Begrippenlijst van Parenting: A dynamic perspective van Holden - 1e druk

Let op: hoofdstuk 10 ontbreekt in deze begrippenlijst

1: Van overtuigingen tot bewijs

  • Socialisatie: De rol die ouders spelen bij de ontwikkeling van het kind. De processen, waardoor kinderen vaardigheden, gedragspatronen en waarden leren die nodig zijn om te kunnen functioneren in de cultuur waarin het kind opgroeit.
  • Volwassengerichte benadering: Denken over kinderen vanuit het ouder perspectief of met de behoeftes van ouders in gedachte.
  • Kindgerichte benadering: Denken over kinderen vanuit het kind of met de behoeftes van het kind in gedachte
  • Infantia: 0-7 jaar
  • Pueritia: 7-12 voor meisjes en 7-14 bij jongens
  • Adolescentia: 12-21 voor meisjes en 14-21 voor jongens
  • Behaviorisme: Benadering die stelt dat gedrag grotendeels door de omgeving wordt bepaald
  • Infanticide: Het doden van baby’s
  • Patria potestas: Macht van de vader
  • Lay theories: Overtuigingen over hoe kinderen zijn, wanneer ze bepaalde vaardigheden verwerven, hoe kinderen veranderen en de manieren waarop ouders de ontwikkeling beïnvloeden. Zijn niet empirisch bewezen
  • Stage theorie: Een theorie gebaseerd op het idee dat er discrete fases of stappen zijn en dat kinderen deze stappen geleidelijk doorlopen van laag naar hoog
  • Kindersterfte: De dood van kinderen onder 5 jaar
  • Kleutersterfte: Kinderdood in de eerste 12 maanden
  • Individuation: Het proces om een autonoom individu te worden
  • Social construction: Overtuigingen over kinderen en ouders die bedacht of geconstrueerd zijn door mensen uit een cultuur of samenleving. Ook wel culturele uitvindingen genoemd
  • Blank slate: Het idee dat de geest van een pasgeboren niet goed of slecht is maar dat het wacht om beschreven te worden

 

2: Theoretische benaderingen van opvoeding

  • Fylogentisch: Ontwikkeling van de soort
  • Ontogenetisch: Ontwikkeling van individuen tijdens hun leven
  • Orale fase: Geboorte tot 12 maanden. De erogene zone is de mond
  • Anale fase: 12 maanden tot 3 jaar de erogene zone is de anus
  • Fallische fase: 3 tot 6 jaar de erogene zone zijn de geslachtsdelen
  • Latency fase: 6 tot 12 jaar. In deze periode wordt de seksuele energie onderdrukt en is er geen erogene zone
  • Genitiale fase: 12 jaar en ouder de erogene zone zijn de geslachtsdelen
  • Oedipuscomplex:J ongens zich voelen zich rond 5-jarige leeftijd aangetrokken tot hun moeder. De jongen weet dat zijn vader een speciale relatie heeft met zijn moeder en wil dit zelf ook, maar is bang voor de gevolgen als zijn vader achter deze gevoelen komt.
  • Natuurlijke selectie :Het proces waarbij erfelijke karaktereigenschappen die beter zijn om te overleven vaker voor zullen komen
  • Hechtingstheorie: Richt zich op de ontwikkeling, het behoud en de gevolgen van hechting tussen ouders en kinderen. Het centrale idee is dat de ouder-kind relatie een reflectie is van een gedragssysteem, dat bevorderlijk is voor overleving en competent functioneren van nakomelingen.
  • Sensitieve opvoeding: Ouder reageert snel, gepast en consistent op de behoeften van het kind
  • Sociaal-cognitieve theorie: Richt zich op de manier waarop sociaal gedrag door sociale ervaringen verandert.
  • Sociale leertheorie: Een collectie van theorieën die laten zien hoe kinderen leren van hun sociale omgeving
  • Bekrachtigend effect: Het gevolg van het gedrag vergroot de kans dat het gedrag herhaald zal worden
  • Bestraffend effect: Het gevolg van het gedrag verkleint de kans dat het gedrag herhaald zal worden
  • Positieve bekrachtiging: Het toedienen van een positieve stimulus in reactie op gewenst gedrag
  • Negatieve bekrachtiging: Het verwijderen van een negatieve stimulus in reactie op gewenst gedrag
  • Positieve bestraffing: Het toedien van een negatieve stimulus in relatie op ongewenst gedrag
  • Negatieve bestraffing :Het verwijderen van een positieve stimulus in reactie op ongewenst gedrag
  • Consistent: Vind elke keer na wangedrag plaats
  • Contingent: Vindt gelijk na het wangedrag plaats
  • Coërcieve cycli: Problematische interacties, waarin zowel ouder als kind wil overwinnen
  • Self-efficacy: Het idee dat je zelf in staat bent om veranderingen in je omgeving te bewerkstellingen
  • Bioecologische systeemthoerie: Het ontwikkelende kind bevindt zich in een aantal omgevingssystemen, die met elkaar en met het kind interacteren.
  • Microsysteem: De directe omgeving en de interacties en activiteiten binnen die omgeving
  • Mesosysteem: De verbinding tussen microsystemen
  • Exossteem: Contexten die de ontwikkeling van het kind indirect beïnvloeden
  • Macrosysteem: De (sub)culturele context waarin de micro-, meso- en exosystemen zich in bevinden. Het omvat de cultureel waarden, wetten en gewoonten van een bepaalde samenleving
  • Chronosysteem: De manier waarop systemen invloed hebben op toekomstig gedrag en hoe deze systemen veranderen als het kind ouder wordt
  • Menselijke gedragsgenetica: Probeert gedrag te verklaren door middel van genetische erfelijkheid
  • Nativitsiche ontwikkelingstheorie: De genetische samenstelling van een kind is bepalend voor de natuurlijke ontplooiing van geërfde predisposities
  • Genotype: Genetische kenmerken
  • Fenotype: De manier waarop het genotype tot uiting komt
  • Gedeelde omgeving: Delen van de omgeving, die alle kinderen in een gezin ervaren
  • Niet-gedeelde omgevingen: De unieke ervaringen van elk kind in het gezin, zowel binnen als buiten het gezin
  • Ouderlijke acceptatie-afwijzing theorie: Een theorie die kijkt naar de ontwikkeling van het kind in aanwezigheid of afwezigheid van liefde tussen de ouders en het kind. Ouderlijke liefde resulteert in positieve uitkomsten, terwijl afwijzing een negatief effect heeft op de psychologische aanpassing en het gedrag van het kind
  • Emotionele veiligheidshypothese theorie: stelt dat kinderen die hun ouders ruzie zien maken bang worden dat dit conflict wijst op een dreigende echtscheidingen
  • Controletheorie: Een theorie over ouder-kind relatie die focust op hoe zowel ouders als kinderen de intensiteit, frequentie en relevantie of gedrag dat een ander laat zien beseffen en daarop reageren.
  • Gezinssysteem theorie: Een theorie die focust op het systeem van interacties, interne relaties, en interne connecties tussen gezinsleden
  • Tweede-orde effecten: Hoe een individu zijn gedrag aanpast wanneer er een derde persoon aanwezig is.
  • Co-ouderschap: De manier waarop moeder en vader samen functioneren in hun rol als ouders en wanneer de ouders wederkerig ondersteunend en betrokken zijn.
  • Roltheorie: Richt zich op de staten van verschillende gezinsrollen en de verwachtingen, gedragen, rechten en verplichtingen die bij die rollen horen
  • Rolconflict: Een individu ervaart een conflict tussen twee rollen, met een verschillende status
  • Rolspanning: Spanning tussen rollen met dezelfde status
  • Evolutie:Een theorie over de oorsprong van planten en dieren maar ook over het proces van verandering
  • Operant conditioning: Ook bekend als skinner conditionering, refereert naar een vorm van leren waarbij de consequenties van een actie bepaald hoe waarschijnlijk het is dat de actie herhaald zal worden
  • Lay theories: Volksovertuigingen die niet empirisch bewezen zijn
  • Parental investment: Een concept van de menselijke evolutionaire theorie die refereert naar de tijd, energie en hulpmiddelen die ouders gebruiken om hun kind groot te brengen
  • Novelty seeking: Volgens de hechtingstheorie, zullen kinderen naar nieuwe activiteiten en ervaringen zoeken als ze zich veilig voelen in de omgeving. Door dit gedragssysteem, vergaren kinderen nieuwe vaardigheden
  • Proximity seeking: Wanneer kinderen zich bedreigd of angstig voelen, willen ze dicht bij de ouders zijn, om een gevoel van veiligheid te krijgen
  • Vygotsky’s theorie: Een ontwikkelingstheorie die focust op de rol van bepaalde types van sociale interactie als een centrale invloed op de cognitieve en sociale ontwikkeling

3: Benaderingen van onderzoek naar opvoeding

  • Autoritait: Wordt gekenmerkt door veel controle en weinig warmte
  • Autoritatief: Wordt gekenmerkt door een combinatie van controle en warmte
  • Permissief: Wordt gekenmerkt door weinig controle en veel warmte
  • Sociale adrestheorie: Vergelijkt ouders uit verschillende locaties of ‘adressen’. Deze adressen kunnen verschillende culturen, geografische plekken, religieuze achtergronden, raciale of etnische groepen of sociaal-economische statusgroepen zijn.
  • Onderzoek benadering: Gaat ervan uit dat lidmaatschap in een grotere culturele groep bepalend is voor de opvoeding en verklaart hoe ouders de ontwikkeling van hun kin beïnvloeden
  • Sociale adresbenadering: Stelt dat kritieke processen tussen ouder en kind zo snel plaatsvinden, dat de meeste mensen er niet bewust van zijn.
  • Dyadische synchronie: Ouder-kind interacties die onderling geregeld, wederkerig en harmonieus zijn
  • Diffententiële vatbaarheid: Opvoeding en omgeving hebben niet op alle kinderen hetzelfde effect maar kinderen met een moeilijk temperament reageren meer op (zijn vatbaarder) opvoeding
  • Bedirectionele model: Stelt dat ouder en kind elkaar wederkerig beïnvloeden.
  • Attitude: Een reactie op of affectieve boordeling van de veronderstelde feiten over kinderen of opvoeding
  • Attributies: Een beoordeling van de oorzaak van gedrag van ouder of kind
  • Overtuigingen: Mentale acceptatie van en overtuiging in de waarheid of validiteit van iets dat aan opvoeding gerelateerd is
  • Vermogen tot besluitvorming: Het cognitieve proces, waarbij een beslissing over de opvoeding wordt gemaakt
  • Percepties: De interpretatie van stimuli
  • Probleemoplossend vermogen: Processen die betrokken zijn bij het omgaan met en oplossen van een opvoedprobleem
  • Zelfperceptie: Zelfkennis, bewustzijn van de eigen kenmerken
  • Meta-opvoeding: Gedachten over opvoeding over kinderen
  • Menselijke gedrag genetische benadering:Wordt vaak gebruikt om de rol vang ene versus omgeving te onderzoeken.
  • Structural Equation Modeling benadering: Gebruikt statistische methoden, om verbanden tussen opvoedgedrag en kind uitkomsten te bestuderen.
  • Moderator: Variabele die invloed kan hebben op de sterkte of richting van een verband tussen twee andere variabelen, een onafhankelijke variabele (predictor) en afhankelijke variabele (uitkomst)
  • Mediator: Variabelen, die veranderen hoe of waarom twee andere variabele met elkaar verbonden zijn.
  • Persoon-proces-context: Stelt dat ouderlijke invloed zowel een interactie kan zijn tussen ouder- en kind kenmerken als het gevolg van een bepaalde context

 

4: De discussie over ouderlijke invloed

  • Hechtingstheorie: Veilig gehechte baby’s ontwikkelen een positief werkmodel van zichzelf en anderen.
  • Veilige hechtingsstijl: Mensen met een positieve kijk op zichzelf en anderen
  • Bezorgde (preoccupied) hechtingsstijl: Mensen met een negatieve kijk op zichzelf en een positie kijken op anderen. Ze hebben het gevoel niet aan andermans verwachtingen te kunnen voldoen en begrijpen niet hoe anderen van hen zouden kunnen houden
  • Afwijzende (dismissing) hechtingssgjil: Mensen met een positieve kijk op zichzelf maar een negatieve kijk op anderen. Ze doen andermans gevoelens te niet en overdrijven het belang van hun eigen gevoelens
  • Angstige hechtingsstijl: Mensen met een negatieve kijk op zichzelf en anderen. Ze denken dat zijzelf noch andere liefde verdienen. Hierdoor zijn ze bang om hechtingsrelaties te vormen
  • Bevorderende (promotive) strategieën: Bedoeld om de talenten en mogelijkheden van het kind te bevorderen
  • Preventieve strategie :Trajecten in een poging negatieve uitkomsten te vermijden.
  • Voorbereiden (pre-arming): Het kind mentaal en emotioneel voorbereiden op wat er komen gaat
  • Gelijktijdige mediatie: Het kind tijden een ervaring helpen bij het proces van betekenisgeving
  • Debriefing: Het kind na de ervaring helpen
  • Ouderlijke inenting: Door een kind voor te bereiden op stressvolle ervaringen, kunne ouders invloed hebben op de manier waarop het kind deze ervaring zal waarnemen er erop zal reageren.
  • Overbescherming: Als ouders alle beslissingen voor het kind maken en de ontwikkeling van autonomie bij het kind tegen proberen te werken
  • Acedemic redshirting: Het kind op zo hoog mogelijke leeftijd naar school laten gaan
  • :

5: Determinanten van opvoeding

  • Empathie: Het vermogen van een ouder om gebeurtenissen vanuit het perspectief van het kind te ervaren, waardoor de ouder beter begrijpt wat een kind voelt
  • Goodness of fit: Mate waarin handelingen van ouders gerelateerd zijn aan het temperament van het kind
  • Context: De setting waarin de interactie plaatsvindt, de aanwezigheid van anderen en het tijdstip
  • Mediërende variabele: Heeft invloed op de sterkte van een andere variabele, waarbij deze sterkt soms volledig te niet wordt gedaan

 

6: Een kind krijgen

  • Pro-kinderen: Deze koppelt noemen veel voordelen en weinig nadelen
  • Anti-kinderen: Deze koppels noemen weinig voordelen en veel nadelen
  • Ambivalent: Deze koppelen noemen zowel voor- als nadelen
  • Onverschillig: Deze koppels noemen weinig voor- en nadelen
  • Foetaal Alcohol Syndroom (FAS): Kenmerken: abnormale gezichtskenmerken, groeiproblemen en problemen met het centrale zenuwstelsel. Hebben vaak problemen op het gebied van leren, het geheugen, concentratie, communicatie, zicht en gehoor
  • Intra-uteriene inseminatie: Bevroren sperma wordt direct in de baarmoeder geplaatst
  • In vitro fertilisatie: Een eicel en sperma worden in een petrischaaltje gecombineerd. De bevruchte eicel (zygote) wordt vervolgens in de baarmoeder geplaatst.
  • Gamete intrafallopian transfer: In de eileiders worden eicellen en spermacellen ingebracht. Vervolgens is er sprake van bevruchting en reizen de zygoten naar de baarmoeder
  • Zygote intrafallopian transfer: Een eicel en spermacelw orden in een petrischaalte gecombineerd. De bevruchte eicel wordt vervolgens in de eileiders geplaatst
  • Intracytoplasmic sperm injection: Één gezonde spermacel wordt in een eicel geïnjecteerd. De bevruchte eicel wordt in de baarmoeder geplaatst
  • Draagmoederschap: De draagmoeder kan alleen eicellen afstaan, alleen de gehele zwangerschap doorlopen of beide.
  • Syndroom van Down: Hierbij is er sprake van een extra 21e chromosoom, wat leidt tot bepaalde gezichtskenmerken, een verstandelijke beperking en diverse gezondheidsproblemen
  • Klinefelter syndroom: Een man heet een extra x chromosoom, wat verschillende fysieke en gedragsproblemen tot gevolg heeft.
  • Sybdroom van Turner: Een vrouw heeft maar één x-chromosoom, wat leidt tot verschillende fysieke problemen
  • Cri du chat syndroom: Hierbij mist een deel van het vijfde chromosoom. Dit leidt er onder andere toe dat baby’s hoog huilen
  • Genoom:Het complete aantal genen in een individu
  • Dominante erfelijkheid: Het kind erft de genetische ziekte, als één van beide ouders het defect gen aan het kind overdraagt
  • Recessieve erfelijkheid: Het kind erft de genetische ziekte alleen als beide ouders hetzelfde abnormale gen aan het kind overdragen
  • x-gekoppelde erfelijkheid: Jongens kunnen door de x chromosoom van hun moeder een genetische abnormaliteit erven
  • Multifactoriële erfelijkheid: Het kind erft een genetische ziekte door een combinatie van meer dan één abnormaal gen, of door een combinatie van genetische en omgevingsfactoren.
  • Miskraam: Verlies van de zwangerschap tot twintig weken vóór geboorte
  • Doodgeboorte: Verlies van zwangerschap na twintig werken
  • Buitenbaarmoederlijke zwangerschap: De bevruchte eicel bevindt zich buiten de baarmoeder, vaak in de eileider. Het embryo kan dit niet overleven
  • Ontsluitingsfase: Duurt vanaf de weeën tot de volledige ontsluiting van de baarmoederhals
  • Uitdrijvingsfase: Deze fase omvat het persen en de geboorte van het kind
  • Naeboorte: Deze fase omvat het uitstoten van de placenta
  • Hypoxie: Tekort aan zuurstof
  • Anoxie: Totaal gebrek aan zuurstof
  • Vroeggeboorte: Als een baby eerder dan 37 weken na de bevruchting wordt geboren
  • Poortwachter: Moeder die vaak traditionele concepties van gezinsrollen hebben en de opvoeding als rol van de moeder beschouwen
  • Postpartum depressie: Duurt minimaal twee weken en word gekenmerkt door symptomen als verdriet, slapeloosheid, een gebrek aan interesse, schuldgevoelens, een gebrek aan energie, veranderingen in eetlust, rusteloosheid, stemmingswisselingen en (in extreme gevallen) suïcidale gedacht.
  • Postpartum psychose: Moeders zijn niet in staat onderscheid te maken tussen wat echt en niet echt is. In dit geval kan de moeder last hebben van waanbeelden, hallucinaties, slaapproblemen en obsessieve gedachten over de baby.

 

 

7: Opvoeding in de babytijd en op voorschoolse leeftijd

  • Neurogenese: Een proces dat in de baarmoeder plaatsvindt en waarbij neuronen en glaicellen worden gevormd.
  • Synaptogenese: Hierbij worden synapsen (verbindingen) tussen neuronen gevormd. Ook is er sprake van proliferatie van dendrieten, de vorming van vertakkingen, waardoor neuronen met elkaar kunnen communiceren
  • Synaptishce pruning: Tijdens de ontwikkeling ontstaan er te veel synapsen. Bij pruning verdwijnen de verbindingen die niet worden gebruikt waardoor hersenprocessen efficiënter verlopen
  • Myelinisatie: Axonen krijg een laagje myeline, waardoor ze elektrische impulsen sneller kunnen overdragen. Begint vanaf 9 maanden na de bevruchting
  • Limbisch systeem: Omvat oa de amygdala, hippocampus, cinguliare gyrus en hypothalamus. Het systeem ondersteunt verschillende functies, waaronder emoties, hechting, het lange termijn geheugen en gedrag.
  • Synchornie: Als beide individuen op hetzelfde ding letten, responsief zijn voor elkaar en mogelijk elkaars emoties delen
  • Wederkerigheid: Als de handelingen elkaar ondersteunen en overeenkomstig worden
  • Complementariteit (aanvulling): Als de handelingen van de ene persoon een reactie is op de handelingen van de andere persoon
  • Moeilijk temperament: Negatieve stemming, laag aanpassingsvermogen,hoge intensiteit en lage ritmiek
  • Makkelijk temprament: Positieve stemming, hoog aanpassingsvermogen, lage intensiteit en hoge ritmiek
  • Slow to warm up temprament: Aanvankelijk reageert het kind meer als een kind met een moeilijk temperament
  • Surgency: Een kind met een hoge ‘surgency’ heeft een extreem activiteitsniveau
  • Effortful control: Een kind met een hoge ‘effortful control’ is meer gefocust
  • Goodness of fit: De interactie tussen het temperament van het kind en het opvoedgedrag van de ouder
  • Peutertijd: De periode van 1-jarige tot en met 3-jarige leeftijd
  • Socialisatie: De processen, waardoor kinderen de vaardigheden, de waarden en het gedrag leren die nodig zijn voor competent functioneren.
  • Structureren: De mate waarin ouders het kind een voorspelbare en georganiseerde omgeving bieden.
  • Coërcivieve discipline: Een ouder dwingt het kind door middel van straf zich op een bepaalde manier te gedragen

 

8: Opvoeding in de midden kindertijd

  • Kindertijd: Vanaf 5- of 6-jarige leeftijd tot en met 12-jarig leeftijd. Ouders blijven hun kind socialiseren op het gebied van onafhankelijkheid, regels in het huishouden, manieren en beleefdheid, prosociaal gedrag en het verminderen van agressie. Grote veranderingen in de fysieke, cognitieve, sociale en emotionele ontwikkeling.
  • Resource dilution model: Probeert de effecten van geboortevolgorde te verklaren. Beschouwt het gezin als kanaal, dat resources aan de kinderen uitdeelt en daardoor invloed heeft op de academische prestaties en cognitieve ontwikkeling.
  • Brusjes: Broertjes en zusjes
  • Evolutionair perspectief: Brusjes strijden om schaarse resources, zoals ouderlijke aandacht en materiële resources. Het sterkere, slimmere of meer getalenteerde brusje ontvangt de meeste ouderlijke resources
  • Sociale interactiepersepctief: Jonge kinderen elven in dichte nabijheid van elkaar, maar beschikken nog niet over de sociale vaardigheden om goed met elkaar op te kunnen schieten
  • Controlestrategieën: Zeggen dat ze moeten stoppen of waarschuwen voor een straf
  • Kindgerichte strategieën: De kinderen helpen bij het gebruiken van woorden om gevoelens te uiten
  • Passieve non-interventie: Het conflict negeren en de kinderen het zelf op laten lossen
  • Externaliserend probleemgedrag: Probleemgedrag dat naar buiten en op anderen is gericht, zoals ongehoorzaamheid, woede of vechten
  • Internaliserend probleemgedrag: Probleemgedrag dat naar binnen is gericht, zoals angst, verdriet en inhibitie
  • ADHD: Kenmerken:  impulsiviteit, hyperactiviteit en concentratieproblemen.  
  • ‘spill over’ effect: Als de echtelijke conflicten overslaan op de ouder-kind relatie worden kinderen beïnvloedt door deze conflicten. Ouders zijn door echtelijke conflicten vaak meer prikkelbaar of meer teruggetrokken en onbeschikbaar

 

 

9: Opvoeding in de adolescentie

  • Adolescentie: 13- tot en met 19-jarige leeftijd. Wordt gekenmerkt door veranderingen in stemming en risicogedrag. Ouders moeten responsief zijn voor de vele soorten veranderingen die in de adolescentie plaatsvinden, waaronder fysieke, sociale en cognitieve veranderingen en veranderingen in zelfconcept
  • Executieve duncties: Het vermogen om gedachten en gedrag te controleren en coördineren
  • Groepssocialisatie theorie: Stelt dat niet ouders maar peers de belangrijkste omgevingsinvloed hebben op de ontwikkeling van kinderen. ouders hebben weinig of geen effect op de psychologische kenmerken die kinderen als volwassenen zullen hebben
  • Boulimia nervose: Mensen die dit hebben, hebben eetbuien, die gevolgd worden door pogingen om de effecten ervan te minimaliseren, zoals braken, sporten of vasten
  • Antisociale gedragsstoornis: Schendingen van sociale regels en andermans rechter. Vaak is er sprake van agressie ten opzichte van andere, diermisbruik, diefstal, impulsief gedrag en een gebrek aan empathie.
  • Delinquent: Een adolescent die gewelddadig of antisociaal gedrag vertoont
  • Autoriteitsconflict: Dit pad begint het vroegst en begint met koppig gedrag bij peuters en kinderen van voorschoolse leeftijd. Deze koppigheid leidt tot opstandigheid en ongehoorzaamheid, en eindigt in de adolescentie in autoriteitsvermijdende handelingen, zoals van huis weglopen
  • Openlijke agressie: Dit pad begint laten dan het autoriteitsconflict pad het begint met enige agressie, zoals pesten. Naarmate het kind ouder wordt, wordt agressie in toenemende mate gemanifesteerd in fysieke gevechten. Tot slot escaleert de agressie tot serieus geweld, zoals verkrachtingen
  • Heimelijke agressie: Dit pad begint later dan het autoriteitsconflict pad. Het begint met oneerlijke gedrag, zoals winkeldiefstel en liegen. Naarmate het kind ouder wordt, raakt het betrokken bij het beschadigen van eigendommen, zoals brandstichting. In de adolescentie kan dit escaleren tot het dealen van drugs en gedragingen als fraude, inbraak en diefstal
  • Psychologische controle: Omvat indringende en manipulatie uitspraken, bedoeld om te veranderen hoe de adolescent over dingen denkt of de adolescent de schuld geven voor problemen van andere gezinsleden.
    Doel is het behouden van macht over het kind of het kind een slecht gevoel geven.

 

11: Culturele invloeden op opvoeding

  • Extended families: Niet alleen de ouders en brusjes, maar ook grootouders, ooms en tantes
  • Kerngezin: Ouders en brusjes
  • Etnotheorieën: De overtuigingen,waarden en attituden van ouders
  • Sociaal-Economische Status: Wordt vaak bepaald op basis van het beroep, opleidingsniveau en inkomen van ouders. Verschillen in SES zijn gerelateerd aan variaties in drie soorten resources, die invloed hebben op de ontwikkeling van het kind
  • Financieel kapitaal: Geld
  • Menselijk kapitaal: De beschikbaarheid, betrokkenheid en motivatie van andere mensen bij het bevorderen van de ontwikkeling van het kind
  • Sociaal kapitaal: Toegang tot en verbondenheid met anderen in de gemeenschap waaronder de medische hulpverlening
  • Deficiet model: Minderheidsouders waren in vergelijking met blanke middenklasse ouders deficiënt in het opvoeden van hun kind.
  • Acculturaie: De mate waarin het gezin zich heeft aangepast aan de normen en waarden van de meerheidscultuur
  • Respeto: Het hebben van respect voor en gehoorzaamheid aan ouders en andere volwassenen
  • Familismo: Het hechten van waarde aan het gezin

 

12: Kindermishandeling

  • Shaken baby syndroom: Door het kind te laten vallen of ergens tegen aan te slaan kan een zwelling in het hoofd van het kind ontstaan
  • Fysiek misbruik: Een ouders of andere verzorger brengt letsel toe aan het kind. Is vaak een reactie op een gebeurtenis, zoals een ouder gefrustreerd wordt door gehuil va een baby.
  • Medea syndroom: Vader dood het kind om zich op de moeder te wreken
  • Fysieke verwaarlozing: Het kind leeft in onhygiënische, onveilige thuissituatie. Ouders die geen zorg dragen voor het huis, dragen vaak ook geen zorg voor de basale behoeften van hun kind.
  • Medische verwaarlozing: Als een kind geen gezondheidszorg ontvangt
  • Onderwijskundige verwaarlozing: Er wordt niet voldaan aan de leerplicht, spijbelen wordt toegestaan of speciale onderwijsbehoeften worden niet bevredigd.
  • Psychologische mishandeling: Ook wel emotioneel of verbaal misbruik genoemd. Is een herhaaldelijk gedragspatroon van een ouder, dat het kind het gevoel geeft waardeloos, ongewenst of onbemind te zijn, of alleen van waarde voor het bevredigen van andermans behoeften.
  • Degraderen: Het kind beschouwen als minderwaardig, het kind beschamen of publiekelijk vernederen.
  • Afwijzen: Het afwijzen van verzoeken van het kind om contact of affectie.
  • Terroriseren: Het kind verbaal beledigen of een klimaat van angst creëren
  • Isoleren: Het kind isoleren van normale sociale ervaringen
  • Corrumperen: Het sociaal deviant gedrag aanleren
  • Uitbuiten: Het kind gebruiken voor het bevredigen van de behoeften van de ouders.
  • Child advocacy centers: Centra die zij opgericht om de kans te minimaliseren dat seksueel misbruikte kinderen door herhaaldelijke interviews opnieuw getraumatiseerd worden en om de kans te maximaliseren dat de dader succesvol wordt vervolgd.

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Social Science Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2524 1