Biopsychosociale perspectieven op psychopathologie - UU - Aantekeningen hoorcolleges
- College: Psychotische stoornissen; klinisch perspectief
- College: Ethiek
- College: Psychotische stoornissen; biologisch perspectief
- College: Mentale stoornis
- College: Angststoornissen, klinisch perspectief
- College: Angststoornissen, biologisch perspectief
- College: Burnout
- College: Gezondheidspsychologie
- College: Werkverslaving
- College: Persoonlijkheidsstoornissen
- College: Verslaving, klinisch perspectief
- College: Verslaving, biologisch perspectief
- College: Ontwikkelingsproblemen
- College: Voedings- & eetstoornissen
- College: Somatoforme en dissociatieve stoornissen
- College: Seksuele stoornissen
- College: Minisymposium over de GZ-opleiding
- College: Stemmingsstoornissen, biologisch perspectief
- College: Slaapstoornissen
- College: Ouderenpsychologie
College: Psychotische stoornissen; klinisch perspectief
Sheetnotes 18/19
Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?
- Transdiagnostische factor: gaat uit van verschillende gemeenschappelijke factoren achter verschillende stoornissen. Bij schizofrenie dus zowel biologische, sociale als psychologische factoren. Gelijke factoren bij stoornissen: -symptomen, -coping, - neurobiologische factoren (verkleinde hippocampus), - behandelinterventie & -beschermende factoren (mentale veerkracht).
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
- Er worden geen onderwerpen buiten de literatuur behandeld.
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
- Geen recente ontwikkelingen.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
- Er worden geen opmerkingen over het tentamen gemaakt.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
- Er worden geen vragen behandeld.
Hoorcollegeaantekeningen 17/18
Psychose
Toestand waarin men de werkelijkheid niet van fantasie kan onderscheiden en waarin men een nieuwe realiteit creëert (Kaplan en Sadock, 2003)
Het betreft meestal wanen (irrationeel geloof) en / of hallucinaties (sensorische ervaring in afwezigheid van een externe gebeurtenis).
Er bestaan verschillende soorten wanen en hallucinaties (bijvoorbeeld betrekkingswaan en auditieve hallucinatie)
Schizofrenie is het meest kenmerkende symptoom van psychosen, iedereen met schizofrenie heeft doorgaans een psychose meegemaakt (dit hoeft andersom niet zo te zijn).
Schizoaffectieve stoornis: patiënten die een psychose hebben gehad en daarnaast ook een periode met depressieve of manische stemming.
Post-partum psychose: na de bevalling last krijgen van wanen of hallucinaties
Schizofrenie DSM-IV / DSM V:
Subtypes zijn komen te vervallen
Ernst van verschillende symptomen wordt door DSM V in kaart gebracht met een 4 puntsschaal.
Kernsymptoom moet een van de onderstaande symptomen zijn volgens de DSM V (wanen, hallucinaties, onsamenhangende spraak).
Er moet volgens DSM sprake zijn van 2 kernsymptomen (DSM IV vond 1 genoeg)
1% ontwikkelt schizofrenie, mannen hebben 1,5x meer kans dan vrouwen en bij mannen ontstaat het rond 20e, bij vrouwen rond hun 25ste. Chronisch is schizofrenie niet te genezen maar het is wel te behandelen. Wanen en hallucinaties zijn veelal beangstigend en gevaarlijk, 15% van de schizofrene patiënten overlijdt door zelfmoord. Er zijn een aantal predictoren voor het beloop van schizofrenie.
Wat gebeurt er in het brein als iemand stemmen hoort?
Voor je stemmen waarneemt is er hersenactiviteit in de (para)hippocampus. Het geheugen lijkt betrokken te zijn bij het horen van stemmen. Tijdens het horen van stemmen zijn de taalperceptie en de taalproductiegebieden actief, vooral in de rechter hersenhelft. Deze gebieden lijken getriggerd vanuit het geheugen. Bij schizofreniepatiënten liggen de taalgebieden meer links en rechts, bij anderen liggen de taalgebieden vooral links. Indien >50% stemmen negatieve inhoud: >82% kans op psychotische stoornis (met/ zonder affectieve component). Indien alle stemmen negatieve inhoud: >90% kans op psychotische stoornis
Factoren bij de ontwikkeling van schizofrenie:
Diathese stress model: Dit model stelt dat er bij een grotere kwetsbaarheid minder stress en bij een kleinere kwetsbaarheid meer stress nodig is om de stoornis zijn aanvang te laten nemen of voor verergering van de symptomen te zorgen.
Geboorteplaats: je hebt 2,4x meer kans op schizofrenie als je in een drukke stad opgroeit. De hersenen van mensen die in een grote stad opgroeien reageren heviger op stress dan mensen van het platte land.
Bij gebruik van cannabis ontwikkel je vaak jonger schizofrenie dan wanneer je nooit cannabis gebruikt, ook vallen gebruikers vaker terug en hebben ze ernstigere positieve symptomen. Er is een genafwijking gevonden die gevoelig maakt voor schizofrenie én gebruik van cannabis.
Bij diverse etnische groepen komt meer schizofrenie voor dan anderen, vooral onder Marokkaanse emigranten komt veel schizofrenie voor.
Het is niet zo dat de incidentie van schizofrenie in het land van oorsprong verhoogd is, ook is er geen selectieve migratie van mensen die een verhoogd risico hebben om schizofrenie te ontwikkelen maar wel is het zo dat omgevingsfactoren in West-Europa de kans op schizofrenie bij genetisch kwetsbare individuen verhogen (+)
Uit onderzoek is gebleken dat Nederlanders van Marokkaanse afkomst sneller de diagnose schizofrenie krijgen.
Er is een oorzakelijk verband tussen de sociaal economische status van de ouders en schizofrenie patiënten vallen eerder terug in een psychose als binnen een familie de volgende communicatiestijl werd gehanteerd:
Familieleden hebben veel kritiek op de patiënt
Familieleden staan vijandig tegenover de patiënt
Familieleden zijn emotioneel overbetrokken bij de patiënten
Relatief risico: 3,7 maal
Cultuur. Schizofrenie patiënten in ontwikkelingslanden hadden een veel grotere kans om na twee jaar na een eerste psychose weer op oude niveau te functioneren dan patiënten in de ontwikkelde landen (respectievelijk 63% en 37%). Bij niet Westerse patiënten zijn vaker visuele hallucinaties gerapporteerd dan bij westerse patiënten.
Schizofrenie is een life time disorder, de onderliggende processen kunnen (nog) niet hersteld worden.
College: Ethiek
Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?
- Diversiteit versus universalisme: de cultuur waarin men opgroeit vormt mede onze normen en waarden en wat wij als normaal aanschouwen Maar de cultuur waarin men opgroeit vormt mede de wijze waarop symptomen en gedrag zich uiten, die de criteria voor de classificatie zijn. Er is een tijdsgeest die elke cultuur beinvloedt en aan verandering onderhevig maakt.
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
- Vier basisprincipes voor psychologen als beroepscode:
- Verantwoordelijkheid
- Integriteit
- Respect
- Deskundigheid
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
- Er worden geen recente ontwikkelingen besproken.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
- In de hoorcolleges wordt het NIP vaak aangehaald voor definities van beroepscodes en richtlijnen. Goede bron.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
- In het college komen verschillende casussen aan bod die een goede oefening zijn om te kijken hoe ethische kwesties te beoordelen zijn.
College
College met veel interactie.
Ethiek gaat over:
Goed handelen: wat te doen in bepaalde situatie? Praktisch gericht – ‘smalle ethiek’
Goed leven: hoe leid ik een goed leven? Levenshouding – ‘brede ethiek’
Waarden en normen
Vanzelfsprekendheid: doorbroken
Waarden zijn algemeen, is antwoord op vraag ‘wat is belangrijk?’, ideaal, motiverende kracht, achtergrond een rol spelen, eindigt vaak op ‘heid’/’eit’.
Normen is specifiek/voorschrijvend, is antwoord op vraag ‘wat moet ik doen?’, richtlijn/regel, bindende kracht, op de voorgrond rol spelen!
Het subjectieve – emoties/smaak- beleven/voelen – is het waarachtig?
Het objectieve – feiten – kennen/weten – is het waar?
Het normatieve – waarden/normen – waarderen – is het goed?
Stromingen in de ethiek
Plicht
Tien geboden
Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet
Immanuel kant (1724-1804)
Beroepscode & wetgeving
Gevolgen
Handeling is goed als gevolgen goed zijn
Grootste geluk blablabla
Deugd-ethiek
Deugd is de morele kwaliteit of eigenschap van iemand, die ervoor zorgt dat hij of zij de juiste keuze maakt. Daarvoor moet je ontwikkelen:
inzicht wat juist handelen is
vermogen te onderscheiden wat tot welzijn en geluk leidt
idee waar het je om begonnen is ‘de bedoeling’
Gaat vooral over houding/karakter – vrij of verkrampt
Deugdethiek: hoe goed te leven? Brede ethiek als mens, als professionals. Het juiste midden = afhankelijk van context
Waarden: wat vind ik belangrijk?
Deugden: verwerfbare eigenschap – waardoor je de juiste keuze maakt. Verschil tussen waarden en deugden: Deugd = persoonlijk; waarde = abstract. Hoe doe je iets: het handelen staat centraal
Norm: wat moet ik dan doen?
Nodig voor ethische afwegingen:
Argumenten zoeken/ formuleren
Reflecteren
‘Vrije ruimte’ (tijd om na te denken)
Redelijkheid
Communiceren – onderzoeken – in dialoog gaan
Discussiëren
Vrijheid = noodzakelijke voorwaarde
Je eigen overtuigingen tijdelijk kunnen ‘parkeren’
College: Psychotische stoornissen; biologisch perspectief
Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?
- Toevoeging aan college: selectieve serotonine heropname remmers (SSRI`s)
- De serotonine transporter zorgt voor heropname van 5HT uit de synaps. 5HT is een transporter gen kan leiden tot stress en depressie.
- Uitleg over aangeleerde hulpeloosheid model. sommige dieren leren dat ze een schok kunnen vermijden, anderen worden getrained als yoked control (het geen invloed kunnen uitoefenen op de situatie). De verwachting hierbij is: gedrag heeft geen invloed op de uitkomst. In een nieuwe situatie is men vervolgens minder geneigd tot een respons initiatie. Daardoor leert men slechter in een nieuwe situatie. Depressie kan ontwikkelen bij het opgeven van hoop.
- Extra toevoeging op verloop van depressie: episodische depressie gaat vaak vanzelf weer over. De kans op een terugval is hierbij wel groot. Cognitieve gedragstherapie heeft gemiddeld genomen de beste prognose.
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
Er worden geen onderwerpen buiten de literatuur om besproken.
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Onderzoek naar 5HT gen. een lage 5HT activiteit leidt tot grotere kans op neuroticisme en grotere angst op stressoren. bij angst is sprake van disregulatie. Dit is een vicueuze circel. Stress verhoogt het cortisol level. Een hoger cortisol level leidt tot meer schade, en dit leidt weer tot een verstoorde feedback.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
- Er worden geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot het tentamen.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
- Er worden geen vragen over het tentamen behandeld.
College
Dementia precox: vroegtijdig verlies van de geest (Morel, 1850). Bleuler kwam uiteindelijk met de term schizofrenie.
Er zijn positieve en negatieve symptomen van Schizofrenie:
Positief:
Hallucinaties : ervaring van externe fenomenen die er in werkelijkheid niet zijn
Waandenkbeelden
‘Disorganized symptoms’: (soms tot aparte categorie, soms tot positief)
Alle kanten uit slingerende stroom van gedachten
Incoherente, onnavolgbare vloed van woorden
De eigenlijke psychose wordt gevormd door de hallucinaties en wanen.
Negatief:
Onvermogen tot doelmatig handelen, bewegen, spreken, het uiten van emoties en tot het richten en vasthouden van aandacht etc.
Prevalentie: 1% in verschillende populaties
Oorzaken (genetisch)
Erfelijkheid: kijken bij tweelingen en andere familieleden. Er wordt gekeken naar tweelingen, wanneer een van de twee schizofrenie heeft wat is dan de kans dat de andere het ook gaat krijgen? Dit kan gedaan worden bij zowel eeneiige als twee-eiige tweelingen, en ook bij andere familieleden.
Verwanten van iemand met schizofrenie hebben ongeveer 2-50x meer kans dan algemene populatie om schizofrenie te krijgen, afhankelijk van mate van verwantschap. Als de ene eeneiige tweeling schizofrenie heeft, dan is de kans groter dat de andere ook schizofrenie heeft dan bij twee-eiige tweelingen. Kans dat eeneiige co-twin van schizofreniepatiënt schizofreen is 48%. De rest wordt bepaald door complicaties rondom/bij geboorte en/of verschil in behandeling door opvoeder etc. Beperkte oorzaak erfelijkheid vastgesteld.
Specifieke genen? – kleine effecten, moeilijk te repliceren, verschilt per continent/land; vaak in interactie met omgevingsvariabelen (stress (diathesis), cannabis etc..). De relatie tussen eerder cannabisgebruik en latere schizofrenie is er alleen voor de Val/Val allelencombinatie van het COMT-gen. De relatie tussen de Val/Val allelencombinatie van het COMT-gen en latere schizofrenie is er alleen bij eerder cannabisgebruik. Er zijn specifieke genen, maar de combinatie van die genen is belangrijk bij de kans op schizofrenie.
Oorzaken (chemisch)
COMT breekt dopamine af, waarbij de Val/Val variant dat het sterkst doet. Het speelt zich af in de prefrontale cortex, niet subcortaal.
Dopamine is belangrijk bij schizofrenie. Bij schizofrenen is er sprake van te weinig dopamine, vooral in de prefrontale cortex (COMT). Soms is er sprake van te veel dopamine bij schizofrenie; werking klassieke antispcyhotica (dopamine-antagonist) / amfetamine-psychose.
Glutamaat is ook belangrijk. NMDA-receptor werkt minder goed bij schizofrenie. (NMDA-antagonist symptomen spelen dan op bij schizofrenie als er sprake is van glutamaatprobleem).
Serotine – endofenotyope alleen beïnvloedbaar via serotonine-receptor-blokkade. Dit is een aanwijzing dat serotonine belangrijk is bij schizofrenie
Oorzaken (fysiologisch)
Voorbeeld P50gating / sensorische bescherming: respons van auditieve cortex (50 msec) op auditieve stimulatie. Abnormaal groot bij frontale beschadiging en bij schizofrenie. Het is gelinkt aan gen FLRT2. Dit gen niet gelinkt aan klinische score. Endofenotype verbindt genotype en minder specifieke fenotype. Verstoorde P50gating bij schizofrenie reageert op geen enkel antipsychoticum, behalve clozapine! Het blokkeert ondermeer serotonine-3 receptor. Verder ondansetron (blokkeert specifiek serotonine-3 receptor). Clozapine doet dus meer dan alleen die serotonine blokkeren en ondansetron niet.
Behandeling
Medicatie bij dopamine te veel (dus er is een dopamine blokkade nodig). Het is nodig om dopamine D2 receptoren te blokkeren met chloorpromazine, haloperidol in nucleus accumbens. Het reduceert positieve symptomen en doet niets met negatieve symptomen, maar wel in basale ganglia (motrorische bijwerking, wat een probleem kan zijn!)
Medicatie bij te weinig dopamine in prefrontale cortex (dus dopamine verhogen). Clozapine verhoogd DA niveaus in frontale cortex, reduceert negatieve symptomen, herstelt P50 endofenotype, via blokkade van de serotonine-3 receptor, reduceert ook positieve symptomen en het panacee (?) (ernstige bijwerkingen immuunsysteem!). vanwege deze bijwerkingen wordt clozapine bijna nooit voorgeschreven. Alternatieven zijn risperidon, olanzapine. Minder bijwerking op immuunsysteem. Helaas ook minder gewenste werking. Ze lijken meer op klassieke antipsychotica
Medicatie NMDA
Glutamaat
Ndma-receptor werkt niet goed
Glycine is een nmda-antagonist (stimuleert deze receptor)
Weinig effectiviteit
Als de receptor niet goed werkt…
Met medicatie:
Potentieel eeuwig durend
Met alle bijwerkingen
Of een (initieel) gekozen medicijn gewenst effect heeft blijkbaar pas na 1-4 weken
Alternatief?
Fysiologische behandeling
Transcraniële Magnetische Stimulatie (TMS). Kan gebruikt worden m werking van neuronen in een bepaald hersengebied (cortex) te remmen. (broca’s gebied):
Gericht op patiënten met auditieve hallucinaties en vermindering daarvan
15 studies
337 patiënten uitbehandeld
Ca 50% sham control
Niet gericht op broca maar op wernicke
4-20 sessies (half uur paar keer per week)
Overall acuut klein verminderend effect
Geen persistentie na 1 maand
College: Mentale stoornis
Er is een vage scheidslijn tussen normaal en abnormaal, hangt ook af van de context waarin we bepaald gedrag vertonen. In sommige gevallen is gedrag normaal maar in een andere context kan het abnormaal zijn.
Wat is afwijkend gedrag?
Afwijkend van de ideale geestelijke gezondheid. (maar wat is de ideale geestelijke gezondheid?)
Voldoet niet aan een culturele (politieke) norm.
Er is een juridische grens overtreden
Of gedrag abnormaal is hangt er ook vanaf welke norm overtreden wordt (bijv. slaven of dissidenten).
Geneeskunde
Hippocratische traditie: mensen verlossen uit hun lijden: curatieve zorg/genezing.
Criminologie
Lombrosiaanse traditie: maatschappij verlossen van schadelijke elementen: controle/beheersing
Je wilt de maatschappij verlossen van mensen die kwaad doen aan de maatschappij, aan kinderen zitten e.d.
Wat is een mentale stoornis? Criteria volgens DSM-5:
Een combinatie van drie elementen:
Psychisch disfunctioneren (cognitief, emotioneel, gedragsmatig)
Klinisch significant lijden van zelf of ander.
Atypisch of onverwacht binnen een cultuur
Mag geen uiting zijn van een sociaal of politiek conflict, het moet puur disfunctioneren zijn.
Wanneer is een syndroom klinisch significant?
Mate waarin de symptomen voorkomen (ernst, hoe vaak, hoe lang)
Depressie: 2 weken. Dwangstoornis: minimaal 1 uur per dag.
Mate waarin subjectief lijden wordt ervaren
Mate waarin belangrijke levensgebieden negatief worden beïnvloed
Mate waarin symptomen gevaar vormen voor het behoud van leven, vrijheid en lichamelijke of mentale functies.
Pedofilie: is een (ongebruikelijke) seksuele interesse/voorkeur wel een mentale stoornis? Dit is een hedendaagse discussie rondom de DSM-5.
Tot 1980 werd homoseksualiteit als mentale stoornis opgenomen in de DSM politieke en sociale druk op Task Force voor DSM-III democratische procedure bepaalde dat homoseksualiteit geen stoornis is.
Het merendeel van de DSM is gebaseerd op onderzoek maar een deel is ook gebaseerd op conventie.
Criteria pedofilie in DSM-V:
Over a period of at least 6 months, recurrent, intense sexually arousing fantasies, sexual urges, or behaviors involving sexual activity with a prepubescent child or children (generally age 13 years or younger)
The individual has acted on these sexual urges, or the sexual urges or fantasies cause marked distress or interpersonal difficulty
The individual is at least age 16 years and at least 5 years older than the child or children
Argumenten voor verwijdering pedofilie uit de DSM:
Heterosekualiteit, homoseksualiteit en pedofilie zijn seksuele oriëntaties; hetero- en homoseksualiteit staan niet (meer) in de DSM.
Pedofiele fantasieën komen voor in vele culturen, bij ongeveer 10% van de mannen en 3% van de vrouwen.
Pedofiele acties zijn terrein van justitie.
50% van kinderpornokijkers is geen pedofiel in de zin van deDSM
Onderzoek toont aan dat het zeker niet vanzelfsprekend is, dat kind onder pedofiel contact lijdt
Sandfort, T. (1987). Boys on their contacts with men: A study of sexually expressed friendships. Elmhurst, NY: Global Academic Publishers.
Pedofielen lijden niet zozeer onder hun voorkeur, maar onder de gevolgen van stigmatisering.
Argumenten tegen verwijdering pedofilie uit de DSM:
We weten nog te weinig van pedofilie; dus ook of het wel een soortgelijke oriëntatie is, als hetero- en homoseksualiteit.
Seks met een prepuberaal kind is disfunctioneel, want tegen de evolutiewetten.
Overal ter wereld hebben mensen allerhande symptomen van mentale stoornissen, dus ook pedofiele fantasieën.
De kans dat een kind beschadigd wordt, is aanwezig.
Er is sprake van een ongelijke machtsverhouding.
Behouden van pedofilie als classificatie bevordert onderzoek.
Wat verklaart abnormaal gedrag? Visies door de eeuwen heen.
Bovennatuurlijke perspectief
Door de duivel bezeten, hekserij
De stand van de planeten (lunatic)
Bijvoorbeeld: uitdrijven van kwade geesten.
Biologische perspectief
Disfuncties van ‘lichaamssappen’, hersenen, hormonen. Stoornis moet medisch behandeld worden (bv. rust, frisse lucht, medicijnen, ECT).
Psychologische perspectief
Problemen ontstaan door intrapsychische conflicten, disfunctionele interpersoonlijke relaties (w.o. met ouders en leeftijdsgenoten) en door stressvolle omstandigheden.
Behandeling door (psycho)therapie voor persoon zelf en soms ook voor zijn of haar naasten.
Het ontwikkelingsstadium, de sociale omgeving, gender, culturele invloed en leergeschiedenis spelen een rol bij het bepalen of iets een mentale stoornis is ja of nee.
College: Angststoornissen, klinisch perspectief
Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?
Extra informatie over ontstaan angststoornis. Hoe komt het dat angststoornissen zich ontwikkelen? Sommigen zijn kwetsbaar voor angst en hebben neurotische trekken. Omgevingsfactoren kunnen ook een rol spelen. Hoe komt het dat de angst niet verdwijnt? Wanneer een patiënt de angst continu vermijdt, leert de patiënt niet dat de angst irreëel is.
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
Er worden geen onderwerpen besproken die niet worden behandeld in de literatuur.
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Er worden geen recente ontwikkelingen besproken.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Er worden geen opmerkingen over het tentamen gemaakt.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
Er worden geen vragen behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen.
College
In de volksmond is emotie een gevoel, volgens de wetenschap heeft een emotie diverse aspecten: fysiologie, cognitie, ervaring, motoriek.
Verschillende respons-effecten die los van elkaar samenhangen.
Emotie-aspecten: ‘loosely coupled systems’.
Functie van emotie: faciliteren van adaptatie (overleving van organisme en nakomelingen).
Prikkel – ervaring – actie-tendens – functie.
Angst: fysiologische, cognitieve, experientieele en motorische aspecten.
Selective mutism: zijn in bepaalde situaties bang om te praten.
Angststoornissen
De angstrespons zelf is niet ‘gestoord’.
Angst is ‘situatief inadekwaat’: intensiteit van de angst staat niet in verhouding tot de ernst van de dreiging.
Diverse angststoornissen hebben een diagnostisch specifieke ‘cognitieve kern’.
Paniekstoornis: catastrofale misinterpretatie van lichamelijke sensaties
Sociale fobie: angst voor afkeuring door anderen omdat anderen tekenen van sociale angst zien (blozen, trillen etc)
OCD: angst voor schuld door onverantwoordelijk gedrag
PTSD: catastrofale misinterpretatie van gevolgen trauma en betekenis van trauma
E.v. fobie: afhankelijk van aard fobie (hond valt me aan, vliegtuig stort neer, bliksem slaat in etc.)
GAD: Wisselend (‘piekeren is vervelend, maar eigenlijk goed)
Hoe komt het dat angststoornissen zicht ontwikkelen en welke causale processen zijn hier verantwoordelijk voor? Deze vragen kunnen deels beantwoordt worden met genetica.
Neuroticisme maakt kwetsbaar. Angstpatienten scoren hoog op Neuroticisme, maar van de mensen die hoog scoren op neuroticisme ontwikkelt minderheid een angststoornis.
Safety behaviours: je leert niet dat je ergens niet bang voor hoeft te zijn.
College: Angststoornissen, biologisch perspectief
Frontale cortex: zorgen voor regulatie van emotionele reacties.
DSM-IV classificatie
Paniekstoornis (PD)
Met of zonder agorafobie
Sociale fobie (SA)
Specifieke fobie
Slangen, spinnen, vliegen e.d.
Post-traumatische stress stoornis (PTSD)
Acuut stresssyndroom na een heftige gebeurtenis
Stress na een heftige gebeurtenis is normaal, maar dit zou na enkele maanden moeten verdwijnen wanneer dit niet zo is kan er PTSD ontstaan
Gegeneraliseerde angst stoornis (GAD)
Heel veel piekeren en zorgen, niet per se stress. Ligt dicht bij depressie.
In de DSM-V valt de Obsessief Compulsieve Stoornis (OCD) niet meer onder angst. Er wordt gedacht dat OCD meer met dwang te maken heeft, het niet kunnen inhiberen van handelingen. Daarom is het geclassificeerd onder een andere klasse.
Overeenkomsten / verschillen angst en vrees
Emotionele reacties op een (mogelijke) bedreiging
Negatief affect
Negatief gekleurde cognitie (vd Hout: “catastrofale misinterpretatie”)
Gedragstendenties: vermijding/withdrawal
Fysiologische reacties
Angst v.s. vrees:
Angst is toekomst-georiënteerd
Vrees is in het nu.
Vrees: flight/fight systeem
Met grotere afstand tot dreiging worden complexere strategieën geactiveerd.
Amygdala: vrees
Cortex: complexe gedragingen - angst
Activatie sympathisch ZS:
Hogere hartslagfrequentie
Verwijding van bloedvaten in spieren
Hogere ademfrequentie
Remt parasympatische functies
Activatie van het sympathisch ZS bereidt voor op energieverbruik. Wanneer er iets bedreigends is wordt de HPA-as geactiveerd, dit duurt een tijdje en de activatie houdt ook langer aan.
HPA: hypothalamus, hypofyse en bijnier (cortisol)
Vooral de amygdala is verantwoordelijk voor het veroorzaken van angstresponsen.
Belangrijke functie amygdala: zorgen voor paraatheid.
Genetische basis?
Veel verschillende systemen mogelijk geïmpliceerd
Voorbeelden:
Corticotrophin Releasing Hormone (CRH)
Polymorfisme in CHR receptor 1 geassocieerd met paniek stoornis
Serotonine
Op serotonerge systeem gerichte antidepressiva eerstelijns therapie bij angststoornissen
Polymorfisme (stukje in het gen wat in de normale populatie varieert) in 5HT transporter <-> neuroticisme, amygdala activatie
Mensen met de S variant van het serotonine transporter gen scoren gemiddeld genomen hoger op neuroticisme.
Neurotische mensen zijn kwetsbaarder en sneller gevoelig voor angsten.
Overerfbaarheid
Eerder voor angststoornissen i.h.a. (neuroticisme?) dan voor specifieke stoornis
Welke stoornis zich openbaart: lijkt meer bepaald door omgevingsfactoren (Kendler 1996)
Wanneer een ouder een angststoornis heeft kan hij deze doorgeven aan zijn kinderen maar dit kind hoeft dan niet dezelfde angststoornissen ontwikkelen, dit kan ook een andere angststoornis zijn.
Tweeling studies geven aan:
40-60% van neuroticisme is toe te schrijven aan erfelijke factoren
daarvan is 7-9% toe te schrijven aan het 5HTTLPR polymorfisme
Triple Vulnerability – Algemeen
Algemene oorzaken zijn waarschijnlijk gezien hoge comorbiditeit:
Momentaan: 50%
Life-time: 76%
Vaakst: depressie
En gezamenlijke erfelijkheid tussen:
Angststoornissen onderling
Angststoornissen en depressie
Gedeelde erfelijke basis
Psycho: … ? neuroticisme
Bio: Gevoeligheid van onderling verbonden angst (BIS) en vrees (Fight/Flight) circuits
Bijvoorbeeld amygdala
Figuur 5.3
Vrees voor beoordeling: SA
Neiging tot piekeren: GAD
Negatieve ervaring of Trauma: SP of PTSD
GAD – biologisch profiel
Piekeren
Toegenomen spierspanning
Het is geen onderdeel van de flight fight reactie
EMG neemt wel toe, hartslag niet
Gevolg piekeren (Pluess et al., 2008)
Piekeren => minder gevoelig => gespannen spieren
Spieren spannen als (ineffectieve) stress – coping
Vermijden van inbeelding gevreesde situaties
Blokkeert aanpassing
Onduidelijk waar oorzaak feitelijk ligt.
Bij GAD is spierspanningstherapie (REL) net zo succesvol als cognitieve gedragstherapie (COG). GAD is overduidelijk een angststoornis, toekomst georiënteerd en er is geen sterke lichamelijke arousal component.
Behandeling: functie van neurotransmitters
GABA: algemeen inhiberend, o.a. arousal verlagend
Dopamine: leren en belonen
Serotonine (5HT): wijze van informatie verwerking, regulerend
Norepinephrine/noradrenaline: emergency/alarm
Behandeling: farmacologie. Oxazepam (seresta) is een benzodiazepine, dit is een kalmeringsmiddel. Andere voorbeelden van farmacologie zijn diazepam, alprazolam en temazepam. Temazepam wordt ook gebruikt als slaapmiddel. Het nadeel van medicatie zijn de bijwerkingen.
Behandeling: Richtlijnen (meer algemeen dan GAD):
Eerst CBT (bij GAD gericht op piekeren)
Tenzij comorbide depressie / angststoornissen
Minst belastend (hoewel zwaar en confronterend voor patient!)
Beste lange-termijn effect
Medicatie bij onvoldoende resultaat:
Eerste keus: SSRI’s
Serotonine heropnameremmers
Paniekstoornis
Duidelijkere koppeling met fight/flight reactie.
Definiërende kenmerken:
Hartkloppingen
Transpireren / Opvliegers / Koude rillingen
Beven
Ademnood
Paresthesie (tintelingen, bv in handen). Dit zorgt voor een beangstigende ervaring
Paniekconditioneringsmodel
Validiteit | Gebruikt voor |
Face validity | Klinische omschrijving |
Construct validiteit | Theorisch
|
Predicitieve validiteit | Farmacotherapie |
Bij mensen met een paniekstoornis is de startlereflex verhoogd.
Biologisch:
Amygdala
Sympatic NS
Startle / Schrikreflex:
Maat amygdala activatie (diermodel)
Toegenomen bij PD
Spinnenfobie: verhoogde startlereflex
Sociale fobie: amygdala respons op boze gezichten
Behandeling fobie: door ‘exposure’
Gebaseerd op conditioneringsmodel (vergelijking: diermodel)
Aanleren van vrees (‘acquisitie’) gaat door blootstelling aan gepaarde stimuli – CS (cirkel op scherm) en US (schok)
Afleren van vrees (‘extinctie’) gaat door blootstelling aan gevreesde stimulus / situatie (CS) zonder negatief gevolg. Extinctie is niet vergeten maar onderdrukken van associatie tussen CS en US (modellen voor terugval bv ‘reinstatement’)
Amygdala is bij alle stoornissen van belang voor het aanjagen van de angstrespons.
Uitdoven van angst (mOFC):
Mediale orbitofrontale cortex actief tijdens extinctieleren èn tijdens ‘retentie’, d.w.z. bij het weer ophalen van de herinnering later.
Dikte van hersenschors in mOFC voorspelt retentie
Posttraumatic stress disorder (PTSD)
PTSD: Startle toename onder stress
Rol hippocampus:
Hippocampus reguleert HPA-as
Stress hormoon cortisol beschadigt hippocampus -> slechtere stress regulatie
Of was er al sprake van kleinere hippocampi en grotere gevoeligheid?
Tweelingstudies
Prospectief onderzoek
Biopsychologisch model en Selective Serontonin Reuptake Inhibitor (SSRI):
Stress hormoon adrenaline activeert amygdala en versterkt het geheugen voor details m.b.t. het trauma
Gecompromitteerde hippocampus verstoord ‘contextualisatie’ van gebeurtenis
SSRI (Nederlands: selectieve serotonine heropname remmer) maar ook bewegen, stimuleert herstel van schade in hippocampus
College: Burnout
Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?
Dit college kwam te vervallen en er zullen geen tentamenvragen over dit onderwerp gesteld worden.
Een burnout wordt vergeleken met een lege batterij of een dovend vuur.
Hoe kan het zo ver komen?
Intensivering van de arbeid
Veranderde werkinhoud
Fysieke of emotionele arbeid
Verandering zorgt voor onzekerheid = stress
Verandering vereist aanpassing = energie
Organisatieverandering
Verruiming ziektebegrip
Individualisering
Verantwoordelijkheid ligt steeds meer bij de werknemer
Veranderd verwachtingspatroon
Psychologisch contract onder druk
‘Ontdekking’ van de burnout
Klinische benadering
Herbert Freudenberger (1974): observeerde dat idealistisch gemotiveerde mensen na een half jaar op waren burnout
Onderzoeksbenadering
Christina Maslach (1976): emotionele werkdruk (ambulance, gevangenis e.d.) te hoog burnout
Burnoutklachten
Vermoeidheid
Distantie (demotivatie)
Verminderde competentie
Spanningsklachten
Werk gerelateerd
Bij ‘normale’ mensen gaat niet om mensen met een depressie o.i.d.
Schaufeli & Enzmann (1998): “ Burnout is a persistent, negative, work-related state of mind in ‘normal’ individuals that is primarily characterized by exhaustion, which is accompanied by distress, a sense of reduced competence, decreased motivation, and the development of dysfunctional attitudes at work ”
Verschil burnout en depressie
Burnout vs. Depressie:
Woede, wrok - Schuld, suicidale ideatie
Werk gerelateerd - Alle levensgebieden
Minder werkplezier - Anhedonia
Geen ‘vitale’ symptomen - ‘Vitale’ symptomen
Dagelijkse stemmingswisselingen
Gewichtsverlies of – toename
Afname libido
Mensen die een burnout hebben kunnen wel depressieve klachten ontwikkelen (frustratie) maar mensen met een depressie ontwikkelen geen burnout.
Assessmentmethoden
1. Diagnostische richtlijnen (huisarts)
Spanning (werken nog wel): Overspanning (werken minder, bij goede behandeling 4-6 werken), burnout (werken niet, kan heel lang duren).
2. Zelfbeoordelingsvragenlijst (psycholoog)
Maslach Burnout Inventory (MBI)
Utrechtse Burn Out Schaal: 3 versies; contactueel, leerkrachten, algemeen.
Klinische burnout en sociobiografie
(N=10.064)
Meer mannen (4,5%) dan vrouwen (3,6%)
Toename met leeftijd: van 2,0% < 25 jr. tot 6,3% > 55 jr.
Meer bij full-timers (5,8%) dan bij parttimers (3,1%)
Gemiddeld duren de klachten 2,5 jaar.
Oorzaken: Hoge taakeisen
Kwantitatieve belasting (werkdruk, tijdsdruk, deadlines)
Kwalitatieve belasting (geestelijk, emotioneel)
Rol problemen (rol conflict, rol ambiguïteit)
Interpersoonlijke conflicten
Pesten, sexual harassment
Werk-thuis conflict
Baanonzekerheid
Oorzaken: gebrek aan energiebronnen
Regelmogelijkheden
Participatie en besluitvorming
Sociale steun van collega’s en leidinggevenden
Feedback
Leer- en ontwikkelingsmogelijkheden
Waardencongruentie
Wederkerigheid
Persoonskenmerken
Emotionele stabiliteit # - ‘Feeling type’
Extraversie # - Proactiviteit
Zelfwaardering # - Externe beheersingsoriëntatie
Waargenomen eigen competentie *# - Weerbaarheid *
Optimisme * - Hoop*
Type-A (snel praten, vijandig, tijdsdruk)
Gevolgen van een burnout: Werk gerelateerde attitudes
Individueel niveau - Organisatiebetrokkenheid
Depressie - Verloopneiging
Psychosomatische klachten Organisatie niveau
Luchtweginfecties - Verloop
Slaap problemen - Ziekteverzuim
Arbeidsprestatie
Er zijn geen potentiële biomarkers voor een burnout.
Verklaringen op drie niveau’s:
1. Individueel niveau
Burnout door progressieve gedesillusioneerdheid
Van enthousiasme naar apathie
Burnout door narcistische storing
Vasthouden aan de illusie van de eigen grootsheid
Burnout door gebrek aan existentiële betekenis
Conflict tussen persoonlijke waarden de baan
2. Interpersoonlijk niveau
Burnout door emotionele overbelasting
Een dynamisch procesmodel
Burnout door gebrek en reciprociteit
Verstoorde balans tussen investeringen engagement opbrengsten
[Burnout door “infectie”]
De emotionele besmetting van burnout (wanneer je roommate depressief is wordt je zelf ook depressiever)
3. Organisatie niveau
Interpersoonlijke relaties kunnen stressvol zijn vanwege een gebrek aan werderkerigheid.
Buunk & Schaufeli (1991): “Wederkerigheid (reciprociteit) – de balans tussen geven en nemen – is a fundamenteel psychologisch principe dat stevig is verankerd in de evolutie van de menselijke soort”.
Conclusie
Burnout wordt veroorzaakt door emotioneel geladen en sterk belastende interpersoonlijke relaties
Gebrek aan wederkerigheid op verschillende niveaus spelt een rol bij het ontstaan van burnout
Burnout wordt ‘doorgegeven’ via een proces van emotionele besmetting
Interventies
| Individuele strategieën | Organisationele strategieën |
Identificatie | Zelf monitoring Zelf-assessment | RI&E Screening |
Primaire preventie | Didactisch stress management Werk-thuis balans | Reguleren werkdruk Verbeteren taakinhoud |
Secundaire preventie | Time management Relaxatie training | Conflict management Management development |
Behandeling | Sociaal medische begeleiding Psychotherapie | Contract met arbo-dienst Sociaal-medisch team |
College: Gezondheidspsychologie
Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?
Extra informatie over psychosociale oorzaken van hart en vaatziekten: er is een verband tussen hart en vaatziekten en een negatief effect (zowel boosheid, vijandigheid als depressie)
Er bestaan twee soorten chronische vermoeidheid: Myalgische encefalomyelitis (ME). spierpijn (myalgie) gepaard gaande ontsteking van het ruggenmerg(myelitis) en-of het hersenweefsel (encefalitis).
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
Een toevoeging op de somatische symptoomstoornis. De onderzochte groep blijkt heterogeen voor psychologische profielen (maladaptief, adaptief, begrenzend, actief, inflexibel). De toestand van de deelnemers verschilt per profiel voorafgaande aan de therapie. Voorlopige analyses geven een indicatie dat de inflexibele groep het meest gunstig verandert na therapie en de adaptieve groep het minst verandert.
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Predictie onderzoek bij kanker wijst uit dat een grotere kans op terugval of dood bij kanker samen hangt met depressie, hulpeloosheid, maar niet bij strijdbaarheid. `fight for your life`. Psychosociale factoren kunnen het verloop van kanker en afweersysteem significant beinvloeden.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Er worden geen opmerkingen gemaakt over het tentamen.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
Er worden geen vragen behandeld voor het tentamen.
College
Health psychology: Bevordering en behoud van gezondheid (individuën, groepen, maatschappij)
Behavioral medicine: Diagnose, preventie en behandeling van medische problemen
Onderzoek nonnen (75 jaar): dagboekteksten geanalyseerd van toen ze 22 jaar waren.
De nonnen die veel positieve woorden gebruikten werden ouder dan de andere nonnen.
Bij 7000 studenten werd het zelfde gevonden: studenten met een optimistische attributiestijl werden ouder dan studenten met een pessimistische of gemengde attributiestijl. Ook bij een onderzoek onder ouderen werd gevonden dat optimistische mensen ouder worden, het effect is wel sterker op mannen dan op vrouwen.
De verklaring voor het feit dat gelukkige mensen ouder worden is vooral: hart- en vaatziekten. De voorspeller blijft overeind na correctie voor roken, alcohol, lichaamsbeweging, opleiding, gezondheid bij aanvang.
Mannen met “minor” depressie hebben 130% meer kans om (vroeg) te sterven. Mannen met “minor” depressie hebben 80% meer kans om (vroeg) te sterven na correctie voor:
Leeftijd
Lagere opleiding
Stedelijk wonen
Chronische ziekten
Mannen met “minor” depressie hebben 50% meer kans om (vroeg) te sterven na correctie voor bovenstaande covariaten en:
Roken
Overgewicht
Lichamelijk inactief
Mannen en vrouwen met “major” depressie hebben 70% meer kans om (vroeg) te sterven na correctie voor alle bovenstaande factoren.
Let op: dit is overcorrectie, want depressie kan invloed hebben op gewicht, ziekten
“Psychologische processen beïnvloeden de levensduur” “Werken aan de gezondheid van mensen” betekent dus dat (ook) aan de psyche gewerkt moet worden.
Psychologische en sociale factoren die gezondheid beïnvloeden
Macrofagen
T-helper cellen (CD4)
T-killer cellen
B-geheugen cellen
Afweersysteem
Cellen die werken voor het afweersysteem zoals witte bloedcellen
Eiwitten die zich in vloeistoffen in het lichaam bevinden, bijvoorbeeld in het bloed
Immunoglobulinen handelen als antistoffen die een antigeen onschadelijk maken
Geheugencellen “onthouden” de indringer en worden bij een nieuwe aanval meteen actief (denk aan vaccinatie: je wordt een beetje ziek gemaakt om antistoffen op te bouwen).
Moordcommando’s die bepaalde cellen vernietigen (kankercellen bijvoorbeeld)
Opruimcellen: ruimen cellen op die niet meer nodig zijn
Psychoneuroimmunologie
Invloed van de psyche op het neuro-immunologisch systeem.
Depressie heeft een grote invloed op cardiovasculaire aandoeningen.
Depressie: 15% life-time prevalentie Sterfte algemeen Hart- en vaatziekten doodsoorzaak 1 (of 2).
1 op de 5 infarctpatiënten heeft “major” depression.
1 op de 5 infarctpatiënten heeft “minor” depression.
Dat is meer dan bij kanker of hersenbloeding/infarct.
Oorzaak of gevolg?
Depressieve mensen hebben 70% meer kans op een hartinfarct na correctie voor risicofactoren. Voorspelt depressie dood na een hartinfarct? Ja: Overlevingscijfers op lange termijn na het hartinfarct als functie van depressie. Op korte en lange termijn geen significante effecten van antidepressiva op overleving, op lange termijn wel minder sterfte bij vermindering van depressie.
Mensen die niet met afname van depressie reageren op de geboden therapie hebben een hogere kans om te sterven. Maar depressie moet je niet zomaar behandelen want wanneer de depressie toeneemt heeft CGT geen effect, het sterftecijfer ligt zelfs hoger dan wanneer er geen behandeling wordt gegeven.
Depressie verhoogt de kans op een hartinfarct. Behandeling van depressie heeft geen effect op overleving. Als depressie vermindert na het infarct is er een grotere kans op overleving.
HIV& aids
CGT heeft een gunstige invloed op afname van angst en boosheid, een afname van noradrenaline afname en zorgt voor een toename van T suppressor cellen.
Kanker
Psychosociale interventie heeft een positieve invloed op kwaliteit van leven en gezondheidsgedrag trouw aan de behandeling.
Pijn
Predictoren van herstel na pijnlijke gebeurtenis
Positief: gevoel van controle (coping), bewegingsgedrag
Negatief: lage sociaal-economische status, schuld (rechtszaak), angst, depressie, sociale bekrachtiging (behulpzame partner), weinig sociale steun (straffende partner).
Biologische mechanismen
Poorttheorie: het poortje klopt niet exact, maar het idee dat psychische en neurale processen samen en in interactie moeten worden beschouwd klopt wel.
Fysiologische pijn
Gewaarwording (prikkel)
Overbrenging (ruggenmerg)
Waarneming (S1, S2)
Beleving (Cingularis, alarm)
Controle (prefrontale kwab)
Connecties (geïntegreerd systeem)
Dezelfde gebieden in het brein zijn actief bij pijn als bij sociale verwerping: Cingularis Cortex Anterior CCA (alarm) en prefrontale cortex rechts-ventraal (controle) (Eisenberger. Science 2003;302:290-292). Wanneer je paracetamol neemt heb je dus ook minder last van sociale kwetsing.
Aanvulling bij het boek:
Verschillen in (chronische) moeheid tussen personen hangen vooral samen met psychologische processen (en worden dus vaak behandeld met cognitiefgedragsmatige interventies). Verschillen in (acute) moeheid binnen personen worden onder andere verklaard door ontstekingsprocessen (ziekte) en daarom kan behandeling van de ontsteking (ziekte) voor vermindering van moeheid zorgen.
Somatisch symptoom syndroom
CVS, fibromyalgie etc. classificatiecriteria
Centrale sensitiviteitssyndromen verwijst naar mechanisme
Somatoforme stoornissen (DSM-4) mentale grondslag
Medisch onverklaarde klachten in vele opzichten fout
Somatisch-symptom stoornis (DSM-5): drie kenmerken
lichamelijke klachten die veel lijdensdruk teweegbrengen of het dagelijks functioneren zeer verstoren.
Minimaal 6 maanden aanwezig.
Aanwezigheid van excessieve en disproportionele gedachten, gevoelens en gedragingen over deze klachten. (ook als de symptomen gevolg zijn van een somatisch ziekte)
College: Werkverslaving
Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?
Dit college staat niet in de sheetnotes van 2015. Daarom zet ik hieronder de volledige informatie uit het hoorcollege.
75 procent van de Nederlanders werkt over. Gemiddeld: 3,6 uur.
Omgevingsfactoren: Nieuwe technologieen
Trends: 'het nieuwe werken'
Bezuinigingen
1,4 procent van de Nederlanders werkt meer dan 50 uur. Dit staat onderaan vergeleken met andere landen (Japan).
Alleen hard werken is niet voldoende voor workaholisme.
Hard werken kan leiden tot:
Karoshi: dood door overwerk
Karo-jisatu: suicidie door overwerk. Hier is sprake van in Japan.
Werk hangt samen met onze identiteit. “ik werk dus ik ben”
Oorsprong ligt in calvinistische wortels. “er is nog nooit iemand in zijn eigen zweet verdronken.”
Organisatiecultuur. “We hebben hier geen 9 tot 5 cultuur.”
Geschiedenis van het begrip:
1971: Oates beschreef workaholisme als de onbedwingbare neiging om hard te werken.
Al eerder werd melding gemaakt van het verschijnsel:
Franse schrijver Gustave Flaubert (1852): bezeten geperverteerde liefde om te werken.
Paul Lafarge (1883): Arbeitssucht.
De hongaarse psychiater Sandor Ferenczi (1919): zondagsneurose.
Kenmerken werkverslaving: Werkt veel uren, altijd druk; In gedachten met werk bezig; Extreem toegewijd, erg betrokken; Obsessief, compulsief; Lichamelijke klachten; Chronisch moe; Perfectionistisch; Niet flexibel, rigide; Bang om te falen; Taakgericht; Goed in overwerk rationaliseren; Identificeert zich met het werk; Niet in staat te ontspannen; Middelenverslaving; Gepassioneerd over werk; Neurotisch; Optimistisch; Competitief.
Definitie van werkverslaving: - Cognitie: obsessie met werk.
- Gedrag: veel tijd in werk stoppen, vermenging werk en persoonlijk leven.
- Emoties: schuldgevoelens wanneer men niet aan het werk is.
Bevlogenheid (employee engagement). Bevlogenheid is een toestand van opperste voldoening bij werknemers die gekenmerkt wordt door vitaliteit, toewijding en absorptie.
Circelcomplexmodel van emoties bestaat uit:
Activatie vs deactivatie. Onplezierig vs plezierig.
Werkverslaafd: tussen activatie en onplezierig. Kenmerken: rusteloos en gespanen.
Tevreden: deactivatie en plezierig. Kalm, rustig.
Bevlogen: activatie en plezierig. Opgewonden en gelukkig.
Opgebrand: onplezierig en deactivatie. Verdrietig.
Workaholisme is de oncontroleerbare drang om hard te werken. Dit bestaat uit twee componenten. Gedragsmatig: excessief hard werken en Cognitief: compulsief werken.
Workaholics hebben de hoogste werkdruk, meeste overwerk, meeste werk-thuis conflicten, minste steun van andreen en meeste uitputtingsklachten.
Compulsieve werkers: even perfecitonistisch, even emotioneel instabiel, even ontevreden, even cynisch.
Workaholisme is het slechtst maar als je compulsief werkt is dat ook niet goed.
Vergelijking met andee typen (on)welbevinden.
Burnout: exhaustion, cynicism, efficacy
Work engagement: vigor, dedication, absortion (identified regulation, identificeren met je werk)
Workaholism: absortion, working excessively, working compulsively
Absortion: helemaal opgaan in je werk past dus zowel bij de bevlogenheid kant als bij de werkverslavingskant.
Workaholisme vs bevlogenheid:
- Innerlijke dwang vs geen obsessie met werk
- Vermijding vs toenadering
- Gecontroleerde regulatie vs autonome regulatie
- Onveilig hechtig vs veilige hechting
- Arbeidsontevredenheid vs arbeidstevredenheid
Nieuw onderzoek noemt dat vroege onveilige hechting in kindertijd leidt tot workaholisme later. Dit komt doordat je je extra wilt bewijzen in dat je dingen goed doet en bevestiging nodig hebt in wat je doet, omdat workaholics daarin een gebrek hadden in hun kindertijd.
Workaholisme komt vooral van binnenuit, combinatie van hard en dwangmatig werken.
Kan met behulp van een vragenlijst gemeten worden. Werkplezier is wat anders dan workaholisme. Duidelijk anders dan bevlogenheid.
Leertheorie
Operante conditionering: Werkverslaving is aangeleerd en wordt in stand gehouden door tastbare en minder tastbare beloningen.
Imitatie: vicarious learning: rolmodellen versterken werkverslavingsgedrag (leidinggevenden).
Verslavingsmodel
Verslaafd aan adrenaline (kick, rush).
Psychologische verslaving:
Afhankelijk van het werk, doorgaan ondanks de negatieve consequenties.
Persoonlijkheidstheorie:
Persoonlijkheidstrekken vormen de basis van workaholisme:
Lage zelfwaarde, perfectionisme, rigiditeit (flexibiliteit vereist dat je open mind hebt), obsessief-compulsief, type a persoonlijkheid (onrustig, druk, snel spreken), neuroticisme, narcistische persoonlijkheid
Onderzoek zelfwaarde, persistentie en workaholisme. (zie slide figuur)
Systeemtheorie: Stressvolle en dysfunctionele families; Veeleisende vaders
Geparentificeerde kinderen zijn gewend vroeg verantwoordelijkheid nemen omdat er iets met hun ouders is. Partner houdt vaak het gedrag in stand.
Cognitieve theorie: Irrationele cognities en workaholisme.
Cognities zoals willen wedijveren, jezelf willen bewijzen, geen fouten willen maken, het beter denken te doen dan anderen en sterke morele principes hangen samen met werkverslaving. Workaholics hebben het gevoel dat ze niet genoeg gedaan hebben en ze baseren hun zelfwaarde op hun prestaties.
Irrationele cognities: lage onzekerheidstolerantie, hoge eisen stellen aan jezelf, behoefte aan waardering, rampdenken.
Positieve consequenties: Prestatie, hoger inkomen, status, waardering
Negatieve consequenties: Verminderde kwantiteit/kwaliteit van sociale relaties.Werk-thuis conflict, stress en psychosomatische klachten, ongezonde levensstijl, burnout, minder herstel, slechte slaap.
Een optimale peformer: Kan goed samenwerken, is ontspannen, kan goed delegeren, is intrinsiek gemotiveerd, heeft plezier in zijn werk.
Workaholic is hierbij het tegenovergestelde.
Conclusie deel 2:
Workaholisme als persoonlijkheidstrek en als aangeleerd gedrag zijn populaire benaderingen. Cognitieve theorie is een relatief nieuwe en optimistische invalshoek.
Er zijn meer negatieve dan positieve consequenties.
Consequenties voor verschillende levensdomeinen. Het is niet óf je hard werkt (want dat doen bevlogen types ook), maar hoe je hard werkt.
Deel 3: behandelen.
Hoe kan werkverslaving worden voorkomen/behandeld worden?
Belemmerende en bevorderende factoren bij de behandeling van workaholics:
Belemmerende factoren: onthouding is moeilijk te definiëren. Weinig sociale druk, ontkenning/ geen probleeminzicht, andere hulpvraag. Geen tijd.
Bevorderend factoren: Motiverende gespreksvoering, systeem betrekken (partner, gezin, collega’s)
Behandelstrategieën
- Coaching en counseling binnen A & G verband
- Primaire preventie
- Secundaire preventie
- Face to face interventie
- Online interventie
A&G coaching en counseling
Individuele interventiemethoden met aandacht voor: problemen in of door werksituatie. Bevorderen van de gezondheid en welbevinding. Verbeteren van functioneren op het werk.
Primaire preventie:
Ondersteunende organisatiecultuur. Manager die voorbeeld geeft, toegankelijkheid van professionals (HR, Arbo)
Secundaire preventie:
Vaardigheidstrainingen (timemanagement, stressmanagement, persoonlijke effectiviteit)
Tijd voor ontspanning inplannen (lummeltijd; tijd in je agenda voor rust, geen afspraken)
Goede begeleiding van nieuwkomers
Face-to face interventie:
Systeemtherapie: mensen uit het systeem (partners en kinderen) gezamenlijke sessies hebt
Cognitieve gedragstherapie
- Effectief bij werkgerelateerde problematiek
- Rationeel emotieve therapie (RET) waarbij irrationele gedachten vervangen worden door rationele gedachten.
Workaholisme is de onweerstaanbare innerlijke drang om hard te werken.
Workaholisme heeft ongewenste gevolgen
Workaholisme is wat anders dan bevlogenheid
Moeilijk te bereiken doelgroeop: inspelen op behoefte/ bewustwording
Online interventie voor workaholisme biedt perspectief.
Online training
E-learining: verbeter de balans tussen werk en privé (met ondersteuning van de coach)
Doelen: verminderen van compulsief werkgedrag
Ontwikkeling van een positieve en gezonde werkhouding
E-module RET:
Herkennen van niet-productieve gedachten (ik mag geen fouten maken)
Verband leggen tussen niet- productieve gedachten en reacties
Het aanleren van productieve gedachten
Online training ervaring van het onderozek:
Algemeen: werving deelnemers is moeilijk
Wat de coach opviel: Het loslaten van werk is erg moeilijk, vooral mentaal. Vaak zijn hobby’s afwezig en zijn er weinig sociale contacten. Half werk afleveren is not done. Deelnemers denken dat leidinggevenden/ collega’s meer van het verwachten.
Conclusies deel 3:
Verschillende manieren van preventie/interventie
Bewust zijn van belemmerende en bevorderende factoren
Contextuele benadering. RET en timemanagement.
Online hulp voor workaholics heeft voordelen.
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
Werkverslaving wordt niet behandeld in de literatuur.
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Er worden geen recente ontwikkelingen besproken.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Er worden geen opmerkingen over het tentamen gemaakt.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
Er worden geen vragen behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen.
College aantekeningen week 8 ontbreken
College: Persoonlijkheidsstoornissen
Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?
Er zijn geen veranderingen in het hoorcollege. Het heeft precies dezelfde inhoud.
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
Er worden geen onderwerpen buiten de literatuur om besproken.
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Er worden geen recente ontwikkelingen in het vakgebied besproken.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Er worden geen opmerkingen tijdens het college over het tentamen gemaakt.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
Er worden de volgende KAHOOT vragen behandeld: Persoonlijkheidsstoornissen zijn... antwoord: egosyntoon (ik eigen).
Bij een Persoonlijkheidsstoornis is sprake van.. antwoord: veel comorbiditeit, heftigere life events en verhoogde suicidaliteit.
Cluster A: vreemd ecentriek gedrag, B: dramatisch impulsief gedrag. cluster C: angstig gedrag. Klopt dit? Ja.
Alle clusters A includeren positieve en negatieve symptomen. klopt dit? Antwoord: Nee, met name schizotypische persoonlijkheidsstoornis want deze heeft alleen negatieve symptomen.
Borderline persoonlijkheidsstoornis houdt in... Antwoord: mensen zijn stabiel instabiel.
Zelfbeeld: ik ben uniek. Beeld van anderen: inferieur, het zijn bewonderaars. Opvoeding ophemelen. Waar past dit bij? Antwoord: narcistische persoonlijkheidsstoornis.
Zelfbeeld: Je verantwoordelijk voelen. Beeld van anderen: incompetent. Opvoeding: hoge eisen stellen. Waar past dit bij? Antwoord: dwangmatige persoonlijkheidsstoornis.
Persoonlijkheidsstoornissen zijn categorisch en dimensioneel.
College
Kenmerken
Chronisch disfunctioneren (minstens 5 jaar, beginnend in de kindertijd of adolescentie)
Disfunctionele patronen (denken, voelen en handelen) op vrijwel alle levensgebieden. Als het bijv. alleen op het werk is kan het iets met werk te maken hebben en niet per se met de persoon.
Patronen hebben uitwerking op interpersoonlijk functioneren.
Gedrag is voor de persoon egosyntoon: heeft niet heel veel ziekte in zich, ‘ik weet niet beter, zo ben ik’. (i.p.v. egodystoon: dit is niet hoe ik was, ervaren symptomen als last. Bijv. depressie)
Aanmelding GGZ vaak niet vanwege PS, maar door crisis of andere mentale stoornis (bv. depressie, paniekstoornis)
Problemen behorend bij PS-en worden niet (alleen) veroorzaakt door andere mentale stoornissen (bv. depressie, angststoornis), medische toestand of middelengebruik
Andere mentale stoornis maakt uiting van PS sterker, maar PS problemen waren er ook al voordat er sprake was van deze andere mentale stoornis (zoals depressie)
Er is doorgaans veel co-morbiditeit - meerdere persoonlijkheidsstoornissen of minder permanente stoornissen (verslaving)
Met name borderline PS, maar ook antisociale PS: hoog suicide risico (veel pogingen en helaas ook veel geslaagde pogingen)
Persoonlijkheidsstoornis heeft ook uitwerking op de diagnost - beïnvloeden.
Epidemiologische gegevens
Prevalentie:
in de gewone bevolking: 13.5%
in de GGZ: 60.4%
Voor sommige PS-en geldt (bv. antisociaal en borderline): symptomen nemen af in ernst als men ouder wordt
Men is vaker gescheiden of leeft alleen
Meer PS-en te vinden in steden (m.n. centrum)
Men heeft meer en heftiger life-events meegemaakt
Bij sommige PS-en speelt gender een rol
Pas in de DSM sinds 1980
Tien persoonlijkheidsstoornissen in drie clusters:
Cluster A: vreemd of excentriek gedrag
Paranoid; Schizoïd; Schizotypisch
Cluster B: dramatisch, emotioneel of grillig / impulsief gedrag
Antisociaal; Borderline; Histrionisch; Narcistisch
Cluster C: angstig of vreesachtig gedrag
Vermijdend; Afhankelijk; Dwangmatig
Zijn as-II stoornissen wezenlijk te onderscheiden van as-I stoornissen?, bijvoorbeeld gezien het volgende:
Stabiliteit
Leeftijd van ontstaan
As-II stoornissen ontstaan in kindertijd/adolescentie.
Inzicht
Hoge co-morbiditeit en symptoom-specificiteit
Continuümgedachte/ dimensioneel model: onderliggende traits kenmerken zowel as I als as II
Originele voorstel DSM-5: dimensioneel model van PS-en
PS-en bestaan uit constellaties van extreme posities op trek-dimensies (traits)
Voorstel: zes traits:
Negatieve emotionaliteit
Introversie
Antagonisme
Disinhibitie
Compulsiviteit
Schizotypie: magisch denken
Originele voorstel DSM-5: persoonlijkheidsstoornis typen
Antisociaal/psychopathisch type (antagonisme & disinhibitie)
Vermijdende type (neg. emot. & introversie & compulsiviteit)
Borderline type (neg. emot. & antagonisme & disinhibitie & schizotypie)
Obsessieve-compulsieve type (compulsiviteit & neg. emot. & introversie & antagonisme) ik weet het beter
Schizotypisch type (schizotypie & introversie & neg. emot.) magische denken
Kritiek vanuit de hele wereld op conceptversies:
Dimensioneel model is slechts verkapt dimensioneel (er blijven categorieën, nu ‘typen’ genoemd)
Diagnostiek wordt bijzonder ingewikkeld en tijdrovend, zonder echt bewezen predictieve waarde (alle trekken langs gaan om te kijken waar ze onder passen).
Een hoop kennis gaat verloren: al het voorgaande onderzoek kan eigenlijk weg.
Livesley en Verheul stappen op uit task-force: vonden de manier van werken niet goed, stapten er uit.
December 2012: APA keurt DSM-V goed, met daarin (tot ieders verbazing….) de oude indeling van PS-en!
Wel doorgevoerd: DSM-5 heeft geen aparte as voor PS-en
Persoolijkheidsproblematiek: hechtingsproblematiek. Er is ergens bij de hechting iets mis gegaan.
Cognitief verklaringsmodel
Stappen /fasen:
Interactie van temperament & levenservaringen
Kernopvattingen over zelf en anderen opbouwen van ‘overlevingsstrategieën’ structureren van eigen wereld.
Sterk disfunctionele patronen van denken, voelen en handelen.
Zodra een antisociale casus van een vrouw is wordt dit door 70% van de diagnostici gezien als borderline. Zodra deze casus een man is wordt dit gezien als een antisociale stoornis.
Paranoïde PS: achterdocht, mensen op afstand houden
Zelfbeeld | minderwaardig, kwetsbaar |
Beeld anderen | gebruikers, vijanden |
Kernopvatting | “Als ik een ander iets toevertrouw, maakt die daar misbruik van” |
Strategie | autonomie, achterdocht |
Emoties | woede, angst voor ‘verraad’ |
Temperament | ? (link met schizofrenie) |
Opvoeding | ouders wantrouwen anderen en beschamen vertrouwen van kind en anderen |
Schizotypische PS: bang om dingen te veroorzaken
Zelfbeeld | vreemdeling; anders dan anderen |
Beeld anderen | onbetrouwbaar, bedreigend |
Kernopvatting | “Als ik iets naars denk of voel, dreigt er gevaar” |
Strategie | magisch denken, controleren, isoleren |
Emoties | angst, depressie of somberheid |
Temperament | dopamine; link met schizofrenie |
Opvoeding | verwerpen / onuitgesproken spanning / geen emotioneel contact |
Schizoíde PS: wil geen contact, isoleert zich, doet dit omdat hij geen zin heeft.
Zelfbeeld | Eenling, onafhankelijk |
Beeld anderen | Opdringerig, lastig |
Kernopvatting | ‘Als ik mij met anderen inlaat, wordt het een chaos en te verwarrend’ |
Strategie | Isoleren, afstand houden |
Emoties | Gebrek aan gevoel dan wel extreme angst voor intimiteit |
Temperament | ?; verlegenheid: link met autisme |
Opvoeding | Geen emotioneel contact |
Antisociale PS: psychopaten voelen weinig angst en spijt. Vinden een ander kwetsbaar.
Zelfbeeld | Eenling, sterk |
Beeld anderen | Kwetsbaar en te exploiteren of juits eengebruikers |
Kernopvatting | ‘als je de ander niet pakt, wordt je zelf gepakt’ |
Strategie | Aanvallen, manipuleren, liegen |
Emoties | Woede: weinig spijt en angst |
Temperament | Laag niveau van serotonine; hoog niveau van testosteron: impulsief, agressief, sensatie-zoekend |
Opvoeding | Trauma / fysiek misbruik / weinig grenzen / verwaarlozend. Vroeger extreem verwaarloosd. |
Bordeline PS: vindt zichzelf kwetsbaar, laag zelfvertrouwen.
Zelfbeeld | Slecht, hulpeloos, alleen, kwetsbaar |
Beeld anderen | Onbetrouwbaar, afwijzend, misbruikend, gevaarlijk |
Kernopvatting | ‘als ik mijn gevoelens laat zien, word ik afgewezen/misbruikt’ |
Strategie | Controle, hechten v.s. terugtrekken |
Emoties | Wanhoop, jaloezie, woede, angst, depressie |
Temperament | Laag niveau van serotonine; hoog niveau van norepinefrinse: impulsiviteit en affect instabiliteit |
Opvoeding | Trauma, verlating of verwerping |
Histrionische PS
Zelfbeeld | Aantrekkelijk v.s. minderwaardig |
Beeld anderen | Bewonderaars, verleidbaar |
Kernopvatting | ‘ik moet indruk maken om geaccepteerd te worden’ |
Strategie | Overdrijven, charmeren, opvallen, aandacht zoeken |
Emoties | Trots, jaloezie, woede (erg emotioneel en oppervlakkig) |
Temperament | ? |
Opvoeding | Genegeerd worden, verlating, bewondering, accent op uiterlijk |
Narcistische PS
Zelfbeeld | Bijzonder, uniek |
Beeld anderen | Inferieur, bewonderaars |
Kernopvatting | ‘Omdat ik speciaal ben, verdien ik een speciale behandeling’ |
Strategie | Competitie, gebruiken |
Emoties | Woede, trots, jaloezie (depressie), snel gekwetst (angst voor vernedering, gewoon zijn) |
Temperament | ? |
Opvoeding | Verwennen, ophemelen, niet geleerd te delen en rekening te houden met gevoelens van anderen |
Vermijdende PS
Zelfbeeld | Kwetsbaar, incompetent |
Beeld anderen | Kritisch, vernederend |
Kernopvatting | ‘als mensen mij echt leren kennen, wijzen ze mij af’ |
Strategie | Vermijden |
Emoties | Angst, schaamte, depressie, verdriet |
Temperament | Dopamine en serotonine; verlegenheid |
Opvoeding | Overbezorgd of afwijzend, ouders zelf ontwijkend |
Afhankelijke PS
Zelfbeeld | Hulpeloos, incompetent |
Beeld anderen | Steunend, competent |
Kernopvatting | ‘ik heb anderen nodig om te overleven’ |
Strategie | Hechting, hulp zoeken, aanklampen, zich extreem aanpassen |
Emoties | Angst, somber |
Temperament | ? |
Opvoeding | Overbeschermend, verwaarlozend, ouders zelf angstig bij verlating, vroeg verlies van ouder. |
Dwangmatige PS
Zelfbeeld | Verantwoordlijk, competent |
Beeld anderen | Onverantwoordelijk, incompetent |
Kernopvatting | ‘als er iets fout gaat, dan is dat mijn schuld’ |
Strategie | Perfectionisme, ordenen, erg je best doen, controleren, koppigheid, rigiditeit |
Emoties | Angst, irritatie, schuldgevoel, spijt, teleurstelling |
Temperament | ?, inhibitie |
Opvoeding | Ouders zijn precies, stellen kind verantwoordelijk, hoge eisen. |
College: Verslaving, klinisch perspectief
Drugsgebruik onder de 21 jaar komt het meeste voor in Nederland.
Verslaving is de meest voorkomende psychiatrische diagnose (nog afgezien van nicotineverslaving).
Verslaving: prevalenties
Probleemgebruikers van harddrugs in Nederland rond de 34.000 (2% van de bevolking)
Aantal cannabis verslaafden is in afgelopen 10 jaar egstegen van 3500 in 2000 naar bijna 11000 in 2010.
85% van de Nederlanders van 16 jaar en ouder drinkt regelmatig een glas alcohol
8.3% v.s. 3% van 19jarige mannen t.o.v. vrouwen; 2% van 20-24 jarigen is alcoholafhankelijk
Man – vrouw verschillen in middelengebruik
Mannen | vs. Vrouwen |
Lifetime: 30% | vs. 7% |
Sneller verslaving, sneller bij | < Gebruik medische complicaties |
Vaker gebruik om de kick Vaker gebruik tegen negatieve emoties | Vaker angst en depressief |
Man – vrouw verschillen in behavioral addiction
Mannen | vs. Vrouwen |
Gokken buying | Stealing |
Seks | Binge eating |
Pyromanie | Kleptomanie |
Overlap met compulsief gedrag: | ….. |
|
|
DSM-V: verslaving en afhankelijkheid
Waarom? Middel zelf zit niet in de definitie.
DSM-V: afhankelijkheid
Aan een middel gebonden stoornissen
Stoornissen in het gebruik van een middel
Afhankelijkheid van een middel
Misbruik van een middel
Stoornissen door het gebruik van een middel
Intoxxicatie
Onthouding
Delirium
Afhankelijkheid van een middel: >3 kenmerken in 12 maanden.
Tolerantie (steeds meer nodig)
Onthoudingsverschijnselen (slapeloosheid, kater, koorts… bij stoppen; vergelijkbaar middel gebruiken om onthouding tegen te gaan).
Meer nemen dan de bedoeling was
Willen stoppen, (mislukte) poging
Het verkrijgen en/of gebruiken kost veel tijd
Ten koste van sociale activiteiten, werk en/of vrijetijdsbesting
Doorgaan ook al kent men de psychologische en lichamelijke risico’s
Volgens DSM-5 specificeren
Wel/geen lichamelijke afhankelijkheid (1,2)
Beloop:
Early full (1-11 mnd) remission
Early partial remission (1-11 mnd)
Sustained full remission (>11 mnd)
Sustained partial remission (>11 mnd)
Remissie: tijdelijke vermindering of verdwijning van ziekteverschijnselen.
Behavioral addictions:
Gokverslaving
Chatverslaving
Internetverslaving
Gameverslaving
Seksverslaving
Workaholisme
Eetverslaving
Nagelbijten
Koopverslaving
Relatie verslaving
College: Verslaving, biologisch perspectief
Wanneer ben je verslaafd?
Het geheel van gedragingen (van zuchten en steunen tot actieve werving van de stof) dat voortkomt uit afhankelijkheid.
Afhankelijkheid
Meer nodig voor het zelfde effect (‘tolerantie’)
Stof nodig voor het herstellen van de oorspronkelijke toestand (‘onthoudingsverschijnselen’)
Tolerantie, Voorbeeld: heroïne
Acuut effect: pijnstillend, belonend, ‘bijna orgastische lichamelijk sensatie, een ‘rush’ van euforie (net zoals bij cocaïne) en een wat later intredende weldadige loomheid die een paar uur kan duren’
misselijkheid en braken; constipatie; verminderde ademhaling wanneer gerookt of in de bloedbaan gespoten, veel minder bij orale toediening.
Effecten die verminderen bij chronisch gebruik: misselijkheid en braken; constipatie; verminderde ademhaling, gevaarlijk bij hoge doseringen, of bij gebruik in een andere context dan gewoonlijk. Bij onthouding worden ze juist erger
Methadon onderdrukt onthoudingsverschijnselen en werkt niet belonend, mits oraal toegediend
Stofmisbruik
Het blijvend gebruik van een stof terwijl de nadelen duidelijk zijn en groter dan de voordelen, zowel in relatie tot de effecten van de stof zelf als tot datgene wat gedaan moet worden om de stof te kunnen innemen (~DSM‐V).
DSM‐V: Alleen nog ‘substance‐related disorders’ ‘Important social, occupational, and recreational activities are given up
Hoe word je verslaafd?
Twee systemen: 1) beloningssysteem (liking) en 2)dwang-systeem (wanting).
Cocaïne: Presynaptisch effect op afgegeven neurotransmitter; remt activiteit transporter‐ eiwit. Daardoor meer beschikbare dopamine.
Elektrische stimulatie van Nucleus Accumbens leidt tot instandhouding van gedrag dat tot die stimulatie leidt Vergelijkbaar effect van cocaïne: Toename van dopamine afgifte in nucleus accumbens.
Alle verslavende stoffen activeren het beloningssysteem maar verschillende stoffen reageren primair met verschillende chemische systemen in het brein (‘neurotransmitter’‐sytemen).
Dwang-systeem
Het willen bemachtigen en innemen van de drug, zelfs wanneer liking in hoge mate is verminderd.
Berust op overmatige activiteit van hersencircuits die verschillen van die waarop liking berust.
Verslaafd worden gaat samen met excessieve activiteit in een apart hersencircuit
Neuronen in de basale ganglia of striatum (putamen) bevorderen wanting responsen, zonder liking
Neuronen in rat nucleus accumbens (‘ventraal striatum’) bevorderen liking responsen op cocaïne of voedsel
Acuut effect van alcohol
GABA: kalmerend/ sederend
Opioïde‐receptor: euforie
Glu‐blockade: ontremmend (basale ganglia)
Dosis‐afhankelijk: euforie bij lagere dosering; sedatie bij de hoogste
Individuele verschillen, bij de een meer ontremming, bij de ander meer sedatie
Barlow‐Durand: minder sedatie ~ ‘grotere kans op misbruik’ (p. 406)
Combineren met energie‐drank
Hoe kom je van een verslaving af?
Cravings can interfere with effort to remain off the drugs
Contact with things associated with drug taking
’Cues’
Neuroplasticity
Shift in brain response
Conditioning
‘Conditioning is also a factor’
Klassiek (‘cues’) –
‘Preventing exposure to drugs’
Operant‐ habits
Waarom kom je er niet vanaf? Doordat in een later stadium de stof het dwang‐systeem activeert. Nicotine heeft als het ware het beloningssyteem gekaapt. Onthouding versterkt angst.
Chronische toediening van nicotine in het brein van ratten leidt tot minder gevoelig worden van het ‘beloningscircuit’ moet intenser elektrisch gestimuleerd worden om ‘intracranial self stimulation’ op peil te houden.
Chronische nicotine maakt de nicotine‐Acetylcholine receptor over‐gevoelig.
Mensen met overwegend ‘anhedonie’ na onthouding: Buproprion
Mensen met overgevoelige receptoren: Varenicline
College: Ontwikkelingsproblemen
Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?
Extra begrip toegevoegd: echolalie. Het laatste stukje herhalen. Het wordt ook wel papagaaien genoemd.Dit komt vaker voor bij ASS maar hoort ook bij een normale taalontwikkeling. Het lijkt dus meer op vertraging in de taalontwikkeling en niet zozeer per sé een ASS kenmerk.
Verder is het college precies hetzelfde
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Er worden geen recente ontwikkelingen besproken.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Er worden geen opmerkingen over het tentamen gemaakt.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
Er worden geen vragen behandeld voor het tentamen.
College
Ontwikkeling is op diverse manieren belangrijk:
Problemen ontstaan vaak in de kindertijd
Kenmerken van stoornissen veranderen met leeftijd
Problematiek is een ontwikkeling die ergens misloopt. Waar, hoe (afwijkend of vertraagd), waarom?
Verloop en prognose van problematiek
Voorkomen is beter dan genezen?
Nieuwe Jeugdwet
Stoornissen die vroeg ontstaan: Neurodevelopmental Disorders
Autisme spectrum stoornis (DSM-V):
1. Persistente beperkingen in sociale communicatie, zoals:
Beperkingen in sociale emotionele wederkerigheid
Beperkingen in nonverbale gedragingen
Beperkingen in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties.
2. Beperkte, zich herhalende patronen van gedrag, belangstelling of activiteit.
Abnormaal sterke focus op bepaalde interesse of op bepaalde voorwerpen
Vasthouden aan vaste (soms nutteloze) routines, moeite met veranderen
Stereotype en herhaalde motorische gedragingen
Hypo- of hypersensitiviteit voor sensore stimuli; overgevoeligheid geluid, likken etc.
Problemen in de spraak: (25% van de autistische kinderen zal nooit spreken)
Syntax (grammatica): vrij normaal
Prosody (intonatie): monotoon, formeel/pedant, vragerig
Semantiek (begrip):
Nemen alles letterlijk
Moeite met grappen, sarcasme, overdrachtelijk taalgebruik, jij-ik
Pragmatiek (sociaal);
Praten tegen iemand i.p.v. met iemand
Beperkte interesses en herhaald gedrag:
Herhaalde bewegingen (wiegen, flapperen, steeds hetzelfde doen met objecten etc.)
Ook vaak weerstand tegen verandering (vaste routines, soort eten, inrichting kamer etc.)
Hoge interesse in 1 ding (landkaarten, treinen etc.).
Sommigen (10%) daardoor ‘autistic savant’.
Ongeveer 1% totale populatie heeft autisme.
Jongens/meisjes 4:1 USA: 1 op 54 jongens
Jongens zijn oververtegenwoordigd in stoornissen die vroeg in de ontwikkeling ontstaan en een neurale basis hebben. Meisjes zijn oververtegenwoordigd in stoornissen die later ontstaan.
Oorzaken (biologisch)
Genetische factoren (veel verschillende en veel variatie!):
Genetische syndromen die intellectuele beperkingen geven (38% ook matig-ernstige intellectuele beperking)
Mutaties (extra kopie of verdwijnen van duplicatie gen), o.a. in sperma (oude vaders)
Veel genen bij ASS zijn betrokken bij synaptische functies (ook hoge co-morbiditeit met epilepsie), o.a. oxytocine receptor gen
Abnormale ontwikkeling amygdala (emotionele verwerking)?
Amygdala aanvankelijk groter bij jonge kinderen, geeft angst en stress, stress hormoon cortisol beschadigt vervolgens neuronen in amygdala? Hoe groter amygdala hoe groter problemen in joint attention en emotieherkenning
Ander verloop van hersengroei (zie DiCicco-Bloom et al 2006):
Bij geboorte kleinere hersenomvang (vooral cerebellum), dan in eerste jaar veel
Snellere groei waardoor juist grotere hersenomvang (vooral cerebrum).
Op 4/5 jaar maximum (zelfde maximum als normaal, maar zo’n 8 jaar eerder!),
Daarna neemt groei weer af en in adolescentie en volwassenheid grootte niet meer
Verschillend van normaal.
Suggestie:
Door te snelle groei uitlopers (teveel ’witte stof’) verlopen selectieprocessen (‘pruning’: verbindingen die je niet gebruikt verdwijnen) op basis van ervaring niet goed, met disorganisatie als gevolg.
Tegen de tijd dat die excessieve groei stopt is hersenplasticiteit veel minder groot, waardoor niet meer te corrigeren?
NB: Bij minder ernstig autisme is er sprake van minder extreme groei
Hoe loopt de link van genen & neurologische processen naar de gedragskenmerken van ASS? Waarschijnlijk via verstoringen in diverse cognitieve ontwikkelingen.
Cognitieve ontwikkelingsproblemen
Aandachtsprocessen (zie OWP college prof. Kemner):
Scannen, aandacht verschuiven, gezicht/object verwerking etc.
Moeite met Theory of Mind:
Begrijpen dat iemand anders andere kennis, wensen en overtuigingen kan hebben dan jijzelf (cognitief perspectief nemen).
Executive functions (uitvoerende functies):
Met name stapsgewijs plannen, set-shifting (flexibiliteit, aanpassen), regels ontdekken
Moeite met betekenis verlenen aan complexe informatie (centrale coherentie)
Moeite met categoriseren, generaliseren, assimileren, symboliek etc.
Waardoor focus op details
Al deze cognitieve vaardigheden heb je nodig bij (ontwikkeling van) sociale communicatie en bij het plannen van complexe handelingen en abstract denken etc.
Kenmerken afhankelijk van leeftijd
Gedrag dat afwezig, kwalitatief verschillend of vertraagd is:
Baby: oogcontact en nonverbale reacties, joint attention
Peuter: taalontwikkeling, doen alsof spel, in de ander verplaatsen
Kind:
vriendschappen, empathie, samenwerken, spelen
hang aan routine, letterlijkheid
begrip abstracte woorden, grappen/sarcasme, pragmatiek
Adolescent/adult: weinig tot geen interesse in (sexuele) relaties
Ontwikkeling in de ‘theory of mind’:
Moeite met mentaal perspectief nemen (geen begrip van ‘beliefs’ and ‘desires’ van anderen)
Bijvoorbeeld: Sally-Ann, false beliefs test (snoepje verstopt)
Met ouder worden leren ze wel, maar ze blijven achter in ontwikkeling: gericht kijken, imiteren, joint attention (0-2), emotieherkenning (2+), doen alsof (2+), werkelijkheid/fantasie (3+), begrip van misleiding (4+), denken over denken (6+), humor (8+).
In de adolescentie kan de problematiek veranderen:
Ten goede: door cognitieve ontwikkeling meer begrip van eigen problematiek en dus ook problemen willen/kunnen oplossen
Ten kwade: toename van neurologische problematiek en meer epilepsie + meer begrip kan ook leiden tot depressie en isolatie
De prognose:
Minder dan 10% doen het goed in volwassen leeftijd, hebben een baan en heel soms een familie
Zo’n 30% heeft wel werk/opleiding.
Ongeveer de helft ontwikkelt redelijk goede taalvaardigheden.
Meer dan 60% blijft afhankelijk.
Indien er geen spraak ontwikkeld is op 5 jarige leeftijd en wanneer het IQ lager dan 60, dan is het vooruitzicht slecht en de kans op epilepsie groot.
Het is niet hopeloos! De hersenen zijn zeker op jonge leeftijd heel flexibel, iedereen kan leren. Vooral het voorkomen van het ‘sneeuwbal’-effect is belangrijk. Therapie heeft het meeste effect op een zo jong mogelijke leeftijd en het moet zo breed mogelijk gericht zijn.
ADHD
Kenmerken: Aandachtstekort (onoplettendheid), Impulsiviteit & Hyperactiviteit.
Drie subtypes:
ADHD-I, voornamelijk onoplettend (Inattention)
ADHD-H, voornamelijk Hyperactief/impulsief
ADHD-C, gecombineerd (ADHD-C)
Eisen:
Enkele kenmerken van aandachtsprobleem of hyperactiviteit/impulsiviteit al voor 12e jaar zichtbaar
aanwezig op twee of meer terreinen (school, thuis, bij vrienden, sport/hobby etc.)
symptomen minimaal 6 maanden aanwezig
Bij >17 jaar minimaal 5 i.p.v. 6 symptomen
3-5% van schoolkinderen heeft ADHD en het komt 3-6 keer vaker voor bij jongens dan bij meisjes.
ADHD is op jonge leeftijd lastig: Moeilijk te scheiden van (vroege) normatieve ontwikkeling.
Wat is te druk?
Zo’n 70% van ondervraagde moeders vindt hun zoontje drukker dan gemiddeld
Voor 3 a 4 jaar moeilijk te scheiden van agressie & opstandigheid
Zelfde gedrag ook bij frustratie door ‘overvraging’ (lage intelligentie of nog niet toe aan school)
Ontwikkeling (met name C en H)
Babytijd:
Temperament
Anekdotische verhalen overbeweeglijkheid
Peuters/kleuters:
Minder adequate exploratie objecten (geen 'involvement')
'Tantrums'
Problemen taak-oriëntatie (als aanhoudend en pervasief)
Risicovol gedrag (verwonding etc.)
Voor de schoolse leeftijd is ADHD classificatie weinig voorspellend, tenzij duur minstens 1 jaar.
Veel dingen worden pas duidelijk als de kinderen op school zitten:
Desorganisatie, problemen met regels en routine-matige taken.
Achterstand in ontwikkeling visuele ‘planning' van patronen (geen systematiek)
Verminderd probleemoplossend vermogen (vluchtig, snel, niet nadenken over consequenties)
Heeft onmiddellijke 'beloning' nodig (geen intrinsieke motivatie, ook geen uitgestelde beloning)
Motoriek vaak onhandig, rusteloos
Gebrek aan remming, zelfcontrole (zowel motoriek als sociaal)
Noodzaak continu toezicht
Slecht luisteren, opstandig, schelden
Verstorend gedrag in de klas
Problemen met leeftijdgenoten (te 'dwingend')
Adolescentie:
50-80% voldoet nog steeds aan criteria (houden problemen in hoewel ze daarin wel ‘groeien’)
Afname in motorische hyperactiviteit/impulsiviteit (nu onrust 'van binnen‘).
Risico’s adolescentie & adult:
Blijven zitten (56-70%!) En voortijdig schoolverlaten
Vroeger met sex, risico tienerzwangerschap
Problemen met werk (uiteindelijk lager niveau)
Relatieproblemen
Risico verslaving (veel alcohol, ook in familie)
Genetische component: 10-35% ook bij directe familieleden - MZ 81%, DZ 29%: heritability 0.75-.97
Verschillen in de hersenen:
Minder hersenvolume? Andere verhoudingen tussen onderdelen?
Activatie (EEG/ bloed toevoer/fMRI) prefrontaal minder, vooral rechts (belangrijk voor inhibitie en executive functions)
Bloedtoevoer cerebellum (kleine hersenen) geassocieerd met motorische problemen.
Voorkant (splenium) van corpus callosum (balk die beide hersenhelften verbindt) kleiner.
Basale hersenkernen (‘caudate nucleus’, onwillekeurige motoriek) niet rechts groter dan links (zoals normaal). Minder bij meisjes want deze kern bij hen groter?
Default mode network (DMN) werkt niet optimaal (moeite met de transitie van rust-activatie)?
Pernitale en externe factoren: Roken/ alcohol tijdens 1e helft van zwangerschap (of laag SES)? In ieder geval geen duidelijke relatie met problemen rond de geboorte of overgevoeligheid van kleurstoffen en suiker.
Cognitieve ontwikkeling:
Gebrek aan gedragsinhibitie
Problemen met EF (werkgeheugen, zelfregulatie emoties/motivatie etc.)
Problemen in het beloningssysteem (meer en directe motivering nodig)
Arousal en aandachtssystemen
Omgevingsfactoren: vaker negatief, controlerend of juist te toegeeflijke ouders. Ook vaker gebrek aan organisatie. Co-morbiditeit met ODD/OCD is heel belangrijk. Broers en zussen hebben ook vaker ADHD of andere psychopathologie.
Beïnvloeden van probleemontwikkeling
Medicatie (o.a. Ritalin)
Neurofeedback programma’s
Ouders helpen opvoeden
(cognitieve) Gedragstherapie (mediatie via ouders en leerkrachten)
Sociale vaardigheidstraining
Speciale lesprogramma’s
College: Voedings- & eetstoornissen
Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?
Er wordt een nieuw begrip besproken: Aetiologie. Combinatie van genen en omgeving zijn oorzaak voor eetstoornis.
Risicofactoren voor eetstoornis
Biologisch en genetisch: Familielid met eetstoornis, stemmingsstoornis of verslaving. Zwaarlijvigheid. Vroege menarche(eerste menstruatie) en diabetes.
Cultureel: internalisering slankheidsideaal. negatieve lichaamsbeleving. Extreem lijngedrag.
Sociaal: negatieve stressvolle gebeurtenissen.
Algemene risicofactoren: Gebrek aan zelfvertrouwen, negatieve gevoelens, faalangst, prestatiegerichtheid, perfectionisme, obsessieve persoonlijkheid, angstigheid en dergelijke, emotionele geremdheid.
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
Er worden geen onderwerpen buiten de literatuur om besproken.
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Er worden geen recente ontwikkelingen besproken.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Er worden geen opmerkingen over het tentamen gemaakt.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
Er worden geen tentamenvragen behandeld.
College
Als je geboren wordt voor 36 weken is je slikmechanisme nog niet ontwikkeld. Voorwaarde om te kunnen eten: gezonde kaak en neurologisch gezond. Als kinderen niet eten of niet spelen is er wat aan de hand, kinderen onder de 5 jaar eten eigenlijk nooit te veel. Niet eten bij kinderen is vaak een gevolg van de interactie tussen de opvoeder en het kind.
Anorexia: verminderde eetlust.
Anorexia nervosa: verminderde eetlust op grond van nerveuse redenen.
Psychisch minder eetlust: verliefdheid, verdriet, angst, rouw e.d.
Iemand die in de war is e.d. is vermagerd.
Soma & psyche kan je eigenlijk niet los van elkaar behandelen.
Niet eten bij adolescentie: Ernstige complexe ziektebeelden met hoge morbiditeits- en mortaliteitscijfers, gekenmerkt door zowel psychische als lichamelijke kenmerken.
DSM-V
Voedingsstoornissen erbij: pica, ruminatie, ARFID
AN: geen amenorroe, ernstcriteria
BN: wijziging in freq. eetbuien
BED nieuw
OSFED (purging disorder, night eating syndr)
USFED
DSM-V: Pica A
Aanhoudend eten van niet voor consumptie bestemde substanties > maand
Niet passend bij ontwikkelingsniveau
Niet passend bij de cultuur
Indien in de context van een andere mentale stoornis/ med. conditie, voldoende ernstig om apart aandacht te behoeven
DSM-V: Ruminatie stoornis
Herhaald regurgiteren van voedsel >1 maand. Wordt herkauwd, opnieuw ingeslikt of uitgespuugd
Geassocieerde gastrointestinale of andere medische conditie is niet voldoende verklarend.
Niet exclusief tijdens AN, BN, BED of ARFID.
Indien in de context van een andere mentale aandoening (Mentale Retardatie of Pervasieve Ontw. Stoornis), voldoende ernstig om apart aandacht aan te besteden.
ARFID: vermijdende/restrictieve voedsel innamestoornis
Eet of voedingsstoornis (inclusief maar niet beperkt tot gebrek aan interesse in voedsel; vermijding gebaseerd op de sensorische karakteristieken van het voedsel; of zorg mbt de aversieve consequenties van eten) zoals tot uitdrukking komt in het aanhoudend tekort komen van de voedselopname met een van de volgende:
1. Significant gewichtsverlies (of niet groeien bij kinderen);
2. Significant voedingstekort;
3. Afhankelijkheid van enterale voeding;
4. Opvallende interferentie met psychosociaal functioneren
Geen evidentie voor gebrek aan voeding of cultuurgebonden oorzaak
De eetstoornis komt niet uitsluitend voor ttv AN, BN en er geen aanwijzing voor een verstoord lichaamsbeeld.
Indien de eetstoornis optreedt in de context van een medische conditie of andere mentale stoornis, is hij ernstig genoeg om apart aandacht aan te besteden
DSM-V Anorexia Nervosa
Beperking van de energie-inname leidt tot een aanzienlijk laag lichaamsgewicht. Aanzienlijk laag gewicht is gedefinieerd als een gewicht dat lager is dan minimaal normaal, of, voor kinderen en adolescenten, minder dan dat minimaal verwacht voor leeftijd en lengte.
Intense angst in gewicht toe te nemen of dik te worden of aanhoudend gedrag om gewichtstoename te vermijden, zelfs bij een aanzienlijk laag gewicht.
Stoornis in de manier waarop men het lichaamsgewicht of lichaamsvorm ervaart, onevenredige invloed van het lichaamsgewicht of lichaamsvorm op zelfwaardering, of aanhoudend gebrek aan erkenning van de ernst van de huidige lage lichaamsgewicht.
DSM-5 Boulimia Nervosa
Recidiverende vreetbuien (groot, controleverlies)
Inadequaat compensatoir gedrag (braken, laxantia)
Vreetbuien/compensatiegedrag 1 p/w 3mnd
Zelf evaluatie onevenredig beinvloed door lichaamsvorm en gewicht
Hebben een normaal gewicht en kunnen ook gewoon normaal mee eten, ze zien zichzelf niet dikker maar hebben een heel negatief beeld van zichzelf.
DSM-V Eetbuistoornis (Binge Eating Disorder)
Recidiverende vreetbuien (groot, controleverlies)
Drie van de volgende:
1. Eten sneller dan normaal
2. Eten tot oncomfortabel vol
3. Grote hoeveelheden zonder hongergevoel
4. Alleen eten uit schaamte voor hoeveelheid eten
5. Gevoel van walging of schuld
Duidelijk lijden door eetbuien
Eetbuien 1 x per week 3 maanden
Geen AN, BN, ARFID
College: Somatoforme en dissociatieve stoornissen
Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?
morfodysfore stoornis is uit het nieuwe hoorcollege gehaald.
Toegevoegd: depersonalisatie derealisatie stoornis. Symptomen: sterke gevoelens van onwerkelijkheid waardoor men niet normaal kan functioneren. depersonalisatie en derealisatie komen voor bij veel psychische stoornissen. Het is gelijk bij mannen en vrouwen. Begin ziektebeeld vanaf ongeveer 16 jaar.
verminderde emotionele respons. Tekort in perceptie en emotieregulatie. weinig bekend over psychologische behandeling.
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
Er worden geen onderwerpen buiten de literatuur om besproken.
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Er is geen bewijs gevonden voor inter identiteit amnesie op zowel expliciete als impliciete geheugentaken. Dit onderzoek is gedaan voor zowel neutraal materiaal als trauma gerelateerd materiaal, en autobiografische.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Er worden geen opmerkingen met betrekking tot het tentamen gemaakt.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
Er worden geen vragen met betrekking tot het tentamen gesteld.
College
Traumagerelateerde stoornissen hebben een traumatische ervaring als (mede)oorzaak, hierna ontstaat soms 1, soms meerdere traumagerelateerde stoornissen.
Soms meteen, soms pas jaren later
Niet iedereen krijgt dezelfde stoornis na dezelfde trauma
Sommige stoornissen ontstaan na 1 trauma, sommige pas na herhaaldelijke traumatisering
Aard van de stoornis hangt af van type, duur, ernst trauma en wanneer het trauma in je leven plaatsvindt.
Betreffen as I en as II stoornissen
Soorten angststoornissen
Angststoornissen
ASS, PTSS, gegeneraliseerde angststoornis, agorafobie
Aanpassingsstoornissen
CPTSS (complexe PTSS)
Dissociatieve stoornissen
Nagebootste stoornissen
As II: Persoonlijkheidstoornissen (BPS)
Stemmingsstoornissen
Depressieve stoornis
Somatoforme stoornissen
Somatisatiestoornis, conversiestoornis, pijnstoornis
Diverse verslaving stoornissen
Eetstoornissen
Psychose NAO
Er zijn verschillende soorten hechtingsstoornissen, soms met diepgewortelde angst om zich emotioneel te binden/hechten en anderen te vertrouwen, de oorzaak van een hechtingsstoornis kan geestelijke of emotionele verwaarlozing of mishandeling zijn en een hechtingsstoornis geeft een stoornis op as II.
Somatoforme en dissociatieve stoornissen zijn verwant en hebben gemeenschappelijke kenmerken, het gaat om een soort onbewuste conflicten. Voorheen werden deze stoornissen gezien als hysterische neurosen. Deze stoornissen worden niet goed begrepen maar zijn intrigerend.
Somatoforme stoornissen
Overheersende bezorgdheid met gezondheid of uiterlijk waarvoor geen medische verklaring
Somatisch-symptoomstoornis:
Overlap met ziekteangststoornis, maar meer bezorgdheid met symptomen dan angst voor hebben van ernstige ziekte
Meerdere jaren meerdere somatisch onverklaarde lichamelijke klachten
Continu zwak en ziek zijn, vermijden lichamelijke activiteit
Komt 2x zo vaak voor bij ongetrouwde vrouwen met een lage SES.
Link antisociale persoonlijkheidstoornis ASP bij mannen, somatisatiestoornis bij vrouwen: Gedragspatronen geleerd in familie, de stoornis is neurobiologisch: inhibitie syndroom, gekenmerkt door impulsief gedrag (aandacht) en sociale en culturele factoren bepalen gedrag (agressie man, afhankelijkheid vrouw).
Ziekteangststoornis:
Grote vrees en overtuiging om een ernstige ziekte te hebben
Preoccupatie van lichamelijke symptomen
Misinterpretatie van lichamelijk symptomen of sensaties die niet somatisch verklaard kunnen worden
Gemeenschappelijke symptomen met angst en stemmingsstoornissen (vooral paniekstoornis): beginleeftijd, persoonlijkheidskenmerken, voorkomen in families
Snel en veel naar huisarts gaan en geruststelling helpt niet
SSRI’s kunnen soms helpen bij de behandeling.
Conversiestoornis (functioneelneurologisch-symptoomstoornis):
Lichamelijk disfunctioneren: verlammingen, blindheid, slecht/niet praten, gevoelsverlies, slikproblemen zonder lichamelijke oorzaak (allemaal neurologische problemen)
Epileptische verschijnselen zonder EEG afwijkingen (PNEA)
Wanneer je ziektebesef hebt is de prognose beter
Lichaamsgerichte mentalisatie: bij ernstige onverklaarbare lichamelijke klachten (OLK) is er gebrekkige mentalisatie. Er is moeite met het herkennen en ervaren van de verbinding tussen lichamelijke verschijnselen en innerlijke toestanden. Intensieve behandeling gericht op lichaamsgerichte mentalisatie kan hier bij helpen.
Psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden
Psychologische factoren (vooral angst) spelen rol in begin, duur, ernst van pijn
Komt voor bij 5-12% van de algemene bevolking
De pijn is echt en doet echt pijn
Multidisciplinaire pijn klinieken voor de behandeling
Nagebootste stoornis
Andere gespecificeerde somatischsymptoomstoornis of verwante stoornis
Morfodysfore stoornis:
Preoccupatie met ingebeeld defect in uiterlijk bij normaal ogend persoon, ‘ingebeelde lelijkheid’.
33-50% van de patiënten is overtuigd dat ingebeelde lichaamsdefect echt is: psychotische waantoestand (irrationele ideeën).
Het waantype is ernstiger, vaker bij lager opgeleiden, reageert niet op antipsychotica maar waantype en niet-waantype hebben het zelfde effect op behandeling
Voorbeeld: Michael Jackson
Sociale en culturele factoren bepalen wat ‘misvorming’ is en ze vertonen afwijkend gedrag ten opzichte van eigen culturele groep.
Ongespecificeerde somatischsymptoomstoornis of verwante stoornis
SOLK : Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten
Dissociatie: uiteenvallen.
College: Seksuele stoornissen
Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?
Nieuwe onderwerpen:
Drie groepen stoornissen: Parafiele stoornissen, genderdysforie en seksuele stoornissen
Seksuele responscyclus: verlangen, opwinding, plateau, orgasme, ontspanning
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
Bij het opstellen van een behandelplan dient rekening te worden gehouden met de volgende mogelijke stoorzenders: 1 Stress en life events 2. Gebrek aan kennis en/of onjuiste kennis 3. Normen en waarden 4. Irrationele verwachtingen, belemmerende negatieve gedachten 5. Gebrek aan vaardigheden en adequate stimulatie 6. Individuele kwetsbaarheid, bijv. angsten en remmingen, negatief zelf of lichaamsbeeld, geschiedenis van misbruik, psychiatrische comorbiditeit
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Geen recente ontwikkelingen. Wel wordt dieper ingegaan op behandelmethoden bij seksuele stoornissen.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Er worden geen opmerkingen voor het tentamen gemaakt.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
Er worden geen tentamenvragen behandeld.
College
Welke sekse en leeftijd vertoont welk seksueel gedrag? Iets kan bij een kind normaal zijn maar bij een volwassene abnormaal. Wie, wat, wanneer, waar en waarom (waarom wel of geen stoornis?).
Het gaat om samenspel tussen het individu en de samenleving, gewenst en ongewenst gedrag.
In de DSM-5 worden seksuele stoornissen gedefinieerd als een verstoring in het vermogen om seksueel te responderen of seksueel plezier te ervaren. In vergelijking met 4 is de seksuele responscyclus verlaten en zijn seksuele gevoelens weer terug.
Seksuele disfunctie vrouwen volgens DSM-V
Stoornis in het seksueel verlangen en seksuele opwindingsstoornis zijn samengevoegd
Seksuele aversie verdwenen uit DSM 5
Problemen met orgasme
Vaginisme en Dyspareunie zijn samengevoegd
Seksuele interesse/ opwindingsstoornis bij vrouwen
Duurt tenminste 6 maanden
Zorgen voor significant lijden door individu
Niet verklaard door psychische stoornis, ernstige relatieproblematiek, andere stressoren of medicatie, alcohol of drugs
Levenslang of verworven - Gegeneraliseerd of situatief
Mild, matig ernstig, ernstig
Incentive motivation model
Theoretisch kader om seksueel verlangen en seksuele opwinding te begrijpen (Toates 2009). Beide constructen zijn het gevolg van seksuele prikkels, waarbij het gevoel van verlangen en de neiging tot toenadering wordt opgevat als seksueel verlangen. Opwinding wordt gezien als het lichamelijk geactiveerd zijn (Laan & Both, 2008).
Seksuele disfunctie mannen
Verminderd seksueel verlangen van mannen is ongewijzigd gebleven, bij vrouwen verlangen en opwinding samengevoegd. Waarom dan niet voor mannen?
Beschrijving van seksuele disfuncties bij mannen in DSM5 relatief weinig veranderd, alleen de seksuele aversiestoornis is verdwenen. Er is in de literatuur geen argumentatie te vinden voor deze beslissing
Erectiestoornis
Tenminste een van de volgende drie symptomen moet worden ervaren tijdens bijna alle (75- 100%) seksuele contacten met een partner:
Aanzienlijke moeilijkheid om een erectie te krijgen tijdens seksuele activiteit
Aanzienlijke moeilijkheid om erectie te behouden
Aanzienlijke vermindering van stijfheid
90% van deze stoornissen is psychisch.
Bij mensen zonder partner die tijdens solo seks seksuele problemen ervaren, kan geen diagnose worden gesteld volgens DSM-V.
Genderdysfolie
Gender identiteit stoornis heet in de DSM 5 Genderdysforie. Sterke overtuiging in het verkeerde lichaam geboren te zijn.
Maxim Februari: ”De reden waarom ik u moet lastigvallen met mijn intieme bekentenissen, ligt uiteraard in het feit dat u bepalend bent voor mijn geslachtsidentiteit. Als ik alleen in de wildernis zou wonen, zou de noodzaak tot deze operatie misschien niet eens bestaan”.
Voor de diagnose GD wordt een incongruentie tussen ervaren en toegewezen gender als essentie gezien. GD is nu een apart hoofdstuk, voorheen samen met seksuele disfunctie en parafilie.
Parafilia: al het gedrag dat afwijkt van het heteroseksuele. Er wordt aan andere objecten opwinding beleefd dan aan het heteroseksuele. Fetisjisme (niet strafbaar), Voyeurisme and Exhibitionisme (strafbaar), Frotteuristische (geslacht opwrijven tegen iets of iemand anders), Sadisme, Masochisme, Pedofiele en Transvestische (niet strafbaar).
College: Minisymposium over de GZ-opleiding
Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?
Dit symposium is nuttig wanneer je je wilt verdiepen in je toekomstperspectief op het gebied van Gz opleiding of klinisch of forensisch psycholoog. Er wordt informatie gegeven over opleidingen na de master en tips over het opkrikken van je CV.
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
Dit symposium is buiten de literatuur om.
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Er komen ervaringsdeskundigen aan het woord die hun loopbaan beschrijven en tips geven om na de master snel aan de slag te kunnen gaan.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Dit symposium heeft geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt voor het tentamen.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
Er werden geen vragen behandeld voor het tentamen.
College
Het doel van de wet BIG is het bevorderen en bewaken van de kwaliteit in de gezondheidszorg en patiënten of cliënten te beschermen tegen ondeskundig of onzorgvuldig handelen van individuele zorgverleners. BIG bevat: beschermde beroepstitels, heldere opleidingseisen, overheidsregister en tuchtrecht.
Twee “basisberoepen” artikel 3 wet BIG
De GZ-psycholoog
“Generalistische professional”
Hoofdtaken “diagnostiek en behandeling van psychische stoornissen, problemen in de levenssfeer en psychische aspecten van lichamelijke ziekte en invaliditeit”
Inzetbaar in hele gezondheidszorg (psychiatrie, revalidatie, verpleeghuiszorg, gehandicaptenzorg, kinder- en jeugdhulpverlening en forensische zorg), oa. 1e lijn.
Psychotherapeut
“Gespecialiseerde professional”
Hoofdtaken: behandeling van patiënten met complexe problematiek, veelal meervoudige problematiek, persoonlijkheidsproblematiek of een combinatie van beide.
Inzetbaar in 2e en 3e lijns GGz.
Twee “specialismen” artikel 14 wet BIG: Klinisch Psycholoog BIG en Klinisch Neuropsycholoog BIG. Klinisch neuropsycholoog BIG is meer gericht op diagnostiek en behandeling van complexe problematiek, wetenschappelijk onderzoek, aandacht voor beleid- en management en leiden op tot leidinggevende functie (GZ-diploma is voorwaarde).
Tot het gebied van deskundigheid van de gezondheidszorgpsycholoog wordt gerekend het verrichten van psychologisch onderzoek, het beoordelen van de resultaten daarvan alsmede het toepassen van door de wet aangewezenpsychologische behandelingsmethoden ten aanzien van een persoon met het oog op diens gezondheidstoestand.
Competenties van een GZ-psycholoog: Combinaties van kennis, inzicht, vaardigheden, motivatie, houding en persoonskenmerken die nodig zijn voor een goede zorgverlening van de GZ-Psycholoog in iedere praktijkinstelling, voor alle ontwikkelingsfases, bij verschillende problemen. Psychologisch handelen staat centraal.
Het doel van de GZ-opleiding is het aanleren van een aantal competenties:
Goede psychodiagnostiek
Kennis van diagnostische methoden
Kennis van “wanneer gebruik je wat waarvoor”
Kunnen vertalen van diagnostiek - behandeladvies
Goede behandelingen leren uitvoeren
Bekend zijn met behandelrichtlijnen (“evidence based protocollen”)
Vanuit theorieen hypothesen kunnen stellen over processen die klachten onderhouden + interventies die daarop ingrijpen
De opleiding bestaat uit een cursorische opleiding (2 jaar, 1dag/week) en een praktijkopleiding (2 jaar, 4 dag/week).
Cursorisch deel: Psychopathologie, Basale therapeutische vaardigheden, Behandeling; vooral cognitieve gedragstherapie, Psychodiagnostiek en Specifieke doelgroepen.
Vier ervaringsdeskundigen
Taken van de GZ-psycholoog in de ouderenzorg:
Vergroten kwaliteit van leven bewoners (en omgeving)
In multidisciplinaire setting
Diagnostiek van cognitief functioneren, stemming en persoonlijkheid.
Mediatieve Behandeling
Onbegrepen gedrag
Gedragsanalyse: in stand houdende factoren en uitlokkende factoren
Levensverhaal
Benaderingsplan
Pieter Baan Centrum: psychiatrische observatiekliniek voor verdachten van ernstige mistrijven.
De diagnostische vraag bij forensische psychologie: Is onderzochte lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven?
Vervolgens (wanneer er sprake is van een stoornis): doorwerking/toerekeningsvatbaarheid, recidivekans, advies behandeling en juridisch kader
Forensisch psychiatrisch Centrum: welke psychopathologie?
Psychotische problematiek
Pervasieve ontwikkelingsstoornissen
Seksuele stoornissen
Persoonlijkheidsstoornissen
De referentiekaders bij FPC zijn cognitieve gedragstherapie, cliënt-gerichte therapie en psychodynamisch.
Dilemma: Generalisme vs. Specialisme; Diepgang vs. Oppervlakkigheid
Oplossing:
Iedereen doet altijd verplichte “Kenmerkende Beroepssituaties” (KBS-en)
Psychologisch onderzoek naar persoonlijkheid en klachten
Neuropsychologisch onderzoek (inclusief intelligentie)
Psychologisch rapport schrijven
Voor- en nabespreken van een psychologisch onderzoek met betrokkenen (cliënt, systeem, team)
Heteroanamnestische informatie verzamelen
Voor een angststoornis en een stemmingsstoornis:
Diagnosticeren
Vaststellen van een behandelplan en dit communiceren aan de betrokkenen (cliënt, systeem, team)
Uitvoeren en evalueren van een state of the art behandeling
Systematisch uitvragen en zo nodig behandelen van suïcidaliteit bij een cliënt met een stemmingsstoornis
Presenteren van een afgerond patiëntendossier in teamvergadering
Beleidsvergadering
Wier: Gespecialiseerd in SGLVG doelgroep (IQ 50- 75)
Afdelingen/behandelvormen: Forensisch, Gesloten, Open, De Kei, Poliklinisch, Deeltijd
Cliëntvolgend systeem
Divers behandelaanbod: CGT, MBT, schematherapie, systeemtherapie, oplossingsgerichte therapie, sociale vaardigheden, leefstijltraining.
Neuropsychologisch onderzoek op neurologische en psychiatrische poli: Anamnese, testen, interpretatie, verslaglegging, advisering, teruggave gesprekken. Differentiaaldiagnostiek en sterkte/zwakte analyses.
Neuropsychologische behandeling: Cognitieve revalidatie (beperkte mogelijkheden) en psychosociale begeleiding gericht op acceptatie en adaptatie.
College: Stemmingsstoornissen, biologisch perspectief
Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?
Er is in de sheetnotes uit 2015 geen college over stemmingsstoornissen vanuit psychosociaal perspectief. Daarom de volgende onderwerpen die aanbod kwamen tijdens college:
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende stemmingsstoornissen:
Depressieve stoornis: anhedonie en/of sombere stemming
Disruptieve stemmingsdisregulatie stoornis: meer woede en irritatie
Persisterende depressieve stoornis (dysthymie): minder ernstig maar wel chronischer
Bipolaire stemmingsstoornissen
type I:
- Manische episode(s)
- Depressieve episode(s)
- type II:
- Hypomanische episode(s)
- Depressieve episode(s
Behandeling bij bipolaire stoornis:
- Psychoeducatie, CGT (gedragsactivatie en cognitieve herstructurering), gezinsgerichte therapie (communicatietraining, problemen oplossen), interpersoonlijke en sociaal-ritme therapie (regelmaat slaap-waak ritme en dagelijkse routines)
Psychofarmaca:
- lithium, valproinezuur, carbamazepine en lamotrigine, sommige
- atypische antipsychotica
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
Er worden geen onderwerpen besproken buiten de lieteratuur om.
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Geen recente ontwikkelingen.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Er worden geen verdere opmerkingen gemaakt.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
Er worden geen vragen behandeld.
College
Kennis over betrokkenheid van hersengebieden en neurotransmitters in ziekte is belangrijk:
Wat veroorzaakt de ziekte? Is er een manier om de mensen die risico lopen vroeg te ontdekken?
Hoe kunnen we de ziekte gerichter behandelen?
Erfelijke factoren lijken vooral gemeenschappelijk negatief affect / neuroticisme te beïnvloeden.
Specifieke factoren bepalen de uiteindelijke stoornis.
Serotoninetekort bij depressie: medicatie
Lage concentratie afbraakproduct 5HT (5-HIAA) in hersenvocht (vgl. l/s apen met stress)
Verminderd aantal 5-HT transporters
Sterk effect op stemming van depletie van tryptofaan
MAOI’s:
Blokkeren afbraak van mono-aminen (5-HT, DA, NE, E)
Dieet: tyramine arm
GEEN kaas, rode wijn, bier
Risico op hypertensieve crises (‘kaas syndroom’)
Te hoge bloeddruk kan orgaanschade opleveren
Worden relatief weinig meer gebruikt
Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis: moet tussen je 5e en 10e voor het eerst verschijnen en moet met je 18e weer verdwijnen.
College: Slaapstoornissen
Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?
Bij de uitleg over de 2 slaapmechanismen (slaapschuld vs circadiaan, de biologische klok) is het van belang om te weten dat deze twee mechanismen zich afspelen in de superachiasmatische nucleus.
Verder worden er toevoegingen gedaan op hoe `s nachts het lichaam werkt: core-body temperatuur het laagst, melatonine het hoogst. Cortisol is laag bij inslapen en cortisol is hoog bij wakker worden.
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
Er worden verschillende links gegeven om meer te weten te komen over slaapproblemen.
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
De vicueuze circel van insomnie wordt gepresenteerd. Dit is een algemeen model van langdurige slapeloosheid. Slecht slapen leidt tot emotionele en cognitieve overactiviteit (zorgen maken, stress, angst). Dit leidt tot lichamelijke overactiviteit, verhoogde spierspanning. Dit leidt vervolgens weer tot verkeerde slaapgewoonten en leefwijzes, wat weer leidt tot slecht slapen.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Er worden geen opmerkingen over het tentamen gemaakt.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
Er worden geen tentamenvragen behandeld.
College
Energie die slaap geeft = gelijk aan verbruikte energie overdag - evenwicht dat nauwelijks te beïnvloeden is.
Slaapmechanismen
Slaapschuld (homeostase)
Hoe langer je wakker bent, hoe groter de slaapschuld (slaapdruk)
Door slaap verlaagt de slaapdruk
Biologische klok (circadiaan)
Overdag is het licht en zijn we wakker
O.i.v. licht stuurt de biologische klok het dagelijks ritme van lichaamsfuncties (melatonine, temperatuur) ≈ 24 uur
Automaticiteit
Slaapcyclus & functie van slaap
Energiebesparing
Restauratie: afweer, herstel en groei
Onderzoek bij ratten: tijdens slaap: vergrote ruimtes tussen de hersencellen → hersenvocht spoelt afvalstoffen sneller weg → lever → afbraak afvalstoffen = mogelijke verklaring voor herstellende invloed van slaap op de hersenen.
Geheugenbeheer
Restant van evolutie?
Voorwaarden voor goede slaap zijn een veilige, liefst vertrouwde omgeving, voldaan gevoel (geen honger, dorst, pijn,…), een rustige en donkere omgeving (prikkelarm), een comfortabel bed en horizontale lichaamshouding, niet te warm, niet te koud en voldoende aandacht verliezen voor prikkels (omgeving en gedachten). Bij een aanhoudende verstoring van de slaap is er spraak van een slaapstoornis.
Twee classificatiesystemen
Slaapgeneeskunde (neurologie) ICSD-2: International Classification of Sleep Disorders
Psychiatrie DSM-IV-TR/DSM-V: Diagnostic and Statistical Manual of Psychiatric Disorders
Gevolg:
Slaap onderbelicht in psychiatrie, psychiatrie onderbelicht in slaapgeneeskunde
Echter: in DSM-V meer overeenstemming met ICSD, en slaapstoornissen als onafhankelijke stoornis
Slaapstoornissen en slaap-waak stoornissen volgens DSM-V:
Insomnie
Definitie:
Subjectieve klacht
In slaap problemen
Doorslaap problemen
Vroeg wakker worden
Klachten overdag: vermoeid, stemming, geheugen, concentratie, slaperigheid
Aandacht voor slaap is belangrijk: Onbehandelde slapeloosheid vergroot de kans op het krijgen van een depressie (2-4x zo groot) en behandeling van psychopathologie verloopt vlotter als er ook apart aandacht is voor slaap.
Drie factoren model van insomnie
Slechte slaapgewoontes
Regelmatige dutjes overdag (lang, vaak en/of op wisselende tijdstippen)
Sterk wisselende tijden van opstaan en/of naar bed gaan
Lange bedtijden (meer dan 8 uur op bed)
Vlak voor het slapen alcohol, nicotine of cafeïne drinken
Vlak voor het slapen gaan werken, sporten of emotioneel belastende activiteiten ondernemen (ruzie maken, spannende film kijken)
Vlak voor het slapen gaan computeren/tv kijken (blauw licht beïnvloedt SCN)
Het bed gebruiken voor andere activiteiten dan slaap of seks (langer dan half uur tv kijken, lezen, eten, praten, plannen)
Oncomfortabele slaapomgeving (te koud of te warm, te licht)
Andere slaapstoornissen
Slaap apneu
Snurken, adem in houden
Kort wakker schrikken, vaak geen bewustzijn van wakker worden
En ondieper verder slapen
Pavor nocturnus of night terror
Wakker schrikken, trage oriëntatie, geen herinnering
Geen beelden
Intens gevoel van paniek / bedreiging
Geen herinnering van schreeuwen of om zich een slaan
Komt vaak voor bij kinderen
Slaapwandelen
Nachtelijke bewegingen, vaak uit het bed
Ander bewustzijnsniveau
Bij wakker worden: trage oriëntatie en geen herinnering
Nachtmerries
Merrie: mare
Betekenis van mare is kwelgeest, maar duidt ook op ineenvlechting (zoals in maretak)
Nachtmerrie = nachtelijke kwelgeest
Negatieve invloed op slaap, welbevinden en dagelijks cognitief en emotioneel functioneren (Zadra & Donderi, 2000; Chivers & Blagrove, 1999; Hublin, 1999)
Verband met psychopathologie: angststoornissen, PTSS, psychose, persoonlijkheidspathologie, suïcide risico en middelenmisbruik (Levin & Nielsen, 2007; Spoormaker et al. 2006; van Schagen et al., in review)
Nachtmerries blijven bestaan, ook na behandeling van PTSS (Rothbaum & Mellman, 2001; Zayfert & De Viva, 2004)
Nachtmerries vergroten de kans op terugval in PTSS (Schreuder e.a., 2001)
REM-slaap start later en de functie is verstoord
Nachtmerries vanuit cognitief gedragstherapeutisch perspectief
Verhoogde arousal door intense emoties
Intense emoties gekoppeld aan beelden tijdens de nachtmerrie
Herhalende nachtmerries met nachtmerriescript dat altijd slecht afloopt, herhaalde ervaring van gebrek aan controle
In standhoudende factoren als gebrek aan slaaphygiëne
Imaginatie en rescripting therapie (IRT)
Opschrijven herhalende nachtmerrie
Verzin een verandering van het script (rescripting)
Schrijf verandering op
± 6 x per dag een paar minuten inbeelden (imaginatie)
Ook na nachtmerrie: in de ochtend een nieuw verhaal maken en inbeelden
College: Ouderenpsychologie
Prognose
Pessimistische prognose leidt ertoe dat er over het algemeen gedacht wordt dat “oudjes toch niet meer te helpen is”.
Maar:
Neuronen kunnen ook in het oude brein nog herstellen!
Psychotherapie is werkzaam bij depressieve klachten van patiënten met Alzheimer
Cognitieve interventies helpen op langer termijn het dagelijkse functioneren te behouden. Zoals langer thuis kunnen blijven wonen.
Economische en sociale status van ouderen leidt ertoe dat we dit onderwerp liever vermijden. Maar: Niet meer vrienden, maar de vrienden die ze hebben betere vrienden zijn en emotioneel stabieler dan (jong) volwassenen. Ze ervaren net zo veel negatieve emoties, maar kunnen deze beter accepteren, waardoor het positiever wordt zorgt voor die stabiliteit.
Cognitieve stoornissen staan op de voorgrond. Maar angsten, depressie & verandering in persoonlijkheid gaan ermee gepaard.
Delirium kan op alle leeftijden voorkomen. Het is een bewustzijnsstoornis (minder besef van de omgeving/ verminderd vermogen om de aandacht te concentreren, vast te houden of te verplaatsen). Het ontwikkelt zich in korte tijd (meestal uren tot dagen). Er is sprake van een verandering in de cognitieve functie
Zoals geheugenstoornis, desoriëntatie (weten soms niet welke maand of jaar het is), taalstoornis
Of een waarnemingsstoornis die niet is toe te schrijven aan dementie (dingen horen en zien).
Definitie volgens DSM-IV: de stoornis wordt veroorzaakt door de directe fysiologische gevolgen van een algemene medische aandoenin.g
Hersenletsel
Door intoxicatie (drugs, vergiftiging)
Onthouding
Operatie
Met antipsychotica behandeld om tot rust te komen. Delirium gaat vooral het bewustzijnsstoornis en een psychose niet. Het is korter dan een psychose, uur tot enkele dagen die terugkomt. Ook een lichamelijke oorzaak, en dat is bij een psychose niet. Sommige kan er geen aandacht worden gevonden bij zon persoon, maar soms sprake van hypoactiviteit.
Behandeling
Antipsychotica
Psychosociale steun
Psycho-educatie aan familie
Omgeving optimaliseren
Preventie: hulp bij de medicatie. Verkeerde moment van inname van antipsychotica kan het fout gaan.
Etiologie
Ziekte van alzheimer, vasculaire hersenschade, etc.
Definitie DSM-V
Uitgebreide neuro-cognitieve stoornis (voorheen dementie)
Significante cognitieve achteruitgang gebaseerd op:
Zorgen van betrokkenen, informant of clinicus hierover &
Substantiële beperking in cognitieve prestaties
Niet alleen in de context van een delirium
Niet beter verklaard door andere psychische stoornissen
Beperkte neurocognitieve stoornis (nieuw, focus op vroege cognitieve achteruitgang).
Lichte cognitieve achteruitgang gebaseerd op:
Zorgen van betrokkenen, informant of clinicus hierover &
Lichte beperking in cognitieve prestaties
Niet alleen in de context van een delirium
Niet beter verklaard door andere psychische stoornissen
Oorzaak
Alzheimer: Geheugen en leervermogen gaan achteruit en er moet 1 ding nog erbij komen, zoals plannen gaat fout. Diagnostiek door: neuropsychologische diagnostiek (15 woordentest); brain scan; beta amyloïde.
Frontotemportale lobaire degeneratie
Gedragsvariant en taalvariant
Lewylichaampjesziekte
Bijv. hallucinaties
Vasculaire ziektes
Cerebrovasculaire ziekte
bv. Verwerkingssnelheid
Traumatisch hersenletsel
Middel-/medicatiegebruik
HIV-infectie
Prionziektemiddel
Parkinson
Huntington
Andere somatische aandoening
Multiple oorzaken
Ongespecificeerd
Verloop
Gradueel – hoe langer je wacht, hoe erger het is
Vergeetachtigheid
Oriëntatie – een van de eerste dingen, niet perse welk jaar het is, maar vaak wel dat ze ergens heen ging en na een tijdje niet meer wist hoe ze er moet komen, terwijl het automatisme was. Automatisme wordt niet meer zo automatisch zeg maar
Agnosie – gezichten/voorwerpen niet meer herkennen. Gebruiken van mes en vork of soep gebruik vork of lepel etc.
Uit eindelijk degeneratie van het brein overleiden vaak door inactiviteit organen of ziektes.
Prevalentie
Leeftijd: Boven 75
Geslacht – Vrouwen: Leven langer, Hormonen ???
Waardoor ontstaan neurocognitieve stoornissen volgens een groepje ouderen:
Als je brein niet goed gevorderd wordt
Incest
Doordat vrouwen dommer zijn
Als je niet genoeg leest, want je traint je brein niet goed genoeg
Behandeling
Psycho-educatie: patiënten en familieleden helpen de ziekte begrijpen
Omgang met agressie: “elder abuse”
Compensatie: geheugentraining en sociale aanmoediging
Preventie: verlaag je bloeddruk
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
BPOP (Biopsychosociale Perspectieven op Ontwikkelingspsychologie) - Psychologie UU B2 - Sheetnotes 2018/2019
- Biopsychosociale perspectieven op psychopathologie - UU - Aantekeningen hoorcolleges
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 1
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 2
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 3
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 4
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 5
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 6
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 7
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 8
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 9 Stemmingsstoornissen biologisch perspectief
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 10 Persoonlijkheidsstoornissen
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 11 Werkverslaving
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 12 gezondheidspsychologie
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 13 Ontwikkelingsstoornissen
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 14 Neurocognitieve stoornissen
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 15 Minisymposium GZ opleiding
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 16 Burnout (en de relatie met depressie)
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 17 Eetstoornissen
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 18 Somatoforme en dissociatieve stoornissen
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 19 slaapstoornissen
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 20
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 21
- BPOP - Sheetnotes 2018/2019 - Hoorcollege 22
Contributions: posts
Spotlight: topics
BPOP (Biopsychosociale Perspectieven op Ontwikkelingspsychologie) - Psychologie UU B2 - Sheetnotes 2018/2019
Deze bundel bevat sheetnotes bij de hoorcolleges uit 2018/2019 bij het vak Biopsychosociale Perspectieven op Ontwikkelingspsychologie, Universiteit Utrecht.
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2441 | 2 |
Add new contribution