Recht en bestuur - Thema
- 13115 keer gelezen
Bijna iedereen is het er wel over eens dat de samenleving criminaliteit moet bestraffen. Over de vraag wat een passende en rechtvaardige straf is, bestaat veel meer verschil van mening. Verschillende antwoorden op deze vraag maken werkelijk verschil uit in de levens van diegenen die te maken krijgen met het strafrecht, zowel slachtoffers als daders. Omdat straffen bestaat uit het bewust toevoegen van leed, dient er een morele rechtvaardiging voor te bestaan. Aangezien bestraffing van criminaliteit doorgaans vanzelfsprekend is, bestaat de kans dat de strafpraktijk het zicht verliest op de daarachter liggende morele beginselen. Aan de hand van morele theorieën kan de strafpraktijk getoetst en zo nodig heringericht worden.
Uit onderzoek blijkt dat Nederlandse rechters zich in het algemeen weinig gelegen laten liggen aan morele principes bij het afwegen van de strafmaat. Bij identieke casusbeschrijvingen bestond er onder de onderzochte rechters weinig overeenstemming, noch over de van belang geachte strafdoelen noch over de gepaste straf. Het onderzoek concludeerde daarom dat de huidige strafpraktijk in Nederland niet is gebaseerd op een consistent en legitiem moreel raamwerk. De Nederlandse strafrechtspleging dient zich daarom te bezinnen op de morele theorie achter het strafrecht.
Morele theorieën over straf bestrijken doorgaans twee lagen. De eerste laag beziet de algemene rechtvaardiging van bestraffing. Waarom is straffen goed en gerechtvaardigd? De tweede laag beantwoordt de vraag wie moet worden bestraft en in welke mate. Over het doel van bestraffing bestaan twee invloedrijke theorieën: het utilitarisme en het retributivisme. Het verschil tussen hun temporele perspectief is het belangrijkste. Het utilitarisme richt zich op de toekomst. Straffen is gerechtvaardigd omdat het in de toekomst zijn vruchten zal afwerpen, zoals preventie. Daarom heten utilitaristische theorieën ook wel ‘consequentialistische’ of ‘instrumentalistische’ theorieën.
Retributivistische theorieën zijn daarentegen retrospectief en non-consequentialistisch. Ze gaan ervan uit dat door een misdaad de morele balans is verstoord, en dat deze dient te worden hersteld door bestraffing. Daarom worden deze theorieën ook wel vergeldingstheorieën genoemd. Voor velen zijn beide theorieën op zichzelf te eenzijdig, maar allebei vormen ze erg vruchtbare uitgangspunten voor meer hybride benaderingen, ook wel verenigingstheorieën genoemd.
Recent is er meer aandacht gekomen voor een derde, alternatieve theorie: herstelrecht. Deze theorie legt de nadruk op het slachtoffer en op conflictoplossing door het herstellen of compenseren van de geleden schade.
Volgens het retributivisme in het algemeen is het straffen van misdadigers intrinsiek goed. Wel bestaan er onder retributivisme grote verschillen van mening over waarom nu juist bestraffing de gepaste reactie is op crimineel gedrag. Men kan een nuttig onderscheid maken tussen negatief en positief retributivisme. Volgens het negatief retributivisme mogen alleen schuldigen gestraft worden, en mag de straf niet zwaarder zijn dan redelijk is. In die zin is straf geen noodzakelijke reactie op normoverschrijdend gedrag, maar is het alleen toegestaan als het in overeenstemming is met dit negatieve principe. Deze benadering is dus negatief in die zin dat het de mogelijkheid tot straffen begrenst. Nadeel van deze benadering is dat het de vraag waarom straf dan wel gerechtvaardigd is niet beantwoordt.
Positief retributivisme beantwoordt deze vraag wel. Volgens deze benadering ‘eist’ de ‘gerechtigheid’ dat criminelen bestraft worden. Bestraffing is niet alleen toegestaan, het is een morele plicht van de samenleving. Volgens Kant is deze bestraffing een ‘morele imperatief’, de consequenties van de straf zijn daarbij niet belangrijk. Kant bespreekt echter niet waarom bestraffing door leedtoevoeging beter is dan andere, niet-leed toevoegende reacties. Op deze vraag zijn uiteenlopende antwoorden geformuleerd.
Positieve retributivisten beweren doorgaans dat een criminele daad leidt tot een verstoring van een balans in de samenleving. Door het opleggen van straf kan men deze verstoring herstellen. Volgens Hegel houdt een misdrijf een ‘ontkenning van het recht’ in, die kan worden geneutraliseerd en hersteld door straf. Die straf dient de kwalitatieve en kwantitatieve kenmerken van het misdrijf te weerspiegelen. Een andere benadering binnen deze stroming ziet het rechtssysteem als een balans tussen baten en lasten. De baten van het rechtssysteem houden in dat we als individu worden beschermd tegen schadelijke inmenging van buitenaf. Daartegenover staat de last dat ieder individu de neiging om zich schadelijk in te mengen in andermans domein dient te onderdrukken. Als iemand faalt om deze neiging te onderdrukken krijgt hij een oneigenlijk voordeel ten opzichte van anderen, want hij geniet wel de baten maar negeert de lasten. Door straf kan hem dit oneigenlijke voordeel worden ontnomen en de balans worden hersteld. Weer kan men de vraag stellen waarom straf dan genoodzaakt is en geen andere, minder indringende maatregel. Volgens Polak zou enkel opheffing van het oneigenlijke voordeel van de misdadiger niet genoeg zijn, omdat ook een signaal afgegeven moet worden dat deze gedraging objectief immoreel was. Door deze twee stappen (opheffing van het voordeel en leedtoevoeging) geeft men een passende reactie op normoverschrijdend gedrag. Deze baten- en lastenbenadering kent enkele problemen. Zo is het niet duidelijk hoe dit oneigenlijk verkregen voordeel gemeten moet worden, met name voor verschillende soorten misdrijven.
Volgens Nozick moet eveneens eerst het oneigenlijk voordeel worden gecompenseerd. Vervolgens dient de samenleving middels bestraffing een morele boodschap over te brengen. Het gaat daarbij niet om de morele verbetering van de dader, maar slechts om het aanbrengen van een koppeling tussen de dader en moraliteit. Als de dader onmiskenbaar spijt heeft vóórdat hij wordt opgepakt en zeer goede daden heeft verricht, dan is deze koppeling, en daarmee de straf, niet nodig. Voor Nozich heeft bestraffing dus niet zo’n objectief karakter als dat van Polak en Hegel.
Volgens het utilitarisme rechtvaardigt de toekomstige preventie van misdaad het straffen van misdadigers. Voor die preventie bestaan drie instrumenten:
Individuele en algemene afschrikking. Van afschrikking is sprake als iemand vanwege angst voor de negatieve gevolgen afziet van het plegen van een misdaad. Deze afschrikking is individueel als een misdadiger, door gestraft te worden, leert dat hij dit beter niet nog eens kan doen. Algemene afschrikking betekent dat men ziet dat anderen bestraft worden en daardoor wordt ontmoedigd om misdaad te plegen.
Rehabilitatie. Ook wel resocialisatie genoemd, dit betreft het beïnvloeden van de persoonlijkheid van de misdadiger zodat hij in de toekomst geen misdaden meer pleegt. De gedachte is dat iemand misdadiger is geworden door een slechte omgeving in het verleden. Door cursussen en trainingen kan deze gebrekkige socialisatie ongedaan worden gemaakt.
Individuele en algemene afschrikking zijn niet synoniem met individuele en algemene preventie. Individuele afschrikking is (naast bijvoorbeeld resocialisatie en incapacitatie) een van de methoden om individuele preventie te bereiken, net als algemene afschrikking een methode is om algemene preventie te bereiken. Een andere methode voor algemene preventie is bijvoorbeeld het opvoedende effect van straffen op de bredere samenleving (niet alleen op diegenen die een misdaad overwegen). Soms bestaat er conflict tussen algemene en individuele preventie. Volgens Muller moet in dat geval de straf die algemene preventie bevordert voorrang krijgen omdat dat het grootste algemene nut heeft, zelfs als dat in een concreet geval schade toebrengt aan een schuldig individu en de kans op individuele herhaling niet vermindert.
Kritiek op de utilitaristische benadering van straf richt zich voornamelijk op twee punten. Ten eerste zijn de effecten van straf tot nu toe vaak twijfelachtig gebleken. Er is weinig bewijs dat het leidt tot preventie. En is het moreel acceptabel om iemand onevenredig zwaar te straffen als het algemene nut daarmee is gediend?
In zijn ‘An introduction to the principles of morals and legislation’ (1789) geeft Jeremy Bentham de utilitaristische rechtvaardiging van straf. Volgens Bentham volgt ieder mens in zijn denken en doen het zogenaamde utiliteitsprincipe, wat erop neerkomt dat de waarde van een handeling afhankelijk is van de positieve of negatieve invloed die zij waarschijnlijk zal hebben op het geluk van de belanghebbende partij. Dit principe is zo fundamenteel dat zij, volgens Bentham, niet bewezen hoeft te worden. Het handelen van de overheid is hieraan eveneens onderhevig, dus ook de overheid dient zo te handelen dat het totale geluk van de samenleving toeneemt. Straffen valt ook onder deze doelstelling.
Straffen behelst leedtoevoeging en leidt dus in beginsel tot een afname van het totale geluk. Volgens Bentham is het daarom alleen gerechtvaardigd als daar een grotere afname van geluk mee wordt voorkomen. Net als de baten- en lastenbenadering dient volgens Bentham de zwaarte van de straf in ieder geval zwaarder te zijn dan het profijt dat de misdadiger door zijn handelen heeft ontvangen. Waar de baten- en lastenbenadering aan deze compensatie een intrinsieke waarde toekent, is deze voor Bentham echter alleen instrumenteel. Straf heeft in deze benadering geen intrinsieke morele waarde. Proportionaliteit is daarom belangrijk: een straf die zwaarder is dan het te verwachten geluk dat daartegenover staat is disproportioneel.
Iets eerder dan Bentham publiceerde Cesare Beccaria zijn ‘Dei delitti e delle peine’. Geïnspireerd door Thomas Hobbes gaat Beccarias vorm van utilitarisme uit van een maatschappelijk contract. Om een natuurtoestand van eeuwige strijd van man tegen man te ontkomen, sluiten de leden van een samenleving een maatschappelijk contract. Daarin geven zij een deel van hun vrijheid aan de staat om de orde te bewaren. Volgens Beccaria zijn om deze orde te bewaren ‘tastbare middelen’ nodig, in de vorm van straffen die criminelen afschrikken. Net als Bentham hecht Beccaria belang aan proportionaliteit. Het doel van bestraffing is instrumenteel, namelijk generale en individuele afschrikking. De beste straffen maken enerzijds een zo groot mogelijke indruk op het volk en zijn anderzijds ten opzichte van de misdadiger zo minst wreed mogelijk. Volgens Beccaria is het algemene welzijn niets meer dan het welzijn van ieder individu, het gaat dus om de bescherming van het individu en niet om een abstracte ‘totale utiliteit’. Dit biedt een argument tegen het bestraffen van een onschuldige ten behoeve van het algemeen belang.
Verenigingstheorieen combineren onderdelen van het retributivisme en het utilitarisme. In het algmeen bestaan er twee vormen van verenigingstheorieen:
Utiliteit; de algemene rechtvaardiging van de rechtspraktijk ligt in de bevordering van het algemeen welzijn. De excessen van het utilitarisme, namelijk het risico op het opofferen van onschuldigen ten behoeve van de meerderheid en excessieve bestraffing van schuldigen, worden hier getemperd door het negatieve retributieve principe, zoals hierboven verwoord door Beccaria.
Retributie; de primaire rechtvaardiging van de rechtspraktijk is retributie, maar de excessen van retributie worden in deze verenigingstheorie gecorrigeerd door de utilitaristische overweging dat boven een bepaalde grens geen morele plicht meer bestaat tot bestraffing. In bepaalde omstandigheden kan men zelfs kiezen voor het afzien van straf.
Willem Pompe, van de Utrechtste school, verdedigde deze retributieve verenigingstheorie. Pompe zag de mens als een zedelijk wezen in bezit van vrije wil. De staat dient hem op zijn morele verantwoordelijkheid te wijzen en hem te behandelen als ware hij in staat tot begrip van de objectieve moraal. Straf dient ertoe om deze objectieve moraal te bevestigen, maar staat ook ten dienste aan het algemeen welzijn. Binnen de grenzen bepaald door de vergelding bestaat ruimte om de juiste straf nader te bepalen, afhankelijk van hoe het algemeen welzijn daarmee gediend kan worden.
Het herstelrecht heeft een ambitieus doel: het geleidelijk vervangen van het traditionele strafsysteem. Aanhangers van herstelrecht zijn doorgaans ontevreden met de traditionele benaderingen van het utilitarisme en het retributivisme. Herstelrecht richt zich op het ongedaan maken en compenseren van de door een slachtoffer geleden schade. Als er bij een misdrijf geen concreet slachtoffer is, is het doel van herstelrecht het herstellen van de sociale orde en de relatie tussen dader en samenleving. Herstelrecht probeert de dader een actieve rol te laten spelen in dit proces van herstel. Op deze benadering is veel kritiek, met name op twee punten. De herstelde schade wordt vaak bepaald door de subjectieve beoordeling van het slachtoffer, wat niet altijd een betrouwbare of consistente maatstaf is.
Ten tweede bestaat er niet altijd een evenredig verband tussen de ernst van de daad en de interventie (herstelrecht herdefinieert ‘straf’ als ‘interventie’). Als een slachtoffer zich bijvoorbeeld bijzonder ernstig benadeeld voelt, kan dit leiden tot een disproportioneel zware straf voor de misdadiger vergeleken met een negatief retributieve benadering.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1654 |
Add new contribution