Blok AWV: Tentamen

Tentamen Blok AWV jaar 1

De lichaamstemperatuur is bij volwassen mensen normaal verdeeld met een gemiddelde van 36.8 °C en een standaarddeviatie van 0.35 °C. Zuigelingen kunnen hun lichaamstemperatuur minder goed reguleren, en hebben dan ook een grotere standaarddeviatie rondom hetzelfde gemiddelde van 36.8 °C. Ook bij zuigelingen is de lichaamstemperatuur normaal verdeeld. 

  1. Wat kan er op basis van deze gegevens gezegd worden over de kans dat de lichaamstemperatuur lager is dan 36.5 °C? 
  1. Deze kans is voor een zuigeling en een volwassene gelijk 
  2. Deze kans is bij een zuigeling meer variabel dan bij een volwassene 
  3. Deze kans is bij een zuigeling groter dan bij een volwassene 
  4. Deze kans is bij een zuigeling kleiner dan bij een volwassene 

Bij een zwangerschap is de kans op een eeneiige tweeling ongeveer 1 op 250. Twee niet- verwante vriendinnen zijn tegelijk zwanger. 

  1. Wat is de kans dat één van hen een eeneiige tweeling krijgt en de ander niet? 

    1. 0.50 
    2. 0.50 * 0.004 * 0.996 
    3. 0.004 * 0. 996 
    4. 2 * 0.004 * 0.996 

Een EPO-dopingtest is positief als de hematocrietwaarde in het bloed groter of gelijk aan 0.50 is. De internationale wielerunie wil bekijken hoe betrouwbaar hun methode van dopingcontrole nu is. Daarvoor heeft men in een experiment een aantal atleten EPO toegediend en deze atleten vergeleken met een aantal atleten die geen EPO gebruikt hadden. Men vond de volgende getallen: 

  1. Wat zijn de sensitiviteit en specificiteit van de dopingtest? 

    1. sensitiviteit = 0.34, specificiteit =0.94 
    2. sensitiviteit = 0.94, specificiteit =0.34 
    3. sensitiviteit = 0.50, specificiteit =0.97 
    4. sensitiviteit = 0.50, specificiteit =0.03 
 

Hematocrietwaarde

 
 

< 0,5

≥ 0,5

Total

EPO gebruik

50

50

100

Geen EPO gebruik

97

3

100

  1. Stel dat de sensitiviteit van een andere dopingtest 0.95 is en de specificiteit 0.90. Men gaat met deze test naar het wielerpeloton. Neem aan dat ongeveer 40% van de renners EPO gebruikt. Wat is de kans dat een renner die positief getest wordt werkelijk EPO gebruikt? 

    1. 0.904 
    2. 0.864 
    3. 0.500 
    4. 0.380 
  2. Nu bleek later dat het EPO-gebruik in de wielerwereld onderschat werd, en dat de prevalentie van het EPO-gebruik in het peloton plaats van 40% zo goed als 100% was. Wat betekent dit voor de test? 
    1. De sensitiviteit gaat naar 100% 
    2. De specificiteit gaat naar 100% 
    3. De positief voorspellende waarde gaat naar 100% 
    4. De negatief voorspellende waarde gaat naar 100%  

Een bedrijfsgeneeskundige dienst van een groot bedrijf wil voorkomen dat de personeelsleden last krijgen van ‘burn-out’. Een burn-out is een typisch werkgebonden probleem, waarbij mensen het gevoel hebben opgebrand te zijn. Dit kan resulteren in allerlei lichamelijke klachten als hoofdpijn, maagpijn, duizeligheid, eczeem, gezondheidsproblemen als hart- en vaatziekten, slechtere werkprestaties, ziekteverzuim, gebrek aan zelfvertrouwen en zelfs tot tijdelijk of voorgoed stoppen met de beroepsuitoefening. Een psycholoog wordt gevraagd om een vragenlijst te ontwikkelen waarmee een burn-out score kan worden berekend. Een hoge score op de vragenlijst kan duiden op een burn-out. 

Zes personen vullen de vragenlijst in. Hun scores zijn: 35 38 39 42 42 44. 

  1. Wat is de mediaan en de standaarddeviatie van deze steekproef? 

    1. de mediaan = 40 en de standaarddeviatie is 3.29
    2. de mediaan = 40 en de standaarddeviatie is 10.8
    3. de mediaan = 40.5 en de standaarddeviatie is 3.29 
    4. de mediaan = 40.5 en de standaarddeviatie is 10.8 

Vervolgens vullen 500 willekeurige werknemers de vragenlijst in. De burn-out- score blijkt bij benadering normaal verdeeld te zijn. De gemiddelde burn-out score is gelijk aan 40, met standaarddeviatie gelijk aan 10. 

  1. Wat is het 95% betrouwbaarheidsinterval voor de gemiddelde burn-out score? 

    1. (40–1.96×10, 40+1.96×10) 
    2. (40–1.96×500, 40+1.96×500) 
    3. (40 – 1.96 × (10/√500) , 40 + 1.96 × (10/√500)) 
    4. (40 – 1.96 × (√500/10) , 40 + 1.96 × (√500/10)) 
  2. Voor het hierboven berekende 95%-betrouwbaarheidsinterval verwacht men dat ongeveer: 
    1. 95% van de werknemers een burn-out score heeft die in dit interval zit
    2. 95% van de werknemers een burn-out score heeft die buiten dit interval ligt
    3. in 95 van de 100 studies de individuele burn-out scores in dit interval vallen
    4. in 95 van de 100 studies dit interval het onbekende populatiegemiddelde bevat 

Er hebben 250 mannen en 250 vrouwen een vragenlijst ingevuld. Per persoon kan de score op de vragenlijst variëren tussen 0 en 100 punten. 

  1. Welk van de volgende toetsen is het meest geschikt om te bekijken of mannen en vrouwen gemiddeld even hoog scoren op de vragenlijst : 

    1. De chi-kwadraat toets 
    2. De gepaarde t-toets 
    3. De McNemar toets 
    4. De ongepaarde t-toets 
  2. Wat zou er in dit onderzoek gebeuren met het 95% betrouwbaarheidsinterval als het aantal personen in de studie verhoogd wordt? Het betrouwbaarheidsinterval wordt: 
    1. groter 
    2. kleiner 
    3. kan zowel groter als kleiner worden 
    4. blijft gelijk 

Het meten van de bloedsuikerspiegel en kijken of deze boven de 6.1mmol/l is, is een screeningstest voor diabetes. In een studie bleek dat van de mensen met een nuchtere bloedsuikerconcentratie van ≥ 6.1 mmol/l er 60 % daadwerkelijk diabetes of een voorstadium hebben. 

  1. Waarvan is het percentage 60% een schatting? 

    1. de prevalentie 
    2. de sensitiviteit 
    3. de specificiteit 
    4. de positief voorspellende waarde 

In een studie wordt het effect van een behandeling vergeleken met het effect van een placebo. Men observeert dat 80% geneest in de placebogroep en 90% in de behandelingsgroep. Men voert een chi-kwadraat toets uit om de twee percentages met elkaar te vergelijken, en vindt daarbij een p-waarde van 0.46. Daarbij discussiëren de onderzoekers over twee mogelijke conclusies van dit onderzoek: 

 

A: placebo en behandeling zijn precies even effectief B: behandeling werkt beter dan placebo 

  1. Welke van onderstaande uitspraken is juist? Houd daarbij een significantieniveau van 5% aan. 

    1. Er is evidentie voor A en niet voor B 
    2. Er is evidentie voor B en niet voor A 
    3. Er is noch evidentie voor A, noch voor B 
    4. Er is evidentie voor A zowel als voor B 
  2. Welke statistische toets is het meest geschikt om het percentage kinderen met een ontwikkelingsstoornis op 2 jarige leeftijd te vergelijken tussen kinderen die te vroeg geboren zijn en kinderen die à terme geboren zijn? 
    1. De chi-kwadraat toets 
    2. De gepaarde t-toets 
    3. De McNemar toets 
    4. De ongepaarde t-toets 
  3. Welke statistische toets is het meest geschikt om het gemiddeld gewicht van een groep obese mannen te vergelijken voor en na het volgen van een dieet? 
    1. De chi-kwadraat toets
    2. De gepaarde t-toets
    3. De McNemar toets
    4. De ongepaarde t-toets 

In een gerandomiseerde studie wordt een gedragstherapie voor depressie vergeleken met standaardzorg. De uitkomst van de behandeling wordt gemeten met een score op een vragenlijst. De onderzoekers rapporteren als geschat verschil in score een waarde van 0.06 met een 95% betrouwbaarheidsinterval van -2.1 tot 2.2 met als toetsstatistiek T=0.99 en als p-waarde p=0.01. Er klopt hier iets niet. 

  1. Welk resultaat is niet verenigbaar met de gegeven p-waarde? 

    1. De waarde T ligt binnen het betrouwbaarheidsinterval 
    2. De waarde 0 ligt binnen het betrouwbaarheidsinterval 
    3. De waarde van p ligt binnen het betrouwbaarheidsinterval 
    4. De waarde 0.06 ligt binnen het betrouwbaarheidsinterval  

Voor een onderzoek naar de ziekte van Conn wordt aldosteron gemeten bij een aantal gezonde proefpersonen. Als voorbereiding doet men eerst een pilot-studie in een kleine steekproef waarin onder andere de standaarddeviatie van het aldosteron niveau wordt bepaald. Later volgt de uiteindelijke studie met een veel grotere steekproef. Hier wordt opnieuw de standaarddeviatie van de aldosteron niveaus bepaald. 

  1. Wat is de relatie tussen deze twee standaarddeviaties? De standaarddeviatie in de uiteindelijke studie 

    1. is waarschijnlijk groter 
    2. is waarschijnlijk kleiner 
    3. is waarschijnlijk ongeveer even groot 
    4. is waarschijnlijk meer variabel 

In hetzelfde pilot-onderzoek werd ook het gemiddelde aldosteron-niveau van gezonde proefpersonen bepaald. In de 9 proefpersonen in de pilot-studie werd een gemiddeld aldosteron-niveau gevonden van 12.4 ng/dl met 95% betrouwbaarheidsinterval van 10.4 tot 14.4 ng/dl. Aldosteron-niveaus zijn normaal verdeeld. 

  1. Hoort een waarde van 16 ng/dl tot de 5% meest extreme waarden die een individuele proefpersoon kan hebben? 

    1. Ja, want 16 is groter dan 12.4 
    2. Ja, want 16 is groter dan 14.4 
    3. Nee, want 16 is kleiner dan 16.4 
    4. Nee, want 16 is kleiner dan 18.4 

Een groep scholieren krijgt een middag voorlichting over gezond bewegen. Vóór deze voorlichting en een maand na deze voorlichting wordt aan de scholieren met een ja/nee- vraag gevraagd of ze aan sport doen. Men wil de significantie van het effect van de voorlichting op sportbeoefening te bepalen. 

  1. Welke toets is daarvoor het meest geschikt? 

    1. De chi-kwadraat toets 
    2. De gepaarde t-toets 
    3. De McNemar toets 
    4. De ongepaarde t-toets 

In een klinische trial worden twee doses van een medicijn (zeg dosis 1 en 2) vergeleken met een placebo groep, zodat er in deze trial drie onderzoeksgroepen zijn. Om verschillen in het behandeleffect te onderzoeken voert de onderzoeker een Anova F-toets uit. Deze toets geeft een significant resultaat. In het uiteindelijke artikel schrijft de onderzoeker de volgende twee conclusies op: 

1: “De behandeleffecten van dosis 1 en dosis 2 verschillen allebei significant van dat van placebo”
2: “Dosis 1 en dosis 2 hebben een significant verschillend behandeleffect.” 

  1. Welke van deze twee uitspraken worden ondersteund door de uitslag van de toets? 

    1. Zowel uitspraak 1 als uitspraak 2 
    2. Uitspraak 1 maar niet uitspraak 2 
    3. Uitspraak 2 maar niet uitspraak 1 
    4. Noch uitspraak 1, noch uitspraak 2
  2. De NNT staat voor de number-needed-to-treat. Deze kan uit een randomised clinical trial worden berekend door: 
    1. 1 / odds ratio 
    2. 1 / relatief risico 
    3. 1 / relatieve risico reductie 
    4. 1 / risicoverschil 
  3. De letters van de afkorting FFP staan voor drie activiteiten van wetenschappelijk onderzoekers die ontoelaatbaar zijn. Wat is de juiste betekenis van de afkorting FFP? 
    1. Fabricatie, Falsificatie en Plagiaat 
    2. Fontificatie, Falsificatie, en Popularisatie 
    3. Fabricatie, Futilisatie, en Plagiaat 
    4. Fontificatie, Futilisatie en Popularisatie 
  4. Voor wetenschappelijk onderzoek gelden een aantal principes zoals zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Waar kun je deze terugvinden? 

In de “Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen” 

In het rapport “Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening” 

In de code “Goed Gedrag” 

Een arts wil weten wat de gemiddelde bloeddruk is van 85-jarige bewoners van een verpleeghuis. Bij het verzamelen van gegevens voor dit onderzoek kun je twee soorten fouten maken: toevallige fouten en systematische fouten. Deze fouten kunnen invloed hebben op het resultaat van je onderzoek. 

 

Infectie 

Totaal 

Ja 

Nee 

Nitriet Aanwezig 

Nitriet Afwezig 

Totaal 

40 

15 

55 

10 

50 

135 

150 

145 

200 

  1. Als je het aantal proefpersonen in het onderzoek vergroot:

    1. Verminder je de invloed van toevallige fouten op het resultaat van het onderzoek
    2. Vergroot je de invloed van toevallige fouten op het resultaat van het onderzoek 
    3. Maakt dit niet uit voor de invloed van toevallige fouten op het resultaat van het onderzoek
    4. Kun je niet zeggen of dit uitmaakt voor de invloed van toevallige fouten op het resultaat van het onderzoek. 

Een onderzoeker wil weten of oudere mensen met een hoge bloeddruk sneller vergeetachtig worden dan even oude mensen met een gewone bloeddruk. Door een fout bij het verwerken van de gegevens bleek volstrekt willekeurig de helft van de mensen een bloeddruk van iemand anders gekregen te hebben. Stel dat er in werkelijkheid een positief effect is van bloeddruk op vergeetachtigheid. 

  1. Wat is het gevolg van deze fout? 

    1. Er wordt een te groot effect van bloeddruk op vergeetachtigheid gevonden 
    2. Er wordt een te klein effect van bloeddruk op vergeetachtigheid gevonden 
    3. De fout heeft geen invloed op het gevonden effect van bloeddruk op vergeetachtigheid 
    4. Je kunt niet zeggen of en wat voor invloed dit heeft op het gevonden effect van bloeddruk op vergeetachtigheid 

Een patiënt heeft een diastolische bloeddruk van 90 mm Hg, herhaald gemeten door een ervaren arts met een goede bloeddrukmeter. We beschouwen dit als de ware bloeddruk van deze patiënt. Twintig studenten meten met een paar minuten tussenpoos de bloeddruk bij deze patiënt. Zij vinden bloeddrukken tussen de 80 en de 105 mm Hg met een gemiddelde van 90,5 mm Hg. 

  1. We interpreteren de bloeddrukken zoals gemeten door de studenten als: 

    1. Niet precies en niet valide 
    2. Niet precies en wel valide 
    3. Wel precies en niet valide 
    4. Wel precies en wel valide  

In een verzorgingshuis met 100 bewoners worden op een dag alle bewoners gewogen en wordt de lengte gemeten. Uit deze gegevens wordt voor iedereen de Body Mass Index (BMI) berekend. Een te lage BMI duidt op ondergewicht. Van de bewoners waren er op de bewuste dag 10 niet in huis en konden niet gemeten worden. Er werden 15 mensen gevonden met ondergewicht. 

  1. Wat kan op basis hiervan worden gezegd? 

    1. De incidentie van ondergewicht is 15/90 
    2. De incidentie van ondergewicht is 15/100 
    3. De prevalentie van ondergewicht is 15/90
    4. De prevalentie van ondergewicht is 15/100 

Thrombin-activatable fibrinolysis inhibitor (TAFI) is een remmer van de fibrinolyse. De fibrinolyse zorgt ervoor dat een bloedstolsel afgebroken wordt. Rotterdamse onderzoekers hebben de rol van TAFI onderzocht in het ontstaan van een herseninfarct. Mensen die een herseninfarct hadden gehad werden uitgenodigd voor het onderzoek en 124 patiënten deden mee. Daarnaast vroegen de onderzoekers of een buurman of vriend van de patiënt mee wilde doen aan het onderzoek. (J Thromb Haem 2005;3:2211-8) 

  1. Wat is in dit onderzoek de determinant en de uitkomst? 

    1. herseninfarct is de determinant en TAFI de uitkomst 
    2. patiënten en controles zijn de determinant en TAFI de uitkomst 
    3. TAFI is de determinant en herseninfarct de uitkomst 
    4. TAFI is de determinant en patiënten en controles de uitkomst 
  2. Wat voor soort onderzoek is het bovenstaande onderzoek? 
    1. Case-control onderzoek 
    2. Cross-sectioneel onderzoek 
    3. Experimenteel onderzoek 
    4. Prospectief follow-up onderzoek 
    5. Retrospectief follow-up onderzoek 
Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Collegeaantekeningen blok Algemeen Wetenschappelijke Vorming 2019/2020

Blok AWV HC1: Introductie klinisch onderzoek & opzet blok

Blok AWV HC1: Introductie klinisch onderzoek & opzet blok

HC1: Introductie klinisch onderzoek & opzet blok

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • Dit college vormt een introductie voor het blok AWV
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alles wordt behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Vraagstelling

Vraagstelling moet een aantal eigenschappen hebben:

  • Precies, concreet en duidelijk
  • Beperkt
  • Wetenschappelijk
  • Relevant
  • Onderzoekbaar

Een algemene vraag bevat:

  • Een determinant
  • Uitkomst
  • Doelgroep/domein

Bijvoorbeeld: Wat is het effect van stoppen met roken op de longfunctie bij mannen die minder dan 20 jaar hebben gerookt?

Wat is bij doelgroep D het effect van determinant X op uitkomst Y? → dit kan worden weergegeven in een 2x2 tabel (X en Y, beide met + en -).

Een verslag bestaat uit:

  • Inleiding met vraagstelling
  • Methode
  • Resultaten
  • Discussie

Soorten statistiek

  • Beschrijvende statistiek: alle numerieke uitkomsten worden samengevat tot een gemiddelde
    • De uitbuiters worden weggelaten
  • Toetsende statistiek: hoe ver kan het gemiddelde van de steekproef afwijken van die van de hele populatie?
    • Meestal verschilt dit een paar punten → standaardfout

 

 

Access: 
Public
Blok AWV HC2: Waarom statistiek?

Blok AWV HC2: Waarom statistiek?

HC2: Waarom statistiek?

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt kort het belang van statistiek toegelicht en worden de eerste paar basisbegrippen behandeld
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Typen onderzoek

Cross-sectioneel onderzoek is een onderzoek waarbij men een dwarsdoorsnee van de totale populatie in de steekproef opneemt. Hoe groter de steekproef, hoe betrouwbaarder. Cross-sectioneel onderzoek wordt vaak gebruikt in de beschrijvende statistiek:

  • Steekproef wordt samengevat in één getal
  • Data wordt kritisch bekeken (zijn er uitbijters?)
  • Hoe groter de steekproef, hoe betrouwbaareder

Naast beschrijvende statistiek heb je toetsende statistiek:

  • Hoe ver ligt het gemiddelde in de steekproef van het gemiddelde in de populatie?
    • Dit noemt men de standaardfout
    • Vaak is het verschil “niet significant”
Access: 
Public
Blok AWV HC3: Introductie wetenschapsfilosofie

Blok AWV HC3: Introductie wetenschapsfilosofie

HC3: Introductie wetenschapsfilosofie

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • Dit college vormt een introductie voor de wetenschapsfilosofie, er worden begrippen zoals inductie, deductie en falsificationisme toegelicht
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Wetenschapsfilosofie & statistiek

Er zijn enkele contrasten tussen wetenschap en kliniek:

  • Wetenschap
    • Ontwikkelen van theorieën
    • Ontwikkelen van algemene inzichten over populaties
    • Individu → populatie
  • Kliniek
    • Specifieke uitspraken over een individu
      • Het liefst vanuit wetenschappelijk onderzoek → evidence-based
    • Populatie → individu

Inductie en deductie

 Twee begrippen zijn in de wetenschapsfilosofie erg belangrijk:

  • Deductie: het afleiden van specifieke uitspraken uit algemene uitspraken (logica)
    • Bijvoorbeeld: alle mensen zijn sterfelijk (algemeen) → Socrates is een mens → Socrates is sterfelijk (specifiek)
  • Inductie (generaliseren): het afleiden van algemene uitspraken uit specifieke uitspraken
    • Zonder inductie is er geen wetenschap
    • Oma is vergeetachtig en heeft Alzheimer → buurvrouw is vergeetachtig en heeft Alzheimer → oud-oom is vergeetachtig en heeft Alzheimer → alle oude mensen die vergeetachtig zijn hebben Alzheimer
    • Inductie leidt niet altijd tot zekere waarheid

Wetenschap en kliniek:

  • Ontwikkeling van de wetenschap
    • Doel: een theorie ontwikkelen
    • Vanuit: specifieke observaties (empirische data)
    • Nodig: inductief redeneren
  • Ontwikkeling van evidence-based medicine
    • Doel: specifieke uitspraken over individuen
    • Vanuit: wetenschappelijke theorie
    • Nodig: deductief redeneren

Paradox van Hume:

Enkele filosofische vragen zijn:

  • Waarom gebruiken we inductie?
  • Waarom geloven we erin dat de zon elke dag opkomt? → omdat het tot nu toe altijd heeft gewerkt

Dit is dus een inductieve redenering. Hume stelt dat ons vertrouwen in inductie gebaseerd is in inductie. 

Confirmatie:

Confirmatie (het bevestigen van een theorie) speelt in de wetenschapsfilosofie een grote rol.

  • Voorbeeld: alle raven zijn zwart → hoe meer zwarte raven je ziet, hoe meer je gaat geloven dat echt alle raven zwart zijn: het wordt steeds geconfirmeerd
    • Modus Tollens zegt dat “alle raven zijn zwart” hetzelfde is als “alles wat niet zwart is, is geen raaf”

Paradox van Hempel:

  • “Alle raven zijn zwart” wordt bevestigd door het zien van een zwarte raaf
  • “Alles wat zwart is, is geen raaf” wordt bevestigd door het zien van een bruine koe, rood potlood, etc.

In de paradox van Hempel wordt afgevraagd wat dan nog de waarde van confirmatie is.

Falsificationisme

Eén tegenvoorbeeld is voldoende om een theorie eronderuit te halen:

  • Eén witte raaf bewijst dat niet alle raven
.....read more
Access: 
Public
Blok AWV HC4: Beschrijvende statistiek

Blok AWV HC4: Beschrijvende statistiek

HC4: Beschrijvende statistiek

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • Dit college beschrijft een aantal essentiële begrippen voor de statistiek
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Voor het tentamen is het belangrijk bekend te zin met SPSS
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Het probleem van variatie

Heel veel waarnemingen zijn normaal verdeeld: als de ene waarneming wat meer naar rechts ligt, gaat de andere waarneming meer naar links. De meeste waarnemingen liggen op of rond het midden. Een normale verdeling wordt bepaald door:

  • Gemiddelde (μ): het centrum
    • Bijvoorbeeld 1,68 m
  • Standaarddeviatie (σ): bepaalt de spreiding
    • Bijvoorbeeld 0,07 m → meestal lig je ongeveer 7 cm van het gemiddelde af

Een kans kan berekend worden als:

  • Er een normale verdeling in de populatie aangenomen kan worden
  • De waarden van μ en σ bekend zijn

De kans is de oppervlakte onder de grafiek.

Getallen voor de normale verdeling:

  • 2,5% ligt onder de μ - 1,96 σ
  • 5% ligt onder de μ -1,65 σ
  • 50% ligt onder de μ
  • 95% ligt onder de μ +1,65 σ
  • 97,5% ligt onder de μ +1,96 σ

95% van de populatie met een normaalverdeling ligt dus altijd tussen -1,96 σ en +1,96 σ (soms wordt 2 i.p.v. 1,96 gebruikt). Dit heet de normaalwaarde of het referentie-interval. Als een individu hierbuiten ligt is zijn waarde bijzonder laag of hoog.

Een standaardnormale verdeling is een normale verdeling met gemiddelde 0 en standaarddeviatie 1. 

Wat is statistiek?

Statistiek is het afleiden van kenmerken van een populatie uit kenmerken van een steekproef. Bij statistiek wordt aangenomen dat de steekproef aselect (willekeurig) is.

  • Beschrijvende statistiek: het beschrijven van kenmerken van de steekproef
  • Wet van grote aantallen: hoe groter de steekproef wordt, des te meer de kenmerken van de steekproef zullen gaan lijken op de kenmerken van de populatie
    • Via een grote steekproef kan een populatie vaak adequaat worden beschreven
  • Toetsende statistiek: het kwantificeren van onzekerheid
    • Steekproeven zijn erg variabel → de kenmerken van een steekproef zijn “ongeveer” gelijk aan die van de populatie → conclusies zijn onzeker

Typen variabelen

Er zijn verschillende typen variabelen:

  • Categorisch
    • Nominaal: zonder volgorde
      • Beroep, geslacht, nationaliteit
    • Ordinaal: met volgorde
      • Tumorstadium, 5-puntschaal op enquête
        • Worden beschreven met:
          • Frequentietabel
          • Taart/staafdiagram
  • Numeriek
    • Discreet: tellingen (alleen hele getallen)
    • Continu: kan niet-gehele waarden aannemen
      • Lengte, gewicht, bloeddruk
    • Worden beschreven met:
      • Locatiematen (gemiddelde, mediaan)
.....read more
Access: 
Public
Blok AWV HC5: Opzet van onderzoek

Blok AWV HC5: Opzet van onderzoek

HC5: Opzet van onderzoek

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college worden verschillende soorten onderzoek behandeld
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Observationeel onderzoek

Om te kijken naar de opzet van onderzoek moet de 2x2 tabel erbij gehaald worden. Deze kan aan de hand van observationeel onderzoek ingevuld worden. Bij observationeel onderzoek wordt enkel het natuurlijke beloop geobserveerd:

  • Retrospectief: terugkijkend
    • Retrospectief onderzoek is makkelijker → is sneller klaar
    • Het nadeel is dat je afhankelijk bent van wat er geregistreerd is
  • Prospectief: vooruitkijkend
    • Prospectief onderzoek heeft als nadeel dat je moet wachten op de uitkomsten

Follow-up onderzoek

Bij een follow-up onderzoek volg je mensen in de tijd. Soms heet dit een cohortonderzoek. Er wordt bekeken of hetgeen wat je onderzoekt voorvalt. Een follow-up onderzoek verloopt als volgt:

  1. Selectie deelnemers
  2. Risicofactor vaststellen
  3. Uitkomst vaststellen

Case-control study

Een case-control study is een onderzoek waarbij je begint met de uitkomst en terug gaat zoeken naar de oorzaak, bijvoorbeeld een onderzoek over roken en longkanker:

  1. Selectie deelnemers
  2. Uitkomst vaststellen
  3. Risicofactor vaststellen

Er wordt eerst teruggekeken en dan pas gekeken naar wat de verdeling van de risicofactoren zijn → er zijn minder mensen nodig. Case-control is dus efficiënter dan follow-up.

Experimenteel onderzoek

Om bijvoorbeeld te onderzoek of ziekere mensen vaker vallen omdat ze slechter eten, kan experimenteel onderzoek opgesteld worden: de helft van de mensen laten afvallen om te onderzoeken of ze vaker vallen.

  • Experimenteel onderzoek gebeurt via lootjes trekken → randomized controlled trial (RCT)
    • Is vaak niet mogelijk
    • Is de standaard bij onderzoek naar het effect van geneesmiddelen
  • Bij observationeel onderzoek wordt alleen gekeken naar mensen die even ziek zijn (restrictie of stratificeren)
    • Helpt alleen als de groepen goed vergelijkbaar zijn

Overige onderzoeksvormen

  • Cross-sectioneel onderzoek: de risicofactor en uitkomst meten op hetzelfde moment → nooit oorzaak en gevolg (bijv. BMI en aantal keer gevallen)
  • Case report: beschrijving van één of enkele patiënten
  • Case serie: beschrijving van een groepje patiënten (bijv. dat veel mensen na lang vliegen trombose hebben)
Access: 
Public
Blok AWV HC6: Effectmaten & onderzoeksinspiratie

Blok AWV HC6: Effectmaten & onderzoeksinspiratie

HC6: Effectmaten & onderzoeksinspiratie

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college worden enkele essentiële empidemiologische begrippen besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Voor het tentamen is het belangrijk met de epidemiologische begrippen te kunnen rekenen
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Soorten klinisch onderzoek

Er zijn veel soorten klinisch onderzoek:

  • Predictie/voorspellend: diagnostisch en prognostisch onderzoek
  • Causaal/oorzakelijk: etiologisch of therapeutisch onderzoek
  • Transversaal/cross-sectioneel/dwarsdoorsnede: diagnostisch onderzoek
  • Longitudinaal/follow-up: prognostisch/etiologisch/therapeutisch onderzoek
    • Er wordt door de tijd heen gekeken
  • Observationeel: diagnostisch, prognostisch en etiologisch onderzoek
    • Dit is niet manipuleren, maar kijken naar wat er gebeurt
  • Experimenteel: gerandomiseerd/therapeutisch onderzoek

Soorten klinische vragen

Er zijn veel soorten klinische vragen:

  • Diagnostiek: welke ziekte heeft mijn patiënt?
  • Prognose (predictie): hoe is het verloop van de ziekte?
  • Etiologie (oorzaak): wat zijn de oorzaken van de ziekte?
  • Therapie: is er een behandeling voor de ziekte?

Diagnostiek

Enkele belangrijke begrippen zijn:

  • Sensitiviteit: percentage zieken die een positieve test hebben
  • Specificiteit: percentage niet-zieken die een negatieve test hebben
  • Positief voorspellende waarde: percentage test-positieven die ziek zijn
    • Een hoge sensitiviteit en specificiteit kunnen een lage PVW geven: dit is vaak het geval bij lage prevalente (zeldzame) aandoeningen
  • Negatief voorspellende waarde: percentage test-negatieven die niet ziek zijn
  • LR (likelihood ratio): verhouding van het percentage met een zekere testuitslag onder de zieken gedeeld door het percentage met dezelfde uitslag onder de niet-zieken → (ziekte ja & test ja)/(test ja & ziekte nee)
  • Nomogram: weergave van de a priori kans, de LR en de a posteriori kans → als 2 van de 3 bekend zijn kan de onbekende worden afgelezen

Prognose

Enkele belangrijke begrippen zijn:

  • Cumulatieve incidentie (CI): aantal nieuwe gevallen/totaal aantal aan het begin
  • Incidentiecijfer: aantal nieuwe gevallen/totale persoonstijd “at risk” (bijv. 91/persoonsjaren)
  • Relatief risico (RR): proportie van de zieken die doodgaan/proportie van de niet-zieken die doodgaan
  • Odds ratio (OR): een verhouding van 2 “odds”
    • Dood/kans op niet-dood
    • Aantal dood/aantal niet-dood
  • Persoonstijd: de tijd dat een persoon in een onderzoek zit
  • Kaplan-meier survivalcurve: geeft de overleving van een populatie weer

Behandeling

Enkele belangrijke begrippen zijn:

  • Hazard: risico op het event
  • Hazard ratio: hazard in “exposed”/hazard in “non-exposed”
    • HR is net als RR een verhouding van twee incidentiecijfers
  • Risicoverschil (RV): beide risico’s uitrekenen en van elkaar aftrekken
  • Number needed tot treat (NNT): 1/RV
  • Number needed to harm (NNH): negatieve versie van de NNT, soms nodig om risico’s tegen elkaar af te wegen
Access: 
Public
Blok AWV HC7: Hypothese toetsen

Blok AWV HC7: Hypothese toetsen

HC7: Hypothese toetsen

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college worden de basisbegrippen voor hypothesetoetsing uitgelegd
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Voor het tentamen is het belangrijk met de epidemiologische begrippen te kunnen rekenen
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Stappenplan statistisch toetsen

Het stappenplan voor statistisch toetsen verloopt als volgt:

  1. Nulhypothese (h0): veronderstelling over de populatie
  2. Toetsstatistiek: het criterium waarop we de steekproef met de veronderstelde populatie vergelijken → hoezeer de steekproef afwijkt van h0
    • Het verschil tussen twee kansen (P) of metingen
  3. Verdeling van de toetsstatistiek: verdeling in typische steekproeven als h0 waar is
  4. Verwerpen van de h0: gebeurt als de toetsstatistiek tot de 5% meest extreme waarden van de verdeling behoort

Nulhypothese

De nulhypothese (h0) is een veronderstelling over de populatie. Het tegenovergestelde van de nulhypothese is de alternatieve hypothese (ha). Statistisch toetsen heeft als doel “weten” hoe je een resultaat moet interpreteren. Er zijn twee mogelijke uitkomsten:

  • Verwerpen van de nulhypothese → het in onwaarschijnlijk dat de nulhypothese waar is
  • Niet verwerpen van de nulhypothese → het zou kunnen dat de nulhypothese waar is

Het is hierbij belangrijk om rekening te houden met falsificeren en de theorie van Popper.

Toetsstatistiek

Toetsstatistiek is dus het criterium waarop we de steekproef met de veronderstelde populatie vergelijken. Voorbeeld:

  • De h0: 49% van de populatie is vrouw
  • Resultaten uit de steekproef: 64% is vrouw
  • Toetsstatistiek: 0,15 (verschil)

In de statistiek is een afspraak gemaakt over de 2,5% grootste en kleinste waarden: deze waarden worden “extreem” genoemd. De waarde (0,15) uit het voorbeeld wordt als extreem beschouwd. Daaruit is de conclusie dat h0 onwaarschijnlijk is → wordt verworpen. De alternatieve hypothese klopt dus.

P-waarde

De P-waarde is het percentage van de verdeling V dat extremer is dan de gevonden waarde van V:

  • P-waarde < 5% → h0 wordt verworpen
  • P-waarde > 5% → h0 wordt niet verworpen

Deze 5% is willekeurig: er kunnen ook grenzen zijn met 1%, 10% of 0,1%.

Interpretatie van de P-waarde:

De P-waarde is een maat van verbazing over de data voor iemand die in de h0 gelooft: “de kans dat een willekeurige steekproef onder h0 minstens zo extreem is als de onze”:

  • Kleine P-waarde → grote verbazing
    • Als h0 waar is zou deze data heel uitzonderlijk zijn
    • Het is onwaarschijnlijk dat h0 waar is → wordt verworpen
  • Grote P-waarde → weinig verbazing
    • Deze data passen prima bij h0
    • H0 zou waar kunnen zijn → wordt geaccepteerd
    • Dit is echter
.....read more
Access: 
Public
Blok AWV HC8: Welke statistische toets?

Blok AWV HC8: Welke statistische toets?

HC8: Welke statistische toets?

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college worden de verschillende statistische toetsen besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Voor het tentamen is het belangrijk met de epidemiologische begrippen te kunnen rekenen
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Overzicht

Er zijn verschillende statistische analysemethoden:

 

Determinant

Uitkomst

 

1 groep

2 groepen

> 2 groepen

 

 

gepaard

ongepaard

ongepaard

Parametrisch (gemiddelde)

t-toets voor één steekproef

 

Gepaarde t-toets

Ongepaarde t-toets

ANOVA F-toets

Niet-parametrisch (mediaan)

Tekentoets

Wilcoxon rangtekentoets

Mann-Whitney toets

Kruskall-Wallis toets

Proporties

Binomiale toets

McNemar’s toets

Chi-kwadraat toets

Chi-kwadraat toets

Numeriek of proporties?

  • Numeriek
    • Parametrische toetsen
      • Nulhypothese in termen van gemiddelde
      • Meer vatbaar voor uitbijters
    • Niet-parametrische toetsen
      • Nulhypothese in termen van de mediaan
      • Bruikbaar als er veel uitbijters zijn
    • Voorbeeld: zijn mannen zwaarder dan vrouwen?
  • Categorische data
    • Toetsen voor proporties (zoveel procent heeft iets, zoveel procent heeft iets niet)
    • Voorbeeld: zijn er meer mannen met overgewicht dan vrouwen met overgewicht?

Eén steekproef

Toetsen voor één steekproef worden gebruikt als de determinant één groep is. De toetsen voor één steekproef worden vergeleken met een vooraf gegeven waarde, bijvoorbeeld:

  • H0: het percentage vrouwen is gelijk aan 49%
  • H0: het gemiddelde behandeleffect is 0

Bij proporties wordt er gebruik gemaakt van de binomiale toets.

Gepaarde data

Toetsen voor gepaarde data worden gebruikt bij 2 gepaarde groepen. Er is 2x gemeten en iedere meting in de 2esteekproef hoort bij precies 1 meting uit de 1e, bijvoorbeeld:

  • Een voor- en een nameting van een patiënt
  • Per proefpersoon is één oog behandeld met medicijn en het andere met placebo
  • Iedere patiënt heeft zijn partner meegenomen als controle

Bij gepaarde data zijn de twee steekproeven altijd even groot.

Ongepaarde data

Toetsen voor ongepaarde data worden gebruik bij 2 ongepaarde groepen → er is 2x gemeten, maar in verschillende groepen, bijvoorbeeld:

  • Eén groep patiënten krijgt medicijnen, een andere groep krijgt placebo
  • Mannen versus vrouwen
  • Cases versus controles

De twee steekproeven kunnen even groot zijn, maar kunnen ook in

.....read more
Access: 
Public
Blok AWV HC9: Bias & confounding

Blok AWV HC9: Bias & confounding

HC9: Bias & confounding

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt besproken wat er tijdens (het opstellen van) een experiment mis kan gaan
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Voor het tentamen is het belangrijk met de epidemiologische begrippen te kunnen rekenen
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Meten

Bij meten kan je te maken krijgen met:

  • Biologische variatie
    • Tussen personen
    • Binnen personen (24-uurs variatie)
  • Meetfout
    • Systematisch
      • Onderzoeker
      • Meter
    • Random

De precisie bepaalt de reproduceerbaarheid → er zijn weinig random fouten. De validiteit zegt iets over het meten van de juiste informatie → er zijn weinig systematische fouten.

Random fouten:

De ernst van random fouten wordt bepaald door de grootte van de steekproef:

  • Heeft grote gevolgen voor een individu
  • Heeft kleine gevolgen voor een groep → middelt uit
    • Het gemiddelde is goed
    • De standaarddeviatie is te groot

Bij random fouten zijn de s.e. en de BI te groot. Er zijn meer mensen nodig voor dezelfde power. Om om te gaan met random fouten kan je een aantal dingen doen:

  • Standaardiseren (instructie, procedures)
  • Herhaald meten bij dezelfde persoon
  • Meer vragen stellen (synoniemen)
    • Bijv. een tentamen, IQ-test, vragenlijst
  • Meer mensen in het onderzoek opnemen

Systematische fouten:

Bij een systematische fout wordt ergens structureel naast gezeten. Of een systematische fout erg is, is afhankelijk van het doel van de meting:

  • Classificeren/onderscheiden (diagnose/prognose)
  • Evalueren van de verandering

Precisie en validiteit:

Bij het meten wordt er een onderscheid gemaakt tussen:

  • Precisie: reproduceerbaarheid àweinig random fouten
  • Validiteit: meten wat je wilt meten àweinig systematische fouten

Bias

Een bias is een systematische fout → kleine validiteit. Een bias heeft een aantal eigenschappen:

  • Fundamentele onvergelijkbaarheid
  • Kan in alle onderzoeksopzetten voorkomen
  • Het is belangrijk te bekijken waar de bias zit
  • Kan opgelost worden door preventie
  • De richting van het effect kan soms ingeschat worden

Er zijn twee hoofdvormen van een bias:

  • Selectiebias
    • Probleem t.g.v. selectie van onvergelijkbare groepen (bijv. een verkeerde controlegroep bij een case-control study)
  • Informatiebias
    • Probleem t.g.v. onvergelijkbare informatieverzameling (bijv. het liegen over bepaalde informatie over de controle en indexgroep)
    • De meeste vormen van informatiebias leiden tot misclassificatie van een determinant of de uitkomst
      • Non-differentiële misclassificatie → verdunning van het effect
      • Differentiële misclassificatie → effect kan alle kanten op

Confounding

Met confounding wordt bedoeld dat er een probleem ontstaat t.g.v. vertekening door een andere risicofactor. “To confound” betekend “to mix something

.....read more
Access: 
Public
Blok AWV: Tentamen

Blok AWV: Tentamen

Tentamen Blok AWV jaar 1

De lichaamstemperatuur is bij volwassen mensen normaal verdeeld met een gemiddelde van 36.8 °C en een standaarddeviatie van 0.35 °C. Zuigelingen kunnen hun lichaamstemperatuur minder goed reguleren, en hebben dan ook een grotere standaarddeviatie rondom hetzelfde gemiddelde van 36.8 °C. Ook bij zuigelingen is de lichaamstemperatuur normaal verdeeld. 

  1. Wat kan er op basis van deze gegevens gezegd worden over de kans dat de lichaamstemperatuur lager is dan 36.5 °C? 
  1. Deze kans is voor een zuigeling en een volwassene gelijk 
  2. Deze kans is bij een zuigeling meer variabel dan bij een volwassene 
  3. Deze kans is bij een zuigeling groter dan bij een volwassene 
  4. Deze kans is bij een zuigeling kleiner dan bij een volwassene 

Bij een zwangerschap is de kans op een eeneiige tweeling ongeveer 1 op 250. Twee niet- verwante vriendinnen zijn tegelijk zwanger. 

  1. Wat is de kans dat één van hen een eeneiige tweeling krijgt en de ander niet? 
    1. 0.50 
    2. 0.50 * 0.004 * 0.996 
    3. 0.004 * 0. 996 
    4. 2 * 0.004 * 0.996 

Een EPO-dopingtest is positief als de hematocrietwaarde in het bloed groter of gelijk aan 0.50 is. De internationale wielerunie wil bekijken hoe betrouwbaar hun methode van dopingcontrole nu is. Daarvoor heeft men in een experiment een aantal atleten EPO toegediend en deze atleten vergeleken met een aantal atleten die geen EPO gebruikt hadden. Men vond de volgende getallen: 

  1. Wat zijn de sensitiviteit en specificiteit van de dopingtest? 
    1. sensitiviteit = 0.34, specificiteit =0.94 
    2. sensitiviteit = 0.94, specificiteit =0.34 
    3. sensitiviteit = 0.50, specificiteit =0.97 
    4. sensitiviteit = 0.50, specificiteit =0.03 
 

Hematocrietwaarde

 
 

< 0,5

≥ 0,5

Total

EPO gebruik

50

50

100

Geen EPO gebruik

97

3

100

  1. Stel dat de sensitiviteit van een andere dopingtest 0.95 is en de specificiteit 0.90. Men gaat met deze test naar het wielerpeloton. Neem aan dat ongeveer 40% van de renners EPO gebruikt. Wat is de kans dat een renner die positief getest wordt werkelijk EPO gebruikt? 
    1. 0.904 
    2. 0.864 
    3. 0.500 
    4. 0.380 
  2. Nu bleek later dat het EPO-gebruik in de wielerwereld onderschat werd, en dat de prevalentie van het EPO-gebruik in het peloton plaats van 40% zo goed als 100% was. Wat betekent dit voor de test? 
    1. De sensitiviteit gaat naar 100% 
    2. De specificiteit gaat naar 100% 
    3. De positief voorspellende waarde gaat
.....read more
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1990