Belastingrecht - UL - Oefententamen 2017 (1)

Vragen

Meerkeuzevragen

Vraag 1

    Adolin werkt voor de stichting De Kholins. Deze stichting stelt zich ten doel de Leidse Mede als cultuurgoed te beschermen en de kennis ervan te vergroten onder bezoekers van Leiden. Daartoe wordt echte Leidse Mede, volgens een middeleeuws recept, gestookt en verkocht aan toeristen voor €25 per liter. De feitelijke werkzaamheden rond het stoken, bottelen en verkopen van dit traditionele ambachtelijke product worden verricht door Adolin, onder dagelijkse instructie van de directeur van de stichting. Adolin krijgt geen geld voor zijn werkzaamheden (hoewel de stichting een flinke winst maakt op de jeneververkoop). Wel mag hij elke vrijdag tien liter Mede mee naar huis nemen die hij, samen met enkele andere liefhebbers, zelf opdrinkt. Wat zijn de fiscale gevolgen voor Adolin?

    1. Nu de stichting een onderneming drijft, wordt Adolin belast voor een “gebruikelijk loon”; dit bedraagt (tenminste) €45.000 op jaarbasis.
    2. Adolin geniet loon in de zin van de Wet LB 1964, namelijk de waarde van de flessen Mede die hij krijgt van de stichting. Dit betekent dat de stichting terzake daarvan inhoudingsplichtig is.
    3. Adolin neemt door zijn vrijwilligerswerk niet deel aan het economisch verkeer en kan de Mede dus belastingvrij genieten.
    4. Adolin geniet resultaat uit overige werkzaamheden; slechts zijn specifieke kennis en relaties stellen hem in staat om het voordeel – de Mede die hij ontvangt – te realiseren.

      Vraag 2

      Hoe komt de betekenis van art. 94 Grondwet en van art. 104 Grondwet tot uiting in de verhouding tussen belastingwet en belastingverdrag?

      1. Bepalingen in een belastingverdrag die duidelijk in strijd zijn met bepalingen van Nederlands belastingrecht, blijven buiten toepassing.
      2. Bepalingen van Nederlands belastingrecht die duidelijk in strijd zijn met bepalingen in een belastingverdrag, blijven buiten toepassing.
      3. Wanneer een bepaling van een belastingverdrag in strijd is met een bepaling van Nederlands belastingrecht, kan belastingplichtige een beroep doen op de meest gunstige bepaling.
      4. Wanneer een bepaling van een belastingverdrag in strijd is met een bepaling van Nederlands belastingrecht, dient de rechter te beslissen welke bepaling voorrang heeft.

        Vraag 3

        Shallan maakt graag lange wandelingen in de natuur. Tijdens een mooievoorjaarswandeling vindt zij een koffer in het struikgewas. De koffer bevat contant geld. Shallan sjouwt de koffer mee naar huis en gaat tellen: precies €1.500.000. Zij besteedt al het geld nog datzelfde jaar aan een luxueuzezomervakantie in de duurste hotels wereldwijd. Wat zijn de fiscale gevolgen van een en ander?

        1. Als het bedrag van € 1.500.000, gezien de bronvoorwaarden, niet in box 1 belastbaar is, moet het op grond van de rangorderegeling worden belast in box3.
        2. Als het bedrag van € 1.500.000, gezien de bronvoorwaarden, niet in box 1 belastbaar is, blijft het onbelast.
        3. Als het bedrag van € 1.500.000, gezien de bronvoorwaarden, in box 1 belastbaar is, zal het gaan om resultaat uit overige werkzaamheden. De kosten van de hotels die Shallan bezoekt zijn dan aftrekbare kosten.
        4. Als het bedrag van € 1.500.000, gezien de bronvoorwaarden, in box 1 belastbaar is, zal het gaan om resultaat uit overige werkzaamheden. De kosten van de hotels die Shallan bezoekt zijn dan niet aftrekbaar op grond van de Cessna-arresten.

        Vraag 4

        Welke van de onderstaande beweringen is juist ten a anzien van derangorderegeling in de Wet inkomstenbelasting 2001?

        1. Negatief boxinkomen in box 1 wordt op grond van de rangorderegeling verrekend met positief boxinkomen in box 2.
        2. Op grond  van de rangorderegeling zijn vermogensbestanddelen niet belast in box 3 wanneer de inkomsten uit deze vermogensbestanddelen in box 1 of box 2 zijn belast of zijn vrijgesteld.
        3. Voor de toepassing van de rangorderegeling geldt als voo rwaarde dat sprake dient te zijn van belastbaar inkomen in uit werk en woning.
        4. Wanneer inkomsten in box 2 worden vrijgesteld, dan zullen deze inkomsten op grond van de rangorderegeling in box 3 worden belast.

        Vraag 5

        Aart (28 jaar) en Bea (27 jaar) zijn ongehuwd en zijn samen ingeschreven op hetzelfde woonadres voor de gemeentelijke basisadministratie sinds 2015. Begin 2016 hebben zij samen een kind gekregen. Zijn Aart en Bea fiscale partners voor de Wet Inkomstenbelasting 2001?

        1. Aart en Bea zijn geen fiscale partners in 2015 en 2016.
        2. Aart en Bea zijn in 2015 geen fiscale partners, in 2016 wel.
        3. Aart en Bea zijn in 2015 wel fiscale partners, in 2016 niet.
        4. Aart en Bea zijn fiscale partners in 2015 en 2016.

        Vraag 6

        Welke omstandigheid is niet relevant bij het vaststellen van de totaalwinst uit onderneming?

        1. Het feitelijke gebruik van een vermogensbestanddeel door de ondernemer.
        2. Het beëindigen van de ondernemingsactiviteiten door de ondernemer.
        3. Het moment waarop ondernemingskosten worden betaald door de ondernemer.
        4. Het onttrekken van vermogensbestanddelen door de ondernemer aan de onderneming.

        Vraag 7

        De fiscale winst kan worden bepaald op de volgende wijze:

        1. Het beginvermogen min het eindvermogen, plus stortingen min onttrekkingen.
        2. Het beginvermogen plus het eindvermogen, min stortingen plus onttrekkingen.
        3. Het eindvermogen min het beginvermogen, min stortingen plus onttrekkingen.
        4. Het eindvermogen min het beginvermogen, plus stortingen min onttrekkingen.

        Vraag 8

        Koos is een werkloze fiscalist. Om naast zijn uitkering wat bij te verdienen, is hij rijke kennissen behulpzaam bij het verplaatsen van hun vermogen naar Zwitserse spaarrekeningen. Hij adviseert hen over de fiscale aspecten, helpt bij het openen van bankrekeningen en rijdt ook met koffers contant geld naar Zwitserland. Voor deze werkzaamheden bedingt hij uiteraard beloningen, die hij contant ontvangt. Op die manier verdiende Koos in 2014 €5.672, in 2015 € 67.889, en in 2016 € 132.005. De zaken gaan dus steeds beter, en Koos maakt lange werkweken. Ook “kennissen van kennissen” weten Koos inmiddels te vinden en Koos heeft een snelle wagen aangeschaft speciaal voor wekelijkse ritjes naar Zwitserland. De inspecteur krijgt kennis van deze feiten. Kan Koos worden belast voor de inkomsten uit deze werkzaamheid?

        1. Ja. Gezien de feiten drijft Koos een onderneming, zodat hij voor winst uit onderneming in box 1 kan worden belast.
        2. Ja. Gezien de feiten geniet Koos resultaat uit overige werkzaamheden, waarvoor hij in box 2 kan worden belast.
        3. Nee. Deze inkomsten zijn niet belastbaar, aangezien ze uit illegale activiteiten (hulp bij belastingontduiking) voortkomen. Uiteraard kan de inspecteur Koos wel strafrechtelijk doen vervolgen.
        4. Nee. Koos staat in een fictieve dienstbetrekking tot al zijn klanten en de inspecteur zal, zodra hij hun namen weet, bij al die klanten een naheffingsaanslag loonbelasting moeten opleggen.

        Vraag 9

        Wat is de beste formulering van het legaliteitsbeginsel?

        1. Belastingen worden geheven uit kracht van een wet.
        2. Onder de naam inkomstenbelasting wordt een belasting geheven vannatuurlijke personen.
        3. Leges mogen niet hoger zijn dan de kosten van de dienstverlening.
        4. Als jurisprudentie leidt tot een wijziging in opvattingen over materiëlebelastingplicht, moet die jurisprudentie worden gecodificeerd.

        Vraag 10

        Sjoerd is in dienstbetrekking werkzaam bij de schoolvereniging “Ons Ambacht” als leraar bouwtechniek in het middelbaar onderwijs. Daarnaast werkt hij aan het grondig renoveren van een grachtenpandje dat hij heel voordelig heeft kunnen kopen omdat het in vervallen staat verkeerde. Hij past daar dezelfde kennis toe die hij ook als docent aan zijn leerlingen bijbrengt. Elke avond, elk weekend is hij daarmee bezig, tot het na twee jaar hard werken weer een prachtig monumentaal pand is geworden. Hij verkoopt het pand meteen en boekt een mooi resultaat: een half miljoen verdiend! Sjoerd rapporteert dit resultaat op zijn aangiftebiljet als “winst uit onderneming”. Waarom doet hij dat?

        1. Hij wil vermijden dat zijn werkgever (de schoolvereniging) inhoudingsplichtig wordt over het behaalde resultaat en daarover dus loonbelasting zou moeten afdragen.
        2. Hij wil zorgen dat het resultaat (tegen een tarief van slechts 25%) wordt belast als vervreemdingsvoordeel in box 2.
        3. Hij wil vermijden dat het voordeel wordt aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden; dat zou voor hem fiscaal onaantrekkelijker zijn.
        4. Alleen op die manier kan hij de kosten aftrekken die hij bij de verbouwing heeft gemaakt.

        Vraag 11

        In hoeverre is box  2 te zien als een verlichting van de werking van hetklassieke stelsel?

        1. Naast de vennootschap zijn ook de aandeelhouders in de vennootschap zelf belastingplichtig.
        2. Het tarief van box 2 is lager dan het toptarief in box I.
        3. Naast reguliere voordele n zijn in box 2 ook vervreemdingsvoordelen belast ;deze blijven in de vennootschapsbelasting juist onbelast door de werking van de deelnemingsvrijstelling.
        4. Alleen in box 2 is de betaalde vennootschapsbelasting verrekenbaar met de inkomstenbelasting.

        Vraag 12

        Welke stelling is juist?

        I. Wanneer een bedrag aan winst wordt uitgedeeld door een BV aan haar aanmerkelijkbelanghouders is dat bedrag twee maal belast: zowel bij de BV als bij de aanmerkelijkbelanghouders.
        II.Wanneer de BV verkapt dividend uitdeelt, is dat voor de aanmerkelijkbelanghouder een vervreemdingsvoordeel.

        1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
        2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
        3. Beide stellingen zijn juist.
        4. Beide stellingen zijn onjuist.

        Vraag 13

        Welke stelling is juist?

        I. Een doel van box 2 is om een specifieke categorie aandeelhouders (namelijk degenen met een aanmerkelijk belang) uit te zonderen van het gunstige regime van box 3.
        II. Een doel van box 2 is om directeur-grootaandeelhouders te belasten over hun arbeidsinkomen.

        1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
        2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
        3. Beide stellingen zijn juist.
        4. Beide stellingen zijn onjuist.

        Vraag 14

        Jan heeft gelezen dat het fiscaal aantrekkelijk is om aandelenbelangen in box 3 te laten vallen. Hij heeft daarom de belangen in zijn vennootschap X BV verdeeld in vijfentwintig delen van 4% elk. Deze heeft hij verdeeld onder:

        • zijn vrouw Truus,
        • de vier kinderen en twaalf kleinkinderen van hem en zijn vrouw,
        • zijn broer Pim en diens drie zonen,
        • de zuster van zijn vrouw, Joke, en haar twee dochters.

        Elk van hen houdt een belang van 4%; ook Jan zelf houdt een belang van 4% (zodat het totaal optelt tot 100%). Wie van hen heeft nu een aanmerkelijk belang in X BV?

        1. Jan en zijn vrouw.
        2. Jan en zijn vrouw, hun kinderen en kleinkinderen.
        3. Iedereen.
        4. Niemand.

        Vraag 15

        Nadat Jan deze verdeling tot stand heeft gebracht, blijkt dat Pim gaat trouwen met Joke, de zuster van Truus. Verandert dit huwelijk het aantal personen dat een aanmerkelijk belang heeft in X BV?

        1. Ja, naast Jan en Truus hebben nu ook Pim en Joke door hun huwelijk een aanmerkelijk belang.
        2. Ja, naast Jan en Truus, hun kinderen en hun kleinkinderen hebben nu ook Pim en Joke en hun kinderen een aanmerkelijk belang door het huwelijk van Pim en Joke.
        3. Nee, behalve Jan en Truus, hun kinderen en hun kleinkinderen, heeft niemand een aanmerkelijk belang en dat blijft zo na het huwelijk tussen Pim en Joke.
        4. Nee, niemand heeft hier een aanmerkelijk belang.

        Vraag 16

        Jan heeft ooit alle aandelen in X BV verworven voor een verkrijgingsprijs van € 100.000. Toen de zaken eenmaal goed bleken te lopen heeft X BV € 250.000 aan dividend aan Jan uitgedeeld. Nu verkoopt Jan alle aandelen voor € 400.000 aan een derde. Wat is zijn vervreemdingsvoordeel?

        1. Het verschil tussen de vervreemdingsprijs (€ 400.000) en de verkrijgingsprijs (€ 100.000), dus € 300.000.
        2. De vervreemdingsprijs (€ 400.000) minus de dividenduitdeling (€ 250.000), dus € 150.000.
        3. Het verschil tussen de vervreemdingsprijs (€ 400.000) en de verkrijgingsprijs (€ 100.000), met bijtelling van het ontvangen dividend, dus € 550.000.
        4. Het verschil tussen de vervreemdingsprijs (€ 400.000) en de verkrijgingsprijs (€ 100.000), met aftrek van het dividend (€ 250.000) dus € 50.000.

        Vraag 17

        Karel heeft een aandelenbelang van 5% in LuBo BV; Arend heeft een aandelenbelang van 95% in LuBo BV. Deze vennootschap maakte in 2016 een winst van € 1.000. Deze winst wordt niet uitgedeeld. Welke uitspraak is juist?

        1. Arend kan over 2016 op verzoek een fiscale eenheid aangaan met LuBo BV; zij betalen dan tezamen één maal vennootschapsbelasting over 95% van de winst van € 1.000.
        2. Karel en Arend hebben beiden een aanmerkelijk belang in LuBo BV. Zij genieten in 2016 een vervreemdingsvoordeel uit hun aanmerkelijk belang dat belast is met vennootschapsbelasting.
        3. Karel en Arend hebben beiden een aanmerkelijk belang in LuBo BV; zij genieten in 2016 geen regulier voordeel uit hun aanmerkelijk belang.
        4. Karel en Arend hebben beiden een aanmerkelijk belang in LuBo BV; zij genieten in 2016 een vervreemdingsvoordeel uit hun aanmerkelijk belang, maar dit valt voor LuBo BV onder de deelnemingsvrijstelling.

        Vraag 18

        Welke stelling is juist?

        Roberto, een vermogende particulier met een omvangrijke beleggingsportefeuille, heeft een pand gekocht aan het Rapenburg. Hij verhuurt de kamers aan studenten. De jaarlijkse huurinkomsten bedragen € 70.000. Daartegenover staan (onderhouds)kosten van € 20.000. De waarde van het pand is vastgesteld op € 1 mln. Het pand valt voor Roberto in box 3.

        I. Voor de belastingheffing in box 3 met betrekking tot dit pand is de werkelijke huuropbrengst niet van belang.
        II.Gezien art. 5.3 lid 3 onderdeel f, zijn in box 3 onderhoudskosten slechts aftrekbaar voorzover zij meer bedragen dan € 3.000.

        1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
        2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
        3. Beide stellingen zijn juist.
        4. Beide stellingen zijn onjuist.

        Vraag 19

        Jan wint een miljoen in de staatsloterij. Dat brengt zijn grootste wens binnen bereik: het opbouwen van een mooie verzameling experimentele moderne schilderkunst. Hij heeft een goed gevoel voor trends in de kunstmarkt, en zijn collectie begint dan ook meteen in waarde te stijgen. Het gaat Jan trouwens niet om die waardestijging. Alles hangt bij hem thuis aan de muur, omdat hij zelf erg van kunst houdt. Hij sluit ook een verzekering af voor de schilderijen. Die kost hem € 25.000. Hij vraagt zich af wat hij op zijn belastingaangifte moet melden. Een vriend wijst hem op art. 5.8 van de Wet IB 2001. Daarop vermeldt Jan zijn schilderijencollectie voor een waarde van € 1,3 miljoen op zijn aangifte 2016 en doet een beroep op de vrijstelling voor voorwerpen van kunst en wetenschap. Wat zal de inspecteur doen bij het vaststellen van Jan’s belastingaanslag?

        1. De schilderijenverzameling belasten voor een waarde van € 1,3 miljoen: die dient immers hoofdzakelijk ter belegging, gezien het feit dat de verzameling in waarde stijgt.
        2. De schilderijenverzameling niet belasten: ze vormen een verzameling in de zin van art. 5.8 lid 3 Wet IB 2001.
        3. De schilderijenverzameling belasten voor een waarde van € 1.275.000. Het gaat niet om voorwerpen van kunst en wetenschap, wel zijn de kosten (€25.000) die Jan maakt aftrekbaar.
        4. De schilderijenverzameling niet belasten: die behoort niet tot Jan’s rendementsgrondslag.

        Vraag 20

        Het Nederlandse stelsel van belastingheffing over winsten van vennootschappen wordt ook wel aangeduid als het klassieke stelsel. Dit klassieke stelsel wordt gekenmerkt door:

        1. Afzonderlijke heffing bij de subjecten die onderworpen zijn aan belasting waardoor ieder subject in beginsel zelfstandig in de belastingheffing wordt betrokken.
        2. Belastingplicht voor iedere rechtsvorm die in Nederland is opgericht, ongeacht haar werkzaamheden of vestigingsplaats.
        3. Toepassing van de deelnemingsvrijstelling waardoor rente en royalty’s van deelnemingen in beginsel zijn vrijgesteld bij de aandeelhouder.
        4. Toepassing van het regime van de fiscale eenheid waardoor vennootschappen in de heffing van de vennootschapsbelasting worden betrokken alsof zij samen één belastingplichtige zijn.

        Vraag 21

        Wat is een doel van de vennootschapsbelasting?

        1. Er voor zorgdragen dat dividend- en rentebetalingen in concernverband gelijk worden belast.
        2. Functioneren als voorheffing op de inkomstenbelasting.
        3. Stimuleren van winstuitdelingen.
        4. Voorkomen dat winsten onbelast blijven tot het moment van uitdeling.

        Vraag 22

        Wie kan niet belastingplichtig zijn voor de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969?

        1. GmbH, een in Duitsland gevestigde vennootschap die in Nederland vakantieparken exploiteert.
        2. De golfclub-vereniging Moedig Voorwaarts, die de zalen van haar verenigingsgebouw verhuurt voor feesten.
        3. Jan de Haringman, die verse vis verkoopt op diverse markten.
        4. Een BV waarvan alle aandelen in handen zijn van één aandeelhouder.

        Vraag 23

        Henk runt al jaren een beveiligingsbedrijf. Een deel van zijn klanten zit in de drugsbranche, zodat Henk zijn personeel goed bewapend op pad moet sturen. Zijn bewakers beschikken over automatische vuurwapens (met geluiddempers) en vechthonden. Fiscaal kan hij de kosten van de wapens en de honden niet in aftrek brengen. Hij heeft zich laten adviseren door een collega uit de bewakingsbranche: als hij zijn bedrijf in een door hem op te richten BV inbrengt, kan hij de kosten wél aftrekken. Hij is dan meteen directeur van een BV, en dat vindt Henk wel mooi klinken. Daar staat tegenover, zegt een andere collega, dat hij wel de MKB-winstvrijstelling kwijtraakt. Henk weet niet meer waar hij aan toe is. Wat kunt u hem adviseren?

        1. Het klopt dat hij als directeur-grootaandeelhouder van zijn eigen BV geen aanspraak meer kan maken op de MKB-winstvrijstelling. Eveneens is het juist dat zijn vennootschap de kosten van wapens en vechthonden wél van de winst kan aftrekken.
        2. Het klopt dat hij als directeur-grootaandeelhouder van zijn eigen BV geen aanspraak meer kan maken op de MKB-winstvrijstelling. Maar zijn vennootschap zal de kosten van wapens en vechthonden níet van de winst kunnen aftrekken.
        3. Als directeur-grootaandeelhouder van zijn eigen BV zal hij nog steeds aanspraak kunnen maken op de MKB-winstvrijstelling. Maar zijn vennootschap zal de kosten van wapens en vechthonden níet van de winst kunnen aftrekken.
        4. Als directeur-grootaandeelhouder van zijn eigen BV zal hij nog steeds aanspraak kunnen maken op de MKB-winstvrijstelling. Eveneens is het juist dat zijn vennootschap de kosten van wapens en vechthonden wél van de winst kan aftrekken.

        Vraag 24

        Wat is de belangrijkste fiscale overweging die een ondernemer heeft in zijn keuze tussen eenmanszaak of BV-vorm?

        1. Zijn winstniveau: bij hogere winsten is het vaak fiscaal voordeliger om te kiezen voor de eenmanszaak.
        2. Renteaftrek: een BV kan (in beginsel) rente ten laste van de winst brengen, terwijl dat bij een eenmanszaak (in beginsel) niet het geval is.
        3. De deelnemingsvrijstelling: de BV kan onder voorwaarden belastingvrij dividend uitdelen aan zijn directeur-grootaandeelhouder, terwijl dat bij een eenmanszaak niet aan de orde is.
        4. Zijn winstniveau: bij hogere winsten is het vaak voordeliger om te kiezen voor de rechtsvorm van de BV.

        Vraag 25

        Rens drijft een onderneming in parket- en laminaatvloeren. Hij wil zijn schoonmoeder voor haar verjaardag verrassen en biedt haar een mooi vloertje aan voor in haar hal, ter waarde van € 500. Fiscaal merkt hij deze € 500 aan als ondernemingskosten. De inspecteur stelt deze aftrekpost ter discussie. Hij voert twee punten aan. In de eerste plaats betwist hij dat het gaat om ondernemingskosten. Daarnaast vindt hij het bedrag overdreven; zelf geeft hij zijn schoonmoeder nooit een cadeau duurder dan € 20. Waar zit de inspecteur fout?

        1. Hij mag niet betwisten dat het zou gaan om ondernemingskosten. Wel mag hij de hoogte van de kosten beoordelen.
        2. Hij mag wel betwisten dat het zou gaan om ondernemingskosten. Maar indien het gaat om ondernemingskosten, kan hij de hoogte van die kosten niet betwisten, tenzij geen redelijk denkend ondernemer zo hoge kosten zou maken.
        3. Hij mag niet betwisten dat het zou gaan om ondernemingskosten. Evenmin mag hij de hoogte van die kosten betwisten, tenzij geen redelijk denkend ondernemer zo hoge kosten zou maken.
        4. De inspecteur handelt juist; hij mag toetsen of het om ondernemingskosten gaat, en ook of die kosten niet te hoog zijn.

        Vraag 26

        Wat is het doel van de deelnemingsvrijstelling?

        1. Verminderen van onzakelijke transacties in concernverband.
        2. Voorkomen van dubbele heffing over de winst in concernverband.
        3. Voorkomen van dubbele heffing over rentestromen in concernverband.
        4. Voorkomen van dubbele renteaftrek in concernverband.

        Vraag 27

        Y BV heeft 5% van de aandelen in X Ltd, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. X Ltd deelt dividend uit aan Y BV. Welke stelling is juist ter zake van de winstuitdeling?

        1. Aangezien de deelnemingsvrijstelling van rechtswege van toepassing is, wordt het ontvangen dividend niet belast bij Y BV.
        2. Aangezien de deelnemingsvrijstelling van rechtswege van toepassing is, wordt de winst bij X Ltd niet belast.
        3. Aangezien X Ltd niet in Nederland is gevestigd, wordt de deelnemingsvrijstelling niet toegepast. Het ontvangen dividend wordt belast bij Y BV.
        4. Aangezien X Ltd niet in Nederland is gevestigd, wordt de deelnemingsvrijstelling alleen na gezamenlijk verzoek van X Ltd en Y BV toegepast.

        Vraag 28

        Welke van de onderstaande beweringen over informeel kapitaal is juist?

        1. Het verstrekken van informeel kapitaal is in beginsel aftrekbaar bij de verstrekker.
        2. Van informeel kapitaal is sprake wanneer een moedervennootschap haar dochtervennootschap bevoordeelt op basis van de aandeelhoudersrelatie.
        3. Van informeel kapitaal is sprake wanneer een dochtervennootschap een pand voor een te lage prijs aan haar moedervennootschap verkoopt.
        4. Wanneer is geconstateerd dat sprake is van informeel kapitaal, moet het voordeel dat voortvloeit uit de aandeelhoudersrelatie worden belast bij degene die het voordeel ontvangt.

        Vraag 29

        Y BV bezit alle aandelen in X BV. Y BV verstrekt een lening ter grootte van € 100.000 aan X BV met een looptijd van vijf jaar. X BV is daarover jaarlijks een zakelijke rente van 5% verschuldigd. Welke stelling is juist ten aanzien van de belastingheffing bij X BV?

        1. De ontvangen lening is bij X BV belast; de betaalde rente is aftrekbaar.
        2. De ontvangen lening is bij X BV belast; de betaalde rente is niet aftrekbaar.
        3. De ontvangen lening is bij X BV niet belast; de betaalde rente is aftrekbaar.
        4. De ontvangen lening is bij X BV niet belast; de betaalde rente is niet aftrekbaar.

        Vraag 30

        BV M houdt 100% van de aandelen in BV D. Beide vennootschappen zijn gevestigd in Nederland. BV M en BV D zijn gevoegd in een fiscale eenheid. BV D keert een dividend uit aan BV M. Welke van de onderstaande beweringen over het dividend is juist?

        1. Omdat BV M en BV D zijn gevoegd in fiscale eenheid kan er geen dividend worden uitgekeerd.
        2. Omdat BV M en BV D zijn gevoegd in fiscale eenheid blijft het dividend fiscaal ‘onzichtbaar’.
        3. Omdat BV M meer dan 5% van de aandelen houdt in BV D, is het dividend bij BV M van rechtswege onbelast op grond van de deelnemingsvrijstelling van art. 13 Wet Vpb.
        4. Omdat BV M met BV D is gevoegd in fiscale eenheid, is de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing en is het dividend dus belast bij BV M.

        Vraag 31

        Chantal exploiteert in Deventer haar eigen kapperszaak ‘Mooi rood is niet lelijk’ (eenmanszaak). De zaak is bekend om de rode haarverfbehandeling die Chantal haar klanten – naast het gewone kapperswerk – aanbiedt. Per jaar heeft zij € 100.000 aan inkomsten uit de haarverfbehandeling. Zij meent dat zij over deze inkomsten geen belasting behoeft te betalen. Zij drijft immers een kapperszaak, zodat naar haar mening alleen de opbrengsten daarvan, en niet de opbrengsten van het haarverven, behoren tot de voordelen uit haar onderneming in de zin van art. 3.8 Wet IB 2001. Zij geeft de inkomsten uit de haarverfbehandelingen dan ook niet op in haar aangifte inkomstenbelasting. Zij vermeldt enkel de inkomsten uit de reguliere kappersbehandelingen. De inspecteur volgt in eerste instantie haar aangifte. Vier jaar later realiseert hij zich dat Chantal wel erg weinig belasting heeft betaald. Hij heeft intussen vernomen dat Chantal bekend is om haar haarverfbehandelingen. Hij gaat op onderzoek uit en ontdekt dat Chantal de inkomsten uit de haarverfbehandeling niet heeft opgegeven. Wat kan de inspecteur doen?

        1. De inspecteur kan de te weinig betaalde inkomstenbelasting naheffen.
        2. De inspecteur kan de te weinig betaalde inkomstenbelasting navorderen.
        3. De inspecteur kan de te weinig betaalde inkomstenbelasting niet corrigeren. Er is immers geen sprake van een nieuw feit.
        4. De inspecteur kan de te weinig betaalde inkomstenbelasting niet corrigeren, want er is sprake van een pleitbaar standpunt.

        Vraag 32

        Een belastingplichtige die zijn buitenlandse bankrekening niet heeft gemeld op zijn aangiftebiljet inkomstenbelasting kan een vergrijpboete nog voorkomen door tijdig gebruik te maken van de regeling tot vrijwillige verbetering (‘inkeerregeling’). Tot welk moment kan dit?

        1. Tot drie jaar na het vergrijp, maar voordat de Belastingdienst de belastingplichtige vragen heeft gesteld over zijn buitenlandse bankrekening.
        2. Tot drie jaar na het vergrijp, ook al heeft de Belastingdienst de belastingplichtige al vragen gesteld over zijn buitenlandse bankrekening.
        3. Tot twee jaar na het vergrijp, maar voordat de Belastingdienst de belastingplichtige vragen heeft gesteld over zijn buitenlandse bankrekening.
        4. Tot twee jaar na het vergrijp, ook al heeft de Belastingdienst de belastingplichtige al vragen gesteld over zijn buitenlandse bankrekening.

        Vraag 33

        In het fiscale recht geldt het gesloten stelsel van rechtsbescherming. Dit stelsel houdt in dat:

        1. Alleen tegen definitieve aanslagen bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.
        2. In cassatie geen nieuwe feiten meer kunnen worden aangedragen.
        3. Cassatie bij de Hoge Raad alleen mogelijk is, indien eerst de rechtbank- en hofprocedure zijn doorlopen, behoudens de mogelijkheid geboden door art. 28 lid 3 AWR.
        4. Slechts in door de wet aangewezen gevallen bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

        Vraag 34

        Welke omstandigheid kan niet aan de orde zijn bij toepassing van het fraus legis leerstuk?

        1. Belastingplichtige heeft een gekunstelde constructie gebruikt.
        2. Het handelen van belastingplichtige is in strijd met de tekst van de wet.
        3. Het handelen van belastingplichtige is primair gericht (geweest) op belastingbesparing.
        4. De door belastingplichtige beoogde uitkomst is in strijd met doel en strekking van de wet.

        Vraag 35

        X BV, een in Nederland gevestigde vennootschap, heeft een aandelenbelang van 98% in Y Ltd, een in Ierland gevestigde vennootschap. X BV overweegt de activiteiten van haar Ierse dochtervennootschap Y Ltd uit te breiden, omdat Y Ltd goede mogelijkheden heeft voor winstgevende projecten in Ierland. X BV kan Y Ltd de noodzakelijke middelen verstrekken (1) in de vorm van een kapitaalstorting in Y Ltd of (2) in de vorm van een lening aan Y Ltd. Gegeven is dat Ierland een vennootschapsbelasting heeft identiek aan de Nederlandse, zij het dat het Ierse belastingtarief 10% bedraagt. Wat is fiscaal de aantrekkelijkste keuze?

        1. Een kapitaalstorting in Y Ltd.
        2. Een lening aan Y Ltd.
        3. Dat maakt niet uit: beide vallen onder de deelnemingsvrijstelling.
        4. Dat maakt niet uit: in beide gevallen ontstaat dubbele heffing.

        Vraag 36

        Art. 15ad Wet Vpb 1969 beperkt de aftrekbaarheid van rente. Wat is het probleem dat deze regeling beoogt op te lossen?

        1. Het probleem dat financieringskosten in beginsel in Nederland aftrekbaar zijn, terwijl de daarmee samenhangende opbrengsten uit investeringen in dochtermaatschappijen vanwege de toepassing van de deelnemingsvrijstelling zijn vrijgesteld.
        2. Het probleem dat rente en kosten ter zake van schulden in beginsel ten laste van de Nederlandse belastbare winst kunnen worden gebracht, terwijl betaald dividend binnen fiscale eenheid niet zichtbaar is.
        3. Het probleem dat financieringskosten ter zake van een overname binnen fiscale eenheid ten laste kunnen worden gebracht van de Nederlandse belastbare winst van de overgenomen maatschappij.
        4. Het probleem dat rente en kosten ter zake van schulden binnen fiscale eenheid twee keer in aftrek kunnen worden gebracht.

        Vraag 37

        Nederland op derde plek in toplijst belastingparadijzen. Bron: Laurens Berentsen, Het Financieele Dagblad 11 december 2016

        Nederland staat op een pijnlijke derde plaats in de top 15 van belastingparadijzen die vandaag door ontwikkelingsorganisatie Oxfam wordt gepubliceerd. De hoge score is vooral het gevolg van de omvang van de belastingontwijking door multinationals waarbij Nederland volgens de non-gouvernementele organisatie een rol speelt. Andere Europese landen op de lijst zijn Zwitserland (4), Ierland (6), Luxemburg (7) en Cyprus (10).

        De hoge klassering is des te pijnlijker, omdat minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem dit voorjaar erkende dat Nederland in het verleden onderdeel is geweest van het probleem van belastingontwijking, maar voortaan onderdeel wilde zijn van de oplossing. Hoewel er kritiek is op de ranglijst van de belangenorganisatie, schaadt de derde plaats voor Nederland na de notoire belastingparadijzen Bermuda en de Kaaimaneilanden de Nederlandse fiscale reputatie in de publieke en politieke opinie, in binnen- én buitenland. Nederland mag volgens het kabinet geen belastingparadijs worden genoemd, omdat landen als Bermuda nauwelijks of geen winstbelasting heffen en mogelijkheden bieden om inkomsten te verdoezelen. Oxfam erkent dat dit niet voor Nederland geldt. Maar het kent wel omvangrijke geldstromen, die in verhouding tot de omvang van de economie en de aanwezige bedrijfsactiviteiten duiden op schuiven met winsten om belasting te ontlopen, aldus het rapport 'Tax Battles, The dangerous global race to the bottom on corporate tax'.

        Dit “schuiven met winsten om belasting te ontlopen” verloopt via in Nederland gevestigde doorstroomvennootschappen (brievenbusmaatschappijen). Van welke kenmerken van het Nederlandse fiscale klimaat maken deze vennootschappen gebruik?

        1. De Wet Vpb 1969 is alleen van toepassing op ingezetenen; doorstroomvennootschappen kwalificeren niet als zodanig.
        2. De Nederlandse deelnemingsvrijstelling heeft tot gevolg dat de winsten van in Nederland gevestigde vennootschappen overal ter wereld onbelast blijven.
        3. Via Nederlandse doorstroomvennootschappen krijgen internationale concerns toegang tot het goed ontwikkelde Nederlandse netwerk van belastingverdragen, dat in matiging van bronbelastingen voorziet.
        4. Via Nederlandse doorstroomvennootschappen krijgen internationale concerns toegang tot het goed ontwikkelde Nederlandse netwerk van belastingverdragen, waarin is geregeld dat verdragslanden afzien van het belasten van winsten van in Nederland gevestigde vennootschappen.

        Vraag 38

        Wie is niet buitenlands belastingplichtig op grond van de Wet IB 2001?

        1. Jan, een inwoner van Nederland, over zijn bankrekening op de Bahama’s.
        2. Jürgen, een inwoner van Duitsland, over zijn Amsterdamse grachtenpand.
        3. Attilla, een inwoner van Hongarije, over zijn 6%- aandelenbelang in een Nederlandse BV.
        4. Annie, een Nederlandse die al jaren in Australië woont, over haar appartement in Den Haag.

        Vraag 39

        Vladimir, een inwoner van Rusland, werkt in Amsterdam. Hij is in dienstbetrekking als directeur van een investeringsmaatschappij die het vermogen belegt van Vladimir’s vrienden in de Russische society. Geregeld moet hij daarvoor zakentripjes maken naar de Kaaimaneilanden en elke maand moet hij ook wel enkele dagen in Amsterdam zijn. Maar meestal runt hij de investeringsmaatschappij telefonisch en per mail vanuit Moskou. Wel heeft hij een etage gekocht aan de Amsterdamse Keizersgracht, zodat hij een onderkomen heeft wanneer hij in Nederland moet zijn. Hij heeft deze etage contant betaald. Op grond van welke bepalingen in de Wet IB 2001 wil Nederland belasting heffen over de Amsterdamse etage van Vladimir?

        1. Art. 2.1, lid 1, onder a jo art. 2.1, lid 2 jo art. 5.3, lid 2, onder a Wet IB 2001.
        2. Art. 2.1, lid 1, onder b jo art. 2.1, lid 2 jo art. 5.3, lid 2, onder a Wet IB 2001.
        3. Art. 2.1, lid 1, onder a jo art. 2.1, lid 2 jo art. 7.7, lid 2, onder a Wet IB 2001.
        4. Art. 2.1, lid 1, onder b jo art. 2.1, lid 2 jo art. 7.7, lid 2, onder a Wet IB 2001.

        Vraag 40

        Welke stelling is juist over de bronnentheorie?

        I. De bronnentheorie beoogt alleen de waardeontwikkeling van de bron in debelastingheffing te betrekken, niet de reguliere opbrengst van de bron.
        II.Alleen een analytische inkomstenbelasting is in overeenstemming met debronnentheorie.

        1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
        2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
        3. Beide stellingen zijn juist.
        4. Beide stellingen zijn onjuist.

        Open vragen

        Vraag 1

        De heer Dalinar, inwoner van Nederland, heeft een belang van 100% in X GmbH, een in Duitsland gevestigde en naar Duits recht opgerichte vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal (vergelijkbaar met een Nederlandse BV). X GmbH houdt 96% van de aandelen in Y BV, een in Nederland gevestigde vennootschap. De overige 4% van de aandelen in Y BV zijn in handen van een derde (mevrouw A.). Y BV doet aan X GmbH een dividenduitdeling, die zij echter schuldig blijft. Over deze schuld gaat Y BV rente betalen aan X GmbH. De hoogte van de rente is 4%. Dat is een zakelijke rente. Ga er verder van uit dat het Duitse stelsel van vennootschapsbelasting identiek is aan het Nederlandse, met uitzondering van het tarief: het Duitse tarief bedraagt 35%.

        Is, gezien art. 10a Wet Vpb 1969, deze rentebetaling voor Y BV aftrekbaarvan de winst? Vermeld de relevante wettelijke bepaling(en).

        Vraag 2

        Intussen heeft de heer Dalinar kans gezien om de resterende 4% aandelen te kopen van mevrouw A. Maar vervolgens komt Y BV in moeilijkheden: zij maakt verlies. X GmbH maakt in datzelfde jaar wél winst.

        Kunnen X GmbH en Y BV bereiken dat het verlies van Y BV wordt verrekend met de winst van X GmbH door een fiscale eenheid te vormen? Vermeld de relevante wettelijke bepaling(en).

        Vraag 3

        Het jaar daarop realiseert Y BV gelukkig weer een mooie winst. Ook met X GmbH gaat het goed. Zowel Y BV als X GmbH geven de heer Dalinar een mooie auto (een Ferrari 812 Superfast resp. een Maserati GranCabrio). De heer Dalinar gaat beide auto’s trots ophalen in Nederland resp. Duitsland. Daarnaast keert Y BV een bedrag van € 100.000 aan dividend uit op alle aandelen. Daardoor ontvangt de heer Dalinar € 4.000 en X GmbH € 96.000 aan dividend.

        Schets de fiscale gevolgen van deze gebeurtenissen voor de heer Dalinar. Vermeld de relevante wettelijke bepaling(en).

        Vraag 4

        Ga ervan uit dat de auto’s voor de heer Dalinar belastbaar inkomen vormen. Neem aan dat de auto’s in het jaar 2010 door Y BV en X GmbH aan de heer Dalinar zijn geschonken, en dat hij daarvan in zijn aangifte inkomstenbelasting 2010 bewust geen melding heeft gemaakt. Pas in 2017 komt de inspecteur er toevallig achter dat de heer Dalinar in 2010 de auto’s heeft gekregen. Daardoor heeft de inspecteur, zo ziet hij nu, destijds de aanslag tot een veel te laag bedrag vastgesteld.

        Wat kan de inspecteur in 2017 nog doen om er voor te zorgen dat de heer Dalinar alsnog het juiste bedrag aan belasting betaalt over 2010?

        Vraag 5

        Omdat de heer Dalinar wil gaan genieten van een onbezorgde oude dag, wil hij zijn aandelenbelangen in X GmbH en in Y BV verkopen. Hij vindt een in Polen woonachtige koper die een goede prijs wil betalen voor de aandelen. Met de Poolse koper komt Dalinar per 1 juli 2016 tot overeenstemming, waarna de levering van de aandelen in datzelfde jaar volgt. Gevolg is dat de heer Dalinar op de verkoop van zijn aandelenpakket in X GmbH een winst van € 5 miljoen maakt; op de verkoop van zijn aandelen in Y BV verdient hij nog eens € 1 miljoen. De heer Dalinar is van mening dat beide bedragen onder de deelnemingsvrijstelling vallen.

        Leg uit:

        1. wat het doel van de deelnemingsvrijstelling is
        2. of op beide hierboven genoemde verkoop winsten dedeelnemingsvrijstelling van toepassing is.

        Antwoordindicatie

        Meerkeuzevragen

        1. B11. B21. D31. B
        2. B12. A22. C32. C
        3. B13. A23. B33. D
        4. B14. B24. D34. B
        5. B15. B25. B35. A
        6. C16. A26. B36. C
        7. C17. C27. A37. C
        8. A18. A28. B38. A
        9. A19. D29. C39. D
        10. C20. A30. B40. D

        Open vragen

        Vraag 1

        Art 10a Wet Vpb 1969: de beschreven situatie valt onder onderdeel a (dus geen renteaftrek) maar gezien de tegenbewijsregeling van lid 3 is de rente toch aftrekbaar. Het Duitse belastingtarief is immers hoger dan het Nederlandse.

        Vraag 2

        Nee, X GmbH is niet in NL gevestigd. Daarom is niet voldaan aan art. 15 lid 4 onderdeel c.

        Vraag 3

        De auto’s: verkapt dividend. De heer Dalinar heeft ogv art 4.6 Wet IB 2001 een a.b. in X GmbH. De waarde economisch verkeer van de auto wordt dus als regulier voordeel (4.12 onderdeel a) belast in box II.

        Op grond van art. 4.6 Wet IB 2001 heeft Dalinar (direct én indirect) ook een aanmerkelijk belang in Y BV, en wel van 100%. De waarde economisch verkeer van de auto wordt dus als regulier voordeel (4.12 onderdeel a) belast in box II. Het dividend dat Dalinar ontvangt (€ 4.000) van Y BV is eveneens een regulier voordeel als bedoeld in art. 4.12 onderdeel a en derhalve belast tegen het tarief van box II. N.B. de dividenduitdeling aan X GmbH is voor Dalinar geen voordeel in de zin van art. 4.12.

        Vraag 4

        Het gaat hier om de inkomstenbelasting: een aanslagbelasting (art 9.1 Wet IB 2001). De mogelijkheid tot navorderen, art. 16 AWR, staat in beginsel open. De inspecteur beschikt immers over een nieuw feit (lid 1), al kan hij ook kwade trouw stellen. De navorderingstermijn voor de van Y BV verkregen auto is echter verlopen (vijf jaar, lid 3). Die voor de van X GmbH verkregen auto nog niet (twaalf jaar, lid 4) zodat over dat bedrag nog navordering mogelijk is.

        Vraag 5

        1. Het klassieke stelsel belast elke vennootschap als zelfstandige entiteit over het gehele rendement op haar kapitaal. Dit omvat mede de voordelen genoten uit deelnemingen in andere vennootschappen, die evengoed zelfstandig belastingplichtig zijn. De deelnemingsvrijstelling is bedoeld om deze dubbele heffing te voorkomen, zij het alleen voor deelnemingen van tenminste 5%.
        2. De voordelen komen toe aan de heer Dalinar; de Vpb is een heffing over lichamen en kan dus niet van toepassing zijn op natuurlijke personen.

        Image

        Access: 
        Public

        Image

        Image

         

         

        Contributions: posts

        Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

        Add new contribution

        CAPTCHA
        This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
        Image CAPTCHA
        Enter the characters shown in the image.

        Image

        Spotlight: topics

        Check the related and most recent topics and summaries:
        Institutions, jobs and organizations:
        Activities abroad, study fields and working areas:

        Image

        Check how to use summaries on WorldSupporter.org

        Online access to all summaries, study notes en practice exams

        How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

        • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
        • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
        • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
        • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
        • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

        Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

        There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

        1. Use the summaries home pages for your study or field of study
        2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
        3. Use and follow your (study) organization
          • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
          • this option is only available through partner organizations
        4. Check or follow authors or other WorldSupporters
        5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
          • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

        Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

        Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

        Main summaries home pages:

        Main study fields:

        Main study fields NL:

        Follow the author: Law Supporter
        Work for WorldSupporter

        Image

        JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

        Working for JoHo as a student in Leyden

        Parttime werken voor JoHo

        Statistics
        3134 1 1