Biopsychosociale perspectieven op psychopathologie - UU - Aantekeningen hoorcolleges

College: Psychotische stoornissen; klinisch perspectief

Sheetnotes 18/19

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Transdiagnostische factor: gaat uit van verschillende gemeenschappelijke factoren achter verschillende stoornissen. Bij schizofrenie dus zowel biologische, sociale als psychologische factoren. Gelijke factoren bij stoornissen:  -symptomen, -coping, - neurobiologische factoren (verkleinde hippocampus), - behandelinterventie & -beschermende factoren (mentale veerkracht).

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Er worden geen onderwerpen buiten de literatuur behandeld.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Geen recente ontwikkelingen.

Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

  • Er worden geen opmerkingen over het tentamen gemaakt.

Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?

  • Er worden geen vragen behandeld.

Hoorcollegeaantekeningen 17/18

Psychose

  • Toestand waarin men de werkelijkheid niet van fantasie kan onderscheiden en waarin men een nieuwe realiteit creëert (Kaplan en Sadock, 2003)

  • Het betreft meestal wanen (irrationeel geloof) en / of hallucinaties (sensorische ervaring in afwezigheid van een externe gebeurtenis).

  • Er bestaan verschillende soorten wanen en hallucinaties (bijvoorbeeld betrekkingswaan en auditieve hallucinatie)

Schizofrenie is het meest kenmerkende symptoom van psychosen, iedereen met schizofrenie heeft doorgaans een psychose meegemaakt (dit hoeft andersom niet zo te zijn).

Schizoaffectieve stoornis: patiënten die een psychose hebben gehad en daarnaast ook een periode met depressieve of manische stemming.

Post-partum psychose: na de bevalling last krijgen van wanen of hallucinaties

Schizofrenie DSM-IV / DSM V:

  • Subtypes zijn komen te vervallen

  • Ernst van verschillende symptomen wordt door DSM V in kaart gebracht met een 4 puntsschaal.

  • Kernsymptoom moet een van de onderstaande symptomen zijn volgens de DSM V (wanen, hallucinaties, onsamenhangende spraak).

  • Er moet volgens DSM sprake zijn van 2 kernsymptomen (DSM IV vond 1 genoeg)

1% ontwikkelt schizofrenie, mannen hebben 1,5x meer kans dan vrouwen en bij mannen ontstaat het rond 20e, bij vrouwen rond hun 25ste. Chronisch is schizofrenie niet te genezen maar het is wel te behandelen. Wanen en hallucinaties zijn veelal beangstigend en gevaarlijk, 15% van de schizofrene patiënten overlijdt door zelfmoord. Er zijn een aantal predictoren voor het beloop van schizofrenie.

Wat gebeurt er in het brein als iemand stemmen hoort?

Voor je stemmen waarneemt is er hersenactiviteit in de (para)hippocampus. Het geheugen lijkt betrokken te zijn bij het horen van stemmen. Tijdens het horen van stemmen zijn de taalperceptie en de taalproductiegebieden actief, vooral in de rechter hersenhelft. Deze gebieden lijken getriggerd vanuit het geheugen. Bij schizofreniepatiënten liggen de taalgebieden meer links en rechts, bij anderen liggen de taalgebieden vooral links. Indien >50% stemmen negatieve inhoud: >82% kans op psychotische stoornis (met/ zonder affectieve component). Indien alle stemmen negatieve inhoud: >90% kans op psychotische stoornis

Factoren bij de ontwikkeling van schizofrenie:

  • Diathese stress model: Dit model stelt dat er bij een grotere kwetsbaarheid minder stress en bij een kleinere kwetsbaarheid meer stress nodig is om de stoornis zijn aanvang te laten nemen of voor verergering van de symptomen te zorgen.

  • Geboorteplaats: je hebt 2,4x meer kans op schizofrenie als je in een drukke stad opgroeit. De hersenen van mensen die in een grote stad opgroeien reageren heviger op stress dan mensen van het platte land.

  • Bij gebruik van cannabis ontwikkel je vaak jonger schizofrenie dan wanneer je nooit cannabis gebruikt, ook vallen gebruikers vaker terug en hebben ze ernstigere positieve symptomen. Er is een genafwijking gevonden die gevoelig maakt voor schizofrenie én gebruik van cannabis.

  • Bij diverse etnische groepen komt meer schizofrenie voor dan anderen, vooral onder Marokkaanse emigranten komt veel schizofrenie voor.

  • Het is niet zo dat de incidentie van schizofrenie in het land van oorsprong verhoogd is, ook is er geen selectieve migratie van mensen die een verhoogd risico hebben om schizofrenie te ontwikkelen maar wel is het zo dat omgevingsfactoren in West-Europa de kans op schizofrenie bij genetisch kwetsbare individuen verhogen (+)

  • Uit onderzoek is gebleken dat Nederlanders van Marokkaanse afkomst sneller de diagnose schizofrenie krijgen.

  • Er is een oorzakelijk verband tussen de sociaal economische status van de ouders en schizofrenie patiënten vallen eerder terug in een psychose als binnen een familie de volgende communicatiestijl werd gehanteerd:

    • Familieleden hebben veel kritiek op de patiënt

    • Familieleden staan vijandig tegenover de patiënt

    • Familieleden zijn emotioneel overbetrokken bij de patiënten

    • Relatief risico: 3,7 maal

  • Cultuur. Schizofrenie patiënten in ontwikkelingslanden hadden een veel grotere kans om na twee jaar na een eerste psychose weer op oude niveau te functioneren dan patiënten in de ontwikkelde landen (respectievelijk 63% en 37%). Bij niet Westerse patiënten zijn vaker visuele hallucinaties gerapporteerd dan bij westerse patiënten.

  • Schizofrenie is een life time disorder, de onderliggende processen kunnen (nog) niet hersteld worden.

College: Ethiek

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Diversiteit versus universalisme: de cultuur waarin men opgroeit vormt mede onze normen en waarden en wat wij als normaal aanschouwen Maar de cultuur waarin men opgroeit vormt mede de wijze waarop symptomen en gedrag zich uiten, die de criteria voor de classificatie zijn. Er is een tijdsgeest die elke cultuur beinvloedt en aan verandering onderhevig maakt.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Vier basisprincipes voor psychologen als beroepscode:
    • Verantwoordelijkheid
    • Integriteit
    • Respect
    • Deskundigheid

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Er worden geen recente ontwikkelingen besproken.

Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

  • In de hoorcolleges wordt het NIP vaak aangehaald voor definities van beroepscodes en richtlijnen. Goede bron.

Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?

  • In het college komen verschillende casussen aan bod die een goede oefening zijn om te kijken hoe ethische kwesties te beoordelen zijn.

College 

College met veel interactie.

Ethiek gaat over:

  • Goed handelen: wat te doen in bepaalde situatie? Praktisch gericht – ‘smalle ethiek’

  • Goed leven: hoe leid ik een goed leven? Levenshouding – ‘brede ethiek’

  • Waarden en normen

  • Vanzelfsprekendheid: doorbroken

Waarden zijn algemeen, is antwoord op vraag ‘wat is belangrijk?’, ideaal, motiverende kracht, achtergrond een rol spelen, eindigt vaak op ‘heid’/’eit’.

Normen is specifiek/voorschrijvend, is antwoord op vraag ‘wat moet ik doen?’, richtlijn/regel, bindende kracht, op de voorgrond rol spelen!

  • Het subjectieve – emoties/smaak- beleven/voelen – is het waarachtig?

  • Het objectieve – feiten – kennen/weten – is het waar?

  • Het normatieve – waarden/normen – waarderen – is het goed?

Stromingen in de ethiek

  • Plicht

    • Tien geboden

    • Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet

    • Immanuel kant (1724-1804)

    • Beroepscode & wetgeving

  • Gevolgen

    • Handeling is goed als gevolgen goed zijn

    • Grootste geluk blablabla

Deugd-ethiek

Deugd is de morele kwaliteit of eigenschap van iemand, die ervoor zorgt dat hij of zij de juiste keuze maakt. Daarvoor moet je ontwikkelen:

  • inzicht wat juist handelen is

  • vermogen te onderscheiden wat tot welzijn en geluk leidt

  • idee waar het je om begonnen is ‘de bedoeling’

Gaat vooral over houding/karakter – vrij of verkrampt

Deugdethiek: hoe goed te leven? Brede ethiek als mens, als professionals. Het juiste midden = afhankelijk van context

Waarden: wat vind ik belangrijk?

Deugden: verwerfbare eigenschap – waardoor je de juiste keuze maakt. Verschil tussen waarden en deugden: Deugd = persoonlijk; waarde = abstract. Hoe doe je iets: het handelen staat centraal

Norm: wat moet ik dan doen?

Nodig voor ethische afwegingen:

  • Argumenten zoeken/ formuleren

    • Reflecteren

    • ‘Vrije ruimte’ (tijd om na te denken)

    • Redelijkheid

    • Communiceren – onderzoeken – in dialoog gaan

    • Discussiëren

  • Vrijheid = noodzakelijke voorwaarde

  • Je eigen overtuigingen tijdelijk kunnen ‘parkeren’

College: Psychotische stoornissen; biologisch perspectief

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Toevoeging aan college: selectieve serotonine heropname remmers (SSRI`s)
  • De serotonine transporter zorgt voor heropname van 5HT uit de synaps. 5HT is een transporter gen kan leiden tot stress en depressie. 
  • Uitleg over aangeleerde hulpeloosheid model. sommige dieren leren dat ze een schok kunnen vermijden, anderen worden getrained als yoked control (het geen invloed kunnen uitoefenen op de situatie). De verwachting hierbij is: gedrag heeft geen invloed op de uitkomst. In een nieuwe situatie is men vervolgens minder geneigd tot een respons initiatie. Daardoor leert men slechter in een nieuwe situatie. Depressie kan ontwikkelen bij het opgeven van hoop. 
  • Extra toevoeging op verloop van depressie: episodische depressie gaat vaak vanzelf weer over. De kans op een terugval is hierbij wel groot. Cognitieve gedragstherapie heeft gemiddeld genomen de beste prognose. 

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Er worden geen onderwerpen buiten de literatuur om besproken. 

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Onderzoek naar 5HT gen. een lage 5HT activiteit leidt tot grotere kans op neuroticisme en grotere angst op stressoren. bij angst is sprake van disregulatie. Dit is een vicueuze circel. Stress verhoogt het cortisol level. Een hoger cortisol level leidt tot meer schade, en dit leidt weer tot een verstoorde feedback.

Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

  • Er worden geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot het tentamen. 

Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?

  • Er worden geen vragen over het tentamen behandeld. 

College 

Dementia precox: vroegtijdig verlies van de geest (Morel, 1850). Bleuler kwam uiteindelijk met de term schizofrenie.

Er zijn positieve en negatieve symptomen van Schizofrenie:

Positief:

  • Hallucinaties : ervaring van externe fenomenen die er in werkelijkheid niet zijn

  • Waandenkbeelden

  • Disorganized symptoms’: (soms tot aparte categorie, soms tot positief)

  • Alle kanten uit slingerende stroom van gedachten

  • Incoherente, onnavolgbare vloed van woorden

De eigenlijke psychose wordt gevormd door de hallucinaties en wanen.

Negatief:

  • Onvermogen tot doelmatig handelen, bewegen, spreken, het uiten van emoties en tot het richten en vasthouden van aandacht etc.

Prevalentie: 1% in verschillende populaties

Oorzaken (genetisch)

Erfelijkheid: kijken bij tweelingen en andere familieleden. Er wordt gekeken naar tweelingen, wanneer een van de twee schizofrenie heeft wat is dan de kans dat de andere het ook gaat krijgen? Dit kan gedaan worden bij zowel eeneiige als twee-eiige tweelingen, en ook bij andere familieleden.

Verwanten van iemand met schizofrenie hebben ongeveer 2-50x meer kans dan algemene populatie om schizofrenie te krijgen, afhankelijk van mate van verwantschap. Als de ene eeneiige tweeling schizofrenie heeft, dan is de kans groter dat de andere ook schizofrenie heeft dan bij twee-eiige tweelingen. Kans dat eeneiige co-twin van schizofreniepatiënt schizofreen is 48%. De rest wordt bepaald door complicaties rondom/bij geboorte en/of verschil in behandeling door opvoeder etc. Beperkte oorzaak erfelijkheid vastgesteld.

Specifieke genen? – kleine effecten, moeilijk te repliceren, verschilt per continent/land; vaak in interactie met omgevingsvariabelen (stress (diathesis), cannabis etc..). De relatie tussen eerder cannabisgebruik en latere schizofrenie is er alleen voor de Val/Val allelencombinatie van het COMT-gen. De relatie tussen de Val/Val allelencombinatie van het COMT-gen en latere schizofrenie is er alleen bij eerder cannabisgebruik. Er zijn specifieke genen, maar de combinatie van die genen is belangrijk bij de kans op schizofrenie.

Oorzaken (chemisch)

COMT breekt dopamine af, waarbij de Val/Val variant dat het sterkst doet. Het speelt zich af in de prefrontale cortex, niet subcortaal.

Dopamine is belangrijk bij schizofrenie. Bij schizofrenen is er sprake van te weinig dopamine, vooral in de prefrontale cortex (COMT). Soms is er sprake van te veel dopamine bij schizofrenie; werking klassieke antispcyhotica (dopamine-antagonist) / amfetamine-psychose.

Glutamaat is ook belangrijk. NMDA-receptor werkt minder goed bij schizofrenie. (NMDA-antagonist symptomen spelen dan op bij schizofrenie als er sprake is van glutamaatprobleem).

 

Serotine – endofenotyope alleen beïnvloedbaar via serotonine-receptor-blokkade. Dit is een aanwijzing dat serotonine belangrijk is bij schizofrenie

Oorzaken (fysiologisch)

Voorbeeld P50gating / sensorische bescherming: respons van auditieve cortex (50 msec) op auditieve stimulatie. Abnormaal groot bij frontale beschadiging en bij schizofrenie. Het is gelinkt aan gen FLRT2. Dit gen niet gelinkt aan klinische score. Endofenotype verbindt genotype en minder specifieke fenotype. Verstoorde P50gating bij schizofrenie reageert op geen enkel antipsychoticum, behalve clozapine! Het blokkeert ondermeer serotonine-3 receptor. Verder ondansetron (blokkeert specifiek serotonine-3 receptor). Clozapine doet dus meer dan alleen die serotonine blokkeren en ondansetron niet.

Behandeling

Medicatie bij dopamine te veel (dus er is een dopamine blokkade nodig). Het is nodig om dopamine D2 receptoren te blokkeren met chloorpromazine, haloperidol in nucleus accumbens. Het reduceert positieve symptomen en doet niets met negatieve symptomen, maar wel in basale ganglia (motrorische bijwerking, wat een probleem kan zijn!)

Medicatie bij te weinig dopamine in prefrontale cortex (dus dopamine verhogen). Clozapine verhoogd DA niveaus in frontale cortex, reduceert negatieve symptomen, herstelt P50 endofenotype, via blokkade van de serotonine-3 receptor, reduceert ook positieve symptomen en het panacee (?) (ernstige bijwerkingen immuunsysteem!). vanwege deze bijwerkingen wordt clozapine bijna nooit voorgeschreven. Alternatieven zijn risperidon, olanzapine. Minder bijwerking op immuunsysteem. Helaas ook minder gewenste werking. Ze lijken meer op klassieke antipsychotica

Medicatie NMDA

Glutamaat

  • Ndma-receptor werkt niet goed

  • Glycine is een nmda-antagonist (stimuleert deze receptor)

  • Weinig effectiviteit

  • Als de receptor niet goed werkt…

Met medicatie:

  • Potentieel eeuwig durend

  • Met alle bijwerkingen

  • Of een (initieel) gekozen medicijn gewenst effect heeft blijkbaar pas na 1-4 weken

  • Alternatief?

Fysiologische behandeling

Transcraniële Magnetische Stimulatie (TMS). Kan gebruikt worden m werking van neuronen in een bepaald hersengebied (cortex) te remmen. (broca’s gebied):

  • Gericht op patiënten met auditieve hallucinaties en vermindering daarvan

  • 15 studies

  • 337 patiënten uitbehandeld

  • Ca 50% sham control

  • Niet gericht op broca maar op wernicke

  • 4-20 sessies (half uur paar keer per week)

  • Overall acuut klein verminderend effect

  • Geen persistentie na 1 maand

College: Mentale stoornis

Er is een vage scheidslijn tussen normaal en abnormaal, hangt ook af van de context waarin we bepaald gedrag vertonen. In sommige gevallen is gedrag normaal maar in een andere context kan het abnormaal zijn.

Wat is afwijkend gedrag?

  • Afwijkend van de ideale geestelijke gezondheid. (maar wat is de ideale geestelijke gezondheid?)

  • Voldoet niet aan een culturele (politieke) norm.

  • Er is een juridische grens overtreden

Of gedrag abnormaal is hangt er ook vanaf welke norm overtreden wordt (bijv. slaven of dissidenten).

Geneeskunde

Hippocratische traditie: mensen verlossen uit hun lijden: curatieve zorg/genezing.

Criminologie

Lombrosiaanse traditie: maatschappij verlossen van schadelijke elementen: controle/beheersing

Je wilt de maatschappij verlossen van mensen die kwaad doen aan de maatschappij, aan kinderen zitten e.d.

Wat is een mentale stoornis? Criteria volgens DSM-5:

  • Een combinatie van drie elementen:

    • Psychisch disfunctioneren (cognitief, emotioneel, gedragsmatig)

    • Klinisch significant lijden van zelf of ander.

    • Atypisch of onverwacht binnen een cultuur

      • Mag geen uiting zijn van een sociaal of politiek conflict, het moet puur disfunctioneren zijn.

Wanneer is een syndroom klinisch significant?

  • Mate waarin de symptomen voorkomen (ernst, hoe vaak, hoe lang)

  • Depressie: 2 weken. Dwangstoornis: minimaal 1 uur per dag.

  • Mate waarin subjectief lijden wordt ervaren

  • Mate waarin belangrijke levensgebieden negatief worden beïnvloed

  • Mate waarin symptomen gevaar vormen voor het behoud van leven, vrijheid en lichamelijke of mentale functies.

Pedofilie: is een (ongebruikelijke) seksuele interesse/voorkeur wel een mentale stoornis? Dit is een hedendaagse discussie rondom de DSM-5.

Tot 1980 werd homoseksualiteit als mentale stoornis opgenomen in de DSM  politieke en sociale druk op Task Force voor DSM-III  democratische procedure bepaalde dat homoseksualiteit geen stoornis is.

Het merendeel van de DSM is gebaseerd op onderzoek maar een deel is ook gebaseerd op conventie.

Criteria pedofilie in DSM-V:

  1. Over a period of at least 6 months, recurrent, intense sexually arousing fantasies, sexual urges, or behaviors involving sexual activity with a prepubescent child or children (generally age 13 years or younger)

  2. The individual has acted on these sexual urges, or the sexual urges or fantasies cause marked distress or interpersonal difficulty

  3. The individual is at least age 16 years and at least 5 years older than the child or children

Argumenten voor verwijdering pedofilie uit de DSM:

  • Heterosekualiteit, homoseksualiteit en pedofilie zijn seksuele oriëntaties; hetero- en homoseksualiteit staan niet (meer) in de DSM.

  • Pedofiele fantasieën komen voor in vele culturen, bij ongeveer 10% van de mannen en 3% van de vrouwen.

  • Pedofiele acties zijn terrein van justitie.

  • 50% van kinderpornokijkers is geen pedofiel in de zin van deDSM

  • Onderzoek toont aan dat het zeker niet vanzelfsprekend is, dat kind onder pedofiel contact lijdt

  • Sandfort, T. (1987). Boys on their contacts with men: A study of sexually expressed friendships. Elmhurst, NY: Global Academic Publishers.

  • Pedofielen lijden niet zozeer onder hun voorkeur, maar onder de gevolgen van stigmatisering.

Argumenten tegen verwijdering pedofilie uit de DSM:

  • We weten nog te weinig van pedofilie; dus ook of het wel een soortgelijke oriëntatie is, als hetero- en homoseksualiteit.

  • Seks met een prepuberaal kind is disfunctioneel, want tegen de evolutiewetten.

  • Overal ter wereld hebben mensen allerhande symptomen van mentale stoornissen, dus ook pedofiele fantasieën.

  • De kans dat een kind beschadigd wordt, is aanwezig.

  • Er is sprake van een ongelijke machtsverhouding.

  • Behouden van pedofilie als classificatie bevordert onderzoek.

Wat verklaart abnormaal gedrag? Visies door de eeuwen heen.

  • Bovennatuurlijke perspectief

    • Door de duivel bezeten, hekserij

    • De stand van de planeten (lunatic)

Bijvoorbeeld: uitdrijven van kwade geesten.

  • Biologische perspectief

    • Disfuncties van ‘lichaamssappen’, hersenen, hormonen. Stoornis moet medisch behandeld worden (bv. rust, frisse lucht, medicijnen, ECT).

  • Psychologische perspectief

    • Problemen ontstaan door intrapsychische conflicten, disfunctionele interpersoonlijke relaties (w.o. met ouders en leeftijdsgenoten) en door stressvolle omstandigheden.

  • Behandeling door (psycho)therapie voor persoon zelf en soms ook voor zijn of haar naasten.

Het ontwikkelingsstadium, de sociale omgeving, gender, culturele invloed en leergeschiedenis spelen een rol bij het bepalen of iets een mentale stoornis is ja of nee.

College: Angststoornissen, klinisch perspectief

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Extra informatie over ontstaan angststoornis. Hoe komt het dat angststoornissen zich ontwikkelen?  Sommigen zijn kwetsbaar voor angst en hebben neurotische trekken. Omgevingsfactoren kunnen ook een rol spelen. Hoe komt het dat de angst niet verdwijnt? Wanneer een patiënt de angst continu vermijdt, leert de patiënt niet dat de angst irreëel is.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Er worden geen onderwerpen besproken die niet worden behandeld in de literatuur.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Er worden geen recente ontwikkelingen besproken.

Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

  • Er worden geen opmerkingen over het tentamen gemaakt.

Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?

  • Er worden geen vragen behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen.

College 

In de volksmond is emotie een gevoel, volgens de wetenschap heeft een emotie diverse aspecten: fysiologie, cognitie, ervaring, motoriek.

Verschillende respons-effecten die los van elkaar samenhangen.

  • Emotie-aspecten: ‘loosely coupled systems’.

  • Functie van emotie: faciliteren van adaptatie (overleving van organisme en nakomelingen).

  • Prikkel – ervaring – actie-tendens – functie.

  • Angst: fysiologische, cognitieve, experientieele en motorische aspecten.

  • Selective mutism: zijn in bepaalde situaties bang om te praten.

Angststoornissen

  • De angstrespons zelf is niet ‘gestoord’.

  • Angst is ‘situatief inadekwaat’: intensiteit van de angst staat niet in verhouding tot de ernst van de dreiging.

  • Diverse angststoornissen hebben een diagnostisch specifieke ‘cognitieve kern’.

  • Paniekstoornis: catastrofale misinterpretatie van lichamelijke sensaties

  • Sociale fobie: angst voor afkeuring door anderen omdat anderen tekenen van sociale angst zien (blozen, trillen etc)

OCD: angst voor schuld door onverantwoordelijk gedrag

PTSD: catastrofale misinterpretatie van gevolgen trauma en betekenis van trauma

E.v. fobie: afhankelijk van aard fobie (hond valt me aan, vliegtuig stort neer, bliksem slaat in etc.)

GAD: Wisselend (‘piekeren is vervelend, maar eigenlijk goed)

Hoe komt het dat angststoornissen zicht ontwikkelen en welke causale processen zijn hier verantwoordelijk voor? Deze vragen kunnen deels beantwoordt worden met genetica.

  • Neuroticisme maakt kwetsbaar. Angstpatienten scoren hoog op Neuroticisme, maar van de mensen die hoog scoren op neuroticisme ontwikkelt minderheid een angststoornis.

  • Safety behaviours: je leert niet dat je ergens niet bang voor hoeft te zijn.

College: Angststoornissen, biologisch perspectief

Frontale cortex: zorgen voor regulatie van emotionele reacties.

DSM-IV classificatie

  • Paniekstoornis (PD)

  • Met of zonder agorafobie

  • Sociale fobie (SA)

  • Specifieke fobie

  • Slangen, spinnen, vliegen e.d.

  • Post-traumatische stress stoornis (PTSD)

  • Acuut stresssyndroom na een heftige gebeurtenis

  • Stress na een heftige gebeurtenis is normaal, maar dit zou na enkele maanden moeten verdwijnen  wanneer dit niet zo is kan er PTSD ontstaan

  • Gegeneraliseerde angst stoornis (GAD)

  • Heel veel piekeren en zorgen, niet per se stress. Ligt dicht bij depressie.

In de DSM-V valt de Obsessief Compulsieve Stoornis (OCD) niet meer onder angst. Er wordt gedacht dat OCD meer met dwang te maken heeft, het niet kunnen inhiberen van handelingen. Daarom is het geclassificeerd onder een andere klasse.

Overeenkomsten / verschillen angst en vrees

Emotionele reacties op een (mogelijke) bedreiging

  • Negatief affect

  • Negatief gekleurde cognitie (vd Hout: “catastrofale misinterpretatie”)

  • Gedragstendenties: vermijding/withdrawal

  • Fysiologische reacties

Angst v.s. vrees:

  • Angst is toekomst-georiënteerd

  • Vrees is in het nu.

  • Vrees: flight/fight systeem

Met grotere afstand tot dreiging worden complexere strategieën geactiveerd.

  • Amygdala: vrees

  • Cortex: complexe gedragingen - angst

Activatie sympathisch ZS:

  • Hogere hartslagfrequentie

  • Verwijding van bloedvaten in spieren

  • Hogere ademfrequentie

  • Remt parasympatische functies

Activatie van het sympathisch ZS bereidt voor op energieverbruik. Wanneer er iets bedreigends is wordt de HPA-as geactiveerd, dit duurt een tijdje en de activatie houdt ook langer aan.

  • HPA: hypothalamus, hypofyse en bijnier (cortisol)

Vooral de amygdala is verantwoordelijk voor het veroorzaken van angstresponsen.

Belangrijke functie amygdala: zorgen voor paraatheid.

Genetische basis?

  • Veel verschillende systemen mogelijk geïmpliceerd

  • Voorbeelden:

    • Corticotrophin Releasing Hormone (CRH)

      • Polymorfisme in CHR receptor 1 geassocieerd met paniek stoornis

    • Serotonine

      • Op serotonerge systeem gerichte antidepressiva eerstelijns therapie bij angststoornissen

      • Polymorfisme (stukje in het gen wat in de normale populatie varieert) in 5HT transporter <-> neuroticisme, amygdala activatie

Mensen met de S variant van het serotonine transporter gen scoren gemiddeld genomen hoger op neuroticisme.

Neurotische mensen zijn kwetsbaarder en sneller gevoelig voor angsten.

Overerfbaarheid

  • Eerder voor angststoornissen i.h.a. (neuroticisme?) dan voor specifieke stoornis

    • Welke stoornis zich openbaart: lijkt meer bepaald door omgevingsfactoren (Kendler 1996)

Wanneer een ouder een angststoornis heeft kan hij deze doorgeven aan zijn kinderen maar dit kind hoeft dan niet dezelfde angststoornissen ontwikkelen, dit kan ook een andere angststoornis zijn.

  • Tweeling studies geven aan:

    • 40-60% van neuroticisme is toe te schrijven aan erfelijke factoren

    • daarvan is 7-9% toe te schrijven aan het 5HTTLPR polymorfisme

Triple Vulnerability – Algemeen

  • Algemene oorzaken zijn waarschijnlijk gezien hoge comorbiditeit:

    • Momentaan: 50%

    • Life-time: 76%

    • Vaakst: depressie

  • En gezamenlijke erfelijkheid tussen:

    • Angststoornissen onderling

    • Angststoornissen en depressie

Gedeelde erfelijke basis

  • Psycho: … ? neuroticisme

  • Bio: Gevoeligheid van onderling verbonden angst (BIS) en vrees (Fight/Flight) circuits

    • Bijvoorbeeld amygdala

Figuur 5.3

  • Vrees voor beoordeling: SA

  • Neiging tot piekeren: GAD

  • Negatieve ervaring of Trauma: SP of PTSD

GAD – biologisch profiel

  • Piekeren

  • Toegenomen spierspanning

    • Het is geen onderdeel van de flight fight reactie

    • EMG neemt wel toe, hartslag niet

    • Gevolg piekeren (Pluess et al., 2008)

      • Piekeren => minder gevoelig => gespannen spieren

      • Spieren spannen als (ineffectieve) stress – coping

      • Vermijden van inbeelding gevreesde situaties

        • Blokkeert aanpassing

      • Onduidelijk waar oorzaak feitelijk ligt.

Bij GAD is spierspanningstherapie (REL) net zo succesvol als cognitieve gedragstherapie (COG). GAD is overduidelijk een angststoornis, toekomst georiënteerd en er is geen sterke lichamelijke arousal component.

Behandeling: functie van neurotransmitters

  • GABA: algemeen inhiberend, o.a. arousal verlagend

  • Dopamine: leren en belonen

  • Serotonine (5HT): wijze van informatie verwerking, regulerend

  • Norepinephrine/noradrenaline: emergency/alarm

Behandeling: farmacologie. Oxazepam (seresta) is een benzodiazepine, dit is een kalmeringsmiddel. Andere voorbeelden van farmacologie zijn diazepam, alprazolam en temazepam. Temazepam wordt ook gebruikt als slaapmiddel. Het nadeel van medicatie zijn de bijwerkingen.

Behandeling: Richtlijnen (meer algemeen dan GAD):

  • Eerst CBT (bij GAD gericht op piekeren)

  • Tenzij comorbide depressie / angststoornissen

  • Minst belastend (hoewel zwaar en confronterend voor patient!)

  • Beste lange-termijn effect

  • Medicatie bij onvoldoende resultaat:

  • Eerste keus: SSRI’s

  • Serotonine heropnameremmers

Paniekstoornis

Duidelijkere koppeling met fight/flight reactie.

Definiërende kenmerken:

  • Hartkloppingen

  • Transpireren / Opvliegers / Koude rillingen

  • Beven

  • Ademnood

  • Paresthesie (tintelingen, bv in handen). Dit zorgt voor een beangstigende ervaring

Paniekconditioneringsmodel

Validiteit

Gebruikt voor

Face validity

Klinische omschrijving

Construct validiteit

Theorisch

  • Definitie processen

  • Operationalisatie

  • Neurobiologie

    • Amygdala

Predicitieve validiteit

Farmacotherapie

 

Bij mensen met een paniekstoornis is de startlereflex verhoogd.

Biologisch:

  • Amygdala

  • Sympatic NS

  • Startle / Schrikreflex:

  • Maat amygdala activatie (diermodel)

  • Toegenomen bij PD

Spinnenfobie: verhoogde startlereflex

Sociale fobie: amygdala respons op boze gezichten

Behandeling fobie: door ‘exposure’

Gebaseerd op conditioneringsmodel (vergelijking: diermodel)

  • Aanleren van vrees (‘acquisitie’) gaat door blootstelling aan gepaarde stimuli – CS (cirkel op scherm) en US (schok)

  • Afleren van vrees (‘extinctie’) gaat door blootstelling aan gevreesde stimulus / situatie (CS) zonder negatief gevolg. Extinctie is niet vergeten maar onderdrukken van associatie tussen CS en US (modellen voor terugval bv ‘reinstatement’)

Amygdala is bij alle stoornissen van belang voor het aanjagen van de angstrespons.

Uitdoven van angst (mOFC):

  • Mediale orbitofrontale cortex actief tijdens extinctieleren èn tijdens ‘retentie’, d.w.z. bij het weer ophalen van de herinnering later.

  • Dikte van hersenschors in mOFC voorspelt retentie

Posttraumatic stress disorder (PTSD)

PTSD: Startle toename onder stress

Rol hippocampus:

  • Hippocampus reguleert HPA-as

  • Stress hormoon cortisol beschadigt hippocampus -> slechtere stress regulatie

    • Of was er al sprake van kleinere hippocampi en grotere gevoeligheid?

      • Tweelingstudies

      • Prospectief onderzoek

Biopsychologisch model en Selective Serontonin Reuptake Inhibitor (SSRI):

  • Stress hormoon adrenaline activeert amygdala en versterkt het geheugen voor details m.b.t. het trauma

  • Gecompromitteerde hippocampus verstoord ‘contextualisatie’ van gebeurtenis

  • SSRI (Nederlands: selectieve serotonine heropname remmer) maar ook bewegen, stimuleert herstel van schade in hippocampus

College: Burnout

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Dit college kwam te vervallen en er zullen geen tentamenvragen over dit onderwerp gesteld worden. 

Een burnout wordt vergeleken met een lege batterij of een dovend vuur.

Hoe kan het zo ver komen?

  • Intensivering van de arbeid

  • Veranderde werkinhoud

    • Fysieke of emotionele arbeid

    • Verandering zorgt voor onzekerheid = stress

    • Verandering vereist aanpassing = energie

  • Organisatieverandering

  • Verruiming ziektebegrip

  • Individualisering

    • Verantwoordelijkheid ligt steeds meer bij de werknemer

  • Veranderd verwachtingspatroon

  • Psychologisch contract onder druk

‘Ontdekking’ van de burnout

  • Klinische benadering

    • Herbert Freudenberger (1974): observeerde dat idealistisch gemotiveerde mensen na een half jaar op waren  burnout

  • Onderzoeksbenadering

    • Christina Maslach (1976): emotionele werkdruk (ambulance, gevangenis e.d.) te hoog  burnout

Burnoutklachten

  • Vermoeidheid

  • Distantie (demotivatie)

  • Verminderde competentie

  • Spanningsklachten

  • Werk gerelateerd

  • Bij ‘normale’ mensen  gaat niet om mensen met een depressie o.i.d.

Schaufeli & Enzmann (1998): “ Burnout is a persistent, negative, work-related state of mind in ‘normal’ individuals that is primarily characterized by exhaustion, which is accompanied by distress, a sense of reduced competence, decreased motivation, and the development of dysfunctional attitudes at work ”

Verschil burnout en depressie

Burnout vs. Depressie:

  • Woede, wrok - Schuld, suicidale ideatie

  • Werk gerelateerd - Alle levensgebieden

  • Minder werkplezier - Anhedonia

  • Geen ‘vitale’ symptomen - ‘Vitale’ symptomen

    • Dagelijkse stemmingswisselingen

    • Gewichtsverlies of – toename

    • Afname libido

Mensen die een burnout hebben kunnen wel depressieve klachten ontwikkelen (frustratie) maar mensen met een depressie ontwikkelen geen burnout.

Assessmentmethoden

1. Diagnostische richtlijnen (huisarts)

  • Spanning (werken nog wel): Overspanning (werken minder, bij goede behandeling 4-6 werken), burnout (werken niet, kan heel lang duren).

2. Zelfbeoordelingsvragenlijst (psycholoog)

  • Maslach Burnout Inventory (MBI)

  • Utrechtse Burn Out Schaal: 3 versies; contactueel, leerkrachten, algemeen.

Klinische burnout en sociobiografie

(N=10.064)

  • Meer mannen (4,5%) dan vrouwen (3,6%)

  • Toename met leeftijd: van 2,0% < 25 jr. tot 6,3% > 55 jr.

  • Meer bij full-timers (5,8%) dan bij parttimers (3,1%)

  • Gemiddeld duren de klachten 2,5 jaar.

Oorzaken: Hoge taakeisen

  • Kwantitatieve belasting (werkdruk, tijdsdruk, deadlines)

  • Kwalitatieve belasting (geestelijk, emotioneel)

  • Rol problemen (rol conflict, rol ambiguïteit)

  • Interpersoonlijke conflicten

  • Pesten, sexual harassment

  • Werk-thuis conflict

  • Baanonzekerheid

Oorzaken: gebrek aan energiebronnen

  • Regelmogelijkheden

  • Participatie en besluitvorming

  • Sociale steun van collega’s en leidinggevenden

  • Feedback

  • Leer- en ontwikkelingsmogelijkheden

  • Waardencongruentie

  • Wederkerigheid

Persoonskenmerken

  • Emotionele stabiliteit # - ‘Feeling type’

  • Extraversie # - Proactiviteit

  • Zelfwaardering # - Externe beheersingsoriëntatie

  • Waargenomen eigen competentie *# - Weerbaarheid *

  • Optimisme * - Hoop*

  • Type-A (snel praten, vijandig, tijdsdruk)

Gevolgen van een burnout: Werk gerelateerde attitudes

Individueel niveau - Organisatiebetrokkenheid

  • Depressie - Verloopneiging

  • Psychosomatische klachten Organisatie niveau

  • Luchtweginfecties - Verloop

  • Slaap problemen - Ziekteverzuim

Arbeidsprestatie

Er zijn geen potentiële biomarkers voor een burnout.

Verklaringen op drie niveau’s:

1. Individueel niveau

  • Burnout door progressieve gedesillusioneerdheid

    • Van enthousiasme naar apathie

  • Burnout door narcistische storing

    • Vasthouden aan de illusie van de eigen grootsheid

  • Burnout door gebrek aan existentiële betekenis

    • Conflict tussen persoonlijke waarden de baan

2. Interpersoonlijk niveau

  • Burnout door emotionele overbelasting

    • Een dynamisch procesmodel

  • Burnout door gebrek en reciprociteit

    • Verstoorde balans tussen investeringen engagement opbrengsten

  • [Burnout door “infectie”]

    • De emotionele besmetting van burnout (wanneer je roommate depressief is wordt je zelf ook depressiever)

3. Organisatie niveau

Interpersoonlijke relaties kunnen stressvol zijn vanwege een gebrek aan werderkerigheid.

Buunk & Schaufeli (1991): “Wederkerigheid (reciprociteit) – de balans tussen geven en nemen – is a fundamenteel psychologisch principe dat stevig is verankerd in de evolutie van de menselijke soort”.

Conclusie

  • Burnout wordt veroorzaakt door emotioneel geladen en sterk belastende interpersoonlijke relaties

  • Gebrek aan wederkerigheid op verschillende niveaus spelt een rol bij het ontstaan van burnout

  • Burnout wordt ‘doorgegeven’ via een proces van emotionele besmetting

Interventies

 

Individuele strategieën

Organisationele strategieën

Identificatie

Zelf monitoring

Zelf-assessment

RI&E

Screening

Primaire preventie

Didactisch stress management

Werk-thuis balans

Reguleren werkdruk

Verbeteren taakinhoud

Secundaire preventie

Time management

Relaxatie training

Conflict management

Management development

Behandeling

Sociaal medische begeleiding

Psychotherapie

Contract met arbo-dienst

Sociaal-medisch team

College: Gezondheidspsychologie

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Extra informatie over psychosociale oorzaken van hart en vaatziekten: er is een verband tussen hart en vaatziekten en een negatief effect (zowel boosheid, vijandigheid als depressie)

  • Er bestaan twee soorten chronische vermoeidheid: Myalgische encefalomyelitis (ME). spierpijn (myalgie) gepaard gaande ontsteking van het ruggenmerg(myelitis) en-of het hersenweefsel (encefalitis). 

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Een toevoeging op de somatische symptoomstoornis. De onderzochte groep blijkt heterogeen voor psychologische profielen (maladaptief, adaptief, begrenzend, actief, inflexibel). De toestand van de deelnemers verschilt per profiel voorafgaande aan de therapie. Voorlopige analyses geven een indicatie dat de inflexibele groep het meest gunstig verandert na therapie en de adaptieve groep het minst verandert. 

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Predictie onderzoek bij kanker wijst uit dat een grotere kans op terugval of dood bij kanker  samen hangt met depressie, hulpeloosheid, maar niet bij strijdbaarheid. `fight for your life`. Psychosociale factoren kunnen het verloop van kanker en afweersysteem significant beinvloeden. 

Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

  • Er worden geen opmerkingen gemaakt over het tentamen.

Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?

  • Er worden geen vragen behandeld voor het tentamen.

College 

Health psychology: Bevordering en behoud van gezondheid (individuën, groepen, maatschappij)

Behavioral medicine: Diagnose, preventie en behandeling van medische problemen

Onderzoek nonnen (75 jaar): dagboekteksten geanalyseerd van toen ze 22 jaar waren.

De nonnen die veel positieve woorden gebruikten werden ouder dan de andere nonnen.

Bij 7000 studenten werd het zelfde gevonden: studenten met een optimistische attributiestijl werden ouder dan studenten met een pessimistische of gemengde attributiestijl. Ook bij een onderzoek onder ouderen werd gevonden dat optimistische mensen ouder worden, het effect is wel sterker op mannen dan op vrouwen.

De verklaring voor het feit dat gelukkige mensen ouder worden is vooral: hart- en vaatziekten. De voorspeller blijft overeind na correctie voor roken, alcohol, lichaamsbeweging, opleiding, gezondheid bij aanvang.

Mannen met “minor” depressie hebben 130% meer kans om (vroeg) te sterven. Mannen met “minor” depressie hebben 80% meer kans om (vroeg) te sterven na correctie voor:

  • Leeftijd

  • Lagere opleiding

  • Stedelijk wonen

  • Chronische ziekten

Mannen met “minor” depressie hebben 50% meer kans om (vroeg) te sterven na correctie voor bovenstaande covariaten en:

  • Roken

  • Overgewicht

  • Lichamelijk inactief

Mannen en vrouwen met “major” depressie hebben 70% meer kans om (vroeg) te sterven na correctie voor alle bovenstaande factoren.

Let op: dit is overcorrectie, want depressie kan invloed hebben op gewicht, ziekten

“Psychologische processen beïnvloeden de levensduur” “Werken aan de gezondheid van mensen” betekent dus dat (ook) aan de psyche gewerkt moet worden.

Psychologische en sociale factoren die gezondheid beïnvloeden

  • Macrofagen

  • T-helper cellen (CD4)

  • T-killer cellen

  • B-geheugen cellen

Afweersysteem

  • Cellen die werken voor het afweersysteem zoals witte bloedcellen

  • Eiwitten die zich in vloeistoffen in het lichaam bevinden, bijvoorbeeld in het bloed

  • Immunoglobulinen handelen als antistoffen die een antigeen onschadelijk maken

  • Geheugencellen “onthouden” de indringer en worden bij een nieuwe aanval meteen actief (denk aan vaccinatie: je wordt een beetje ziek gemaakt om antistoffen op te bouwen).

  • Moordcommando’s die bepaalde cellen vernietigen (kankercellen bijvoorbeeld)

  • Opruimcellen: ruimen cellen op die niet meer nodig zijn

Psychoneuroimmunologie

Invloed van de psyche op het neuro-immunologisch systeem.

Depressie heeft een grote invloed op cardiovasculaire aandoeningen.

Depressie: 15% life-time prevalentie  Sterfte algemeen  Hart- en vaatziekten doodsoorzaak 1 (of 2).

  • 1 op de 5 infarctpatiënten heeft “major” depression.

  • 1 op de 5 infarctpatiënten heeft “minor” depression.

  • Dat is meer dan bij kanker of hersenbloeding/infarct.

Oorzaak of gevolg?

Depressieve mensen hebben 70% meer kans op een hartinfarct na correctie voor risicofactoren. Voorspelt depressie dood na een hartinfarct? Ja: Overlevingscijfers op lange termijn na het hartinfarct als functie van depressie. Op korte en lange termijn geen significante effecten van antidepressiva op overleving, op lange termijn wel minder sterfte bij vermindering van depressie.

Mensen die niet met afname van depressie reageren op de geboden therapie hebben een hogere kans om te sterven. Maar depressie moet je niet zomaar behandelen want wanneer de depressie toeneemt heeft CGT geen effect, het sterftecijfer ligt zelfs hoger dan wanneer er geen behandeling wordt gegeven.

Depressie verhoogt de kans op een hartinfarct. Behandeling van depressie heeft geen effect op overleving. Als depressie vermindert na het infarct is er een grotere kans op overleving.

HIV& aids

CGT heeft een gunstige invloed op afname van angst en boosheid, een afname van noradrenaline afname en zorgt voor een toename van T suppressor cellen.

Kanker

Psychosociale interventie heeft een positieve invloed op kwaliteit van leven en gezondheidsgedrag trouw aan de behandeling.

Pijn

Predictoren van herstel na pijnlijke gebeurtenis

  • Positief: gevoel van controle (coping), bewegingsgedrag

  • Negatief: lage sociaal-economische status, schuld (rechtszaak), angst, depressie, sociale bekrachtiging (behulpzame partner), weinig sociale steun (straffende partner).

Biologische mechanismen

  • Poorttheorie: het poortje klopt niet exact, maar het idee dat psychische en neurale processen samen en in interactie moeten worden beschouwd klopt wel.

Fysiologische pijn

  1. Gewaarwording (prikkel)

  2. Overbrenging (ruggenmerg)

  3. Waarneming (S1, S2)

  4. Beleving (Cingularis, alarm)

  5. Controle (prefrontale kwab)

  6. Connecties (geïntegreerd systeem)

Dezelfde gebieden in het brein zijn actief bij pijn als bij sociale verwerping: Cingularis Cortex Anterior CCA (alarm) en prefrontale cortex rechts-ventraal (controle) (Eisenberger. Science 2003;302:290-292). Wanneer je paracetamol neemt heb je dus ook minder last van sociale kwetsing.

Aanvulling bij het boek:

Verschillen in (chronische) moeheid tussen personen hangen vooral samen met psychologische processen (en worden dus vaak behandeld met cognitiefgedragsmatige interventies). Verschillen in (acute) moeheid binnen personen worden onder andere verklaard door ontstekingsprocessen (ziekte) en daarom kan behandeling van de ontsteking (ziekte) voor vermindering van moeheid zorgen.

Somatisch symptoom syndroom

  • CVS, fibromyalgie etc. classificatiecriteria

  • Centrale sensitiviteitssyndromen verwijst naar mechanisme

  • Somatoforme stoornissen (DSM-4) mentale grondslag

  • Medisch onverklaarde klachten in vele opzichten fout

  • Somatisch-symptom stoornis (DSM-5): drie kenmerken

  • lichamelijke klachten die veel lijdensdruk teweegbrengen of het dagelijks functioneren zeer verstoren.

  • Minimaal 6 maanden aanwezig.

  • Aanwezigheid van excessieve en disproportionele gedachten, gevoelens en gedragingen over deze klachten. (ook als de symptomen gevolg zijn van een somatisch ziekte)

College: Werkverslaving

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Dit college staat niet in de sheetnotes van 2015. Daarom zet ik hieronder de volledige informatie uit het hoorcollege.

  • 75 procent van de Nederlanders werkt over. Gemiddeld: 3,6 uur. 

    Omgevingsfactoren: Nieuwe technologieen

    Trends: 'het nieuwe werken'

    Bezuinigingen

    1,4 procent van de Nederlanders werkt meer dan 50 uur. Dit staat onderaan vergeleken met andere landen (Japan).

    Alleen hard werken is niet voldoende voor workaholisme.

    Hard werken kan leiden tot:

    Karoshi: dood door overwerk

    Karo-jisatu: suicidie door overwerk. Hier is sprake van in Japan.

    Werk hangt samen met onze identiteit.  “ik werk dus ik ben”

    Oorsprong ligt in calvinistische wortels. “er is nog nooit iemand in zijn eigen zweet verdronken.”

    Organisatiecultuur. “We hebben hier geen 9 tot 5 cultuur.”

    Geschiedenis van het begrip:

    1971: Oates beschreef workaholisme als de onbedwingbare neiging om hard te werken.

    Al eerder werd melding gemaakt van het verschijnsel:

    Franse schrijver Gustave Flaubert (1852): bezeten geperverteerde liefde om te werken.

    Paul Lafarge (1883): Arbeitssucht.

    De hongaarse psychiater Sandor Ferenczi (1919): zondagsneurose.

    Kenmerken werkverslaving: Werkt veel uren, altijd druk; In gedachten met werk bezig; Extreem toegewijd, erg betrokken; Obsessief, compulsief; Lichamelijke klachten; Chronisch moe; Perfectionistisch; Niet flexibel, rigide; Bang om te falen; Taakgericht; Goed in overwerk rationaliseren; Identificeert zich met het werk; Niet in staat te ontspannen; Middelenverslaving; Gepassioneerd over werk; Neurotisch; Optimistisch; Competitief.

     

    Definitie van werkverslaving: - Cognitie: obsessie met werk.

    - Gedrag: veel tijd in werk stoppen, vermenging werk en persoonlijk leven.

    - Emoties: schuldgevoelens wanneer men niet aan het werk is.

    Bevlogenheid (employee engagement). Bevlogenheid is een toestand van opperste voldoening bij werknemers die gekenmerkt wordt door vitaliteit, toewijding en absorptie.

    Circelcomplexmodel van emoties bestaat uit:

    Activatie vs deactivatie. Onplezierig vs plezierig.

    Werkverslaafd: tussen activatie en onplezierig. Kenmerken: rusteloos en gespanen.

    Tevreden: deactivatie en plezierig. Kalm, rustig.

    Bevlogen: activatie en plezierig. Opgewonden en gelukkig.

    Opgebrand: onplezierig  en deactivatie. Verdrietig.

    Workaholisme is de oncontroleerbare drang om hard te werken. Dit bestaat uit twee componenten. Gedragsmatig: excessief hard werken en Cognitief: compulsief werken.

    Workaholics hebben de hoogste werkdruk, meeste overwerk, meeste werk-thuis conflicten, minste steun van andreen en meeste uitputtingsklachten.

    Compulsieve werkers: even perfecitonistisch, even emotioneel instabiel, even ontevreden, even cynisch.

    Workaholisme is het slechtst maar als je compulsief werkt is dat ook niet goed.

    Vergelijking met andee typen (on)welbevinden.

    Burnout: exhaustion, cynicism, efficacy

    Work engagement: vigor, dedication, absortion (identified regulation, identificeren met je werk)

    Workaholism: absortion, working excessively, working compulsively

    Absortion: helemaal opgaan in je werk past dus zowel bij de bevlogenheid kant als bij de werkverslavingskant.

    Workaholisme vs bevlogenheid:

    - Innerlijke dwang vs geen obsessie met werk

    - Vermijding vs toenadering

    - Gecontroleerde regulatie vs autonome regulatie

    - Onveilig hechtig vs veilige hechting

    - Arbeidsontevredenheid vs arbeidstevredenheid

    Nieuw onderzoek noemt dat vroege onveilige hechting in kindertijd leidt tot workaholisme later. Dit komt doordat je je extra wilt bewijzen in dat je dingen goed doet en bevestiging nodig hebt in wat je doet, omdat workaholics daarin een gebrek hadden in hun kindertijd.

    Workaholisme komt vooral van binnenuit, combinatie van hard en dwangmatig werken.

    Kan met behulp van een vragenlijst gemeten worden. Werkplezier is wat anders dan workaholisme. Duidelijk anders dan bevlogenheid.

    Leertheorie

    Operante conditionering: Werkverslaving is aangeleerd en wordt in stand gehouden door tastbare en minder tastbare beloningen.

    Imitatie: vicarious learning: rolmodellen versterken werkverslavingsgedrag (leidinggevenden).

    Verslavingsmodel

    Verslaafd aan adrenaline (kick, rush).

    Psychologische verslaving:

    Afhankelijk van het werk, doorgaan ondanks de negatieve consequenties.

    Persoonlijkheidstheorie:

    Persoonlijkheidstrekken vormen de basis van workaholisme:

    Lage zelfwaarde, perfectionisme, rigiditeit (flexibiliteit vereist dat je open mind hebt), obsessief-compulsief, type a persoonlijkheid (onrustig, druk, snel spreken), neuroticisme, narcistische persoonlijkheid

    Onderzoek zelfwaarde, persistentie en workaholisme.  (zie slide figuur)

    Systeemtheorie: Stressvolle en dysfunctionele families; Veeleisende vaders

    Geparentificeerde kinderen zijn gewend vroeg verantwoordelijkheid nemen omdat er iets met hun ouders is. Partner houdt vaak het gedrag in stand.

    Cognitieve theorie: Irrationele cognities en workaholisme.

    Cognities zoals willen wedijveren, jezelf willen bewijzen, geen fouten willen maken, het beter denken te doen dan anderen en sterke morele principes hangen samen met werkverslaving. Workaholics hebben het gevoel dat ze niet genoeg gedaan hebben en ze baseren hun zelfwaarde op hun prestaties.

    Irrationele cognities: lage onzekerheidstolerantie, hoge eisen stellen aan jezelf, behoefte aan waardering, rampdenken.

     

    Positieve consequenties: Prestatie, hoger inkomen, status, waardering

    Negatieve consequenties: Verminderde kwantiteit/kwaliteit van sociale relaties.Werk-thuis conflict, stress en psychosomatische klachten, ongezonde levensstijl, burnout, minder herstel, slechte slaap.

    Een optimale peformer: Kan goed samenwerken, is ontspannen, kan goed delegeren, is intrinsiek gemotiveerd, heeft plezier in zijn werk.

    Workaholic is hierbij het tegenovergestelde.

    Conclusie deel 2:

    Workaholisme als persoonlijkheidstrek en als aangeleerd gedrag zijn populaire benaderingen. Cognitieve theorie is een relatief nieuwe en optimistische invalshoek.

    Er zijn meer negatieve dan positieve consequenties.

    Consequenties voor verschillende levensdomeinen. Het is niet óf je hard werkt (want dat doen bevlogen types ook), maar hoe je hard werkt.

    Deel 3: behandelen.

    Hoe kan werkverslaving worden voorkomen/behandeld worden?

    Belemmerende en bevorderende factoren bij de behandeling van workaholics:

    Belemmerende factoren: onthouding is moeilijk te definiëren. Weinig sociale druk, ontkenning/ geen probleeminzicht, andere hulpvraag. Geen tijd.

    Bevorderend factoren: Motiverende gespreksvoering, systeem betrekken (partner, gezin, collega’s)

    Behandelstrategieën

  • Coaching en counseling binnen A & G verband
  • Primaire preventie
  • Secundaire preventie
  • Face to face interventie
  • Online interventie
  • A&G coaching en counseling

    Individuele interventiemethoden met aandacht voor: problemen in of door werksituatie. Bevorderen van de gezondheid en welbevinding. Verbeteren van functioneren op het werk.

    Primaire preventie:

    Ondersteunende organisatiecultuur. Manager die voorbeeld geeft, toegankelijkheid van professionals (HR, Arbo)

    Secundaire preventie:

    Vaardigheidstrainingen (timemanagement, stressmanagement, persoonlijke effectiviteit)

    Tijd voor ontspanning inplannen (lummeltijd; tijd in je agenda voor rust, geen afspraken)

    Goede begeleiding van nieuwkomers

    Face-to face interventie:

    Systeemtherapie: mensen uit het systeem (partners en kinderen) gezamenlijke sessies hebt

    Cognitieve gedragstherapie

  • Effectief bij werkgerelateerde problematiek
  • Rationeel emotieve therapie (RET) waarbij irrationele gedachten vervangen worden door rationele gedachten.
  • Workaholisme is de onweerstaanbare innerlijke drang om hard te werken.

    Workaholisme heeft ongewenste gevolgen

    Workaholisme is wat anders dan bevlogenheid

    Moeilijk te bereiken doelgroeop: inspelen op behoefte/ bewustwording

    Online interventie voor workaholisme biedt perspectief.

  • Online training

    E-learining: verbeter de balans tussen werk en privé  (met ondersteuning van de coach)

    Doelen: verminderen van compulsief werkgedrag

    Ontwikkeling van een positieve en gezonde werkhouding

    E-module RET:

    Herkennen van niet-productieve gedachten (ik mag geen fouten maken)

    Verband leggen tussen niet- productieve gedachten en reacties

    Het aanleren van productieve gedachten

    Online training ervaring van het onderozek:

    Algemeen: werving deelnemers is moeilijk

    Wat de coach opviel: Het loslaten van werk is erg moeilijk, vooral mentaal. Vaak zijn hobby’s  afwezig en zijn er weinig sociale contacten. Half werk afleveren is not done. Deelnemers denken dat leidinggevenden/ collega’s meer van het verwachten.

    Conclusies deel 3:

    Verschillende manieren van preventie/interventie

    Bewust zijn van belemmerende en bevorderende factoren

    Contextuele benadering. RET en timemanagement.

    Online hulp voor workaholics heeft voordelen.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Werkverslaving wordt niet behandeld in de literatuur.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Er worden geen recente ontwikkelingen besproken.

Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

  • Er worden geen opmerkingen over het tentamen gemaakt.

Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?

  • Er worden geen vragen behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen.

College aantekeningen week 8 ontbreken

College: Persoonlijkheidsstoornissen

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Er zijn geen veranderingen in het hoorcollege. Het heeft precies dezelfde inhoud.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Er worden geen onderwerpen buiten de literatuur om besproken.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Er worden geen recente ontwikkelingen in het vakgebied besproken.

Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

  • Er worden geen opmerkingen tijdens het college over het tentamen gemaakt.

Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?

  • Er worden de volgende KAHOOT vragen behandeld: Persoonlijkheidsstoornissen zijn... antwoord: egosyntoon (ik eigen). 

  • Bij een Persoonlijkheidsstoornis is sprake van.. antwoord: veel comorbiditeit, heftigere life events en verhoogde suicidaliteit.

  • Cluster A: vreemd ecentriek gedrag, B: dramatisch impulsief gedrag. cluster C: angstig gedrag. Klopt dit? Ja.

  • Alle clusters A includeren positieve en negatieve symptomen. klopt dit? Antwoord: Nee, met name schizotypische persoonlijkheidsstoornis want deze heeft alleen negatieve symptomen.

  • Borderline persoonlijkheidsstoornis houdt in... Antwoord: mensen zijn stabiel instabiel. 

  • Zelfbeeld: ik ben uniek. Beeld van anderen: inferieur, het zijn bewonderaars. Opvoeding ophemelen. Waar past dit bij? Antwoord: narcistische persoonlijkheidsstoornis. 

  • Zelfbeeld: Je verantwoordelijk voelen. Beeld van anderen: incompetent. Opvoeding: hoge eisen stellen. Waar past dit bij? Antwoord: dwangmatige persoonlijkheidsstoornis.

  • Persoonlijkheidsstoornissen zijn categorisch en dimensioneel.

College 

Kenmerken

  • Chronisch disfunctioneren (minstens 5 jaar, beginnend in de kindertijd of adolescentie)

  • Disfunctionele patronen (denken, voelen en handelen) op vrijwel alle levensgebieden. Als het bijv. alleen op het werk is kan het iets met werk te maken hebben en niet per se met de persoon.

  • Patronen hebben uitwerking op interpersoonlijk functioneren.

  • Gedrag is voor de persoon egosyntoon: heeft niet heel veel ziekte in zich, ‘ik weet niet beter, zo ben ik’. (i.p.v. egodystoon: dit is niet hoe ik was, ervaren symptomen als last. Bijv. depressie)

  • Aanmelding GGZ vaak niet vanwege PS, maar door crisis of andere mentale stoornis (bv. depressie, paniekstoornis)

  • Problemen behorend bij PS-en worden niet (alleen) veroorzaakt door andere mentale stoornissen (bv. depressie, angststoornis), medische toestand of middelengebruik

  • Andere mentale stoornis maakt uiting van PS sterker, maar PS problemen waren er ook al voordat er sprake was van deze andere mentale stoornis (zoals depressie)

  • Er is doorgaans veel co-morbiditeit - meerdere persoonlijkheidsstoornissen of minder permanente stoornissen (verslaving)

  • Met name borderline PS, maar ook antisociale PS: hoog suicide risico (veel pogingen en helaas ook veel geslaagde pogingen)

Persoonlijkheidsstoornis heeft ook uitwerking op de diagnost - beïnvloeden.

Epidemiologische gegevens

  • Prevalentie:

    • in de gewone bevolking: 13.5%

    • in de GGZ: 60.4%

  • Voor sommige PS-en geldt (bv. antisociaal en borderline): symptomen nemen af in ernst als men ouder wordt

  • Men is vaker gescheiden of leeft alleen

  • Meer PS-en te vinden in steden (m.n. centrum)

  • Men heeft meer en heftiger life-events meegemaakt

  • Bij sommige PS-en speelt gender een rol

Pas in de DSM sinds 1980

Tien persoonlijkheidsstoornissen in drie clusters:

  • Cluster A: vreemd of excentriek gedrag

    • Paranoid; Schizoïd; Schizotypisch

  • Cluster B: dramatisch, emotioneel of grillig / impulsief gedrag

    • Antisociaal; Borderline; Histrionisch; Narcistisch

  • Cluster C: angstig of vreesachtig gedrag

    • Vermijdend; Afhankelijk; Dwangmatig

Zijn as-II stoornissen wezenlijk te onderscheiden van as-I stoornissen?, bijvoorbeeld gezien het volgende:

  • Stabiliteit

  • Leeftijd van ontstaan

    • As-II stoornissen ontstaan in kindertijd/adolescentie.

  • Inzicht

  • Hoge co-morbiditeit en symptoom-specificiteit

Continuümgedachte/ dimensioneel model: onderliggende traits kenmerken zowel as I als as II

Originele voorstel DSM-5: dimensioneel model van PS-en

PS-en bestaan uit constellaties van extreme posities op trek-dimensies (traits)

Voorstel: zes traits:

  • Negatieve emotionaliteit

  • Introversie

  • Antagonisme

  • Disinhibitie

  • Compulsiviteit

  • Schizotypie: magisch denken

Originele voorstel DSM-5: persoonlijkheidsstoornis typen

  • Antisociaal/psychopathisch type (antagonisme & disinhibitie)

  • Vermijdende type (neg. emot. & introversie & compulsiviteit)

  • Borderline type (neg. emot. & antagonisme & disinhibitie & schizotypie)

  • Obsessieve-compulsieve type (compulsiviteit & neg. emot. & introversie & antagonisme)  ik weet het beter

  • Schizotypisch type (schizotypie & introversie & neg. emot.)  magische denken

Kritiek vanuit de hele wereld op conceptversies:

  • Dimensioneel model is slechts verkapt dimensioneel (er blijven categorieën, nu ‘typen’ genoemd)

  • Diagnostiek wordt bijzonder ingewikkeld en tijdrovend, zonder echt bewezen predictieve waarde (alle trekken langs gaan om te kijken waar ze onder passen).

  • Een hoop kennis gaat verloren: al het voorgaande onderzoek kan eigenlijk weg.

  • Livesley en Verheul stappen op uit task-force: vonden de manier van werken niet goed, stapten er uit.

  • December 2012: APA keurt DSM-V goed, met daarin (tot ieders verbazing….) de oude indeling van PS-en!

  • Wel doorgevoerd: DSM-5 heeft geen aparte as voor PS-en

Persoolijkheidsproblematiek: hechtingsproblematiek. Er is ergens bij de hechting iets mis gegaan.

Cognitief verklaringsmodel

Stappen /fasen:

  1. Interactie van temperament & levenservaringen

  2. Kernopvattingen over zelf en anderen opbouwen van ‘overlevingsstrategieën’ structureren van eigen wereld.

  3. Sterk disfunctionele patronen van denken, voelen en handelen.

Zodra een antisociale casus van een vrouw is wordt dit door 70% van de diagnostici gezien als borderline. Zodra deze casus een man is wordt dit gezien als een antisociale stoornis.

Paranoïde PS: achterdocht, mensen op afstand houden

Zelfbeeld

minderwaardig, kwetsbaar

Beeld anderen

gebruikers, vijanden

Kernopvatting

“Als ik een ander iets toevertrouw, maakt die daar misbruik van”

Strategie

autonomie, achterdocht

Emoties

woede, angst voor ‘verraad’

Temperament

? (link met schizofrenie)

Opvoeding

ouders wantrouwen anderen en beschamen vertrouwen van kind en anderen

Schizotypische PS: bang om dingen te veroorzaken

Zelfbeeld

vreemdeling; anders dan anderen

Beeld anderen

onbetrouwbaar, bedreigend

Kernopvatting

“Als ik iets naars denk of voel, dreigt er gevaar”

Strategie

magisch denken, controleren, isoleren

Emoties

angst, depressie of somberheid

Temperament

dopamine; link met schizofrenie

Opvoeding

verwerpen / onuitgesproken spanning / geen emotioneel contact

Schizoíde PS: wil geen contact, isoleert zich, doet dit omdat hij geen zin heeft.

Zelfbeeld

Eenling, onafhankelijk

Beeld anderen

Opdringerig, lastig

Kernopvatting

‘Als ik mij met anderen inlaat, wordt het een chaos en te verwarrend’

Strategie

Isoleren, afstand houden

Emoties

Gebrek aan gevoel dan wel extreme angst voor intimiteit

Temperament

?; verlegenheid: link met autisme

Opvoeding

Geen emotioneel contact

Antisociale PS: psychopaten voelen weinig angst en spijt. Vinden een ander kwetsbaar.

Zelfbeeld

Eenling, sterk

Beeld anderen

Kwetsbaar en te exploiteren of juits eengebruikers

Kernopvatting

‘als je de ander niet pakt, wordt je zelf gepakt’

Strategie

Aanvallen, manipuleren, liegen

Emoties

Woede: weinig spijt en angst

Temperament

Laag niveau van serotonine; hoog niveau van testosteron: impulsief, agressief, sensatie-zoekend

Opvoeding

Trauma / fysiek misbruik / weinig grenzen / verwaarlozend. Vroeger extreem verwaarloosd.

Bordeline PS: vindt zichzelf kwetsbaar, laag zelfvertrouwen.

Zelfbeeld

Slecht, hulpeloos, alleen, kwetsbaar

Beeld anderen

Onbetrouwbaar, afwijzend, misbruikend, gevaarlijk

Kernopvatting

‘als ik mijn gevoelens laat zien, word ik afgewezen/misbruikt’

Strategie

Controle, hechten v.s. terugtrekken

Emoties

Wanhoop, jaloezie, woede, angst, depressie

Temperament

Laag niveau van serotonine; hoog niveau van norepinefrinse: impulsiviteit en affect instabiliteit

Opvoeding

Trauma, verlating of verwerping

Histrionische PS

Zelfbeeld

Aantrekkelijk v.s. minderwaardig

Beeld anderen

Bewonderaars, verleidbaar

Kernopvatting

‘ik moet indruk maken om geaccepteerd te worden’

Strategie

Overdrijven, charmeren, opvallen, aandacht zoeken

Emoties

Trots, jaloezie, woede (erg emotioneel en oppervlakkig)

Temperament

?

Opvoeding

Genegeerd worden, verlating, bewondering, accent op uiterlijk

Narcistische PS

Zelfbeeld

Bijzonder, uniek

Beeld anderen

Inferieur, bewonderaars

Kernopvatting

‘Omdat ik speciaal ben, verdien ik een speciale behandeling’

Strategie

Competitie, gebruiken

Emoties

Woede, trots, jaloezie (depressie), snel gekwetst (angst voor vernedering, gewoon zijn)

Temperament

?

Opvoeding

Verwennen, ophemelen, niet geleerd te delen en rekening te houden met gevoelens van anderen

Vermijdende PS

Zelfbeeld

Kwetsbaar, incompetent

Beeld anderen

Kritisch, vernederend

Kernopvatting

‘als mensen mij echt leren kennen, wijzen ze mij af’

Strategie

Vermijden

Emoties

Angst, schaamte, depressie, verdriet

Temperament

Dopamine en serotonine; verlegenheid

Opvoeding

Overbezorgd of afwijzend, ouders zelf ontwijkend

Afhankelijke PS

Zelfbeeld

Hulpeloos, incompetent

Beeld anderen

Steunend, competent

Kernopvatting

‘ik heb anderen nodig om te overleven’

Strategie

Hechting, hulp zoeken, aanklampen, zich extreem aanpassen

Emoties

Angst, somber

Temperament

?

Opvoeding

Overbeschermend, verwaarlozend, ouders zelf angstig bij verlating, vroeg verlies van ouder.

Dwangmatige PS

Zelfbeeld

Verantwoordlijk, competent

Beeld anderen

Onverantwoordelijk, incompetent

Kernopvatting

‘als er iets fout gaat, dan is dat mijn schuld’

Strategie

Perfectionisme, ordenen, erg je best doen, controleren, koppigheid, rigiditeit

Emoties

Angst, irritatie, schuldgevoel, spijt, teleurstelling

Temperament

?, inhibitie

Opvoeding

Ouders zijn precies, stellen kind verantwoordelijk, hoge eisen.

College: Verslaving, klinisch perspectief

Drugsgebruik onder de 21 jaar komt het meeste voor in Nederland.

Verslaving is de meest voorkomende psychiatrische diagnose (nog afgezien van nicotineverslaving).

Verslaving: prevalenties

  • Probleemgebruikers van harddrugs in Nederland rond de 34.000 (2% van de bevolking)

  • Aantal cannabis verslaafden is in afgelopen 10 jaar egstegen van 3500 in 2000 naar bijna 11000 in 2010.

  • 85% van de Nederlanders van 16 jaar en ouder drinkt regelmatig een glas alcohol

  • 8.3% v.s. 3% van 19jarige mannen t.o.v. vrouwen; 2% van 20-24 jarigen is alcoholafhankelijk

Man – vrouw verschillen in middelengebruik

Mannen

vs. Vrouwen

Lifetime: 30%

vs. 7%

Sneller verslaving, sneller bij

< Gebruik medische complicaties

Vaker gebruik om de kick Vaker gebruik tegen negatieve emoties

Vaker angst en depressief

Man – vrouw verschillen in behavioral addiction

Mannen

vs. Vrouwen

Gokken buying

Stealing

Seks

Binge eating

Pyromanie

Kleptomanie

Overlap met compulsief gedrag:

…..

 

 

DSM-V: verslaving en afhankelijkheid

Waarom? Middel zelf zit niet in de definitie.

DSM-V: afhankelijkheid

  • Aan een middel gebonden stoornissen

  • Stoornissen in het gebruik van een middel

    • Afhankelijkheid van een middel

    • Misbruik van een middel

  • Stoornissen door het gebruik van een middel

    • Intoxxicatie

    • Onthouding

    • Delirium

Afhankelijkheid van een middel: >3 kenmerken in 12 maanden.

  • Tolerantie (steeds meer nodig)

  • Onthoudingsverschijnselen (slapeloosheid, kater, koorts… bij stoppen; vergelijkbaar middel gebruiken om onthouding tegen te gaan).

  • Meer nemen dan de bedoeling was

  • Willen stoppen, (mislukte) poging

  • Het verkrijgen en/of gebruiken kost veel tijd

  • Ten koste van sociale activiteiten, werk en/of vrijetijdsbesting

  • Doorgaan ook al kent men de psychologische en lichamelijke risico’s

Volgens DSM-5 specificeren

  • Wel/geen lichamelijke afhankelijkheid (1,2)

  • Beloop:

    • Early full (1-11 mnd) remission

    • Early partial remission (1-11 mnd)

    • Sustained full remission (>11 mnd)

    • Sustained partial remission (>11 mnd)

Remissie: tijdelijke vermindering of verdwijning van ziekteverschijnselen.

Behavioral addictions:

  • Gokverslaving

  • Chatverslaving

  • Internetverslaving

  • Gameverslaving

  • Seksverslaving

  • Workaholisme

  • Eetverslaving

  • Nagelbijten

  • Koopverslaving

  • Relatie verslaving

College: Verslaving, biologisch perspectief

Wanneer ben je verslaafd?

  • Het geheel van gedragingen (van zuchten en steunen tot actieve werving van de stof) dat voortkomt uit afhankelijkheid.

  • Afhankelijkheid

    • Meer nodig voor het zelfde effect (‘tolerantie’)

    • Stof nodig voor het herstellen van de oorspronkelijke toestand (‘onthoudingsverschijnselen’)

  • Tolerantie, Voorbeeld: heroïne

    • Acuut effect: pijnstillend, belonend, ‘bijna orgastische lichamelijk sensatie, een ‘rush’ van euforie (net zoals bij cocaïne) en een wat later intredende weldadige loomheid die een paar uur kan duren’

    • misselijkheid en braken; constipatie; verminderde ademhaling wanneer gerookt of in de bloedbaan gespoten, veel minder bij orale toediening.

  • Effecten die verminderen bij chronisch gebruik: misselijkheid en braken; constipatie; verminderde ademhaling, gevaarlijk bij hoge doseringen, of bij gebruik in een andere context dan gewoonlijk. Bij onthouding worden ze juist erger

  • Methadon onderdrukt onthoudingsverschijnselen en werkt niet belonend, mits oraal toegediend

Stofmisbruik

Het blijvend gebruik van een stof terwijl de nadelen duidelijk zijn en groter dan de voordelen, zowel in relatie tot de effecten van de stof zelf als tot datgene wat gedaan moet worden om de stof te kunnen innemen (~DSM‐V).

  • DSM‐V: Alleen nog ‘substance‐related disorders’ ‘Important social, occupational, and recreational activities are given up

Hoe word je verslaafd?

Twee systemen: 1) beloningssysteem (liking) en 2)dwang-systeem (wanting).

Cocaïne: Presynaptisch effect op afgegeven neurotransmitter; remt activiteit transporter‐ eiwit. Daardoor meer beschikbare dopamine.

Elektrische stimulatie van Nucleus Accumbens leidt tot instandhouding van gedrag dat tot die stimulatie leidt  Vergelijkbaar effect van cocaïne: Toename van dopamine afgifte in nucleus accumbens.

Alle verslavende stoffen activeren het beloningssysteem maar verschillende stoffen reageren primair met verschillende chemische systemen in het brein (‘neurotransmitter’‐sytemen).

Dwang-systeem

  • Het willen bemachtigen en innemen van de drug, zelfs wanneer liking in hoge mate is verminderd.

  • Berust op overmatige activiteit van hersencircuits die verschillen van die waarop liking berust.

  • Verslaafd worden gaat samen met excessieve activiteit in een apart hersencircuit

  • Neuronen in de basale ganglia of striatum (putamen) bevorderen wanting responsen, zonder liking

  • Neuronen in rat nucleus accumbens (‘ventraal striatum’) bevorderen liking responsen op cocaïne of voedsel

Acuut effect van alcohol

  • GABA: kalmerend/ sederend

  • Opioïde‐receptor: euforie

  • Glu‐blockade: ontremmend (basale ganglia)

    • Dosis‐afhankelijk: euforie bij lagere dosering; sedatie bij de hoogste

  • Individuele verschillen, bij de een meer ontremming, bij de ander meer sedatie

  • Barlow‐Durand: minder sedatie ~ ‘grotere kans op misbruik’ (p. 406)

  • Combineren met energie‐drank

Hoe kom je van een verslaving af?

  • Cravings can interfere with effort to remain off the drugs

  • Contact with things associated with drug taking

    • ’Cues’

  • Neuroplasticity

    • Shift in brain response

    • Conditioning

  • Conditioning is also a factor’

    • Klassiek (‘cues’) –

      • Preventing exposure to drugs’

    • Operant‐ habits

Waarom kom je er niet vanaf? Doordat in een later stadium de stof het dwang‐systeem activeert. Nicotine heeft als het ware het beloningssyteem gekaapt. Onthouding versterkt angst.

Chronische toediening van nicotine in het brein van ratten leidt tot minder gevoelig worden van het ‘beloningscircuit’  moet intenser elektrisch gestimuleerd worden om ‘intracranial self stimulation’ op peil te houden.

Chronische nicotine maakt de nicotine‐Acetylcholine receptor over‐gevoelig.

  • Mensen met overwegend ‘anhedonie’ na onthouding: Buproprion

  • Mensen met overgevoelige receptoren: Varenicline

College: Ontwikkelingsproblemen

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Extra begrip toegevoegd: echolalie. Het laatste stukje herhalen. Het wordt ook wel papagaaien genoemd.Dit komt vaker voor bij ASS maar hoort ook bij een normale taalontwikkeling. Het lijkt dus meer op vertraging in de taalontwikkeling en niet zozeer per sé een ASS kenmerk. 

  • Verder is het college precies hetzelfde

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Er worden geen recente ontwikkelingen besproken.

Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

  • Er worden geen opmerkingen over het tentamen gemaakt.

Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?

  • Er worden geen vragen behandeld voor het tentamen.

College 

Ontwikkeling is op diverse manieren belangrijk:

  • Problemen ontstaan vaak in de kindertijd

  • Kenmerken van stoornissen veranderen met leeftijd

  • Problematiek is een ontwikkeling die ergens misloopt. Waar, hoe (afwijkend of vertraagd), waarom?

  • Verloop en prognose van problematiek

  • Voorkomen is beter dan genezen?

    • Nieuwe Jeugdwet

Stoornissen die vroeg ontstaan: Neurodevelopmental Disorders

Autisme spectrum stoornis (DSM-V):

1. Persistente beperkingen in sociale communicatie, zoals:

  • Beperkingen in sociale emotionele wederkerigheid

  • Beperkingen in nonverbale gedragingen

  • Beperkingen in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties.

2. Beperkte, zich herhalende patronen van gedrag, belangstelling of activiteit.

  • Abnormaal sterke focus op bepaalde interesse of op bepaalde voorwerpen

  • Vasthouden aan vaste (soms nutteloze) routines, moeite met veranderen

  • Stereotype en herhaalde motorische gedragingen

  • Hypo- of hypersensitiviteit voor sensore stimuli; overgevoeligheid geluid, likken etc.

Problemen in de spraak: (25% van de autistische kinderen zal nooit spreken)

  • Syntax (grammatica): vrij normaal

  • Prosody (intonatie): monotoon, formeel/pedant, vragerig

  • Semantiek (begrip):

    • Nemen alles letterlijk

    • Moeite met grappen, sarcasme, overdrachtelijk taalgebruik, jij-ik

  • Pragmatiek (sociaal);

    • Praten tegen iemand i.p.v. met iemand

Beperkte interesses en herhaald gedrag:

  • Herhaalde bewegingen (wiegen, flapperen, steeds hetzelfde doen met objecten etc.)

  • Ook vaak weerstand tegen verandering (vaste routines, soort eten, inrichting kamer etc.)

  • Hoge interesse in 1 ding (landkaarten, treinen etc.).

    • Sommigen (10%) daardoor ‘autistic savant’.

Ongeveer 1% totale populatie heeft autisme.

Jongens/meisjes 4:1 USA: 1 op 54 jongens

Jongens zijn oververtegenwoordigd in stoornissen die vroeg in de ontwikkeling ontstaan en een neurale basis hebben. Meisjes zijn oververtegenwoordigd in stoornissen die later ontstaan.

Oorzaken (biologisch)

Genetische factoren (veel verschillende en veel variatie!):

  • Genetische syndromen die intellectuele beperkingen geven (38% ook matig-ernstige intellectuele beperking)

  • Mutaties (extra kopie of verdwijnen van duplicatie gen), o.a. in sperma (oude vaders)

  • Veel genen bij ASS zijn betrokken bij synaptische functies (ook hoge co-morbiditeit met epilepsie), o.a. oxytocine receptor gen

Abnormale ontwikkeling amygdala (emotionele verwerking)?

Amygdala aanvankelijk groter bij jonge kinderen, geeft angst en stress, stress hormoon cortisol beschadigt vervolgens neuronen in amygdala? Hoe groter amygdala hoe groter problemen in joint attention en emotieherkenning

Ander verloop van hersengroei (zie DiCicco-Bloom et al 2006):

  • Bij geboorte kleinere hersenomvang (vooral cerebellum), dan in eerste jaar veel

Snellere groei waardoor juist grotere hersenomvang (vooral cerebrum).

  • Op 4/5 jaar maximum (zelfde maximum als normaal, maar zo’n 8 jaar eerder!),

Daarna neemt groei weer af en in adolescentie en volwassenheid grootte niet meer

Verschillend van normaal.

Suggestie:

  • Door te snelle groei uitlopers (teveel ’witte stof’) verlopen selectieprocessen (‘pruning’: verbindingen die je niet gebruikt verdwijnen) op basis van ervaring niet goed, met disorganisatie als gevolg.

Tegen de tijd dat die excessieve groei stopt is hersenplasticiteit veel minder groot, waardoor niet meer te corrigeren?

NB: Bij minder ernstig autisme is er sprake van minder extreme groei

Hoe loopt de link van genen & neurologische processen naar de gedragskenmerken van ASS? Waarschijnlijk via verstoringen in diverse cognitieve ontwikkelingen.

Cognitieve ontwikkelingsproblemen

Aandachtsprocessen (zie OWP college prof. Kemner):

  • Scannen, aandacht verschuiven, gezicht/object verwerking etc.

Moeite met Theory of Mind:

  • Begrijpen dat iemand anders andere kennis, wensen en overtuigingen kan hebben dan jijzelf (cognitief perspectief nemen).

Executive functions (uitvoerende functies):

  • Met name stapsgewijs plannen, set-shifting (flexibiliteit, aanpassen), regels ontdekken

  • Moeite met betekenis verlenen aan complexe informatie (centrale coherentie)

  • Moeite met categoriseren, generaliseren, assimileren, symboliek etc.

  • Waardoor focus op details

Al deze cognitieve vaardigheden heb je nodig bij (ontwikkeling van) sociale communicatie en bij het plannen van complexe handelingen en abstract denken etc.

Kenmerken afhankelijk van leeftijd

Gedrag dat afwezig, kwalitatief verschillend of vertraagd is:

Baby: oogcontact en nonverbale reacties, joint attention

Peuter: taalontwikkeling, doen alsof spel, in de ander verplaatsen

Kind:

  • vriendschappen, empathie, samenwerken, spelen

  • hang aan routine, letterlijkheid

  • begrip abstracte woorden, grappen/sarcasme, pragmatiek

Adolescent/adult: weinig tot geen interesse in (sexuele) relaties

Ontwikkeling in de ‘theory of mind’:

Moeite met mentaal perspectief nemen (geen begrip van ‘beliefs’ and ‘desires’ van anderen)

Bijvoorbeeld: Sally-Ann, false beliefs test (snoepje verstopt)

Met ouder worden leren ze wel, maar ze blijven achter in ontwikkeling: gericht kijken, imiteren, joint attention (0-2), emotieherkenning (2+), doen alsof (2+), werkelijkheid/fantasie (3+), begrip van misleiding (4+), denken over denken (6+), humor (8+).

In de adolescentie kan de problematiek veranderen:

Ten goede: door cognitieve ontwikkeling meer begrip van eigen problematiek en dus ook problemen willen/kunnen oplossen

Ten kwade: toename van neurologische problematiek en meer epilepsie + meer begrip kan ook leiden tot depressie en isolatie

De prognose:

  • Minder dan 10% doen het goed in volwassen leeftijd, hebben een baan en heel soms een familie

  • Zo’n 30% heeft wel werk/opleiding.

  • Ongeveer de helft ontwikkelt redelijk goede taalvaardigheden.

  • Meer dan 60% blijft afhankelijk.

  • Indien er geen spraak ontwikkeld is op 5 jarige leeftijd en wanneer het IQ lager dan 60, dan is het vooruitzicht slecht en de kans op epilepsie groot.

Het is niet hopeloos! De hersenen zijn zeker op jonge leeftijd heel flexibel, iedereen kan leren. Vooral het voorkomen van het ‘sneeuwbal’-effect is belangrijk. Therapie heeft het meeste effect op een zo jong mogelijke leeftijd en het moet zo breed mogelijk gericht zijn.

ADHD

Kenmerken: Aandachtstekort (onoplettendheid), Impulsiviteit & Hyperactiviteit.

Drie subtypes:

  • ADHD-I, voornamelijk onoplettend (Inattention)

  • ADHD-H, voornamelijk Hyperactief/impulsief

  • ADHD-C, gecombineerd (ADHD-C)

Eisen:

  • Enkele kenmerken van aandachtsprobleem of hyperactiviteit/impulsiviteit al voor 12e jaar zichtbaar

  • aanwezig op twee of meer terreinen (school, thuis, bij vrienden, sport/hobby etc.)

  • symptomen minimaal 6 maanden aanwezig

Bij >17 jaar minimaal 5 i.p.v. 6 symptomen

3-5% van schoolkinderen heeft ADHD en het komt 3-6 keer vaker voor bij jongens dan bij meisjes.

ADHD is op jonge leeftijd lastig: Moeilijk te scheiden van (vroege) normatieve ontwikkeling.

  • Wat is te druk?

    • Zo’n 70% van ondervraagde moeders vindt hun zoontje drukker dan gemiddeld

  • Voor 3 a 4 jaar moeilijk te scheiden van agressie & opstandigheid

  • Zelfde gedrag ook bij frustratie door ‘overvraging’ (lage intelligentie of nog niet toe aan school)

Ontwikkeling (met name C en H)

Babytijd:

  • Temperament

  • Anekdotische verhalen overbeweeglijkheid

Peuters/kleuters:

  • Minder adequate exploratie objecten (geen 'involvement')

  • 'Tantrums'

  • Problemen taak-oriëntatie (als aanhoudend en pervasief)

  • Risicovol gedrag (verwonding etc.)

Voor de schoolse leeftijd is ADHD classificatie weinig voorspellend, tenzij duur minstens 1 jaar.

Veel dingen worden pas duidelijk als de kinderen op school zitten:

  • Desorganisatie, problemen met regels en routine-matige taken.

  • Achterstand in ontwikkeling visuele ‘planning' van patronen (geen systematiek)

  • Verminderd probleemoplossend vermogen (vluchtig, snel, niet nadenken over consequenties)

  • Heeft onmiddellijke 'beloning' nodig (geen intrinsieke motivatie, ook geen uitgestelde beloning)

  • Motoriek vaak onhandig, rusteloos

  • Gebrek aan remming, zelfcontrole (zowel motoriek als sociaal)

  • Noodzaak continu toezicht

  • Slecht luisteren, opstandig, schelden

  • Verstorend gedrag in de klas

  • Problemen met leeftijdgenoten (te 'dwingend')

Adolescentie:

  • 50-80% voldoet nog steeds aan criteria (houden problemen in hoewel ze daarin wel ‘groeien’)

  • Afname in motorische hyperactiviteit/impulsiviteit (nu onrust 'van binnen‘).

Risico’s adolescentie & adult:

  • Blijven zitten (56-70%!) En voortijdig schoolverlaten

  • Vroeger met sex, risico tienerzwangerschap

  • Problemen met werk (uiteindelijk lager niveau)

  • Relatieproblemen

  • Risico verslaving (veel alcohol, ook in familie)

Genetische component: 10-35% ook bij directe familieleden - MZ 81%, DZ 29%: heritability 0.75-.97

Verschillen in de hersenen:

  • Minder hersenvolume? Andere verhoudingen tussen onderdelen?

  • Activatie (EEG/ bloed toevoer/fMRI) prefrontaal minder, vooral rechts (belangrijk voor inhibitie en executive functions)

  • Bloedtoevoer cerebellum (kleine hersenen) geassocieerd met motorische problemen.

  • Voorkant (splenium) van corpus callosum (balk die beide hersenhelften verbindt) kleiner.

  • Basale hersenkernen (‘caudate nucleus’, onwillekeurige motoriek) niet rechts groter dan links (zoals normaal). Minder bij meisjes want deze kern bij hen groter?

  • Default mode network (DMN) werkt niet optimaal (moeite met de transitie van rust-activatie)?

Pernitale en externe factoren: Roken/ alcohol tijdens 1e helft van zwangerschap (of laag SES)? In ieder geval geen duidelijke relatie met problemen rond de geboorte of overgevoeligheid van kleurstoffen en suiker.

Cognitieve ontwikkeling:

  • Gebrek aan gedragsinhibitie

  • Problemen met EF (werkgeheugen, zelfregulatie emoties/motivatie etc.)

  • Problemen in het beloningssysteem (meer en directe motivering nodig)

  • Arousal en aandachtssystemen

Omgevingsfactoren: vaker negatief, controlerend of juist te toegeeflijke ouders. Ook vaker gebrek aan organisatie. Co-morbiditeit met ODD/OCD is heel belangrijk. Broers en zussen hebben ook vaker ADHD of andere psychopathologie.

Beïnvloeden van probleemontwikkeling

  • Medicatie (o.a. Ritalin)

  • Neurofeedback programma’s

  • Ouders helpen opvoeden

  • (cognitieve) Gedragstherapie (mediatie via ouders en leerkrachten)

  • Sociale vaardigheidstraining

  • Speciale lesprogramma’s

College: Voedings- & eetstoornissen

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Er wordt een nieuw begrip besproken: Aetiologie. Combinatie van genen en omgeving zijn oorzaak voor eetstoornis. 

  • Risicofactoren voor eetstoornis

  • Biologisch en genetisch: Familielid met eetstoornis, stemmingsstoornis of verslaving. Zwaarlijvigheid. Vroege menarche(eerste menstruatie) en diabetes. 

  • Cultureel: internalisering slankheidsideaal. negatieve lichaamsbeleving. Extreem lijngedrag.

  • Sociaal: negatieve stressvolle gebeurtenissen. 

  • Algemene risicofactoren: Gebrek aan zelfvertrouwen, negatieve gevoelens, faalangst, prestatiegerichtheid, perfectionisme, obsessieve persoonlijkheid, angstigheid en dergelijke, emotionele geremdheid.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Er worden geen onderwerpen buiten de literatuur om besproken.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Er worden geen recente ontwikkelingen besproken.

Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

  • Er worden geen opmerkingen over het tentamen gemaakt.

Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?

  • Er worden geen tentamenvragen behandeld.

College 

Als je geboren wordt voor 36 weken is je slikmechanisme nog niet ontwikkeld. Voorwaarde om te kunnen eten: gezonde kaak en neurologisch gezond. Als kinderen niet eten of niet spelen is er wat aan de hand, kinderen onder de 5 jaar eten eigenlijk nooit te veel. Niet eten bij kinderen is vaak een gevolg van de interactie tussen de opvoeder en het kind.

  • Anorexia: verminderde eetlust.

  • Anorexia nervosa: verminderde eetlust op grond van nerveuse redenen.

Psychisch minder eetlust: verliefdheid, verdriet, angst, rouw e.d.

Iemand die in de war is e.d. is vermagerd.

Soma & psyche kan je eigenlijk niet los van elkaar behandelen.

Niet eten bij adolescentie: Ernstige complexe ziektebeelden met hoge morbiditeits- en mortaliteitscijfers, gekenmerkt door zowel psychische als lichamelijke kenmerken.

DSM-V

  • Voedingsstoornissen erbij: pica, ruminatie, ARFID

  • AN: geen amenorroe, ernstcriteria

  • BN: wijziging in freq. eetbuien

  • BED nieuw

  • OSFED (purging disorder, night eating syndr)

  • USFED

DSM-V: Pica A

  • Aanhoudend eten van niet voor consumptie bestemde substanties > maand

  • Niet passend bij ontwikkelingsniveau

  • Niet passend bij de cultuur

  • Indien in de context van een andere mentale stoornis/ med. conditie, voldoende ernstig om apart aandacht te behoeven

DSM-V: Ruminatie stoornis

  • Herhaald regurgiteren van voedsel >1 maand. Wordt herkauwd, opnieuw ingeslikt of uitgespuugd

  • Geassocieerde gastrointestinale of andere medische conditie is niet voldoende verklarend.

  • Niet exclusief tijdens AN, BN, BED of ARFID.

  • Indien in de context van een andere mentale aandoening (Mentale Retardatie of Pervasieve Ontw. Stoornis), voldoende ernstig om apart aandacht aan te besteden.

ARFID: vermijdende/restrictieve voedsel innamestoornis

  • Eet of voedingsstoornis (inclusief maar niet beperkt tot gebrek aan interesse in voedsel; vermijding gebaseerd op de sensorische karakteristieken van het voedsel; of zorg mbt de aversieve consequenties van eten) zoals tot uitdrukking komt in het aanhoudend tekort komen van de voedselopname met een van de volgende:

1. Significant gewichtsverlies (of niet groeien bij kinderen);

2. Significant voedingstekort;

3. Afhankelijkheid van enterale voeding;

4. Opvallende interferentie met psychosociaal functioneren

  • Geen evidentie voor gebrek aan voeding of cultuurgebonden oorzaak

  • De eetstoornis komt niet uitsluitend voor ttv AN, BN en er geen aanwijzing voor een verstoord lichaamsbeeld.

  • Indien de eetstoornis optreedt in de context van een medische conditie of andere mentale stoornis, is hij ernstig genoeg om apart aandacht aan te besteden

DSM-V Anorexia Nervosa

  • Beperking van de energie-inname leidt tot een aanzienlijk laag lichaamsgewicht. Aanzienlijk laag gewicht is gedefinieerd als een gewicht dat lager is dan minimaal normaal, of, voor kinderen en adolescenten, minder dan dat minimaal verwacht voor leeftijd en lengte.

  • Intense angst in gewicht toe te nemen of dik te worden of aanhoudend gedrag om gewichtstoename te vermijden, zelfs bij een aanzienlijk laag gewicht.

  • Stoornis in de manier waarop men het lichaamsgewicht of lichaamsvorm ervaart, onevenredige invloed van het lichaamsgewicht of lichaamsvorm op zelfwaardering, of aanhoudend gebrek aan erkenning van de ernst van de huidige lage lichaamsgewicht.

DSM-5 Boulimia Nervosa

  • Recidiverende vreetbuien (groot, controleverlies)

  • Inadequaat compensatoir gedrag (braken, laxantia)

  • Vreetbuien/compensatiegedrag 1 p/w 3mnd

  • Zelf evaluatie onevenredig beinvloed door lichaamsvorm en gewicht

  • Hebben een normaal gewicht en kunnen ook gewoon normaal mee eten, ze zien zichzelf niet dikker maar hebben een heel negatief beeld van zichzelf.

DSM-V Eetbuistoornis (Binge Eating Disorder)

  • Recidiverende vreetbuien (groot, controleverlies)

  • Drie van de volgende:

1. Eten sneller dan normaal

2. Eten tot oncomfortabel vol

3. Grote hoeveelheden zonder hongergevoel

4. Alleen eten uit schaamte voor hoeveelheid eten

5. Gevoel van walging of schuld

  • Duidelijk lijden door eetbuien

  • Eetbuien 1 x per week 3 maanden

  • Geen AN, BN, ARFID

College: Somatoforme en dissociatieve stoornissen

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • morfodysfore stoornis is uit het nieuwe hoorcollege gehaald. 

  • Toegevoegd: depersonalisatie derealisatie stoornis. Symptomen: sterke gevoelens van onwerkelijkheid waardoor men niet normaal kan functioneren. depersonalisatie en derealisatie komen voor bij veel psychische stoornissen. Het is gelijk bij mannen en vrouwen. Begin ziektebeeld vanaf ongeveer 16 jaar.

  • verminderde emotionele respons. Tekort in perceptie en emotieregulatie. weinig bekend over psychologische behandeling.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Er worden geen onderwerpen buiten de literatuur om besproken.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Er is geen bewijs gevonden voor inter identiteit amnesie op zowel expliciete als impliciete geheugentaken. Dit onderzoek is gedaan voor zowel neutraal materiaal als trauma gerelateerd materiaal, en autobiografische. 

Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

  • Er worden geen opmerkingen met betrekking tot het tentamen gemaakt.

Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?

  • Er worden geen vragen met betrekking tot het tentamen gesteld.

College 

Traumagerelateerde stoornissen hebben een traumatische ervaring als (mede)oorzaak, hierna ontstaat soms 1, soms meerdere traumagerelateerde stoornissen.

  • Soms meteen, soms pas jaren later

  • Niet iedereen krijgt dezelfde stoornis na dezelfde trauma

  • Sommige stoornissen ontstaan na 1 trauma, sommige pas na herhaaldelijke traumatisering

  • Aard van de stoornis hangt af van type, duur, ernst trauma en wanneer het trauma in je leven plaatsvindt.

  • Betreffen as I en as II stoornissen

Soorten angststoornissen

  • Angststoornissen

  • ASS, PTSS, gegeneraliseerde angststoornis, agorafobie

  • Aanpassingsstoornissen

  • CPTSS (complexe PTSS)

  • Dissociatieve stoornissen

  • Nagebootste stoornissen

  • As II: Persoonlijkheidstoornissen (BPS)

  • Stemmingsstoornissen

  • Depressieve stoornis

  • Somatoforme stoornissen

  • Somatisatiestoornis, conversiestoornis, pijnstoornis

  • Diverse verslaving stoornissen

  • Eetstoornissen

  • Psychose NAO

Er zijn verschillende soorten hechtingsstoornissen, soms met diepgewortelde angst om zich emotioneel te binden/hechten en anderen te vertrouwen, de oorzaak van een hechtingsstoornis kan geestelijke of emotionele verwaarlozing of mishandeling zijn en een hechtingsstoornis geeft een stoornis op as II.

Somatoforme en dissociatieve stoornissen zijn verwant en hebben gemeenschappelijke kenmerken, het gaat om een soort onbewuste conflicten. Voorheen werden deze stoornissen gezien als hysterische neurosen. Deze stoornissen worden niet goed begrepen maar zijn intrigerend.

Somatoforme stoornissen

Overheersende bezorgdheid met gezondheid of uiterlijk waarvoor geen medische verklaring

  • Somatisch-symptoomstoornis:

    • Overlap met ziekteangststoornis, maar meer bezorgdheid met symptomen dan angst voor hebben van ernstige ziekte

    • Meerdere jaren meerdere somatisch onverklaarde lichamelijke klachten

    • Continu zwak en ziek zijn, vermijden lichamelijke activiteit

    • Komt 2x zo vaak voor bij ongetrouwde vrouwen met een lage SES.

    • Link antisociale persoonlijkheidstoornis ASP bij mannen, somatisatiestoornis bij vrouwen: Gedragspatronen geleerd in familie, de stoornis is neurobiologisch: inhibitie syndroom, gekenmerkt door impulsief gedrag (aandacht) en sociale en culturele factoren bepalen gedrag (agressie man, afhankelijkheid vrouw).

  • Ziekteangststoornis:

    • Grote vrees en overtuiging om een ernstige ziekte te hebben

    • Preoccupatie van lichamelijke symptomen

    • Misinterpretatie van lichamelijk symptomen of sensaties die niet somatisch verklaard kunnen worden

    • Gemeenschappelijke symptomen met angst en stemmingsstoornissen (vooral paniekstoornis): beginleeftijd, persoonlijkheidskenmerken, voorkomen in families

    • Snel en veel naar huisarts gaan en geruststelling helpt niet

    • SSRI’s kunnen soms helpen bij de behandeling.

  • Conversiestoornis (functioneelneurologisch-symptoomstoornis):

    • Lichamelijk disfunctioneren: verlammingen, blindheid, slecht/niet praten, gevoelsverlies, slikproblemen zonder lichamelijke oorzaak (allemaal neurologische problemen)

    • Epileptische verschijnselen zonder EEG afwijkingen (PNEA)

    • Wanneer je ziektebesef hebt is de prognose beter

    • Lichaamsgerichte mentalisatie: bij ernstige onverklaarbare lichamelijke klachten (OLK) is er gebrekkige mentalisatie. Er is moeite met het herkennen en ervaren van de verbinding tussen lichamelijke verschijnselen en innerlijke toestanden. Intensieve behandeling gericht op lichaamsgerichte mentalisatie kan hier bij helpen.

  • Psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden

    • Psychologische factoren (vooral angst) spelen rol in begin, duur, ernst van pijn

    • Komt voor bij 5-12% van de algemene bevolking

    • De pijn is echt en doet echt pijn

    • Multidisciplinaire pijn klinieken voor de behandeling

  • Nagebootste stoornis

  • Andere gespecificeerde somatischsymptoomstoornis of verwante stoornis

    • Morfodysfore stoornis:

      • Preoccupatie met ingebeeld defect in uiterlijk bij normaal ogend persoon, ‘ingebeelde lelijkheid’.

      • 33-50% van de patiënten is overtuigd dat ingebeelde lichaamsdefect echt is: psychotische waantoestand (irrationele ideeën).

      • Het waantype is ernstiger, vaker bij lager opgeleiden, reageert niet op antipsychotica maar waantype en niet-waantype hebben het zelfde effect op behandeling

      • Voorbeeld: Michael Jackson

      • Sociale en culturele factoren bepalen wat ‘misvorming’ is en ze vertonen afwijkend gedrag ten opzichte van eigen culturele groep.

  • Ongespecificeerde somatischsymptoomstoornis of verwante stoornis

SOLK : Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten

Dissociatie: uiteenvallen.

College: Seksuele stoornissen

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Nieuwe onderwerpen:

    • Drie groepen stoornissen: Parafiele stoornissen, genderdysforie en seksuele stoornissen

    • Seksuele responscyclus: verlangen, opwinding, plateau, orgasme, ontspanning

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Bij het opstellen van een behandelplan dient rekening te worden gehouden met de volgende mogelijke stoorzenders: 1 Stress en life events 2. Gebrek aan kennis en/of onjuiste kennis 3. Normen en waarden 4. Irrationele verwachtingen, belemmerende negatieve gedachten 5. Gebrek aan vaardigheden en adequate stimulatie 6. Individuele kwetsbaarheid, bijv. angsten en remmingen, negatief zelf of lichaamsbeeld, geschiedenis van misbruik, psychiatrische comorbiditeit

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Geen recente ontwikkelingen. Wel wordt dieper ingegaan op behandelmethoden bij seksuele stoornissen.

Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

  • Er worden geen opmerkingen voor het tentamen gemaakt.

Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?

  • Er worden geen tentamenvragen behandeld.

College 

Welke sekse en leeftijd vertoont welk seksueel gedrag? Iets kan bij een kind normaal zijn maar bij een volwassene abnormaal. Wie, wat, wanneer, waar en waarom (waarom wel of geen stoornis?).

Het gaat om samenspel tussen het individu en de samenleving, gewenst en ongewenst gedrag.

In de DSM-5 worden seksuele stoornissen gedefinieerd als een verstoring in het vermogen om seksueel te responderen of seksueel plezier te ervaren. In vergelijking met 4 is de seksuele responscyclus verlaten en zijn seksuele gevoelens weer terug.

Seksuele disfunctie vrouwen volgens DSM-V

  • Stoornis in het seksueel verlangen en seksuele opwindingsstoornis zijn samengevoegd

  • Seksuele aversie verdwenen uit DSM 5

  • Problemen met orgasme

  • Vaginisme en Dyspareunie zijn samengevoegd

Seksuele interesse/ opwindingsstoornis bij vrouwen

  • Duurt tenminste 6 maanden

  • Zorgen voor significant lijden door individu

  • Niet verklaard door psychische stoornis, ernstige relatieproblematiek, andere stressoren of medicatie, alcohol of drugs

  • Levenslang of verworven - Gegeneraliseerd of situatief

  • Mild, matig ernstig, ernstig

Incentive motivation model

Theoretisch kader om seksueel verlangen en seksuele opwinding te begrijpen (Toates 2009). Beide constructen zijn het gevolg van seksuele prikkels, waarbij het gevoel van verlangen en de neiging tot toenadering wordt opgevat als seksueel verlangen. Opwinding wordt gezien als het lichamelijk geactiveerd zijn (Laan & Both, 2008).

Seksuele disfunctie mannen

  • Verminderd seksueel verlangen van mannen is ongewijzigd gebleven, bij vrouwen verlangen en opwinding samengevoegd. Waarom dan niet voor mannen?

  • Beschrijving van seksuele disfuncties bij mannen in DSM5 relatief weinig veranderd, alleen de seksuele aversiestoornis is verdwenen. Er is in de literatuur geen argumentatie te vinden voor deze beslissing

Erectiestoornis

  • Tenminste een van de volgende drie symptomen moet worden ervaren tijdens bijna alle (75- 100%) seksuele contacten met een partner:

    1. Aanzienlijke moeilijkheid om een erectie te krijgen tijdens seksuele activiteit

    2. Aanzienlijke moeilijkheid om erectie te behouden

    3. Aanzienlijke vermindering van stijfheid

  • 90% van deze stoornissen is psychisch.

Bij mensen zonder partner die tijdens solo seks seksuele problemen ervaren, kan geen diagnose worden gesteld volgens DSM-V.

Genderdysfolie

  • Gender identiteit stoornis heet in de DSM 5 Genderdysforie. Sterke overtuiging in het verkeerde lichaam geboren te zijn.

  • Maxim Februari: ”De reden waarom ik u moet lastigvallen met mijn intieme bekentenissen, ligt uiteraard in het feit dat u bepalend bent voor mijn geslachtsidentiteit. Als ik alleen in de wildernis zou wonen, zou de noodzaak tot deze operatie misschien niet eens bestaan”.

  • Voor de diagnose GD wordt een incongruentie tussen ervaren en toegewezen gender als essentie gezien. GD is nu een apart hoofdstuk, voorheen samen met seksuele disfunctie en parafilie.

Parafilia: al het gedrag dat afwijkt van het heteroseksuele. Er wordt aan andere objecten opwinding beleefd dan aan het heteroseksuele. Fetisjisme (niet strafbaar), Voyeurisme and Exhibitionisme (strafbaar), Frotteuristische (geslacht opwrijven tegen iets of iemand anders), Sadisme, Masochisme, Pedofiele en Transvestische (niet strafbaar).

College: Minisymposium over de GZ-opleiding

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Dit symposium is nuttig wanneer je je wilt verdiepen in je toekomstperspectief op het gebied van Gz opleiding of klinisch of forensisch psycholoog. Er wordt informatie gegeven over opleidingen na de master en tips over het opkrikken van je CV.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Dit symposium is buiten de literatuur om.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Er komen ervaringsdeskundigen aan het woord die hun loopbaan beschrijven en tips geven om na de master snel aan de slag te kunnen gaan.

Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

  • Dit symposium heeft geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt voor het tentamen.

Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?

  • Er werden geen vragen behandeld voor het tentamen.

College 

Het doel van de wet BIG is het bevorderen en bewaken van de kwaliteit in de gezondheidszorg en patiënten of cliënten te beschermen tegen ondeskundig of onzorgvuldig handelen van individuele zorgverleners. BIG bevat: beschermde beroepstitels, heldere opleidingseisen, overheidsregister en tuchtrecht.

Twee “basisberoepen” artikel 3 wet BIG

  • De GZ-psycholoog

    • “Generalistische professional”

    • Hoofdtaken “diagnostiek en behandeling van psychische stoornissen, problemen in de levenssfeer en psychische aspecten van lichamelijke ziekte en invaliditeit”

    • Inzetbaar in hele gezondheidszorg (psychiatrie, revalidatie, verpleeghuiszorg, gehandicaptenzorg, kinder- en jeugdhulpverlening en forensische zorg), oa. 1e lijn.

  • Psychotherapeut

    • “Gespecialiseerde professional”

    • Hoofdtaken: behandeling van patiënten met complexe problematiek, veelal meervoudige problematiek, persoonlijkheidsproblematiek of een combinatie van beide.

    • Inzetbaar in 2e en 3e lijns GGz.

Twee “specialismen” artikel 14 wet BIG: Klinisch Psycholoog BIG en Klinisch Neuropsycholoog BIG. Klinisch neuropsycholoog BIG is meer gericht op diagnostiek en behandeling van complexe problematiek, wetenschappelijk onderzoek, aandacht voor beleid- en management en leiden op tot leidinggevende functie (GZ-diploma is voorwaarde).

Tot het gebied van deskundigheid van de gezondheidszorgpsycholoog wordt gerekend het verrichten van psychologisch onderzoek, het beoordelen van de resultaten daarvan alsmede het toepassen van door de wet aangewezenpsychologische behandelingsmethoden ten aanzien van een persoon met het oog op diens gezondheidstoestand.

Competenties van een GZ-psycholoog: Combinaties van kennis, inzicht, vaardigheden, motivatie, houding en persoonskenmerken die nodig zijn voor een goede zorgverlening van de GZ-Psycholoog in iedere praktijkinstelling, voor alle ontwikkelingsfases, bij verschillende problemen. Psychologisch handelen staat centraal.

Het doel van de GZ-opleiding is het aanleren van een aantal competenties:

  • Goede psychodiagnostiek

    • Kennis van diagnostische methoden

    • Kennis van “wanneer gebruik je wat waarvoor”

    • Kunnen vertalen van diagnostiek - behandeladvies

  • Goede behandelingen leren uitvoeren

    • Bekend zijn met behandelrichtlijnen (“evidence based protocollen”)

    • Vanuit theorieen hypothesen kunnen stellen over processen die klachten onderhouden + interventies die daarop ingrijpen

De opleiding bestaat uit een cursorische opleiding (2 jaar, 1dag/week) en een praktijkopleiding (2 jaar, 4 dag/week).

Cursorisch deel: Psychopathologie, Basale therapeutische vaardigheden, Behandeling; vooral cognitieve gedragstherapie, Psychodiagnostiek en Specifieke doelgroepen.

Vier ervaringsdeskundigen

Taken van de GZ-psycholoog in de ouderenzorg:

  • Vergroten kwaliteit van leven bewoners (en omgeving)

  • In multidisciplinaire setting

Diagnostiek van cognitief functioneren, stemming en persoonlijkheid.

Mediatieve Behandeling

  • Onbegrepen gedrag

  • Gedragsanalyse: in stand houdende factoren en uitlokkende factoren

  • Levensverhaal

  • Benaderingsplan

Pieter Baan Centrum: psychiatrische observatiekliniek voor verdachten van ernstige mistrijven.

De diagnostische vraag bij forensische psychologie: Is onderzochte lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven?

Vervolgens (wanneer er sprake is van een stoornis): doorwerking/toerekeningsvatbaarheid, recidivekans, advies behandeling en juridisch kader

Forensisch psychiatrisch Centrum: welke psychopathologie?

  • Psychotische problematiek

  • Pervasieve ontwikkelingsstoornissen

  • Seksuele stoornissen

  • Persoonlijkheidsstoornissen

De referentiekaders bij FPC zijn cognitieve gedragstherapie, cliënt-gerichte therapie en psychodynamisch.

Dilemma: Generalisme vs. Specialisme; Diepgang vs. Oppervlakkigheid

Oplossing:

Iedereen doet altijd verplichte “Kenmerkende Beroepssituaties” (KBS-en)

  • Psychologisch onderzoek naar persoonlijkheid en klachten

  • Neuropsychologisch onderzoek (inclusief intelligentie)

  • Psychologisch rapport schrijven

  • Voor- en nabespreken van een psychologisch onderzoek met betrokkenen (cliënt, systeem, team)

  • Heteroanamnestische informatie verzamelen

  • Voor een angststoornis en een stemmingsstoornis:

    • Diagnosticeren

    • Vaststellen van een behandelplan en dit communiceren aan de betrokkenen (cliënt, systeem, team)

    • Uitvoeren en evalueren van een state of the art behandeling

  • Systematisch uitvragen en zo nodig behandelen van suïcidaliteit bij een cliënt met een stemmingsstoornis

  • Presenteren van een afgerond patiëntendossier in teamvergadering

  • Beleidsvergadering

Wier: Gespecialiseerd in SGLVG doelgroep (IQ 50- 75)

  • Afdelingen/behandelvormen: Forensisch, Gesloten, Open, De Kei, Poliklinisch, Deeltijd

  • Cliëntvolgend systeem

  • Divers behandelaanbod: CGT, MBT, schematherapie, systeemtherapie, oplossingsgerichte therapie, sociale vaardigheden, leefstijltraining.

Neuropsychologisch onderzoek op neurologische en psychiatrische poli: Anamnese, testen, interpretatie, verslaglegging, advisering, teruggave gesprekken. Differentiaaldiagnostiek en sterkte/zwakte analyses.

Neuropsychologische behandeling: Cognitieve revalidatie (beperkte mogelijkheden) en psychosociale begeleiding gericht op acceptatie en adaptatie.

College: Stemmingsstoornissen, biologisch perspectief

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Er is in de sheetnotes uit 2015 geen college over stemmingsstoornissen vanuit psychosociaal perspectief. Daarom de volgende onderwerpen die aanbod kwamen tijdens college:

    • Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende stemmingsstoornissen:

  • Depressieve stoornis: anhedonie en/of sombere stemming

  • Disruptieve stemmingsdisregulatie stoornis: meer woede en irritatie

  • Persisterende depressieve stoornis (dysthymie): minder ernstig maar wel chronischer

  • Bipolaire stemmingsstoornissen

    • type I:

      • Manische episode(s)
      • Depressieve episode(s)
    • type II:
      • Hypomanische episode(s)
      • Depressieve episode(s
  • Behandeling bij bipolaire stoornis:

    • Psychoeducatie,  CGT (gedragsactivatie en cognitieve herstructurering), gezinsgerichte therapie (communicatietraining, problemen oplossen), interpersoonlijke en sociaal-ritme therapie (regelmaat slaap-waak ritme en dagelijkse routines)
    • Psychofarmaca:

      • lithium, valproinezuur, carbamazepine en lamotrigine, sommige
      • atypische antipsychotica

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Er worden geen onderwerpen besproken buiten de lieteratuur om.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Geen recente ontwikkelingen.

Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

  • Er worden geen verdere opmerkingen gemaakt.

Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?

  • Er worden geen vragen behandeld.

College 

Kennis over betrokkenheid van hersengebieden en neurotransmitters in ziekte is belangrijk:

  1. Wat veroorzaakt de ziekte? Is er een manier om de mensen die risico lopen vroeg te ontdekken?

  2. Hoe kunnen we de ziekte gerichter behandelen?

Erfelijke factoren lijken vooral gemeenschappelijk negatief affect / neuroticisme te beïnvloeden.

Specifieke factoren bepalen de uiteindelijke stoornis.

Serotoninetekort bij depressie: medicatie

  • Lage concentratie afbraakproduct 5HT (5-HIAA) in hersenvocht (vgl. l/s apen met stress)

  • Verminderd aantal 5-HT transporters

  • Sterk effect op stemming van depletie van tryptofaan

MAOI’s:

  • Blokkeren afbraak van mono-aminen (5-HT, DA, NE, E)

  • Dieet: tyramine arm

    • GEEN kaas, rode wijn, bier

    • Risico op hypertensieve crises (‘kaas syndroom’)

    • Te hoge bloeddruk kan orgaanschade opleveren

  • Worden relatief weinig meer gebruikt

Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis: moet tussen je 5e en 10e voor het eerst verschijnen en moet met je 18e weer verdwijnen.

College: Slaapstoornissen

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Bij de uitleg over de 2 slaapmechanismen (slaapschuld vs circadiaan, de biologische klok) is het van belang om te weten dat deze twee mechanismen zich afspelen in de superachiasmatische nucleus. 

  • Verder worden er toevoegingen gedaan op hoe `s nachts het lichaam werkt: core-body temperatuur het laagst, melatonine het hoogst. Cortisol is laag bij inslapen en cortisol is hoog bij wakker worden. 

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Er worden verschillende links gegeven om meer te weten te komen over slaapproblemen. 

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • De vicueuze circel van insomnie wordt gepresenteerd. Dit is een algemeen model van langdurige slapeloosheid. Slecht slapen leidt tot emotionele en cognitieve overactiviteit (zorgen maken, stress, angst). Dit leidt tot lichamelijke overactiviteit, verhoogde spierspanning. Dit leidt vervolgens weer tot verkeerde slaapgewoonten en leefwijzes, wat weer leidt tot slecht slapen. 

Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

  • Er worden geen opmerkingen over het tentamen gemaakt.

Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?

  • Er worden geen tentamenvragen behandeld. 

College

Energie die slaap geeft = gelijk aan verbruikte energie overdag - evenwicht dat nauwelijks te beïnvloeden is.

Slaapmechanismen

  • Slaapschuld (homeostase)

    • Hoe langer je wakker bent, hoe groter de slaapschuld (slaapdruk)

    • Door slaap verlaagt de slaapdruk

  • Biologische klok (circadiaan)

    • Overdag is het licht en zijn we wakker

    • O.i.v. licht stuurt de biologische klok het dagelijks ritme van lichaamsfuncties (melatonine, temperatuur) ≈ 24 uur

  • Automaticiteit

Slaapcyclus & functie van slaap

  • Energiebesparing

  • Restauratie: afweer, herstel en groei

    • Onderzoek bij ratten: tijdens slaap: vergrote ruimtes tussen de hersencellen → hersenvocht spoelt afvalstoffen sneller weg → lever → afbraak afvalstoffen = mogelijke verklaring voor herstellende invloed van slaap op de hersenen.

  • Geheugenbeheer

  • Restant van evolutie?

Voorwaarden voor goede slaap zijn een veilige, liefst vertrouwde omgeving, voldaan gevoel (geen honger, dorst, pijn,…), een rustige en donkere omgeving (prikkelarm), een comfortabel bed en horizontale lichaamshouding, niet te warm, niet te koud en voldoende aandacht verliezen voor prikkels (omgeving en gedachten). Bij een aanhoudende verstoring van de slaap is er spraak van een slaapstoornis.

Twee classificatiesystemen

  • Slaapgeneeskunde (neurologie) ICSD-2: International Classification of Sleep Disorders

  • Psychiatrie DSM-IV-TR/DSM-V: Diagnostic and Statistical Manual of Psychiatric Disorders

Gevolg:

  • Slaap onderbelicht in psychiatrie, psychiatrie onderbelicht in slaapgeneeskunde

  • Echter: in DSM-V meer overeenstemming met ICSD, en slaapstoornissen als onafhankelijke stoornis

Slaapstoornissen en slaap-waak stoornissen volgens DSM-V:

Insomnie

Definitie:

  • Subjectieve klacht

  • In slaap problemen

  • Doorslaap problemen

  • Vroeg wakker worden

  • Klachten overdag: vermoeid, stemming, geheugen, concentratie, slaperigheid

Aandacht voor slaap is belangrijk: Onbehandelde slapeloosheid vergroot de kans op het krijgen van een depressie (2-4x zo groot) en behandeling van psychopathologie verloopt vlotter als er ook apart aandacht is voor slaap.

Drie factoren model van insomnie

Slechte slaapgewoontes

  • Regelmatige dutjes overdag (lang, vaak en/of op wisselende tijdstippen)

  • Sterk wisselende tijden van opstaan en/of naar bed gaan

  • Lange bedtijden (meer dan 8 uur op bed)

  • Vlak voor het slapen alcohol, nicotine of cafeïne drinken

  • Vlak voor het slapen gaan werken, sporten of emotioneel belastende activiteiten ondernemen (ruzie maken, spannende film kijken)

  • Vlak voor het slapen gaan computeren/tv kijken (blauw licht beïnvloedt SCN)

  • Het bed gebruiken voor andere activiteiten dan slaap of seks (langer dan half uur tv kijken, lezen, eten, praten, plannen)

  • Oncomfortabele slaapomgeving (te koud of te warm, te licht)

Andere slaapstoornissen

Slaap apneu

  • Snurken, adem in houden

  • Kort wakker schrikken, vaak geen bewustzijn van wakker worden

  • En ondieper verder slapen

Pavor nocturnus of night terror

  • Wakker schrikken, trage oriëntatie, geen herinnering

  • Geen beelden

  • Intens gevoel van paniek / bedreiging

  • Geen herinnering van schreeuwen of om zich een slaan

  • Komt vaak voor bij kinderen

Slaapwandelen

  • Nachtelijke bewegingen, vaak uit het bed

  • Ander bewustzijnsniveau

  • Bij wakker worden: trage oriëntatie en geen herinnering

Nachtmerries

  • Merrie: mare

  • Betekenis van mare is kwelgeest, maar duidt ook op ineenvlechting (zoals in maretak)

  • Nachtmerrie = nachtelijke kwelgeest

  • Negatieve invloed op slaap, welbevinden en dagelijks cognitief en emotioneel functioneren (Zadra & Donderi, 2000; Chivers & Blagrove, 1999; Hublin, 1999)

  • Verband met psychopathologie: angststoornissen, PTSS, psychose, persoonlijkheidspathologie, suïcide risico en middelenmisbruik (Levin & Nielsen, 2007; Spoormaker et al. 2006; van Schagen et al., in review)

  • Nachtmerries blijven bestaan, ook na behandeling van PTSS (Rothbaum & Mellman, 2001; Zayfert & De Viva, 2004)

  • Nachtmerries vergroten de kans op terugval in PTSS (Schreuder e.a., 2001)

  • REM-slaap start later en de functie is verstoord

Nachtmerries vanuit cognitief gedragstherapeutisch perspectief

  • Verhoogde arousal door intense emoties

  • Intense emoties gekoppeld aan beelden tijdens de nachtmerrie

  • Herhalende nachtmerries met nachtmerriescript dat altijd slecht afloopt, herhaalde ervaring van gebrek aan controle

  • In standhoudende factoren als gebrek aan slaaphygiëne

Imaginatie en rescripting therapie (IRT)

  • Opschrijven herhalende nachtmerrie

  • Verzin een verandering van het script (rescripting)

  • Schrijf verandering op

  • ± 6 x per dag een paar minuten inbeelden (imaginatie)

  • Ook na nachtmerrie: in de ochtend een nieuw verhaal maken en inbeelden

College: Ouderenpsychologie

Prognose

Pessimistische prognose leidt ertoe dat er over het algemeen gedacht wordt dat “oudjes toch niet meer te helpen is”.

Maar:

  • Neuronen kunnen ook in het oude brein nog herstellen!

  • Psychotherapie is werkzaam bij depressieve klachten van patiënten met Alzheimer

  • Cognitieve interventies helpen op langer termijn het dagelijkse functioneren te behouden. Zoals langer thuis kunnen blijven wonen.

Economische en sociale status van ouderen leidt ertoe dat we dit onderwerp liever vermijden. Maar: Niet meer vrienden, maar de vrienden die ze hebben betere vrienden zijn en emotioneel stabieler dan (jong) volwassenen. Ze ervaren net zo veel negatieve emoties, maar kunnen deze beter accepteren, waardoor het positiever wordt  zorgt voor die stabiliteit.

Cognitieve stoornissen staan op de voorgrond. Maar angsten, depressie & verandering in persoonlijkheid gaan ermee gepaard.

Delirium kan op alle leeftijden voorkomen. Het is een bewustzijnsstoornis (minder besef van de omgeving/ verminderd vermogen om de aandacht te concentreren, vast te houden of te verplaatsen). Het ontwikkelt zich in korte tijd (meestal uren tot dagen). Er is sprake van een verandering in de cognitieve functie

  • Zoals geheugenstoornis, desoriëntatie (weten soms niet welke maand of jaar het is), taalstoornis

  • Of een waarnemingsstoornis die niet is toe te schrijven aan dementie (dingen horen en zien).

Definitie volgens DSM-IV: de stoornis wordt veroorzaakt door de directe fysiologische gevolgen van een algemene medische aandoenin.g

  • Hersenletsel

  • Door intoxicatie (drugs, vergiftiging)

  • Onthouding

  • Operatie

Met antipsychotica behandeld om tot rust te komen. Delirium gaat vooral het bewustzijnsstoornis en een psychose niet. Het is korter dan een psychose, uur tot enkele dagen die terugkomt. Ook een lichamelijke oorzaak, en dat is bij een psychose niet. Sommige kan er geen aandacht worden gevonden bij zon persoon, maar soms sprake van hypoactiviteit.

Behandeling

  • Antipsychotica

  • Psychosociale steun

  • Psycho-educatie aan familie

  • Omgeving optimaliseren

Preventie: hulp bij de medicatie. Verkeerde moment van inname van antipsychotica kan het fout gaan.

Etiologie

Ziekte van alzheimer, vasculaire hersenschade, etc.

Definitie DSM-V

  • Uitgebreide neuro-cognitieve stoornis (voorheen dementie)

Significante cognitieve achteruitgang gebaseerd op:

  • Zorgen van betrokkenen, informant of clinicus hierover &

  • Substantiële beperking in cognitieve prestaties

Niet alleen in de context van een delirium

Niet beter verklaard door andere psychische stoornissen

  • Beperkte neurocognitieve stoornis (nieuw, focus op vroege cognitieve achteruitgang).

  • Lichte cognitieve achteruitgang gebaseerd op:

    • Zorgen van betrokkenen, informant of clinicus hierover &

    • Lichte beperking in cognitieve prestaties

Niet alleen in de context van een delirium

Niet beter verklaard door andere psychische stoornissen

Oorzaak

  • Alzheimer: Geheugen en leervermogen gaan achteruit en er moet 1 ding nog erbij komen, zoals plannen gaat fout. Diagnostiek door: neuropsychologische diagnostiek (15 woordentest); brain scan; beta amyloïde.

  • Frontotemportale lobaire degeneratie

    • Gedragsvariant en taalvariant

  • Lewylichaampjesziekte

    • Bijv. hallucinaties

  • Vasculaire ziektes

    • Cerebrovasculaire ziekte

    • bv. Verwerkingssnelheid

  • Traumatisch hersenletsel

  • Middel-/medicatiegebruik

  • HIV-infectie

  • Prionziektemiddel

  • Parkinson

  • Huntington

  • Andere somatische aandoening

  • Multiple oorzaken

  • Ongespecificeerd

Verloop

  • Gradueel – hoe langer je wacht, hoe erger het is

  • Vergeetachtigheid

  • Oriëntatie – een van de eerste dingen, niet perse welk jaar het is, maar vaak wel dat ze ergens heen ging en na een tijdje niet meer wist hoe ze er moet komen, terwijl het automatisme was. Automatisme wordt niet meer zo automatisch zeg maar

  • Agnosie – gezichten/voorwerpen niet meer herkennen. Gebruiken van mes en vork of soep gebruik vork of lepel etc.

Uit eindelijk degeneratie van het brein  overleiden vaak door inactiviteit organen of ziektes.

Prevalentie

  • Leeftijd: Boven 75

  • Geslacht – Vrouwen: Leven langer, Hormonen ???

Waardoor ontstaan neurocognitieve stoornissen volgens een groepje ouderen:

  • Als je brein niet goed gevorderd wordt

  • Incest

  • Doordat vrouwen dommer zijn

  • Als je niet genoeg leest, want je traint je brein niet goed genoeg

Behandeling

Psycho-educatie: patiënten en familieleden helpen de ziekte begrijpen

Omgang met agressie: “elder abuse”

Compensatie: geheugentraining en sociale aanmoediging

Preventie: verlaag je bloeddruk
 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2441 2