Psychology and behavorial sciences - Theme
- 15680 keer gelezen
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Psychofarmaca: alle stoffen die effect hebben op gedrag via de hersenen en de rest van het centraal zenuwstelsel
Genotmiddelen: psychofarmaca die mensen innemen vanwege het belonende effect ervan
Geneesmiddelen: psychofarmaca die gebruikt worden om problematisch gedrag te beïnvloeden
Neurotransmitters: stoffen die verantwoordelijk zijn voor signaaloverdracht tussen zenuwcellen
Hormonen: stoffen die verantwoordelijk zijn voor signaaloverdracht via het bloed
Extended release: een manier van verpakking van een pil, waarbij de stof langzaam in het bloed opgenomen wordt, de waarde meer constant blijft en het effect langer aanhoudt
Bijwerkingen: ongewenste effecten van een psychofarmacon
Therapeutisch venster: de laagste en hoogste dosering van een psychofarmacon aan de hand van de afweging tussen gewenste effecten en bijwerkingen
Tolerantie: afname van het effect van een stof door chronische toediening
Verklarend onderzoek: onderzoek naar de mechanismen achter de werking van psychofarmaca
Voorspellend onderzoek: onderzoek naar de effectiviteit van psychofarmaca
Placebocontrole: het gebruiken van een controlegroep die een placebo krijgt toegediend zonder het werkzame psychofarmacon
Dubbelblind onderzoek: patiënten en onderzoeker weten geen van allen wie in de controlegroep zit en wie in de experimentele groep
Placebo-effect: een effect dat niet door het werkzame middel in het medicijn veroorzaakt wordt, maar door een verwachting op basis van de toediening
Baselinemeting: voormeting van de afhankelijke variabelen
Odds-ratio: de kans dat een verschijnsel voorkomt als gevolg van toediening van een psychofarmacon, bepaald door de verhouding van het verschijnsel in een groep die het medicijn krijgt ten opzichte van het verschijnsel in een groep die het medicijn niet krijgt
Centraal zenuwstelsel: de hersenen en het ruggenmerg
Perifeer zenuwstelsel: alle zenuwcellen in de rest van het lichaam
Somatisch zenuwstelsel: deel van het perifere zenuwstelsel dat bewust aangestuurd wordt
Autonoom zenuwstelsel: deel van het perifere zenuwstelsel dat automatisch functioneert
Sympathisch zenuwstelsel: deel van het zenuwstelsel dat betrokken is bij actieve toestand
Parasympathisch zenuwstelsel: deel van het autonome zenuwstelsel dat betrokken is bij rusttoestand
Magnetic Resonance Imaging (MRI): beeldvormingstechniek waarbij de hersenstructuur virtueel geconstrueerd wordt door middel van de energie van waterstofprotonen
Gyri: windingen in de cortex
Sulci en fissuren: gleuven en groeven in de cortex
Grijze stof: donkergekleurd hersenweefsel dat bestaat uit cellichamen, korte uitlopers en andere typen hersencellen
Soma’s: cellichamen
Mediale fissuur: fissuur in het midden van de cortex
Fissuur van Sylvius: fissuur die de mediale van de laterale delen in de cortex onderscheidt
Hemisfeer: hersenhelft
Corpus callosum: verbinding tussen de corticale hemisferen
Occipitaalkwab: gebied aan de achterkant van de cortex, met als belangrijkste functie visuele waarneming
Pariëtaalkwab: mediaal en bovengelegen gebied van de cortex, met als belangrijkste functies tastgewaarwording, lichamelijke sensaties en ruimtelijke waarneming
Temporaalkwab: lateraal gelegen gebied van de cortex, met als belangrijkste functies auditieve waarneming, hogere visuele waarneming en geheugen
Frontaalkwab: gebied aan de voorkant van de cortex, met als belangrijkste functies motorische controle, herinnering, planning en redenering
Subcorticale gebieden: alle hersengebieden die niet tot de cortex behoren
Thalamus: subcorticaal gebied date en schakel vormt tussen zintuigen en hersengebieden, en hersengebieden onderling
Basale ganglia: verzameling kernen rond de thalamus, verantwoordelijk voor motorische regulatie
Nucleus accumbens: subcorticaal gebied dat een essentiële rol speelt in het beloningssysteem
Hippocampus: subcorticaal gebied dat betrokken is bij het geheugen
Amygdala: subcorticaal gebied dat betrokken is bij onder andere emotie
Hypothalamus: subcorticaal gebied dat onder andere betrokken is bij hormonale regulatie
Cerebellum: klein deel achter de hersenen dat verantwoordelijk is voor motorische functies en tijdsgerelateerde vaardigheden
Ruggenmerg: verbinding tussen de hersenen en het perifere zenuwstelsel
Locus coerulus: kern in de pons die verbindingen met alle gebieden van de cortex heeft
Ventraal tegmentaal gebied (VTG): kernen in de middenhersenen die verbindingen hebben met een groot aantal delen van de cortex en subcorticale gebieden
Substantia nigra: kern in de middenhersenen die verantwoordelijk is voor motorische regulatie
Nucleus: onderdeel van het cellichaam dat het DNA bevat
DNA: stof die de erfelijke informatie van een organisme bevat
Chromosoom: onderdeel van het DNA
Gen: deel van het DNA dat de codering voor een specifiek eiwit bevat
Base: stof waaruit aminozuren zijn opgebouwd
Triplet: sequentie van drie basen die codeert voor een aminozuur
Aminozuur: stof waaruit proteïnen zijn opgebouwd
RNA: kopie van het DNA met de codering voor eiwitten
Ribosoom: stof in het cellichaam dat de codering van het RNA afleest en de benodigde aminozuren aan elkaar hecht
Proteïne: stof in het lichaam dat bestaat uit aminozuren en uiteenlopende functies kan hebben
Promotor: deel van het gen dat reageert met enzymen die productie van RNA mogelijk maken
Mutatie: verandering in een gen door externe invloeden
Junk-DNA: grootste deel van het DNA waarover niet bekend is wat de functie is
Polymorfisme: het bestaan van meerdere varianten van een gen
Dendriet: korte uitloper van een neuron dat signalen ontvangt
Axon: lange uitloper van een neuron dat signalen doorgeeft
Membraan: laag moleculen die de grens van een neuron vormt
Ion: geladen deeltje
Rustpotentiaal: het verschil in elektrische lading binnen en buiten een neuron tijdens rusttoestand
Depolarisatie: verkleining van het potentiaalverschil
Voltagegevoelige kanalen: kanalen die reageren op depolarisatie
Actiepotentiaal: toenemende depolarisatie die het doorgeven van een signaal mogelijk maakt
Hyperpolarisatie: korte periode van meer polarisatie dan het rustpotentiaal
Myeline: stof rond neuronen die het verloop van signaaloverdracht versnelt
Natrium-kaliumpomp: mechanisme dat Na+ en K+ doorlaat
Synaps: ruimte tussen twee neuronen waar neurotransmissie plaatsvindt
Presynaptisch uiteinde: uiteinde van het axon dat het begin van de synaps vormt
Synaptische spleet: ruimte tussen de pre- en postsynaptische elementen
Postsynaptisch element: begin van een dendriet met receptoren
Bloed-hersenbarrière: systeem dat selectief stoffen doorlaat van het bloed naar de hersenen
Precursor: stof die nodig is voor het produceren van een neurotransmitter
Ionotrope transmissie: proces waarbij neurotransmitters binden aan een receptor en ionenkanalen openen
Excitatoir postsynaptisch potentiaal: depolarisatie als gevolg van een stimulerende neurotransmitter
Inhibitoir postsynaptisch potentiaal: hyperpolarisatie als gevolg van een remmende neurotransmitter
Affiniteit: mate waarin een neurotransmitter kan binden aan een receptor
Receptordoelmatigheid: mate waarin een neurotransmitter een effect heeft in het postsynaptische neuron
Agonist: stof die een specifiek proces versterkt
Antagonist: stof die een specifiek proces remt
Partiële agonist: stof die een hoge affiniteit heeft in combinatie met een doelmatigheid die tussen een agonist en een antagonist in ligt
Allosterische receptor: receptor waarvan de reactie afhankelijk is van de binding van neurotransmitters aan andere receptoren op hetzelfde receptorencomplex
Dosis-responscurve: grafiek waarin het effect van een stof afgezet is tegen oplopende dosering
Potentie: minimale dosis voor een merkbaar effect
Doelmatigheid: maximale dosis voor een merkbaar effect
Receptorinteractie: het effect van stof A op het effect van stof B
Farmacodynamiek: het onderzoeksveld waarbij de biochemische en fysiologische effecten van stoffen bestudeerd worden
Biochemisch effect: effecten van een stof op een receptor
Fysiologisch effect: effecten die optreden in de postsynaptische cel
Farmacokinetiek: onderzoeksveld waarbij de processen die een stof in het lichaam doorloopt bestudeerd worden
Tolerantie: bij herhaald gebruik is er een hogere dosis nodig om hetzelfde effect te bereiken
Sensitisatie: toename in gevoeligheid voor een stof
Desensitisatie: afname in gevoeligheid voor een stof door herhaalde toediening
Acuut effect: effect van een stof bij de allereerste toediening
Chronisch effect: effect van een stof na herhaalde toediening
Sympathicomimetisch effect: stimulering van het sympathisch zenuwstelsel
Adenosine: neurotransmitter die de afgifte van neurotransmitters in het postsynaptische neuron remt
Sedatie: een verminderde activatiegraad van de hersenen, wat zich uit door slaperigheid en versuffing
Vigilantie: gevoeligheid voor incidentele relevante gebeurtenissen
Impulscontrole: het vermogen om reeds voorbereid of geïnitieerd gedrag te onderbreken
Major depressive disorder: stoornis die gekenmerkt wordt door een gevoel van droefheid, minderwaardigheid of hulpeloosheid
Dysthyme stoornis: stoornis met dezelfde symptomen als MDD, maar dan milder en langduriger
Stressvolle gebeurtenissen: gebeurtenissen die stress oproepen
Dexamethason suppressietest: test die de onderdrukking van cortisol meet
Neurotrofine: een stof die neuronen beschermt
SSRI: stof die de heropname van serotonine remt
MAOI: stof die de afbraak van monoaminen door het enzym monoamine oxydase remt
TCA: stof die de heropname van noradrenaline remt, en in mindere mate ook serotonineheropname
SNRI: stof die de heropname van zowel noradrenaline als serotonine remt
Sint-Janskruid: kruid dat gebruikt wordt tegen milde depressie
ECT: techniek waarbij het brein onder stroom gezet wordt om hersenactiviteit te verstoren
TMS: techniek waarbij magnetische velden gebruikt worden om specifieke hersengebieden onder stroom te zetten
Manische episode: periode die gekenmerkt wordt door extreme uitgelatenheid of prikkelbaarheid, bij een bipolaire stoornis
Lithium: ion dat gebruikt wordt als stemmingsstabilisator bij bipolaire stoornis
Amfetaminepsychose: psychotische symptomen als gevolg van chronisch amfetaminegebruik
Cognitive enhancer: een stof die cognitieve functies verbetert bij gezonde personen
Benzodiazepinen: stoffen die versuffend en angstremmend werken door hun allosterische effect op GABA-receptoren
Barbituraten: stoffen die een sterk effect op GABA-receptoren hebben
Buspiron: stof met een zwakke versterkende werking op het serotonerge systeem
Bètablokkers: stoffen die de noradrenaline-bèta-receptoren blokkeren
DCS: stof die het aanleren van nieuwe dingen faciliteert
Zolpidem: meest voorgeschreven slaapmiddel dat inwerkt op het GABA-systeem
Melatonine: hormoon dat een slaapverwekkend effect heeft
Social enhancers: stoffen die vertrouwen in anderen vergroten
Oxytocine: stof die onder andere een rol speelt bij vertrouwen
Positieve symptomen: dingen die er zijn, terwijl ze er niet zouden moeten zijn, zoals wanen en hallucinaties
Negatieve symptomen: dingen die er niet zijn, terwijl ze er wel zouden moeten zijn, zoals afgevlakt affect en onvermogen tot doelgericht handelen
Psychose: toestand waarin het denken en gedrag verstoord zijn door hallucinaties en wanen
Chloorpromazine: klassiek antipsychoticum dat sterk remmend werkt door de invloed op D2-receptoren
Haloperidol: klassiek antipsychoticum dat remmend werkt, maar in mindere mate dan chloorpromazine
Tardieve dyskinesie: bewegingsstoornis waarbij er een gebrek aan motorische controle is
Clozapine; atypisch antipsychoticum dat positieve en negatieve symptomen vermindert, maar ook het immuunsysteem onderdrukt
Aripiprazole: atypisch antipsychoticum die fungeert als partiële agonist van de D2-receptor
Glycine: aminozuur dat fungeert als antipsychoticum door glutamaat te remmen
P50-gating: methode om auditieve regulatie te meten aan de hand van de P50-piek in hersenactiviteit
Psychedelica: stoffen die de beleving van de omgeving en het zelf veranderen
Hallucinogenen: stoffen die hallucinaties veroorzaken
Psychotomimetische stoffen: stoffen die een psychose veroorzaken
Cannabinoïde-receptor (CB1): receptor die zich bevindt op het presynaptische neuron en gevoelig is voor de werkzame stof uit cannabis
Anandamide: lichaamseigen stof die aan de CB1-receptor bindt, en een negatieve terugkoppeling veroorzaakt na binding van een neurotransmitter aan het postsynaptische neuron
Delta-9-tetrahydrocannabinol (THC): werkzame stof uit cannabis, die de afgifte van neurotransmitters uit het presynaptische neuron remt
Rimonabant: antagonist van de CB1-receptor
Lysergisch diethylamidezuur (LSD): stof die heftige visuele hallucinaties veroorzaakt
Dissociatieve stoffen: stoffen met stimulerende, verdovende en hallucinogene effecten, waaronder een gevoel van dissociatie
Delirische stoffen: stoffen die tot een delier leiden
Muscimol: delirische stof die de GABA-receptor stimuleert
Gamma-hydroxybutyraat (GHB): stof met een delirisch effect, dat een combinatie van exciterende en inhiberende signalen veroorzaakt
Afhankelijkheid: een stof moeten innemen om een gewenst effect te bereiken
Verslaving: gedrag dat voortkomt uit afhankelijkheid
Stofmisbruik: chronisch gebruik van een stof waarvan de nadelen groter zijn dan de voordelen
Fysiologische afhankelijkheid: afhankelijkheid door lichamelijke processen
Psychologische afhankelijkheid: afhankelijkheid door mentale processen
Liking: het ervaren van een plezierig effect van stofgebruik
Wanting: de drang om een stof te gebruiken, zonder dat er sprake is van waardering
Varenicline: een stof die de nicotinereceptor blokkeert en gebruikt wordt tegen rookverslaving
Bupropion: een stof die desensitisatie van dopaminereceptoren compenseert
Methadon: stof die in tabletvorm de onthoudingsverschijnselen bij heroïneverslaving vermindert
Naltrexon: stof die de opioïde receptor blokkeert
Disulfiram: stof die de omzetting van acetaldehyde in azijnzuur vermindert, waardoor hoofdpijn en misselijkheid ontstaan bij alcoholinname
Ziekte van Parkinson: progressieve hersenaandoening gekenmerkt door bewegingsstoornissen
L-dopa: precursor van dopamine die wordt ingezet als medicijn bij de ziekte van Parkinson
Deep Brain Stimulation (DBS): elektrische stimulering van zenuwcellen
Ziekte van Huntington: erfelijke aandoening met primair ongecontroleerd bewegen
Ziekte van Alzheimer: vorm van dementie met voornamelijk geheugendysfunctie
Plaques: ophopingen van het eiwit bèta-amyloïde bij de ziekte van Alzheimer
Tangles: samenklonteringen van het eiwit tau bij de ziekte van Alzheimer
Acetylcholine-esteraseremmers (AChEI’s): stoffen die de afbraak van acetylcholine remmen, bij de behandeling van Alzheimer
Cerebraal-vasculair accident (CVA): probleem met de bloedtoevoer in de hersenen, ofwel door een herseninfarct, ofwel door een hersenbloeding
Herseninfarct: verstopping van een bloedvat in de hersenen
Hersenbloeding: het openscheuren van een bloedvat in de hersenen
Syndroom van Gilles de la Tourette: aandoening die gekenmerkt wordt door tics
Ziekte van Korsakoff: aandoening die gekenmerkt wordt door geheugenproblemen en confabulaties
Deze bundel bevat een boeksamenvatting, BulletPoints, oefenvragen en begrippenlijst te gebruiken bij de 1e druk van het boek Psychofarmacologie: de effecten van drugs en geneesmiddelen op het menselijk brein en gedrag van Kenemans.
Voor een samenvatting bij de...
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2928 |
Add new contribution