiddel van Mitose.
Vijf verschillende zintuigen: zicht, gehoor, smaak, gevoel en reuk.
Vestibular system (evenwichtsorgaan): Bevindt zich in het oor. Zorgt ervoor dat we kunnen omgaan met zwaartekracht en balans kunnen houden. Oren zijn dus niet Enkel nuttig om te kunnen horen. Ook betrokken bij de 'righting reflex' vanaf 18 weken tijdens de zwangerschap. Hierbij kan een foetus zijn oriëntatie in de baarmoeder corrigeren.
Hoe de zintuigen werken is een zeer complex systeem. Ze werken namelijk allemaal samen.
Een pasgeboren baby kan veel verschillende geluiden al horen.
Rond 23/24 weken is er al bewijs dat een baby geluiden kan horen in de baarmoeder: Begint met bewegen na geluid.
Na geboorte zijn er weinig beperkingen van het gehoor, maar het is minder sensitief dan het gehoor van een volwassenen. Volwassen kunnen nog geluiden horen die 10/15 decibel zachter zijn dan dat baby's kunnen horen.
Baby's zijn minder gevoelig voor lagere toonhoogtes dan voor hogere toonhoogtes: Kan verklaren waarom mensen vaak met een hogere stem gaan praten naar een baby: Infant directed speech (motherese).
Tijdens de eerste twee jaar, zijn kinderen steeds beter in staat om verschillende geluiden en toonhoogtes te onderscheiden.
Neonaten: Pas geboren kinderen
Zicht is het meest dominante zintuig, omdat
.....read moreCognitie: Mentale processen die ons in staat stelt om kennis te herinneren en te gebruiken. Hieronder vallen mentale processen zoals aandacht, waarneming, leren, geheugen etc.
Piaget ging uit van verschillende fases in de cognitieve ontwikkeling. Het kan hierbij verschillen op welke leeftijd het kind exact deze fases doorloopt, maar de volgorde van de ontwikkeling is volgens Piaget voor ieder kind hetzelfde. Grofweg zijn de volgende stadia te onderscheiden:
Fase 2: Preoperational representations (2-7 jaar)
Habituation: Gewend raken aan een stimulus als deze een langere tijd wordt aangeboden. Na verloop van tijd laat iemand minder response zien. Dit gebeurt ook bij hele jonge kinderen. Habituatie zorgt ervoor dat wij niet aan iedere stimulus aandacht hoeven te geven. Dit zou te vermoeiend worden.
Dishabituation: Toenemen van response als er een nieuwe stimulus wordt aangeboden.
Sensitization: Toename in de sterkte van een response op een stimulus als deze een langere tijd wordt aangeboden. Voorbeeld: Het afgaan van een wekker, het huilen van een kind etc.
Kost wel erg veel tijd en moeite.
Active intermodal matching (AIM): De baby probeert bepaalde handelingen/gezichtsuitdrukkingen overeen te stemmen met de visuele informatie die de baby ontvangt. De een
.....read moreBehavioral control: Ouders maken gebruik van consequente disciplinering en het stellen van regels en grenzen voor een bepaald gedrag. Ouders vormen hiermee het gedrag van het kind, omdat het kind de standaarden van ouders internaliseert.
Deze stijlen zijn makkelijk te onderzoeken door middel van vragenlijsten.
Misschien vraag je je af waarom je als toekomstige pedagoog het vak ontwikkelingspsychologie moet volgen. Voor pedagogen is het belangrijk om te weten wat een kind van een bepaalde leeftijd wel of niet kan. Wat is afwijkend gedrag en wat is normatief?
Het is handig vooraf te weten dat Engelse en Amerikaanse literatuur de ontwikkelingsfasen anders hebben ingedeeld dan Nederlandse literatuur.
De Engelse indeling (zoals in het boek):
- Infancy: 0 tot 3 jaar.
- Preschool age: 3 tot 6 jaar.
- School age 6 tot 12 jaar.
- Adolescence: 12 tot 20 jaar.
In Nederland verschilt deze indeling vooral in de vroege kinderjaren. De fase ‘infancy’ is opgesplitst in drie kleinere begrippen: baby (0-1), dreumes (1-2), peuter (2-3). Gevolgd door: kleuter, deze fase is van 4 tot 6 jaar. De rest van de fasen komen overeen met de Engelse, met één opmerking: kinderen gaan in Nederland vanaf hun 4e al naar school (weliswaar kleuterschool).
Met een normatieve ontwikkeling wordt de algemene ontwikkeling in gedrag en vaardigheden van kinderen bedoeld. Een goed voorbeeld is het consultatiebureau, hier wordt de groeicurve bijgehouden en vergeleken met de normatieve groei-ontwikkeling. De meeste kinderen volgen een min of meer een vast ontwikkelingspatroon. Als kinderen boven of onder deze norm liggen, noemen we dat de individuele variaties. Dit zijn de variaties om de algemene route heen. Hierbij wordt ook gekeken of sprake is van continuïteit. Continuïteit wil zeggen dat een kind als het eenmaal op een bepaalde route zit, niet snel extreem zal veranderen. Met gebruik van de Denver Screening Test worden de normen gemeten. Dit wordt weergegeven in een figuur met balken zoals te zien op dia 10. Het einde van de balk geeft aan op welke leeftijd de meeste kinderen een bepaalde vaardigheid beheersen. De balken lopen niet oneindig door. Er is een normatieve tijd waarbinnen kinderen een bepaalde vaardigheid zouden moeten kunnen. Er is dus een duidelijke range voor wat normaal is, maar daarbinnen is er veel ruimte voor variatie tussen kinderen (individuele variaties).
Men spreekt van kwantitatieve verandering wanneer een kind een vaardigheid steeds uitbreidt. Maar onder deze vorm valt ook groei. Een kenmerk of vaardigheid wordt dus steeds groter, het kind kan steeds meer. Een voorbeeld: eerst kan een kind 1 stap zetten, na een aantal dagen kan het kind er 4 en na een week 20 etc. Echter, niet alles is makkelijk in getallen uit te drukken. In dat geval spreken we van kwalitatieve verandering. Deze verandering staat in plaats van.....read more
De dreumesleeftijd is van 0 tot 2 jaar
De vroege kindertijd leeftijd is van 2 tot 6 jaar > in Nederland is dit nog opgedeeld in de peutertijd van 2 tot 3 jaar en de kleutertijd van 4 tot ongeveer 5 jaar
De schoolleeftijd is van 6 tot 12 jaar > in Nederland beschouwen we een kind van 4 al als schoolkind
De adolescentie is van 12 tot 18 jaar, maar wordt tegenwoordig vaak uitgesteld tot 20-24 jaar in Westerse maatschappijen, omdat de adolescentie fase wordt uitgesteld door het langere studeren.
Met een normatieve ontwikkeling worden de algemene veranderingen en ontwikkeling in gedrag en vaardigheden van kinderen die in principe bij iedereen voorkomen. Dit is de groeicurve die wordt bijgehouden op het consultatiebureau. De meeste kinderen volgen een min of meer vast ontwikkelingspatroon. Als kinderen boven of onder deze norm liggen, noemen we dat de individuele ontwikkeling. Dit zijn de variaties om de normale route heen. Hierbij wordt ook gekeken of er een continuïteit is. Continuïteit wilt zeggen dat een kind als het eenmaal op een bepaalde route zit, niet snel extreem zal veranderen. Bijvoorbeeld: een rustig kleutertje zal geen extreem drukke 8 jarige worden. Met gebruik van de Denver Screening Test worden de normen gemeten. Dit wordt weergegeven in een figuur met balken zoals te zien op dia 10. Het einde van de balk geeft aan op welke leeftijd de meeste kinderen een bepaalde vaardigheid bezitten. De balken lopen niet oneindig door. Dit komt, omdat er een normatieve tijd is waarbinnen kinderen een bepaalde vaardigheid zouden moeten kunnen. Er is dus een duidelijke range voor wat normaal is, maar daarbinnen is er veel ruimte voor variatie tussen kinderen (individuele ontwikkeling).
Als er een ontwikkeling is waarbij iets wat een kind al kan beter wordt noemen we dit kwantitatieve ontwikkeling. Bijvoorbeeld: eerst kan een kind 1 stap zetten, na een aantal dagen kan het kind er 4 en na een week 20 etc. Het staat dus voor een verandering in de hoeveelheid. Theorieën die hiervan uitgaan hebben als uitgangspunt: hoe ouder het kind, hoe meer vaardigheden het heeft. Tegengesteld hier aan is de kwalitatieve ontwikkeling. Hierbij is er een transformatie van een vaardigheid van het kind plaats vindt. Bijvoorbeeld: een kind van een jaar of 2 zal een huilend gewond persoon een kusje willen geven om te troosten, maar een kind van 10 belt 112. De hulpintentie is hetzelfde, maar het gedrag is fundamenteel anders. Dit heeft te maken met de complexiteit van ervaringen, vaardigheden en kennis die kinderen die ouder worden.....read more
Misschien vraag je je af waarom je als toekomstige pedagoog het vak ontwikkelingspsychologie moet volgen. Voor pedagogen is het belangrijk om te weten wat een kind van een bepaalde leeftijd wel of niet kan. Wat is afwijkend gedrag en wat is normatief?
Het is handig vooraf te weten dat Engelse en Amerikaanse literatuur de ontwikkelingsfasen anders hebben ingedeeld dan Nederlandse literatuur.
De Engelse indeling (zoals in het boek):
Infancy: 0 tot 3 jaar.
Preschool age: 3 tot 6 jaar.
School age 6 tot 12 jaar.
Adolescence: 12 tot 20 jaar.
In Nederland verschilt deze indeling vooral in de vroege kinderjaren. De fase ‘infancy’ is opgesplitst in drie kleinere begrippen: baby (0-1), dreumes (1-2), peuter (2-3). Gevolgd door: kleuter, deze fase is van 4 tot 6 jaar. De rest van de fasen komen overeen met de Engelse, met één opmerking: kinderen gaan in Nederland vanaf hun 4e al naar school (weliswaar kleuterschool).
Met een normatieve ontwikkeling wordt de algemene ontwikkeling in gedrag en vaardigheden van kinderen bedoeld. Een goed voorbeeld is het consultatiebureau, hier wordt de groeicurve bijgehouden en vergeleken met de normatieve groei-ontwikkeling. De meeste kinderen volgen een min of meer een vast ontwikkelingspatroon. Als kinderen boven of onder deze norm liggen, noemen we dat de individuele variaties. Dit zijn de variaties om de algemene route heen. Hierbij wordt ook gekeken of sprake is van continuïteit. Continuïteit wil zeggen dat een kind als het eenmaal op een bepaalde route zit, niet snel extreem zal veranderen. Met gebruik van de Denver Screening Test worden de normen gemeten. Dit wordt weergegeven in een figuur met balken zoals te zien op dia 10. Het einde van de balk geeft aan op welke leeftijd de meeste kinderen een bepaalde vaardigheid beheersen. De balken lopen niet oneindig door. Er is een normatieve tijd waarbinnen kinderen een bepaalde vaardigheid zouden moeten kunnen. Er is dus een duidelijke range voor wat normaal is, maar daarbinnen is er veel ruimte voor variatie tussen kinderen (individuele variaties).
Men spreekt van kwantitatieve verandering wanneer een kind een vaardigheid steeds uitbreidt. Maar onder deze vorm valt ook groei. Een kenmerk of vaardigheid wordt dus steeds groter, het kind kan steeds meer. Een voorbeeld: eerst kan een kind 1 stap zetten, na een aantal dagen kan het kind er 4 en na een week 20 etc. Echter, niet alles is makkelijk in getallen uit te drukken. In dat geval spreken we van kwalitatieve verandering. Deze verandering staat.....read more
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.
Ontwikkelingspsychologie
De ontwikkelingspsychologie gaat over het weten wat kinderen kunnen, doen en begrijpen op een bepaalde leeftijd. Ook wordt er gekeken naar probleemgedrag, scholing en vaardigheden, om te weten wat je kunt verwachten bij een kind. Hierdoor ontstaan verspellende patronen.
Ontwikkelingsconcepten
Ontwikkelingsproblemen
Met een normatieve ontwikkeling wordt de ontwikkeling die voor de meeste kinderen hetzelfde is, bedoeld. Dit is de ontwikkeling die wordt bijgehouden op het consultatiebureau. Als kinderen boven of onder deze norm liggen, noemen we dat de individuele ontwikkeling. Hierbij wordt ook gekeken of er een continuïteit is. Als een kind bijvoorbeeld laat loopt, zal hij of zij dan ook laat fietsen? Met gebruik van de Denver Screening Test wordt de range gemeten. Als er een ontwikkeling is waarbij iets wat een kind al kan beter wordt noemen we dit kwantitatieve ontwikkeling. Tegengesteld hier aan is de kwalitatieve ontwikkeling. Hierbij ontwikkelt iets door te veranderen. Dit heeft te maken met de complexiteit van vaardigheden. Als de ontwikkeling heel geleidelijk gaat, gaat het continue en als het sprongsgewijs gaat, gaat het discontinue. Met plasticiteit wordt de kneedbaarheid van een ontwikkeling bedoeld. Dit is de mate waarin en onder welke voorwaarden ontwikkeling nog veranderd kan worden. Een voorbeeld hiervan is de kritische periode, waarbij een kind alleen iets kan leren in een bepaalde periode. In de kindertijd is de plasticiteit het hoogst en in de volwassenheid het laagst.
Ontwikkelingstheorieën
De psychoanalyse van Freud wordt tegenwoordig niet zoveel meer gebruikt. De psychosociale relaties van Erikson worden echter nog wel gebruikt. Freud heeft een bijdrage geleverd voor de huidige kennis door het belang van de vroege kindertijd aan de geven. Zijn theorieën zijn echter niet op een heel wetenschappelijke manier tot stand gekomen.
Door de leertheorie van Watson zijn we gaan begrijpen hoe je gedrag kan veranderen door te belonen en te straffen. Bandura breidde het uit met het belang van imitatie. De ouder is het voorbeeldfiguur en zelfs zonder beloning kunnen kinderen iets nadoen. Een voorbeeld hiervan is het Bobodoll experiment.
Bij de cognitieve theorie ging Piaget aan de slag met intelligentie. Hij heeft een theorie opgesteld over cognitieve redenering (denken en redeneren) in 4 stadia:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution