Boeksamenvatting bij Researchs Methods for Business Students van Saunders e.a.

1. De aard van bedrijfs- en managementonderzoek en de structuur van dit boek

1.1 Introductie
Dit boek legt uit welke stappen men moet nemen bij het uitvoeren van bedrijfs- en managementonderzoek. Het zal u helpen om een onderzoeksproject uit te voeren door een scala aan benaderingen, strategieën, technieken en procedures. In dit boek worden de termen methoden en methodologie gebruikt. Deze termen hebben een verschillende betekenis. De term methoden verwijst naar technieken en procedures die gebruikt worden om data te analyseren en verkrijgen. De term methodologie verwijst naar de theorie van de wijze waarop onderzoek moet worden uitgevoerd.

1.2 Wat is onderzoek?
Mensen doen systematisch onderzoek om hun kennis te verbeteren, maar onderzoek gaat niet alleen om het verzamelen van gegevens. Onderzoek vindt plaats als:

  • Gegevens systematisch worden verzameld
  • Gegevens systematisch worden geïnterpreteerd
  • Er een duidelijk doel is: om nieuwe bevindingen te ontdekken

Om systematisch onderzoek gebaseerd op logische relaties te kunnen verrichten moet een onderzoeker de gebruikte methoden voor het verzamelen van gegevens uitleggen, bewijzen dat de resultaten zinvol zijn en een overzicht van eventuele beperkingen van het onderzoek geven. Het doel van onderzoek is niet alleen verklaren, beschrijven, bekritiseren, begrijpen of iets analyseren, maar ook om gewoonweg een duidelijk antwoord te geven op een specifiek probleem.

1.3 De aard van bedrijfs- en managementonderzoek

Managementonderzoek verschilt van andere soorten onderzoek omdat het transdisciplinair is (meerdere onderzoeksvelden zijn erbij betrokken) en het is een ontwerpwetenschap (design science). Bovendien moet managementonderzoek theoretisch en methodologisch nauwkeurig zijn, terwijl het ook van praktische relevantie moet zijn in de zakelijke wereld. De onderzoeker Michael Gibbons introduceerde 3 modi van kenniscreatie:

  • Modus 1 – het creëren van fundamentele kennis
  • Modus 2 – het creëren van praktisch relevante kennis, met de nadruk op samenwerking
  • Modus 3 – het creëren van kennis die vooral relevant is voor de mens zelf

Onderzoek dat zich alleen richt op modus 1 van het creëren van kennis richt zich op het begrijpen van bedrijfs- en managementprocessen en de uitkomst hiervan, dit soort onderzoek wordt fundamenteel of zuiver onderzoek genoemd. Bij toegepast onderzoek ligt de nadruk op modus 2. In dit geval is het uitgevoerde onderzoek alleen relevant voor managers en wordt gepresenteerd op een manier dat managers het begrijpen en hiernaar kunnen handelen. Zuiver en toegepast onderzoek zijn twee uitersten, om bedrijfs- en managementonderzoek succesvol uit te voeren moet er een balans zijn tussen de theoretische modus 1 en de praktische modus 2. De karakteristieken van zuiver en toegepast onderzoek worden samengevat in figuur 1.1 op pagina 11.

1.4 Het onderzoeksproces
Als men onderzoek doet gaat dit meestal via verschillende stadia, meestal met betrekking tot: het formuleren en verduidelijken van het onderzoeksonderwerp, literatuuronderzoek, ontwerpen van het onderzoek, verzamelen van data, analyseren van data en tot slot het schrijven. Het is echter niet altijd nodig om deze stadia één voor één te passeren. Steeds vaker zal er in een stadium verwezen worden naar een ander stadium, wat betekend dat er geen lineaire lijn is in het onderzoeksproces. Daarom is het belangrijk om een sterk onderzoeksonderwerp te hebben en ideeën vele malen te herzien. Zie figuur 1.2 op pagina 14.

2. Het genereren van een onderzoeksonderwerp
 

2.2 Karakteristieken van een goed onderzoeksonderwerp
Voordat men een onderzoeksonderwerp uitkiest is het altijd handig om eerst de beoordelingscriteria te bekijken. Het onderzoeksonderwerp moet de onderzoeker prikkelen en binnen zijn of haar mogelijkheden (capabilities) liggen. Deze mogelijkheden zijn afhankelijk van tijd, financiële middelen, in het bezit zijn van de nodige vaardigheden en toegang hebben tot de relevante gegevens. Bovendien is het nuttig voor een onderzoeker om kennis van de literatuur te hebben die gerelateerd is aan het onderwerp om zo helder inzicht te verkrijgen in het onderwerp.
Het is ook belangrijk dat er een symmetrie van potentiële uitkomsten bestaat, wat betekent dat het resultaat van dezelfde waarde moet zijn, welk resultaat je ook vindt. Als dit niet het geval is bestaat er een kans dat het resultaat dat je vindt niet waardevol is. Een onderzoeker moet ook zijn of haar carrièredoelstellingen overwegen, je moet overwegen of dit onderzoek nuttig is voor je verdere carrière.

2.3 Genereren en verfijnen van onderzoeksideeën
Er zijn veel verschillende technieken die gebruikt kunnen worden om een onderzoeksonderwerp te genereren. Deze technieken hebben betrekking op rationeel denken…:

  • Het onderzoeken van je eigen sterke punten en interesses, kies een onderwerp waar je goed in bent.
  • Het onderzoeken van de onderzoeksinteresses van universiteitsmedewerkers
  • Het analyseren van vorige projecttitels van jouw universiteit, zoals dissertations (projecten van studenten) en theses (gemaakt door gediplomeerden)
  • Bespreken met collega’s, vrienden of universitaire docenten
  • Zoek via literatuur en media (artikelen in tijdschriften, boeken of rapporten). Onderzoeksartikelen zijn het belangrijkst om te bekijken omdat die veel informatie over een specifiek onderwerp bevatten en je daardoor op veel ideeën kunnen brengen.

En deze technieken zijn gebaseerd op creatief denken:

  • Het noteren van ideeën in een kladblok
  • Het verkennen van je eigen voorkeuren door middel van vorige projecten (zie pagina 28)
  • Brainstormen
  • Het verkennen van de relevantie van een idee voor een bedrijf met behulp van literatuur, artikelen kunnen gebaseerd zijn op abstracte ideeën (conceptueel denken) of empirische studies (verzamelde en geanalyseerde gegevens)

Meestal is het een combinatie van deze twee manieren van denken die tot een goed onderzoeksonderwerp leidt.

Verfijnen van ideeën
Er zijn verschillende technieken om een onderzoeksonderwerp te verfijnen. Eén daarvan is de Delphi techniek. Deze aanpak vereist dat een groep mensen, die allemaal betrokken zijn bij het onderwerp of interesse hebben in het onderwerp, helpen om een meer specifiek onderzoeksonderwerp te kiezen. Een andere manier om een onderzoeksonderwerp te verfijnen is om het onderzoeksonderwerp om te zetten in een onderzoeksvraag voordat het een onderzoeksproject is. Dit heet vooronderzoek. 

Integratie van ideeën
De integratie van ideeën is een belangrijk onderdeel van een onderzoeksproject. Dit proces omvat ‘working up and narrowing down’, wat betekent dat elk onderzoeksidee moet worden ingedeeld in zijn gebied, zijn veld, en uiteindelijk in het precieze aspect waar men geïnteresseerd in is.

2.4 De transformatie van onderzoeksidee tot onderzoeksproject
 

Het schrijven van onderzoeksvragen
Het is zeer belangrijk om aan het begin van een onderzoeksproject een heldere onderzoeksvraag vast te stellen. Een onderzoeksvraag kan zijn:

  • Beschrijvend – vraag begint meestal met ‘wanneer’, ‘wat’, ‘wie’, ‘waar’ of ‘hoe’
  • Evaluerend – vraag kan beginnen met ‘hoe effectief...’ of ‘in welke mate…’
  • Verklarend – vraag begint meestal met ‘waarom’ of dit woord staat in de vraag

Maak de onderzoeksvraag niet te simpel of te moeilijk om te beantwoorden. De ‘Goldilocks test’ kan nuttig zijn om te bepalen of een vraag te groot is (vraagt teveel bronnen), of te klein (biedt onvoldoende data), te warm (het is een gevoelig onderwerp) of gewoon goed. Het is ook essentieel dat een onderzoeksvraag nieuwe inzichten biedt.

Schrijven van onderzoeksdoelstellingen
Onderzoeksvragen kunnen gebruikt worden om gedetailleerdere onderzoeksvragen te produceren of als uitgangspunt voor onderzoeksdoelstellingen. Het schrijven van doelstellingen wordt over het algemeen aanvaart als een manier om het gevoel en de richting te specificeren in een onderzoeksproject. Dit is omdat onderzoeksdoelstellingen nauwkeuriger kunnen weergeven wat men duidelijk wilt maken. Onderzoeksdoelstellingen operationaliseren de onderzoeksvraag, wat betekent dat er wordt uitgelegd welke stappen er moeten worden genomen om antwoord op de vraag te krijgen.

Wat is theorie en waarom is het belangrijk?
Theorie hangt samen met causaliteit. Dit betekent dat theorie de oorzaak en gevolg relatie tussen twee of meer variabelen verklaart. Bijvoorbeeld: theorie verklaart waarom en hoe promotie het gedrag van een werknemer beïnvloedt. Logische redenering is essentieel om dit op een duidelijke manier uit te leggen. De rol van theorie is het uitleggen van de relatie tussen variabelen en voorspellingen te doen over mogelijke nieuwe uitkomsten. Adviseren hoe men op een bepaalde manier onderzoek moet doen (variabele 1) is gebaseerd op de theorie dat dit uiteindelijk tot effectieve resultaten zal leiden (tot opbrengst B zal leiden). Door onderzoek te doen is het mogelijk om data te verzamelen waardoor er uiteindelijk nieuwe theorieën ontwikkeld kunnen worden.
 Een onderzoeksproject wordt ontworpen om een theorie te testen of om een theorie te ontwikkelen. Wanneer iemand een duidelijk theoretisch standpunt inneemt en dit eerst wilt testen door het verzamelen van gegevens is er sprake van een deductieve aanpak. Er is sprake van een inductieve aanpak wanneer iemand een theorie bouwt van verzamelde en geanalyseerde gegevens. Er zijn drie soorten theorieën:

  • Grand theorieën – Newtons zwaartekracht theorie, Darwins evolutie theorie enz.
  • Middle range theorieën – deze zijn van belang, maar ze veranderen de manier waarop wij denken niet (dit doen grand theorieën wel).
  • Substantive theorieën – gericht op een bepaalde setting, groep of tijd theorieën.

2.5 Het schrijven van een onderzoeksschets (research outline)
Het onderzoeksvoorstel is een gestructureerde schets van een onderzoeksproject. Het maken van een onderzoeksvoorstel eist dat je moet overdenken wat je doet en wanneer. Dat helpt je door alle fasen van het project heen. Als men een voorstel maakt moet men zich aan de volgende algemene criteria houden:

  • Een onderzoeksproject moet coherent zijn, wat betekent dat alle verschillende componenten van het project in relatie met elkaar moeten staan.
  • Het hele project moet ook haalbaar zijn.

Structuur van een onderzoeksvoorstel

  • Titel – Dit moet de onderzoeksvraag samenvatten
  • Achtergrond – Dit is een inleiding voor de lezer over het probleem of de kwestie, het geeft antwoord op de vragen ‘wat gaat er gebeuren’ en ‘met welk doel’. De achtergrond toont ook de relatie tussen een theorie en een specifieke context en de vraag moet ook de relatie tussen het onderzoek en wat er eerder is gedaan in dit gebied aantonen.
  • Onderzoeksvraag en doelstellingen - De achtergrond moet uiteindelijk leiden tot een verklaring van de onderzoeksvragen en doelstellingen en de waarneembare resultaten.        
  • Methode – Dit legt uit hoe het onderzoek zal worden verricht en is het langste gedeelte. Het bestaat uit twee delen: onderzoeksontwerp en verzameling van gegevens. Het onderzoeksontwerp is een algemeen overzicht van de gekozen methode en geeft de reden voor de keuze van deze methode. Hier leg je ook de keuze voor een bepaalde onderzoeksstrategie uit en bepaald je een passend tijdsbestek voor het project. De sectie ‘verzameling van gegevens’ zal specifiek uitleggen hoe en waar de gegevens verzameld zullen worden en zal de verschillende analysetechnieken uitleggen die gebruikt worden tijdens het onderzoek.
  • Tijdsschaal – In deze sectie wordt het onderzoek in verschillende fasen verdeeld en zal er verteld worden hoe lang elke fase ongeveer duurt.
  • Middelen – In deze sectie van het voorstel wordt er rekening gehouden met financiering, toegang tot gegevens en apparatuur. Deze sectie bevat ook de kosten die voorgaande categorieën met zich meebrengen.
  • Referenties – Deze sectie bestaat uit de literatuurbronnen waar naar verwezen is.

3. Hoe je literatuur kritisch moet controleren

3.1 Wat is een literatuuroverzicht?
Een literatuuroverzicht is een overzicht waarin men een gegrond oordeel maakt over de waarde van stukken literatuur. Wanneer men dit doet, is het noodzakelijk om waardevolle ideeën en bevindingen te organiseren. Er zijn twee soorten beoordelingen. De eerste soort gaat samen met de zoektocht voor onderzoeksideeën, omdat je dan door stukken literatuur bladert en beoordeeld welke stukken relevant zijn. De tweede soort beoordelingen wordt kritiek genoemd. Om te kunnen laten zien wat de betekenis van een onderzoeksproject is, is het noodzakelijk om het onderwerpveld, concepten, ideeën en belangrijke theorieën te begrijpen. Iemand doet ‘kritisch literatuuronderzoek’ wanneer men alleen de stukken van de literatuur kiest die relevant voor het onderzoek zijn.

3.2 Kritische beoordeling
Een kritische beoordeling moet een constructieve analyse zijn die op een kritische manier een transparante discussie ontwikkelt over wat de gekozen literatuur over een onderzoeksvraag verteld. Het moet dus niet simpelweg samenvatten waar een stuk literatuur over gaat. Integendeel, het is noodzakelijk om te evalueren wat belangrijk is voor het onderzoeksproject en wat niet.

Het doel van een kritische beoordeling
Het kritisch beoordelen van literatuur genereert de basis waarop onderzoek is gebaseerd. Het exacte doel van het lezen van literatuur hangt af van de aanpak die men wilt gebruiken in een onderzoek. Bij een deductieve aanpak wil men een theoretisch of conceptueel kader ontwikkelen die men daarna test met behulp van data. Wanneer men een analyse doet van de verzamelde gegevens en vervolgens theorieën ontwikkelt en deze koppelt aan de literatuur gebruikt de inductieve aanpak. Het verschil met een inductieve aanpak is dat men niet met vooraf bepaalde theorieën en conceptuele kaders begint. Er zijn drie manieren waarop men literatuur kan gebruiken:

  1. Gebruik van literatuur in de beginfase van een onderzoek, bij het maken van een onderzoeksvoorstel
  2. Gebruik van literatuur om een theoretisch kader en context te ontwikkelen
  3. Gebruik van literatuur om onderzoeksresultaten binnen een breder kader van kennis te plaatsen

Wanneer een kritische beoordeling succesvol wordt afgerond, zal het nieuwe inzichten bieden in een onderzoeksonderwerp. Het is noodzakelijk om te laten zien hoe de nieuwe bevindingen en ontwikkelde theorieën betrekking hebben op andere literatuur over het onderwerp om aan te tonen dat u bekend bent met wat reeds is gezegd over het onderwerp.

Het aannemen van een kritische kijk bij wat je leest
Om effectief te kunnen lezen is het noodzakelijk om verschillende vaardigheden te beheersen waaronder:

Previewing:                            Het skimmen van de tekst om erachter te komen wat het doel is
Aantekeningen maken:          Het uitvoeren van een analoog met jezelf, de auteur en de                                                             problemen die daaruit naar voren komen
Samenvatten:                         In staat zijn om de tekst in eigen woorden te zetten
Vergelijken en contrasteren:  Hoe is je denkbeeld veranderd door deze tekst?
Gebruik van review vragen:   Vragen die je jezelf stelt tijdens het lezen die gerelateerd zijn                                                         aan de onderzoeksvraag

Inhoud van een kritische beoordeling
De kritische beoordeling zal uiteindelijk wordt opgenomen in een projectrapport. De kritische beoordeling moet een evaluatie van het onderzoek dat al is gedaan bevatten, demonstreren en bediscussiëren van de relaties tussen gepubliceerde onderzoeksbevindingen en verwijzen naar de literatuur waarin deze bevindingen werden gerapporteerd. Bovendien moet een kritische beoordeling de belangrijkste punten en trends op een gestructureerde manier presenteren en de relatie tonen met het onderzoek. Door dit te doen vergaren de lezers van het onderzoeksproject de achtergrondinformatie die hoort bij de onderzoeksvragen. De inhoud van een kritische beoordeling moet bevatten:

  • De belangrijkste academische theorieën binnen de gekozen onderzoeksruimte
  • Bewijs dat de kennis van het gekozen gebied up to date is
  • Door duidelijke referentie moeten degenen die het projectrapport lezen de oorspronkelijke publicaties kunnen vinden die je citeert

Hoe moet je ‘kritisch’ zijn
Kritisch zijn betekend dat men een gegrond oordeel moet maken over een bepaalde tekst, door het evalueren van een probleem met gebruik van duidelijke taal. Dit houdt in dat iemands eigen kritische houding moet worden gebaseerd op duidelijke argumenten en verwijzingen naar de literatuur. Kritisch zijn betekend ook een duidelijke en gerechtvaardigde analyse van de belangrijkste literatuur van een onderzoeksproject.

De structuur van een kritische literatuurbeoordeling
Een literatuurbeoordeling is een kritische analyse en beschrijving van wat andere schrijvers geschreven hebben. Het is nuttig om in de literatuurbeoordeling een overzicht te geven van in hoeverre de bestaande literatuur antwoord geeft op de gekozen onderzoeksvragen. Men moet op de beperkingen van de bestaande literatuur wijzen. Het is ook nuttig om te kijken naar de manier waarop de beoordeling betrekking op de gekozen onderzoeksdoelstellingen heeft. Er zijn drie beoordelingsstructuren:

  • Eén hoofdstuk
  • Een reeks hoofdstukken
  • Door het hele projectrapport heen als men verschillende onderwerpen behandeld

Elk projectverslag moet verwijzen naar de belangrijkste kwesties uit de literatuur in de discussie en conclusies. Laat de beoordeling geen onkritische opsomming van eerder onderzoek worden! Het is gemakkelijk om kritisch te zijn wanneer je voortdurend probeert de vergelijken of contrasteren met verschillende auteurs en hun ideeën. De beoordeling wordt een trechter waarin je:

  1. Begint op een algemeen niveau en daarna aan de onderzoeksvragen en doelstellingen
  2. Een beknopt overzicht geeft van de belangrijkste ideeën en thema’s
  3. Samenvatten, vergelijken en contrasteren van onderzoek van de belangrijkste schrijvers
  4. Stip de onderzoeken die het meest relevant zijn voor het onderzoek aan
  5. Geef gedetailleerde bevindingen en laat zien hoe ze gerelateerd zijn aan de literatuur
  6. Stip de aspecten aan waarin jouw onderzoek nieuwe inzichten biedt
  7. Leid de lezer naar de latere secties van jouw project

3.3 Beschikbare literatuurbronnen
De beschikbare literatuurbronnen kunnen worden onderverdeeld in drie categorieën: primaire, secundaire en tertiaire bronnen (zie figuur 3.3 op pagina 82).

Primaire literatuur       De eerste publicatie van een werk. Openbare bronnen zoals verslagen en documenten, maar ook niet-gepubliceerde werken zoals brieven en memo’s. Meestal is dit soort literatuur zeer gedetailleerd, maar krijg je er niet gemakkelijk toegang toe, daarom wordt het vaak grijze literatuur genoemd.

Secundaire literatuur  Is gericht op een breder publiek, is makkelijker te verkrijgen en beter gedekt door tertiaire literatuur. Zoals boeken, tijdschriften en kranten.

Tertiaire literatuur        Wordt ook wel zoekinstrument genoemd. Wordt gebruikt om primaire en secundaire literatuur te vinden. Zoals online zoekfuncties, databases en woordenboeken.

Vooral tijdschriften zijn een bron van essentiële literatuur voor vrijwel elk onderzoek omdat tijdschriften een onderzoeker van informatie voorzien die gericht is op zijn gebied. Tegenwoordig is het gemakkelijk om toegang tot tijdschriften te krijgen via online databanken. Wetenschappelijke tijdschriften publiceren alleen artikelen die geëvalueerd zijn door academici vóór publicatie. Deze artikelen worden gekenmerkt door hun kwaliteit en geschiktheid. Vakbladen worden gemaakt voor hun leden door verschillende organisaties. Hun artikelen zijn meestal meer van praktische aard dan die van wetenschappelijke tijdschriften.

3.4 Plannen van een strategie voor het zoeken van literatuur
Als men de zoektocht naar literatuur begint is het belangrijk om duidelijke onderzoeksvragen, doelstellingen en een onderzoeksvoorstel te definiëren. Hiermee voorkomt u dat u teveel informatie zoekt. Een zoekstrategie bestaat uit:

  • De parameters van de zoekactie
  • De sleutelwoorden en zoektermen
  • De databases en zoekmachines die je gaat gebruiken
  • De criteria voor het selecteren van relevante en nuttige studies

Parameters definiëren
Een manier om te beginnen met zoeken naar parameters is om door collegeaantekeningen en leerboeken te bladeren en dan aantekeningen te maken voor de onderzoeksvraag.
Genereren van zoektermen
Het is belangrijk om artikelen te lezen van belangrijke auteurs, evenals recente artikelen over het onderzoeksgebied. Dit zal helpen bij het genereren van sleutelwoorden. Recente artikelen zijn soms ook nuttig om zoektermen te verfijnen, tevens verwijzen ze soms naar andere artikelen die relevant kunnen zijn voor jouw project. De identificatie van zoektermen is een essentieel onderdeel van de planning van een zoektocht naar relevante literatuur. De definitie van zoektermen is: basisbegrippen die de onderzoeksvragen en doelstellingen beschrijven en worden gebruikt om te zoeken naar tertiaire literatuur. Andere technieken voor het genereren van zoektermen zijn:

  1. Discussie
  2. Lezen, woordenboeken, encyclopedieën, handboeken en naslagwerken
  3. Zoek op Google met ‘define: (enter term)’
  4. Brainstormen
  5. Relevance trees: gebouwd na brainstormen - zie box 3.11 op pagina 96

3.5 Uitvoeren van literatuuronderzoek

Het is erg verleidelijk om je zoektocht te starten met Google, maar het zoeken van literatuur moet met zorg worden gedaan. Het onderzoeksproject moet op academisch niveau zijn en de literatuur die je gebruikt dus ook. Het vinden van literatuur doe je door:

  1. Met behulp van tertiaire literatuurbronnen
  2. Verwijzingen naar literatuur in boeken en artikelen die je al gelezen hebt
  3. Gebruik van internet: zie Tabel 3.4 en figuur 3.3
  4. Door secundaire literatuur heen bladeren in de bibliotheek
  5. Zoeken op internet

3.6 Verkrijgen en beoordelen van literatuur
Box 3.15 op pagina 108 geeft een checklist van hoe men literatuur moet beoordelen.

3.7 Opname van literatuur

Het is belangrijk om aantekeningen te maken van de literatuur die men heeft gelezen, omdat het zal helpen om de ideeën van de literatuur te overdenken in relatie tot het onderzoek. Bij het maken van de notities is het belangrijk dat er 3 dingen worden genoteerd:

  • Bibliografische details
  • Korte samenvatting van de inhoud
  • Aanvullende informatie

4. Onderzoeksfilosofieën en benaderingen

4.1 Waarom filosofie belangrijk is
De manier waarop men kiest om gegevens te verzamelen behoort in het centrum van de onderzoeks-‘onion’, zoals hieronder weergegeven. De ‘onion’ toont de aspecten die ten grondslag liggen aan de keuze van de techniek waarmee men gegevens verzamelt.

4.2 Waarom onderzoeksfilosofie belangrijk is
Onderzoeksfilosofie beschrijft de ontwikkeling van kennis en de aard van die kennis. Het begrijpen van onderzoeksfilosofie is belangrijk omdat het eigenlijke doel van het onderzoek ook is om nieuwe kennis te ontwikkelen. Het is niet waar dat de ene filosofie beter is dan de andere, maar verschillende filosofieën zouden gebruikt kunnen worden om verschillende dingen te bereiken. Twee belangrijke manieren van denken in de filosofie zijn: ontologie en epistemologie (zie tabel 4.1 op pagina 129).
Een pragmaticus is iemand die denkt dat concepten alleen relevant zijn wanneer die concepten een actie ondersteunen. Hij is van mening dat het ene filosofische standpunt waarschijnlijker leidt tot een antwoord op een onderzoeksvraag dan het andere standpunt. Bovendien is een pragmaticus ook van mening dat het mogelijk is om te werken met meerdere filosofische posities. Volgens een pragmaticus is er niet één manier van denken.

Ontologie
Ontologie is een filosofisch standpunt dat naar de aard van de werkelijkheid verwijst. Een aspect van ontologie is objectivisme. Dit betekent dat dingen bestaan met een doel en dat onafhankelijk is van de sociale factoren die betrokken zijn bij het bestaan van dat ding.
Een ander aspect is subjectiviteit, dat houdt in dat sociale gebeurtenissen gecreëerd worden door perceptie en de daaruit voortvloeiende acties van de betrokken sociale factoren. Mensen die een subjectivistisch standpunt aannemen vinden dat het nodig is om de details van een situatie te verkennen om te kunnen begrijpen wat er gaande is. Dit wordt sociaal constructivisme genoemd.
Objectivisten denken dat de cultuur van een organisatie iets is dat een organisatie ‘heeft’, terwijl subjectivisten de cultuur bekijken als iets dat een organisatie ‘is’. Managementtheorie volgt de objectivistische manier van denken.

Epistemologie
Epistemologie beschouwt wat aanvaardbare kennis is op een onderzoeksgebied. Het richt zich op de vragen: ‘Wat is kennis?’, ‘Hoe is kennis verworven?’ en ‘Wat weten mensen?’.

Positivisme
De filosofie van het positivisme verwijst naar de houding van een natuurlijke wetenschapper. Deze filosofie zegt dat het verzamelen van gegevens over een waarneembare werkelijkheid en het zoeken naar regelmatigheden en causale relaties zal leiden tot nieuwe theorieën of generalisaties. Andere karakteristieken van het positivisme zijn:

  • De onderzoeker is onafhankelijk van het onderwerp van onderzoek, hij is waardeneutraal (zijn gevoelens zijn opgenomen in het onderzoek)
  •  
  • Er bestaat een cyclische relatie tussen het testen van hypothesen en theoretische ontwikkeling
  • Kwantificeerbare observaties die zich voor statistische analyse lenen

Realisme
Realisme beweert dat wat we voelen realiteit is: objecten bestaan zonder de menselijke geest. Realisme is in tegenspraak met het idealisme dat zegt dat alleen de geest en de inhoud ervan bestaan. Net al het positivisme verondersteld het realisme ook een wetenschappelijke benadering van de ontwikkeling van kennis. Er bestaan twee soorten realisme:

  • Direct realisme – wat je ziet is wat je krijgt, wat wij waarnemen en ervaren met onze zintuigen geeft de wereld op een accurate manier weer.
  • Kritisch realisme – wat we ervaren zijn gewaarwordingen, beelden van bestaande dingen in de echte wereld, niet de bestaande dingen zelf. Wat we ervaren zijn slechts illusies.

Er is een verschil tussen deze twee soorten realisme met betrekking tot de capaciteit van onderzoek om de wereld te veranderen. Een directe realist beweert dat de wereld relatief onveranderlijk is terwijl een kritisch realist zou beweren dat het begrip van de onderzoeker van wat hij bestudeert kan worden gewijzigd. Veel onderzoekers beweren dat wat we verkennen slechts een deel is van het grotere plaatje. Onderzoekers nemen dus meestal een kritisch realistisch standpunt in.

Interpretivisme
Interpretivisme beweert dat het noodzakelijk is voor onderzoekers om de verschillen tussen mensen in onze rol als sociale factoren te begrijpen. Wij interpreteren onze dagelijkse sociale rollen in overeenstemming met de betekenis die wij aan deze rollen geven. Interpretivisme komt voort uit twee intellectuele erfgoederen:

  • Fenomenologie bekijkt de manier waarop wij al mensen zin van de wereld om ons heen maken
  • Symbolisch interactionisme: we zijn allemaal in een continu proces van interpretatie van de sociale wereld waarin we leven en we interpreteren de acties van de mensen die met ons communiceren. Deze interpretaties leiden tot aanpassingen van onze eigen mening en acties.

Het is voor een onderzoeker belangrijk om de wereld van onderzoeksobjecten te begrijpen en om de wereld vanuit hun oogpunt te begrijpen.

Axiologie
Axiologie is een onderdeel van de filosofie die zich bezighoudt met oordelen over waarde. Dit omvat waarden op het gebied van ethiek en esthetiek. Iemands eigen waarden spelen een cruciale rol in alle fasen van het onderzoeksproces. Onze waarden zijn de rode draad voor al onze acties (Heron 1996).
Onderzoeksparadigma’s
De term paradigma wordt vaak gebruikt in de sociale wetenschappen maar leidt vaak tot verwarring vanwege zijn vele betekenissen. Hier definiëren we paradigma als een manier om sociale activiteiten te onderzoeken waarvan bepaalde inzichten kunnen worden opgedaan en kunnen worden verklaard. In figuur 4.2 op pagina 141 staat afgebeeld hoe deze vier paradigma’s kunnen worden gerangschikt:

  • Functionalistische paradigma – Dit paradigma wordt vaak gebruikt in de bedrijfskunde. Functionalisten nemen aan dat een organisatie een rationele entiteit is, waarin rationele inzichten het antwoord zullen bieden op rationele problemen.
  • Radicale structuralistische paradigma – Dit paradigma is betrokken bij het begrijpen van structurele patronen binnen organisaties (hiërarchieën bijvoorbeeld), het begrijpen van relaties en de manier waarin deze relaties disfunctioneren.
  • Interpretieve paradigma – Als men dit paradigma aanneemt wilt men de fundamentele betekenissen die gehecht zijn aan het organisatorische leven begrijpen. In plaats van rationaliteiten wilt men irrationaliteiten ontdekken. Dit paradigma wordt gebruikt bij de dagelijkse activiteiten van de organisatie om te begrijpen en uit te leggen wat er gebeurd, dit is belangrijker dan veranderen wat er gebeurd.
  • Radicale humanistische paradigma – Deze dimensie neemt een kritisch perspectief ten opzichte van het organisatorische leven. Het legt de nadruk op de gevolgen van woorden en daden op anderen. Als men werkt met dit paradigma wil men dingen veranderen.

4.3 Onderzoeksbenaderingen
Deductie
De twee belangrijkste onderzoeksbenaderingen die kunnen worden gebruikt bij het uitvoeren van onderzoek zijn de inductieve en deductieve aanpak. De deductie is de ontwikkeling van een theorie en hypothesen die daarna getest worden met behulp van een onderzoeksstrategie. Deductief denken wordt gedaan wanneer een conclusie logisch afgeleid is van een set stellingen. De conclusie zal waar zijn als alle stellingen zijn bewezen. Er zijn 5 stadia van inductief onderzoek:

  1. Het vormen van een hypothese om een theorie te vormen.
  2. Het afleiden van testbare stellingen.
  3. Het onderzoeken van deze stellingen en de logica van de argumenten dat deze        stellingen geproduceerd heeft, met betrekking op bestaande theorieën.
  4. Het testen van de stellingen door het verzamelen van gegevens voor het meten van            variabelen of concepten.
  5. Het analyseren van de resultaten, als ze niet in overeenstemming met de stellingen             zijn, moet de theorie worden afgewezen of worden aangepast. Als de resultaten           consistent zijn met de stellingen, dan is de theorie bevestigd.

Er zijn drie algemene karakteristieken voor deductie:

  • Betrouwbaarheid. Elk onderzoek moet gebruik maken van een gestructureerde methodologie, zodat het gemakkelijk te repliceren is. Als dit het geval is, is het onderzoek betrouwbaar.
  • De concepten moeten op zodanige manier geoperationaliseerd zijn dat de feiten kunnen worden gemeten.
  • Generalisatie
     

Inductie
Met inductief redeneren is het niet waar dat wanneer een set van stellingen waar is, er een duidelijke conclusie kan worden gevormd. Dit is omdat de conclusie gebaseerd is op observaties die door mensen gedaan zijn en mensen kunnen fouten maken. Een conclusie is daarom nooit gegarandeerd goed.
           
Abductie
Een derde benadering, abductie genaamd, begint met een conclusie: een verrassend feit. Met een set van stellingen probeert men vervolgens de conclusie te bewijzen. Een abductieve aanpak gaat niet van theorie tot gegevens (deductie) of van gegevens naar theorie (inductie), maar combineert inductie en deductie.

5. Hoe je een onderzoeksdesign moet formuleren

5.1 Introductie
Een onderzoeker moet kunnen uitleggen waarom hij een bepaald onderwerp kiest. Deze rechtvaardiging moet worden gebaseerd op de onderzoeksvragen en doelstellingen en moet ook stroken met zijn onderzoeksfilosofieën.

5.2 Het kiezen van een onderzoeksontwerp
Een onderzoeksontwerp is een algemeen plan voor hoe een onderzoeksvraag zal worden beantwoord. Het omvat duidelijke doelstellingen die afgeleid zijn van de onderzoeksvraag, toont de bronnen waaruit gegevens gehaald worden en zal uitleggen hoe deze gegevens worden verzameld. Dit hoofdstuk beschrijft de verschillende aspecten van de formulering van een onderzoeksontwerp:

  • De onderzoeksstrategie: kwalitatief, kwantitatief of meerdere methoden
  • De aard van het project: verklarend, beschrijvend, verkennend
  • Methodologische keuzes en daarmee verband houdende strategieën
  • Bepalen van de tijdshorizon van het onderzoek
  • Ethische kwesties met betrekking tot het project

5.3 De onderzoeksstrategie: kwalitatief, kwantitatief of meerdere methoden

Kwalitatief onderzoeksontwerp
Vaak wordt de term ‘kwantitatief’ gebruikt om te verwijzen naar een manier waarop gegevens verzameld worden of een procedure om numerieke data te analyseren. Enkele kenmerken zijn:

  • Deze onderzoeksmethode wordt vaak geassocieerd met het positivisme, maar kan ook geassocieerd worden met het interpretivisme wanneer de gegevens bestaan uit kwalitatieve nummers.
  • Kwantitatief onderzoek wordt over het algemeen geassocieerd met de deductieve benadering, wat betekent dat de focus op het gebruik van gegevens ligt om een bepaalde theorie te testen. Het zou soms echter aan een inductieve aanpak kunnen worden gekoppeld.
  • Deze methode verkent de relaties tussen variabelen waarna zij numeriek worden gemeten en geanalyseerd met behulp van statistische technieken.

Kwalitatief onderzoeksontwerp
‘Kwalitatief’ is een term die vaak gebruikt wordt voor een manier om gegevens te verzamelen of een procedure om niet-numerieke gegevens te analyseren. Enkele kenmerken zijn:

  • Deze onderzoeksmethode wordt vaak geassocieerd met een interpretieve filosofie, omdat onderzoekers de zin van een fenomeen onderzoeken. Kwalitatief onderzoek wordt vaak naturalistisch onderzoek genoemd omdat het moet worden uitgevoerd in een natuurlijke omgeving, om zo vertrouwen, inspraak en toegang tot de betekenis en diepgaand inzicht te krijgen.
  • Bij kwalitatief onderzoek kan worden gestart met een inductieve of deductieve benadering. In de praktijk wordt er vaak een abductieve benadering gebruikt.
  • Bij het uitvoeren van kwalitatief onderzoek, worden de meningen en relaties van deelnemers bestudeerd door middel van data collectie technieken en analytische procedures, om zo een conceptueel kader te ontwikkelen.
  • Het wordt meestal geassocieerd met actie onderzoek, casestudies en etnografie.

Meerdere methoden onderzoeksontwerp
Bedrijfs- en managementonderzoek combineert kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Dit is omdat sommige gegevens die verkregen worden via kwalitatief onderzoek kwantitatief geanalyseerd kunnen worden, of kunnen worden gebruikt om een vragenlijst te ontwerpen. Kwantitatief en kwalitatief onderzoek kunnen worden gezien als twee uiteinden van een continuüm. Kenmerken zijn:

  • Wordt vaak geassocieerd met kritisch realisme, aangezien deze filosofie zegt dat er weliswaar een objectieve werkelijkheid is in de wereld waarin we leven, maar de manier waarop ieder van ons de wereld begrijpt en interpreteert zal worden beïnvloed door onze sociale conditionering. Het kan ook worden geassocieerd met het pragmatisme.
  • Deze methode kan een inductieve of deductieve benadering gebruiken. Vaak worden beide benaderingen gebruikt.

Figuur 5.2 op pagina 165 bevat een afbeelding van verschillende methodologieën:

  • Mono methode: het kiezen van een kwantitatieve of kwalitatieve studie
  • Multiple methode: kiezen van zowel een kwalitatieve als een kwantitatieve studie
    • Multi methode: er wordt meer dan één data collectie techniek gebruikt, maar dit is beperkt tot of het kwalitatieve of het kwantitatieve ontwerp
    • Mixed methode: zowel het kwantitatieve als het kwalitatieve ontwerp worden gemengd in een onderzoeksontwerp

5.4 Het erkennen van de aard van een onderzoeksontwerp

Er zijn die onderzoeksontwerpen die men zou kunnen aannemen bij het verrichten van onderzoek:
1. Explorerende studie
Dit soort onderzoek is een waardevolle manier om open vragen te stellen, te ontdekken wat er gaande is en nieuwe inzichten te krijgen over een onderwerp. Explorerend onderzoek is handig wanneer men wenst om iets te begrijpen of iets wilt beoordelen. Een paar manieren waarop men verklarend onderzoek kan doen is:

  1. Zoeken van literatuur
  2. Deskundigen interviewen
  3. Focusgroepen of individuele gesprekken

2. Beschrijvende studie
Het doel van een beschrijvend onderzoek is om een nauwkeurig profiel te verwerven van gebeurtenissen, mensen of situaties. Het is mogelijk voor beschrijvende, verklarende en experimentele studies om naast elkaar te bestaan in een onderzoeksproject, waar ze elkaar kunnen aanvullen. Wanneer men beschrijvend onderzoek doet moet men voorzichtig zijn, omdat het onderzoek te beschrijvend, en daardoor waardeloos, kan worden. Dit is ook de reden waarom de meeste beschrijvende studies gecombineerd worden met verklarende studies: na het beschrijven van een fenomeen, zal onderzoek een goede verklaring geven. Dit wordt ook wel descripto-toelichting studie genoemd.

3. Verklarende studie

Bij het uitvoeren van dit soort onderzoek probeert men causale relaties tussen bepaalde variabelen te ontdekken.

5.5 Onderzoeksstrategieën

In het algemeen is een strategie een plan van aanpak om een bepaald doel te bereiken. Een strategie voor een onderzoek kan dus worden gedefinieerd als de verschillende stappen die een onderzoeker moet nemen om zijn onderzoeksvraag te beantwoorden. De doelstellingen, de samenhang met de filosofie van het onderzoek, de benadering van het onderzoek en onderzoeksdoel en meer pragmatische problemen zoals de mate van bestaande kennis en toegang tot de deelnemers en andere bronnen van gegevens moeten leiden tot de onderzoeksvraag. De volgende strategieën zullen worden besproken in dit hoofdstuk (samen met het ontwerp wat hieraan is gekoppeld).

Kwantitatief onderzoeksontwerp

Experiment

Enquête

Kwalitatief onderzoeksontwerp

Archiefonderzoek

Case study

Kwalitatief, kwantitatief of beide

Etnografie

Actieonderzoek

Grounded Theorie

Narratief onderzoek

Experiment
Een experiment wordt vaak gebruikt door natuurlijke wetenschappers. Het doel van een experiment is om te onderzoeken wat de waarschijnlijkheid is dat de onafhankelijke variabele veranderd als de afhankelijke variabele veranderd wordt (Hakim, 2000). Zie tabel 5.2 op pagina 174 voor de verschillende variabelen en hun betekenis. In plaats van onderzoeksvragen gebruikt een experiment hypothesen (voorspellingen). Er zijn twee soorten hypothesen in een experiment:

  • Nulhypothese – die voorspelt dat een significant verschil of een relatie tussen de variabelen niet bestaat
  • Alternatieve hypothese – voorspelt een relatie of verschil

Bij het uitvoeren van een experiment, wordt de nulhypothese statistisch getest. De nulhypothese zal worden aanvaard wanneer de kans dat er geen statistisch verschil groter dan de voorgeschreven waarde (meestal 0,05) is. In dit geval zal de alternatieve hypothese worden afgewezen.

Er zijn verschillende experimentele ontwerpen:

  • Klassiek experiment – een groep van deelnemende personen wordt geselecteerd en willekeurig toegewezen aan een experimentele groep of controlegroep. De experimentele groep zal getest worden met een manipulatie en de controlegroep zonder manipulatie. Omdat de controlegroep wordt beïnvloed door dezelfde externe factoren als de experimentele groep zal een afwijking in de variabele moeten worden veroorzaakt door de manipulatie.
  • Quasi experiment – gebruikt ook een experimentele en controlegroep, maar de deelnemers worden niet willekeurig toegewezen aan een groep. Matched pairs analyse wordt gebruikt wanneer een deelnemer in een controlegroep wordt vergeleken met een deelnemer in de experimentele groep op basis van matchende factoren zoals geslacht, leeftijd, beroep enz. Hiermee creëer je een grotere mogelijkheid dat de afwijking in de variabele veroorzaakt wordt door de manipulatie.
  • Within subject design/repeated measures design – dit ontwerp maakt gebruik van slechts één groep om een verandering in een variabele te bepalen. Elke deelnemer zal worden onderworpen aan een manipulatie van de onafhankelijke variabele. Vóór de manipulatie zullen alle deelnemers geobserveerd worden om een baseline te verkrijgen, na de manipulatie van de onafhankelijke variabele wordt er weer een meting van de afhankelijke variabele gedaan. Dit onderzoeksontwerp vereist veel minder deelnemers dan de andere ontwerpen, maar de bijwerkingen kunnen zijn dat de deelnemers moe of vertrouwd met het experiment worden.

Interne validiteit is de mate waarin de resultaten van een experiment kunnen worden toegeschreven aan de manipulatie in plaats van aan eventuele gebreken in het onderzoeksdesign (dit is het geval bij een laboratoriumexperiment. Externe validiteit is veel moeilijker vast te stellen bij het uitvoeren van onderzoek in het veld).

Enquête
Deze onderzoeksstrategie wordt meestal geassocieerd met de deductieve aanpak. Enquêtes worden vaak gebruikt voor verkennende en beschrijvende onderzoeken omdat de meeste enquêtes gebruik maken van vragenlijsten die gemakkelijk te begrijpen en uit te leggen zijn aan mensen. Dit is de reden waarom dit soort onderzoek zo populair is. Tevens kunnen er gegevens verzameld worden door middel van gestructureerde interviews en observaties. Kwantitatieve gegevens worden verzameld en worden geanalyseerd met behulp van beschrijvende statistiek. Wanneer men een sample van de populatie gebruikt moet men er zeker van zijn dat het sample representatief is voor de gehele bevolking.               

Archiefonderzoek

Een archief onderzoeksstrategie maakt gebruik van administratieve gegevens en documenten. Niet alleen historische maar ook recente gegevens kunnen worden verzameld en geanalyseerd wanneer men deze strategie gebruikt. Met gebruik van deze strategie kunnen vragen die gericht zijn op het verleden beantwoord worden. Deze vragen kunnen verkennend, beschrijvend of verklarend zijn.

Case studie

Een case studie maakt het mogelijk om een onderwerp te onderzoeken in de real-life context. Bij een case studie is er geen duidelijke grens tussen wat bestudeerd wordt en de context waarin het bestudeerd wordt. Deze benadering is handig wanneer men beter begrip wil krijgen van een bepaald fenomeen, vooral wanneer men wil een bestaande theorie wil onderzoeken. Hieronder staan enkele kenmerken van case studies:

  • Het wordt meestal in verklarende en verkennende onderzoeken gebruikt.
  • Case studies kunnen kwalitatieve en kwantitatieve methoden combineren, zoals interviews en vragenlijsten. Het gebruik van verschillende methoden om gegevens te verzamelen tijdens één studie wordt triangulatie genoemd.
  • Het is mogelijk om meerdere gevallen te bekijken binnen één case studie, dit wordt letterlijke replicatie genoemd. De gevallen worden op zodanige wijzen gekozen dat dezelfde resultaten worden voorspeld. Theoretische replicatie houdt in dat een contextuele factor in een aantal gevallen opzettelijk anders is. Deze aanpak van case studie is deductief.
  • Holistische case studie – wanneer onderzoek is gericht op de organisatie als geheel
  • Embedded case studie – wanneer onderzoek is gericht op subeenheden van een organisatie en de case meer dan één subeenheid betrekt in de analyse

Etnografie

Deze benadering wordt gebruikt om bepaalde groepen mensen te bestuderen. Bij het uitvoeren van etnografisch onderzoek wil men groepen mensen analyseren die dezelfde ruimte delen (dit zou de straat, werkgroep, organisatie of zelfs samenleving kunnen zijn) en met elkaar communiceren. Cunliffe onderscheidt drie etnografische strategieën.

  • Realistische Etnografie – dit is een objectieve, feitelijke strategie die ‘echte’ betekenissen wilt identificeren. Mensen worden geobserveerd door feiten en data over structuren en processen, routines en normen en artefacten en symbolen (Cunliffe, 2010). Een realist etnograaf schrijft in de derde persoon, om te laten zien dat hij een objectieve verslaggever is.
  • Impressionisme/Interpretieve Etnografie – deze strategie focust zich in tegenstelling tot realistische etnografie op subjectiviteit in plaats van objectiviteit. Deelnemers worden behandeld als mensen in plaats van deelnemers, dit is de reden waarom Tedlock (2005) de interpretatieve etnografie ‘de waarneming van deelname’ noemt. In plaats van één duidelijke betekenis, is een interpretatieve etnograaf van mening dat het waarschijnlijk is dat er meerdere betekenissen bestaan. De interpretatieve etnograaf schrijft zijn verslag in de eerste persoon en maakt gebruikt van personalisatie, dialogen, citaten, dramatisering enz.
  • Kritische Etnografie – deze strategie is ontworpen om de invloed van macht, privilege en gezag op mensen die hieraan onderworpen zijn te analyseren en verklaren.

Actieonderzoek

Deze onderzoeksstrategie is ontworpen om een antwoord te ontwikkelen op organisatorische vragen met behulp van participatieve en collaboratieve benaderingen die gebruik maken van verschillende vormen van kennis. Actieonderzoek zal invloed hebben op de deelnemers en de organisatie buiten het onderzoeksproject. Zoals Greenwood en Levin zeiden: actieonderzoek is een sociaal proces waarin een onderzoeker werkt met leden van een organisatie om hun situatie en hun organisatie te verbeteren. Dit soort onderzoek heeft 5 thema’s:

  1. Doel – Het doel van actieonderzoek is het bevorderen van organisatorisch leren door praktische oplossingen te vinden, identificeren van kwesties, planning van actie, actie en evaluatie van acties (Coghlan en Brannick).
  2. Proces – Het proces van actieonderzoek begint met een specifieke context en met een onderzoeksvraag, maar omdat het proces door verschillende fases gaat (zie figuur 5.4 op pagina 183) kan de focus veranderen als het onderzoek vordert. Elke fase van het proces begint met de ontwikkeling van ideeën, plannen, actie ondernemen en uiteindelijk het evalueren van actie. Deze cyclus zal verschillende keren herhaald worden.
  3. Participatie – Deze component van actieonderzoek is van cruciaal belang. Voor Greenwoord en Levin zijn actie en deelname essentiële onderdelen van een actieonderzoek proces. Eén van de redenen waarom dit het geval is, is omdat de leden van een organisatie moeten samenwerken met de onderzoeker zodat hij hun kan bestuderen. Bovendien zijn de deelnemers verplicht om samenwerken zodat er een verbetering optreed in de organisatie. Zonder deelname zou dit soort onderzoek niet werken. Actieonderzoek zorgt voor bottum-up cultuurveranderingen, omdat de leden van de organisatie zelf hebben geholpen om de verandering teweeg te brengen. Daardoor worden leden van een organisatie meer betrokken bij beslissingen en zullen ze sneller beslissingen maken.
  4. Kennis – verschillende vormen van kennis: theoretische, prepositionele, levenservaring en actiekennis. Het laatste type kennis komt uit de praktische toepassing. Al deze soorten kennis worden opgenomen in de fasen van het actie onderzoeksproces.
  5. Implicaties – één van de gevolgen van actieonderzoek is dat deelnemers hun verwachtingen over toekomstige behandeling verhogen (aangezien zij betrokken zijn bij de organisatie). Een ander gevolg is dat de organisatie zal ontwikkelen en de cultuur zal veranderen. Ook onderzoekers kunnen gebruik maken van de resultaten om zo theorieën te ontwikkelen.

Grounded theorie

De grounded theorie is een theorie die ontwikkeld is op basis van een set gegevens (met behulp van een inductieve aanpak). Het werd ontwikkeld als een manier om te analyseren, interpreteren en het verklaren van de betekenissen die sociale actoren construeren om hun dagelijkse ervaringen nuttig te maken. Er zijn drie fases:

  1. Open codering – gegevens reorganiseren in categorieën
  2. Axiale codering – relaties tussen categorieën bepalen
  3. Selectieve codering – de integratie van categorieën om een theorie te produceren

De onderzoeker is tijdens alle fasen van coderen data met elkaar aan het vergelijken. Voortdurende codering gaat heen en weer tussen inductief denken (gegevens tot theorie) en deductief denken (theorie tot gegevens): tijdens het ontdekken van relaties tussen codes en het interpreteren denkt de onderzoeker inductief (hij ontwikkelt zijn eigen theorie van de relaties tussen codes). Deze SIC-interpretatie moet worden getest door het verzamelen van gegevens van andere gevallen, wat betekend dat de onderzoeker deductief denkt omdat hij zijn theorie test met andere gegevens. Dit staat bekend als het proces van abductie.

Met de grounded theorie strategie, heeft samplen niet als doel om een representatief sample te krijgen maar om het onderzoek te focussen op een kernthema, relatie of proces. Deze benadering staat bekend als theoretisch samplen en eindigt wanneer er theoretische verzadiging is of het conceptuele doel is bereikt. Dit gebeurd wanneer de data geen nieuwe eigenschappen openbaren die relevant zijn voor een categorie. Categorieën zijn dan goed ontwikkeld en worden begrepen en de relaties tussen categorieën zijn geverifieerd (Straus en Corbin, 2008).
 

Narratief onderzoek

De term narratief betekend verhaal of een persoonlijk verhaal die een gebeurtenis of reeks gebeurtenissen interpreteert (Saunders, 2012). Narratief onderzoek verwijst naar een onderzoeksstrategie waarin een onderzoeker van mening is dat de ervaringen van zijn deelnemers het best kunnen worden verzameld door het verzamelen en analyseren van deze verhalen. Narratief onderzoek behoudt een chronologische volgorde van gebeurtenissen zoals die verteld worden door de deelnemer. Op deze manier kan de lezer het verslag makkelijker begrijpen en kan de onderzoeker de interpretatie van de gebeurtenis vastleggen. Bij narratief onderzoek is de deelnemer de verteller van een verhaal of over een gebeurtenis, werkproject of het beheren of opzetten van een organisatorische verandering. Het kan worden gebruikt in combinatie met andere strategieën zoals complementaire benaderingen.
5.6 Tijdshorizon
Cross Sectionele studies
Als een onderzoek een momentopname onderzoekt wordt het cross-sectioneel genoemd. Dit soort studies worden vaak gebruikt in enquêtes, waar een fenomeen kan worden beschreven of kan worden verklaard hoe verschillende factoren in een andere organisatie zijn gerelateerd.

Longitudinale studies
Als het onderzoeksrapport er meer uitziet als een dagboek dat de gebeurtenissen over een langere periode vastlegt, dan wordt het longitudinaal genoemd. Het voordeel van deze tijdshorizon is dat je verandering en ontwikkeling kan bestuderen.

5.7 De ethiek van onderzoek
Als men een onderzoeksonderwerp kiest moet men rekening houden met ethiek. Sommige onderwerpen hebben meer ethische bezwaren dan andere. Men moet zeker zijn dat ethische bezwaren niet nadelig zijn voor de deelnemers (pijnlijk, schadelijk, beschamend). Bovendien moeten de deelnemers zich bewust zijn van dat ze deelnemers in het experiment zijn.

5.8 De kwaliteit van onderzoek
Men moet de ‘canons of scientific inquiry’ in zijn achterhoofd houden om de kwaliteit van het onderzoek te waarborgen:

  • Betrouwbaarheid – een betrouwbaar onderzoek is reproduceerbaar, wat betekent dat de data collectie technieken en analytische procedures dezelfde resultaten opleveren als het onderzoek zou worden herhaald door iemand anders of op een andere tijd. Om betrouwbaar te zijn moet men gestructureerd en methodologisch werken.
  • Construct validiteit- is er daadwerkelijk gemeten wat de onderzoeker wilde meten?
  • Interne validiteit – dit is het geval wanneer er een oorzakelijk verband tussen twee variabelen bestaat
  • Externe validiteit – houdt zich bezig met vragen zoals ‘zijn de onderzoeksresultaten gegeneraliseerd?’ ‘Zou de onderzoeker dezelfde resultaten vinden in een andere setting of groep?’.

Alternatieve criteria om de kwaliteit van onderzoek te waarborgen
De ‘canons of scientific inquiry’ zijn het meest geschikt voor kwantitatieve, positivistische methodes. Onderzoekers die kwalitatief onderzoek doen vinden het lastig om de vier criteria te dekken, omdat deze niet geschikt zijn voor kwalitatief onderzoek. Als antwoord op dit probleem hebben Lincoln en Goeba nieuwe namen voor de ‘canons of scientific inquiry’ geformuleerd: dependability in plaats van betrouwbaarheid, credibility in plaats van interne validiteit en transferability in plaats van externe geldigheid. Bovendien hebben Lincoln en Goeba ook een nieuwe set criteria ontwikkeld die ‘authenticity criteria’ heten.

5.9 De rol van de onderzoeker
Voltijd studenten nemen meestal de rol van externe onderzoeker in. Dit is iemand die behoefte heeft om zich te identificeren met de organisatie waarin hij onderzoek uitvoert. De onderzoeker staat buiten de organisatie en moet daarom onderhandelen met de leden van de organisatie om toegang te krijgen tot de organisatie en data te verzamelen. Een interne onderzoeker is een onderzoeker die in de organisatie werkt. Het voordeel hiervan is dat de onderzoeker gemakkelijk toegang tot de organisatie heeft. Plus, het is waarschijnlijk dat hij ook kennis van de organisatie heeft en daardoor de complexiteit en wat er gebeurd in de organisatie begrijpt. Dit kan ook een nadeel zijn omdat zijn assumpties en vooroordelen kunnen afwijken van de werkelijkheid.

6. Toegang tot data en onderzoeksethiek

Voordat men onderzoek gaat doen moet een onderzoeker er zeker van zijn dat hij toegang zal hebben tot de gegevens die hij nodig heeft en moet hij nadenken over de ethische problemen waarmee hij geconfronteerd kan worden. Omdat bedrijfs- en managementonderzoek onvermijdelijk gebruik zal maken van menselijke deelnemers zijn er bijna altijd ethische bezwaren.

6.2 Toegang krijgen
Er zijn verschillende soorten toegang tot gegevens:

  1. Traditionele toegang – dit kan verwijzen naar face-to-face interactie, gesprekken, correspondentie of een bezoek aan archieven.
  2. Internet-gemedieerde toegang – dit omvat het gebruik van een computer of computertechnologieën zoals het Web, e-mail en webcams om toegang krijgen tot vragenlijsten, discussies, experimenten of interviews om secundaire gegevens te verzamelen.
  3. Intranet-gemedieerde toegang – dit is een variant van internet-gemedieerde toegang waarbij men virtuele toegang als werknemer krijgt met behulp van het intranet.
  4. Hybride toegang – dit type toegang combineert traditionele en internet-gemedieerde benaderingen.

De mate van toegang kan variëren omdat dat afhankelijk is van de aard en diepte van toegang die men wil bereiken: fysieke, voortdurende of cognitieve toegang. Fysieke toegang kan moeilijk zijn omdat niet alle organisaties willen deelnemen aan activiteiten die voor hun niet noodzakelijk zijn, omdat ze er dan tijd en inspanning in moeten steken. Soms geeft de gatekeeper (degene die toegang heeft tot data en beslist wie er toegang toe heeft) geen toestemming om onderzoek te doen (omdat de organisatie er niets aan heeft of omdat het onderwerp gevoelig ligt).
            Veel mensen zien toegang tot data als een continu proces en niet als één gebeurtenis. Een van de twee redenen hiervoor is dat toegang herhalend of stapsgewijs is. Nadat men toegang heeft gekregen tot een bepaalde set van gegevens kan het zijn dat men andere gegevens wilt hebben om het onderzoeksproces voort te zetten. Een andere reden waarom toegang krijgen een continu proces is, is omdat degene die data nodig heeft iemand anders kan zijn dan degene die toestemming geeft voor toegang (gatekeepers).
            Fysieke toegang tot gegevens van een organisatie zal worden toegekend in een formele manier, hoewel door het beheer van een organisatie. Daarom is het nuttig om het vertrouwen te winnen van organisatorische leden. Dit type toegang wordt cognitieve toegang genoemd.
Onderhandelen over toegang
Het onderhandelen over toegang is belangrijk als men wenst om persoonlijke toegang tot een organisatie te krijgen of cognitieve toegang wil krijgen. Daarom is het belangrijk om te overwegen of het project haalbaar is (of je voldoende toegang krijgt) en toereikend (krijg je voldoende toegang om te voldoen aan de onderzoeksdoelstellingen).

Nadelen van het zijn van een externe onderzoeker
Onderzoekers moeten onderhandelen over toegang op elk niveau: fysiek, continu en cognitief. Omdat een externe onderzoeker geen status heeft in een organisatie of de groep waarin hij onderzoek wil doen, zal hij worden geconfronteerd met moeilijkheden op elk niveau van toegang. Externe onderzoekers zijn daardoor afhankelijk van de bereidwilligheid van de leden van de organisatie. Om bereidwilligheid te krijgen moet een onderzoeker zijn competenties kunnen communiceren, integer zijn en duidelijk kunnen uitleggen waarom het onderzoek zo belangrijk is.
Nadelen van het zijn van een interne onderzoeker
Ondanks dat een interne onderzoeker vertrouwd is met de organisatie en vice versa, wordt hij nog steeds geconfronteerd met problemen met betrekking tot de toegang tot data. Als een interne onderzoeker cognitieve toegang wil krijgen kan dat tot achterdocht leiden. Dit omdat andere organisatorische leden niet weten wat de interne onderzoeker zal doen met de data. Daarom is het belangrijk dat de onderzoeker het doel van zijn onderzoek communiceert.

  1. Strategieën om toegang te krijgen
    In deze sectie zullen de verschillende strategieën die men gebruikt om toegang tot zowel traditionele als internet-gemedieerde gegevens te krijgen besproken worden. De toepasselijkheid van deze strategieën zal verschillen met betrekking tot de status van de onderzoeker (intern/extern). Op tabel 6.1 op pagina 217 staan een aantal verschillende strategieën.

Vertrouwdheid met de groep en voldoende tijd
Voordat men probeert om fysieke toegang te krijgen is het erg belangrijk voor de onderzoeker om zichzelf vertrouwd te maken met de organisatie of groep. Het kan veel tijd kosten (weken of zelfs maanden) voordat men fysieke toegang krijgt (als er überhaupt toegang wordt verleend). Daarom moet een onderzoeker tijdens het onderzoeksproject voldoende tijd inplannen om gegevens te verkrijgen. Men moet ook de tijd overwegen die nodig is voor een deelnemer om te beslissen of hij of zij mee doet aan het onderzoek.
 
Het gebruiken van bestaande contacten of nieuwe contacten ontwikkelen
Als een onderzoeker zijn bestaande contacten kan gebruiken om toegang te krijgen is het gemakkelijker om toegang te krijgen. Bestaande contacten kunnen de onderzoeker en zijn intenties vertrouwen en zullen dus eerder toegang geven.
 
Duidelijk zijn in wat de vereisten zijn om deel te nemen
Onderzoekers moeten helder kunnen vertellen wat er van de deelnemers wordt verwacht. Zonder duidelijke eisen kunnen deelnemers op hun hoede zijn omdat ze bijvoorbeeld denken dat ze er teveel tijd in zullen moeten steken. Dit is de reden waarom onderzoekers hun deelnemers een introductiebrief moeten geven waarin precies staat wat het doel van het onderzoek is en wat de deelnemers moeten doen.
           
Het overkomen van organisatorische zorgen
Organisaties kunnen bezorgd zijn over:

  • De hoeveelheid tijd of middelen die nodig zijn voor het onderzoek en het verzoek tot toegang – hoe minder hoe beter
  • De gevoeligheid van het onderwerp – negatieve implicaties leiden ertoe dat je moeilijker toegang krijgt, dus kies voor een positieve benadering.
  • De vertrouwelijkheid van gegevens en de anonimiteit van de organisatie moet worden gewaarborgd.

Mogelijke voordelen voor de organisatie om toegang te verlenen en gepaste taal te gebruiken
Organisaties en hun leden kunnen het nuttig vinden om hun eigen situatie te bespreken in een niet-bedreigende en niet-oordelende omgeving. Daarom kan het nuttig zijn om een samenvatting te maken van zijn of haar bevindingen voor degene die toegang heeft verleend. Men moet ook beseffen dat het gebruik van taal erg belangrijk is en de aard ervan moet afhangen van de aard van de mensen die deelnemen.

Het faciliteren van antwoorden, ontwikkelen van toegang en het ontwikkelen van geloofwaardigheid
Verschillende contactmethoden kunnen gebruikt worden om een verzoek tot toegang te doen (telefoon, skype, fax, e-mail), maar deze zijn niet in alle gevallen geschikt. Wanneer men een incrementele strategie gebruikt (van minimale eisen aan deelnemers tot meerdere eisen) zal men in staat zijn om toegang te krijgen tot een bepaalde hoeveelheid gegevens en zal de er een positieve relatie ontstaan met de deelnemers. Als men geloofwaardigheid ontwikkeld kan men meer toegang krijgen.

6.5 Onderzoeksethiek
Ethiek verwijst naar de standaard van gedrag met betrekking tot de rechten die degenen hebben die onderwerp van onderzoek zijn, of worden beïnvloed door jouw onderzoek. Ethiek gaat meestal samen met sociale normen (Saunders, 2012). Een sociale norm is een indicator van een soort gedrag dat men zou moeten aannemen in een specifieke situatie.
Er zijn twee conflicterende filosofische standpunten vastgesteld met betrekking tot ethiek:

  • Deontologische kijk – een onderzoeker moet bepaalde regels volgen. Als hij niet volgens deze regels handelt, is dit niet te rechtvaardigen.
  • Teleologische kijk – beslissen of iets gerechtvaardigd is moet bepaald worden door de gevolgen en niet door vooraf ingestelde regels.

De ethische gedragscode werd ontwikkeld om ethische dilemma’s die voortvloeien uit verschillende sociale normen te overkomen. Een gedragscode is een lijst van beginselen die de aard van ethisch verantwoord onderzoek schetst of een lijst van ethische standaarden.
Veel universiteiten hebben een ethische commissie om te waarborgen dat onderzoek dat door studenten uitgevoerd wordt niet controversieel is en geen risico vormt voor deelnemers. Onderzoeksethiek comités bekijken al het onderzoek dat door studenten wordt uitgevoerd en waarbij menselijke deelnemers en persoonlijke gegevens betrokken zijn. In tabel 6.3 op pagina 231 en 232 staan de algemene principes die ontwikkeld zijn om ethische kwesties te herkennen.

Ethische kwesties met betrekking tot internet-gemedieerd onderzoek
Hieronder vindt u een lijst met algemene ethische kwesties die verband houden met internet-gemedieerd onderzoek:

  • In hoeverre is er sprake van misleiding
  • Gebrek aan respect en de mogelijkheid om schade toe te brengen
  • Het respecteren van privacy
  • De aard van deelname en de mogelijkheid voor een deelnemer om zich terug te trekken uit het onderzoek
  • Informed consent
  • Vertrouwelijkheid van gegevens en anonimiteit van deelnemers
  • Analyse van gegevens en rapportage van bevindingen
  • Beheer van gegevens
  • Veiligheid van data en de bevindingen van het onderzoek

De term netiquette verwijst naar ‘net etiquette’, of met andere woorden de sociale normen die men online moet gebruiken. Netiquette houdt zich bezig met het gebruik van bijvoorbeeld e-mail, omdat deze slecht kunnen worden geformuleerd of onvriendelijk of onduidelijk kunnen zijn.

6.6 Ethische problemen tijdens de specifieke stadia van het onderzoeksproces
In figuur 6.1 op pagina 236 staat een opsomming van verschillende ethische kwesties die kunnen ontstaan tijdens specifieke fasen van het onderzoeksproces. De meeste ethische kwesties kunnen worden voorzien als men het onderzoeksontwerp maakt. Men moet er zeker van zijn dat het onderzoek in overeenstemming is met ethische principes en geen schade veroorzaakt voor deelnemers. Bij het zoeken naar toegang moet de onderzoeker geen druk uitoefenen op leden van de organisatie, omdat dit onaangenaam kan zijn voor hen. Wanneer er toegang wordt verleend, moeten de persoonlijke gegevens van de deelnemers anoniem en vertrouwelijk worden behandeld. Er bestaat een continuüm voor de hoeveelheid goedkeuring dat zal worden gegeven:
            Wanneer er toegang wordt verleend, moeten de persoonlijke gegevens van de deelnemers anoniem en vertrouwelijk worden behandeld. Er bestaat een continuüm voor de hoeveelheid toestemming dat zal worden gegeven:

  1. Het continuüm start met volledig gebrek aan toestemming – dit is het geval wanneer de deelnemers kunnen vrezen dat ze misleid worden door de onderzoeker.
  2. Via afgeleide toestemming – de deelnemer leest een overeenkomst waarin staat dat hij controle heeft over de manier waarop de gegevens worden geanalyseerd, gebruikt, opgeslagen en worden vermeld.
  3. En eindigt met geïnformeerde toestemming (informed consent) – deelnemers worden volledig geïnformeerd en kunnen op elk moment vragen stellen.

Bovendien moeten de deelnemers zich volledig bewust zijn van de informatie die van hen wordt gevraagd. Een onderzoeker moet hen daar formeel over inlichten met gebruik van een deelnemersinformatieblad. Hierin staan de eisen en implicaties om deel te nemen, de aard van het onderzoek, en hoe de gegevens worden geanalyseerd, gerapporteerd en opgeslagen en met wie ze contact op kunnen nemen bij vragen. Een meer gedetailleerde schriftelijke overeenkomt kan ook worden gemaakt, dit is een toestemmingsformulier die beide partijen moeten ondertekenen. Toestemmingsformulieren helpen om de grenzen van toestemming te verduidelijken.
Ethische problemen tijdens het verzamelen van gegevens
Zodra deelnemers of organisaties hebben toegestemd om deel te nemen aan een onderzoek, hebben zij bepaalde rechten. Deze omvatten dat zij zich op elk moment terug kunnen trekken uit het onderzoek en dat de onderzoeker zich aan de onderzoeksdoelstellingen moet houden, dit is niet het geval als de onderzoekers de deelnemers misleidt. Bovendien mag een onderzoeker niet vragen van deelnemers dat zij iets doen wat hun schade kan toebrengen of inbreuk heeft op hun privacy.
            Andere ethische principes tijdens het verzamelen van data zijn dat de onderzoeker objectief moet zijn en dat hij ervoor moet zorgen dat de gegevens nauwkeurig en volledig verzameld moeten worden. Het belang hiervan heeft ook betrekking op de validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek.
            Wanneer men observatieonderzoek doet moet men vermijden dat men ook gedrag van het persoonlijke leven observeert (telefoongesprekken enz.), omdat dit ertoe kan leiden dat de relatie tussen de deelnemer en de onderzoeker verslechtert. Bovendien kan dit tot reactiviteit leiden. Reactiviteit is de reactie van de deelnemers op de onderzoeker en de onderzoeksinstrumenten. Men kan dit probleem oplossen door geheim onderzoek te doen, zodat de deelnemer zich er niet bewust van is dat hij wordt geobserveerd. Reactiviteit kan verminderen wanneer de deelnemers gewend raken aan de aanwezigheid van de onderzoeker. Deze aanpassing wordt gewenning genoemd. Nadat de observatie heeft plaatsgevonden moet de onderzoeker de deelnemers informeren over wat er is gebeurd en met welke reden. Dit heet debriefing.

Ethische problemen tijdens de analyse en rapportage stadia
Een onderzoeker moet zijn objectiviteit handhaven zodat hij de gegevens niet verkeerd interpreteert. Hij moet de deelnemers niet kunnen identificeren als dat niet nodig is. Vertrouwelijkheid en anonimiteit spelen in dit stadium een belangrijke rol.

6.8 Beginselen van bescherming van gegevens en gegevensbeheer
Om gegevens ethisch en rechtmatig te behandelen moet men de beginselen van de bescherming van gegevens in acht nemen. Persoonlijke gegevens zijn gegevens die betrekking hebben op een levende persoon zodat die persoon kan worden geïdentificeerd; misschien in combinatie met andere gegevens die bekend zijn bij de controleur van de gegevens. Wie dit soort gegevens controleert is onderworpen aan de bepalingen van de wetgeving inzake gegevensbescherming van het land waar diegene in woont. De onderstaande lijst geen een overzicht van een aantal die een onderzoeker in acht moet nemen. Persoonlijke gegevens moeten:

  1. Eerlijk en rechtmatig worden verwerkt
  2. Adequaat en relevant zijn
  3. Verkregen worden door gespecificeerde expliciete en wettige doeleinden
  4. Accuraat en up-to-date zijn waar nodig
  5. Niet langer dan nodig bewaard worden
  6. Veilig bewaard worden
  7. Verwerkt worden in overeenstemming met de rechten voor de betrokkenen
  8. Niet overgebracht worden naar een land buiten de Europese Economische Ruimte

Een andere categorie van persoonlijke gegevens, bekend als gevoelige persoonlijke informatie, bevat informatie over een deelnemer zijn ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze overtuigingen, lichamelijke of geestelijke gezondheid, seksleven of procedures gerelateerd aan een vermeend strafbaar feit.

7. Steekproefselectie

7.1 Een steekproef nemen
Als men wetenschappelijk onderzoek doet moet men altijd overwegen hoe men een steekproef gaat doen. Als het mogelijk is om de gegevens van elk groepslid te verkrijgen en analyseren wordt dit ‘census’ genoemd. Echter is dit niet altijd mogelijk, omdat er beperkingen zijn zoals: tijd, geld en toegang. Daarom wordt er vaak een steekproef gebruikt.
            Een steekproef moet altijd de volledige set van alle gevallen representeren op een zinvolle en rechtvaardigbare manier (Becker, 1998). De volledige set van gevallen waaruit de steekproef wordt genomen wordt de populatie genoemd. De populatie verwijst niet noodzakelijkerwijs naar mensen, maar kan ook verwijzen naar bijvoorbeeld Chinese restaurants, elektrische auto’s of een specifieke regio. Er zijn een aantal redenen waarom een steekproef een betere optie is dan census:

  • Er is geen geld om de gehele populatie te enquêteren.
  • Er is geen tijd om de gehele populatie te enquêteren.
  • Het is niet mogelijk om de gehele populatie te enquêteren.

Onderzoekers zoals Barnett zeggen dat een steekproef tot een hogere nauwkeurigheid leidt dan census. Dit komt doordat de onderzoeker zich richt op een kleiner aantal gevallen en daarom meer tijd heeft om de dataverzameling methode te ontwerpen. Gegevens verzameld uit minder gevallen betekend bovendien dat de informatie gedetailleerder is.

Steekproeftechnieken
Er zijn twee soorten steekproeftechnieken (zie figuur 7.2 op pagina 261):

  • (Probability/representative) Kanssteekproef – de kans dat elk geval van de populatie wordt geselecteerd is bekend en meestal gelijk voor alle gevallen. Dit wordt gebruikt wanneer men iets statistisch wilt bewijzen.
  • Non-probability steekproef – de kans dat elk geval van de populatie geselecteerd wordt is niet bekend. Het is onmogelijk om statistische conclusies te trekken over de karakteristieken van de populatie.

7.2 Kanssteekproeven
Vaak worden kanssteekproeven gebruikt bij enquêtestrategieën wanneer men conclusies wil trekken over een populatie om de onderzoeksvraag te beantwoorden of om doelstellingen te bereiken. Henry (1990) adviseert om geen gebruik te maken van onderzoek dat kanssteekproeven van minder dan 50 gevallen gebruikt. Dit aantal zal niet representatief zijn voor de gehele populatie. Het proces van een steekproef nemen passeert 4 fasen:

  • Identificeer een geschikt steekproefkader gebaseerd op de onderzoeksvragen en doelstellingen
  • Bepaal een passende steekproefgrootte
  • Kies de meest geschikte steekproeftechniek om de steekproef te selecteren
  • Controleer of de steekproef de gehele populatie representeert

Het steekproefkader voor een kanssteekproef is een complete lijst van alle gevallen in een populatie waaruit de steekproef is gehaald. Het is niet mogelijk om een kanssteekproef te maken zonder steekproefkader. Wanneer er geen geschikte lijst bestaat en men toch een kanssteekproef wil gebruiken, moet men een eigen steekproefkader samenstellen en ervoor zorgen dat deze valide is.

In hoeverre men de bevindingen van de steekproef kan generaliseren hangt af van de manier waarop een onderzoeker zijn steekproefkader definieert. Als een steekproefkader een lijst is van alle klanten van een organisatie, kan men alleen naar deze populatie generaliseren. Je kunt dus niet generaliseren buiten je steekproefkader. Dit is een fout die veel onderzoekers maken; ze stellen geen grenzen met betrekking tot het generaliseren van hun bevindingen.

Geschikte steekproefgrootte
Hoe groter de steekproefgrootte is, hoe kleiner de kans is dat men een fout maakt in het generaliseren naar de gehele populatie. De keuze van de grootte van de steekproef hangt af van:

  • Het vertrouwen dat men heeft in de data (of je er zeker van bent dat de steekproef de gehele populatie vertegenwoordigd)
  • De foutmarge die men tolereert (de nauwkeurigheid van de schattingen die gemaakt worden van de steekproef)
  • Het type analyse dat men gaat uitvoeren
  • De grootte van de populatie

Om ervoor te zorgen dat valse resultaten niet aanwezig kunnen zijn, moeten de geanalyseerde data normaal verdeeld zijn. Hoe groter de absolute grootte van een bepaalde steekproef, hoe dichter die verdeling bij de normale verdeling zal liggen. Deze relatie wordt centrale limiet stelling genoemd en treedt ook op als de populatie waaruit het monster genomen is niet normaal verdeeld is. Het is bewezen dat bij elke steekproef groter dan 30 normaliter zal resulteren in een verdeling van het gemiddelde die zeer dicht bij de normale verdeling ligt. Dit is de reden dat Stutely (2003) adviseert om een steekproef met minimaal 30 gevallen te gebruiken.
Het proces van het trekken van conclusies over een populatie op basis van data die de steekproef beschrijven wordt statistische interferentie genoemd. De ‘law of large numbers’ stelt dat grote steekproeven meer kans hebben om representatief te zijn voor de populatie dan kleine steekproeven. Bovendien is het waarschijnlijker dat het gemiddelde van een grote steekproef gelijk is aan het gemiddelde van de populatie.

Respons
Het is essentieel dat een kanssteekproef representatief is voor de populatie. Een perfect representatieve steekproef representeert de populatie exact. Er zijn vier niveaus van de reactie op vragenlijsten en gestructureerde interviews:

  • Complete weigering – er zijn geen vragen beantwoord
  • Break-off – minder dan 50% van de vragen werden beantwoord
  • Gedeeltelijke respons – 50% tot 80% van de vragen werden beantwoord
  • Complete respons – alle vragen werden beantwoord

Redenen waarom mensen niet responderen kunnen zijn omdat ze weigeren om deel te nemen aan onderzoek, niet aan de eisen voldoen of onbereikbaar zijn. Een onderzoeksrapport moet altijd de respons vermelden. Dit kan berekend worden met de volgende formule:

Total response rate= Total number of responses/Total number in sample-ineligible

Een gebruikelijkere manier voor de berekening van de respons sluit ook de onbereikbare mensen uit. Dit is de actieve respons:

Active response rate= Total number of responses/Total number in sample-(ineligible+unreachable)

Het is belangrijk om de respons te schatten en zo nodig de steekproefgrootte te verhogen om ervoor te zorgen dat de analyse plaatsvindt op het gewenste niveau van detail. Zodra de respons en de minimale steekproefgrootte zijn geschat kan men de werkelijke steekproefgrootte berekenen met de volgende formule:

Na=n ×100re%

Na = werkelijk vereiste steekproefomvang
n = minimale steekproefgrootte
re% = geschatte respons, uitgedrukt in percentage

Een manier om de respons in te schatten is om naar de respons van soortgelijke enquêtes te kijken en de respons hierop te baseren.

Steekproeftechnieken                              
Er zijn vijf technieken om een kanssteekproef te selecteren:

  • Simpel random
  • Systematisch random
  • Stratified random
  • Cluster
  • Multi stage

Zie figuur 7.3 hoe men de juiste techniek kan selecteren om een kanssteekproef te doen.

Simpele random steekproef
Dit wordt gedaan door de steekproef random te selecteren uit het steekproefframe door het gebruik van een computer of random getallentabellen. U doet dit door elk geval te nummeren met een uniek nummer (beginnend bij 0) en daarna gevallen te selecteren met het gebruik van random nummers totdat je de steekproefgrootte hebt bereikt. Dit gebeurd zonder teruglegging zodat er geen één nummer twee keer geselecteerd kan worden. Dit type steekproef kan het best worden gebruikt wanneer men een nauwkeurig en toegankelijk steekproefframe heeft van de gehele populatie. De steekproef die uiteindelijk geselecteerd wordt zal representatief zijn voor de gehele populatie, omdat de nummers zonder bias zijn gekozen.

Systematische random steekproef
Dit houdt in dat de onderzoeker de steekproef selecteert door elk geval te kiezen met een bepaald interval uit het steekproefkader. Dit wordt gedaan door elk geval te nummeren in het steekproefframe (beginnend met 0), dan het eerste geval te selecteren door een random nummer, daarna de steekproeffractie te berekenen en uiteindelijk de gevallen systematisch uit te kiezen met gebruik van de steekproeffractie om de frequentie van selectie te bepalen. De steekproeffractie is de proportie van de gehele populatie die men moet selecteren, dit kan berekend worden met de volgende formule:

Sampling fraction= Actual sample size/Total population

Wanneer de steekproeffractie ¼ is, moet men elk vierde geval uit het steekproefkader selecteren. Bij het gebruik van deze techniek moet men er zeker van zijn dat de lijst geen periodieke patronen bevat omdat dat de resultaten kan vertekenen.

Stratified random steekproef
Dit is een modificatie van een random steekproef waarbij je de populatie in twee of meer relevante en significante lagen indeelt, gebaseerd op één of meer kenmerken. In andere woorden, het steekproefkader is verdeeld in verschillende deelverzamelingen waarna er een willekeurig getal wordt getrokken uit elk van de lagen. Door de populatie in te delen in een reeks van relevante lagen zal de steekproef representatiever worden omdat dat ervoor zorgt dat elk van de lagen evenredig vertegenwoordigd is in de steekproef.
Een onderzoeker kiest eerst de stratificatievariabele(n) en verdeeld het steekproefkader in discrete lagen. Daarna nummert hij elk geval in elke laag met een uniek nummer (beginnend bij 0), waarna hij de steekproef selecteert door een simpele random steekproef of een systematische random steekproef te nemen.

Cluster steekproef
Deze techniek is gelijk aan stratified random steekproef omdat het nodig is dat de populatie, voordat de steekproef genomen wordt, wordt ingedeeld in discrete groepen. Deze groepen worden clusters genoemd en kunnen gebaseerd worden op natuurlijk voorkomende groeperingen (zoals door bedrijf of geografisch gebied). In plaats van dat men de individuele gevallen van de populatie bekijkt, bestaat bij deze techniek het steekproefkader uit een lijst van clusters. Deze techniek bestaat uit drie fasen:

  • Kies de clustergroep voor het steekproefkader
  • Nummer elk van de clusters met een uniek nummer (beginnend met 0)
  • Selecteer een steekproef van clusters door het gebruik van een vorm van een random steekproef

Deze techniek leidt tot een steekproef die de hele populatie minder accuraat representeert dan een stratified random steekproef.

Multi-stage steekproef
Dit is een ontwikkeling van een cluster steekproef. Net zoals een cluster steekproef, kan een multi-stage steekproef worden gebruikt bij discrete groepen, ook bij dezen die niet op geografie zijn gebaseerd. Deze techniek modificeert een cluster steekproef door een extra fase van een steekproef toe te voegen die ook een vorm van een random steekproef bevat. De vier fasen van een multi-stage steekproef zijn afgebeeld in figuur 7.4 op pagina 279. Omdat deze techniek is gebaseerd op diverse verschillende steekproefframes moet men ervoor zorgen dat ze allemaal geschikt en beschikbaar zijn.

  1. Niet-kanssteekproeven
    Niet-kanssteekproeven zijn een alternatieve techniek voor het selecteren van steekproeven. Er zijn geen regels voor het bepalen van de grootte van de steekproef, maar het is belangrijk om een grootte te kiezen die de populatie goed representeert.
    Quotum steekproef
    Een quotum steekproef is een niet-random benadering voor het nemen van een steekproef die vaak gebruikt wordt bij gestructureerde interviews. Dit is een type van een stratified steekproef waarbij de selectie van de gevallen in de lagen compleet non-random is. Om een quotum steekproef te selecteren moet men de populatie in groepen verdelen, het quotum berekenen (gebaseerd op relevante data), elke interviewer een ‘toewijzing’ geven (dit vermeldt het aantal gevallen in elk quotum waarvan men data moet verzamelen) en daarna de verzamelde data van de interviews combineren voor de steekproef.

Doelgerichte steekproef/judgemental steekproef
Bij dit type steekproef beoordeeld de onderzoeker welke gevallen het meest geschikt zijn om de onderzoeksvragen en doelstellingen te beantwoorden. Er zijn een aantal strategieën voor het doen van een doelgerichte steekproef:

  • Extreem geval/afwijkende steekproef – focus op ongebruikelijke/special gevallen om antwoord te krijgen op de onderzoeksvragen en de onderzoeker in staat stellen om de doelstellingen te verwezenlijken.
  • Heterogene/maximale variatie steekproef – gebruikt de beoordeling van de onderzoeker om de gevallen uit te kiezen met de meest diverse karakteristieken om zo maximale variatie te krijgen in de verzamelde data.
  • Homogene steekproef – focust op een specifieke subgroep waarin alle leden erg vergelijkbaar zijn (leeftijd, beroep).
  • Critical base steekproef – selecteert kritieke gevallen omdat ze ofwel belangrijk zijn of een dramatisch punt kunnen maken.
  • Typical case steekproef – dit stelt de onderzoeker in staat om een illustratie te genereren van wat typisch is voor degenen die het onderzoeksrapport lezen en niet bekend zijn met het onderwerp.
  • Theoretische steekproef – de steekproefselectie wordt gedaan om een theorie te ontwikkelen. De steekproef wordt tijdens het onderzoek gedaan wanneer er meerdere deelnemers nodig zijn.

Vrijwilliger steekproef
Snowball sampling is een type steekproef waarbij deelnemers vrijwillig hebben deelgenomen aan het onderzoek, in plaats van dat de onderzoeker de deelnemers heeft uitgekozen. Bij een self-selection steekproef vraagt de onderzoeker of de deelnemer vrijwillig wilt deelnemen aan het onderzoek.

Lukrake steekproef
Dit is een soort steekproef waarbij de deelnemers geselecteerd worden zonder een duidelijke relatie tot de onderzoeksvragen.

8. Het gebruik van secundaire data

8.1 Secundaire data
Secundaire data zijn gegevens die al zijn verzameld voor een ander doel. Voorbeelden zijn gepubliceerde samenvattingen en ruwe data, secundaire data bestaat dus uit kwantitatieve en kwalitatieve gegevens. Secundaire data wordt gebruikt om aanvullende of afwijkende kennis, interpretaties of conclusies te genereren.

8.2 Soorten secundaire data
Secundaire data die verder kunnen worden geanalyseerd worden ruwe data genoemd, dit zijn data die nog niet zijn verwerkt. Gecompileerde data (data waarvan al een selectie of samenvatting is gemaakt) kunnen ook verder worden geanalyseerd. De drie belangrijkste deelgroepen van secundaire data zijn (zie figuur 8.1 op pagina 307):

  • Documentaire secundaire data – deze data worden vaak gebruikt in onderzoeksprojecten die ook primaire data verzamelen. Documentaire secundaire data bestaan uit teksten zoals boeken, tijdschriften, artikelen uit tijdschriften, kranten, correspondentie, notulen van vergaderingen, rapporten aan aandeelhouders, toespraken en gesprekken, dagboeken, administratieve en publieke geschriften en webpagina teksten.
  • Enquêtegebaseerde secundaire data – dit zijn data die worden verzameld voor een ander doel met behulp van een enquêtestrategie, meestal vragenlijsten. Ze zijn beschikbaar via gecompileerde gegevenstabellen of als een downloadbare matrix van ruwe gegevens. Deze gegevens kunnen worden verzameld door censuses (participatie is verplicht), continue/regelmatige enquêtes (tellingen herhaald na verloop van tijd) of ad hoc onderzoeken (specifiek in hun onderwerp).
  • Meerdere bronnen – deze data kunnen worden samengesteld uit documentaire secundaire data of enquêtegebaseerde secundaire data. Verschillende datasets worden gecombineerd tot een nieuwe dataset voordat men toegang krijgt tot de data. Meerdere bronnen data kunnen gecompileerd worden door het extraheren en combineren van bepaalde variabelen van een aantal vragenlijsten zodat je uiteindelijk longitudinale data krijgt. Zo kunnen data ook gecompileerd worden voor dezelfde populatie over een langere periode door een serie momentopnamen te combineren, dit heet een cohort studie.

8.3 Het vinden van secundaire data
Om relevante secundaire data te vinden gaat men door 2 met elkaar verbonden stadia:

  1. Bekijken hoe waarschijnlijk het is dat de secundaire data beschikbaar is (door bijvoorbeeld tertiaire data te gebruiken)
  2. Het opzoeken van de data die men nodig heeft (bijvoorbeeld via online databanken of tijdschriften)

8.4 Goede en slechte kanten van secundaire data

Voordelen
Het verzamelen van secundaire data bespaart de onderzoeker veel tijd en geld. Omdat de data al verzameld zijn heeft de onderzoeker meer tijd over om de data te analyseren en interpreteren. Bovendien is het handig dat de data al verzameld zijn bij gevoelige situaties.
Een ander voordeel van secundaire data is dat deze data een goede vergelijkende en contextuele achtergrond kunnen bieden voor de onderzoeker zijn bevindingen. Het opnieuw analyseren van deze data kan resulteren in onverwachte ontdekkingen.

Nadelen
Secundaire data zijn verzameld voor een specifiek doel die verschilt van de onderzoeksvragen en doelstellingen. Het gevolg hiervan is dat de gegevens wellicht niet geschikt zijn voor het onderzoek. Bovendien kan het moeilijk of duur zijn om toegang te krijgen tot de gegevens.

8.5 Evalueren van bronnen
Als men secundaire data gebruikt moet men er zeker van zijn dat de data de onderzoeksvragen en doelen beantwoordt, als de voordelen van de data groter zijn dan de kosten is het mogelijk dat men toegang krijgt tot de data.
 

Als men de geschiktheid van de dataset wil beoordelen is het handig om de meetvaliditeit te testen. Zorg ervoor dat de data die u gebruikt u voorzien van de informatie die u nodig heeft om de onderzoeksvragen en doelstellingen te beantwoorden. Om er zeker van te zijn dat de verzamelde data valide en betrouwbaar zijn is het handig om een volledige uitleg te hebben van de technieken die gebruikt zijn om de data te verzamelen.
Een andere manier om de geschiktheid van secundaire data te testen is door te bepalen in welke mate de gegevens betrekking hebben op de populatie waarvan je data nodig hebt. Dit is om er zeker van te zijn dat ongewenste data worden uitgesloten en om ervoor te zorgen dat voldoende data overblijven voor de analyse zodra de ongewenste data is uitgesloten.
Bi het zoeken naar data moet men er zeker van zijn dat er geen measurement bias aanwezig is. Measurement bias kan optreden om twee redenen:

  • Opzettelijke verstoring van data – treed op wanneer data doelbewust verkeerd worden vastgelegd.
  • Veranderingen in de manier waarop data worden verzameld.

9. Het verzamelen van primaire data door observatie

9.1 Waarom observatie ertoe doet
Wanneer de onderzoeksvragen en doelstellingen gaan over de dingen die mensen doen, is het duidelijk dat men die dingen moet ontdekken door mensen te bekijken. Observatie bestaat uit systematische observatie, opname, beschrijving, analyse en interpretatie van het gedrag. Dit hoofdstuk bespreekt twee soorten observatie:

  • Deelnemerobservatie – kwalitatief, afgeleid van sociale antropologie
  • Gestructureerde observatie – kwantitatief, legt de frequentie van acties vast

Andere benaderingen dan observatie focussen meestal op twee verschillende soorten mensen die aan het onderzoek deelnemen: respondenten (degenen die simpelweg vragenlijsten invullen) en deelnemers (degenen die aan de meeste soorten van kwalitatief onderzoek deelnemen). Deze labels werken niet bij observatie, omdat de onderzoeker meestal participeert in de omgeving van de mensen die hij observeert. Degenen die worden geobserveerd worden ‘informanten’ genoemd.

9.2 Deelnemerobservatie
Wanneer men onderzoek doet door deelnemerobservatie probeert men volledig te participeren in het leven en de dagelijkse activiteiten van informanten. De onderzoeker wordt dus lid van de organisatie, groep of gemeenschap. Dit maakt het voor de onderzoeker mogelijk om wat er gebeurd niet alleen te observeren maar het ook te voelen.
 

Eén van de doelen van deelnemerobservatie is om te ontdekken wat de delicate nuances zijn van de betekenis van de opmerkingen van de respondent, die waarschijnlijk niet gevonden worden bij het gebruik van vragenlijsten bijvoorbeeld. Door zich onder te dompelen in de onderzoekssetting kan de onderzoeker zijn doel bereiken.
           

Deelnemerobservatie vindt zijn wortels in het symbolisch interactionisme waarbij een individu de zin probeert te ontdekken van interactie en communicatie met anderen en door dit proces zich constant aanpast aan wat de realiteit is. Deelnemerobservatie stelt de onderzoeker in staat om uit te vinden hoe individuen hun identiteit constant construeren en reconstrueren.

Typen deelnemerobservatie
Er zijn vier typen deelnemerobservatie:

  1. Complete deelnemer – de onderzoeker wordt lid van de groep waarin hij onderzoek doet. Terwijl hij dit doet verteld hij zijn ware doel niet aan de leden (dit kan onethisch zijn).
  2. Complete observator – de onderzoeker onthult het doel van de activiteit niet aan de leden van de groep, maar neemt niet deel aan de activiteiten van de groep.
  3. Observator-als-deelnemer – de onderzoeker observeert alleen de activiteiten van de groep (dus participeert niet), hoewel zijn doel bekend is bij degenen die hij bestudeert.
  4. Deelnemer-als-observator – de onderzoeker neemt deel aan de activiteiten van de groep en maakt ook bekend dat hij onderzoeker is.

Data analyse en verzameling
Het is belangrijk dat men notities maakt als men observatie-onderzoek doet. Er kunnen vier typen onderscheiden worden:

  • Primaire data: de data leggen uit wat er gebeurd of gezegd is op een bepaald moment (zoals in een dagboek).
  • Secundaire data: verklaring van de observator over wat er gebeurd of gezegd is; interpretaties horen hier ook bij.
  • Ervaringsgerichte data: data over de percepties en gevoelens zoals de onderzoeker die in het onderzoeksproces ervaren heeft.
  • Contextuele data: data die gerelateerd zijn aan de onderzoekssetting.

Data verzameling
Robson (2011) betoogt dat het proces van het verzamelen van data altijd met een ‘beschrijvende observatie’ begint. Dit is wanneer de onderzoeker zich concentreert op observeren en het beschrijven van de fysieke setting, bepaalde activiteiten, hun volgorde en uiteindelijk de daarmee gepaard gaande processen en emoties.
Na deze fase kan de onderzoeker een ‘narrative account’ maken waarin hij een kader van een theorie ontwikkeld die hem zal helpen te begrijpen en uit te leggen aan anderen wat er gebeurt in de onderzoekssetting. Om dit te doen kan het handig zijn om te focussen op bepaalde gebeurtenissen door ‘gerichte observatie’.
Data analyse
Kwalitatieve data worden geobserveerd vanaf het moment dat ze verzameld zijn, ook bij kwalitatieve data van deelnemerobservatie. In andere woorden vinden dataverzameling en analyse tegelijk plaats.
Betrouwbaarheid en validiteit
Deelnemerobservatie heeft een hoge ‘ecologische validiteit’, omdat het informanten en hun activiteiten bestudeert in hun natuurlijke omgeving. Toch kan deze onderzoeksmethode leiden tot problemen met betrekking tot betrouwbaarheid en validiteit: observer error, observer bias en observer effect.
Observer error vindt plaats wanneer een onderzoeker de setting waarin hij opereert niet begrijpt of te bekend is met de setting, dit kan leiden tot verkeerde interpretaties van wat er gebeurd. Observer error vindt niet expres of opzettelijk plaats.

Observer bias vindt plaats wanneer de onderzoeker zijn eigen subjectieve kijk gebruikt om de dingen te interpreteren die er in de setting gebeuren die hij onderzoekt. Dit kan het geval zijn wanneer de observator al lid is van de groep die hij wil observeren (een werknemer in een organisatie), en daardoor de setting niet objectief kan interpreteren. Bij het gebruik van geheime (covert) observatie (wanneer het doel van het onderzoek niet bekend is bij de informanten) is het lastig om te bepalen of jouw interpretaties van de informanten valide waren. Wanneer men openlijke (overt) observatie gebruikt (informanten zijn zich bewust van het doel van het onderzoek) kan de onderzoeker vragen aan de informanten of ze de secundaire observatie willen lezen. Dit heet ‘informant verificatie’.
Het observer effect vindt plaats wanneer de aanwezigheid van de waarnemer het gedrag van degenen die worden geobserveerd beïnvloed, dit kan leiden onbetrouwbare en ongeldige data. Een oplossing hiervoor is om heimelijk of met minimale interactie te handelen (wanneer de onderzoeker zich op de achtergrond bevindt). Informanten kunnen vertrouwd raken met de aanwezigheid van de onderzoeker waardoor het effect geminimaliseerd wordt. Dit wordt gewenning (habituation) genoemd.

9.3 Gestructureerde observatie
In tegenstelling tot bij deelnemerobservatie heeft gestructureerde observatie een hoog niveau van vooraf bepaalde structuur. De onderzoeker is gericht op het kwantificeren van gedrag. Daarom wordt het meestal gebruikt als een deel van het verzamelen van data, omdat deze vorm van observatie zich bezig houdt met hoe vaak dingen gebeuren en niet op zoek is naar de reden waarom dingen gebeuren.
Wanneer men dit type onderzoeksmethode gebruikt moet de onderzoeker een ‘off-the shelf’ coderingsschema bepalen of zelf ontwerpen.

Validiteit en betrouwbaarheid
Er zijn een aantal problemen wanneer men gestructureerde observatie gebruikt: observer error, informant error, time error en observer effects.

10. Het verzamelen van primaire data met interviews
 

10.1 Onderzoeksinterviews
Een onderzoeksinterview is een gesprek tussen twee of meer mensen, waarbij het van de interviewer vereist wordt dat hij een rapport maakt en beknopte en ondubbelzinnige vragen stelt, terwijl de geïnterviewde bereid is om te reageren en aandachtig te luisteren. Dit hoofdstuk biedt een overzicht van een paar soorten interviews: semigestructureerde, diepgaande en groepsinterviews.

10.2 Interviews en hun functie in onderzoek en de onderzoeksstrategie
Typen interviews
Wanneer men de verschillende typen interviews categoriseert kan men onderscheid maken tussen interviews die erg formeel en gestructureerd zijn, interviews die niet over een dergelijke vooraf vastgestelde structuur beschikken en interviews die daar tussenin zitten:

  1. Gestructureerde interviews maken gebruik van vragenlijsten op basis van vooraf vastgestelde en gestandaardiseerde vragensets en worden aangeduid als interviewer-administered vragenlijsten. Ze worden gebruikt voor het verzamelen van kwantificeerbare data. Vaak aangeduid als kwantitatieve onderzoeksinterviews.
  2. Semigestructureerde interviews zijn niet gestandaardiseerd en worden vaak aangeduid als kwalitatieve onderzoeksinterviews. De onderzoeker heeft een lijst van thema’s en soms enkele belangrijke vragen, maar hij gebruikt ze niet op een gestructureerde manier. De onderzoeker gebruikt de ene vraag in het ene interview en de andere vraag in het andere interview.
  3. Ongestructureerde interviews zijn informeel. Ze worden gebruikt om een bepaald gebied in de diepte te verkennen. Daarom worden deze interviews vaak diepte-interviews genoemd. Bij een informant interview staat het de informant vrij om te praten over gebeurtenissen, gedrag en overtuigingen met betrekking tot het onderwerp, de geïnterviewde bepaald dus hoe het interview verloopt. Bij een gefocust interview heeft de interviewer meer controle over de richting van het interview terwijl de geïnterviewde in de tussentijd toch zijn mening kan geven.

Interviews kunnen één op één gedaan worden, tussen een onderzoeker en deelnemer, maar ook tussen de onderzoeker en een groep mensen (zie figuur 10.1 op pagina 375).

10.3 Semigestructureerde en diepte-interviews
Hieronder staat een lijst met de redenen waarom het gebruik van semigestructureerde en diepte-interviews voordeel op kan leveren:

  1. Het doel van het onderzoek – wanneer men verkennend of verklarend onderzoek doet is het waarschijnlijk dat men een diepte- of semigestructureerd onderzoeksinterview gebruikt. Interpretivisten gebruiken dit soort interviews ook vaak omdat de geïnterviewden hun antwoorden kunnen verklaren.
  2. Het belang van persoonlijk contact – Soms willen deelnemers reflecteren op gebeurtenissen zonder dat op te schrijven (zoals bij het invullen van een vragenlijst).
  3. De aard van de vragen – het gebruik van semigestructureerde en diepte-interviews heeft het meeste voordeel wanneer er veel vragen beantwoord moeten worden, als de vragen complex of open zijn of de vragen moeten worden gevarieerd.
  4. De tijd die nodig is en de compleetheid van het proces – onderhandelingen zijn altijd mogelijk en het interview kan plaats vinden op de tijd die de geïnterviewde schikt.

10.4 Datakwaliteitsproblemen
Kwalitatieve dataproblemen die kunnen bestaan bij semigestructureerde en diepte-interviews kunnen gerelateerd zijn aan betrouwbaarheid, verschillende vormen van bias, generalisatie en validiteit. Het gebrek aan standaardisatie in dit soort interviews kan leiden tot onbetrouwbaarheid omdat andere onderzoekers mogelijk niet dezelfde informatie krijgen. Het is niet mogelijk om onbetrouwbaarheid te omzeilen. Diepte-interviews en semigestructureerde interviews zullen altijd flexibel zijn omdat er verschillende vragen gesteld zullen worden aan verschillende deelnemers, deze interviews zijn dus moeilijk te herhalen.
            Het volgende kwalitatieve dataprobleem is bias. Er zijn drie typen bias:

  • Interviewer bias – dit is wanneer opmerkingen, toon of non-verbaal gedrag van de interviewer leidt tot een andere manier waarop ondervraagden antwoorden.
  • Interviewee/response bias – dit kan veroorzaakt worden door de manier waarop de geïnterviewde de interviewer waarneemt.
  • Participation bias – dit is bias die voortvloeit uit de aard van de personen of de organisatorische deelnemers die ermee hebben ingestemd om geïnterviewd te worden. Omdat het interview tijdsroven kan zijn kunnen de deelnemers moe worden en minder bereid zijn om te praten.

Generaliseerbaarheid verwijst naar de mate waarin onderzoeksresultaten van toepassing zijn op andere settings. Dit is een probleem bij semigestructureerde en diepte-interviews omdat die vaak gebaseerd zijn op steekproefgrootte.
 

Validiteit kan ook een probleem zijn omdat dat verwijst naar de mate waarin de onderzoeker geslaagd is om toegang te krijgen tot de kennis en ervaringen van de deelnemer en in hoeverre hij de betekenis hiervan heeft af kunnen leiden.

10.5 Voorbereiden voor semigestructureerde en diepte-interviews
Wanneer men zich voorbereidt op diepte-interviews of semigestructureerde interviews is het nuttig om de vijf P’s te onthouden: prior planning prevents poor performance (vooraf plannen voorkomt slechte prestaties). Om datakwaliteitsproblemen bij semigestructureerde en diepte-interviews te voorkomen kan men een aantal maatregelen nemen bij het voorbereiden op de interviews:

  • Niveau van kennis: de onderzoeker moet altijd vertrouwd zijn met het onderzoeksonderwerp en de organisatorische of situationele context waarin het interview zal plaatsvinden. Wanneer men deelnemers uit verschillende culturen wilt interviewen moet de interviewer kennis vergaren over de verschillende culturen om het interview succesvol te kunnen afnemen en misinterpretaties te voorkomen.
  • Het ontwikkelen van interviewthema’s en het verstrekken van informatie aan de geïnterviewde voor het interview: dit biedt de geïnterviewden de kans om zich voor te bereiden op het interview.
  • De geschiktheid van de interviewlocatie: het is mogelijk dat de locatie waarop men gesprekken voert invloed zal hebben op de gegevens die verzameld worden. De locatie moet handig zijn voor de deelnemers, het moet een plek zijn waar ze zich thuis voelen en waar men niet gestoord wordt.

10.6 Houden van diepgaande of semigestructureerde interviews
Deze sectie zal de verschillende aspecten van het houden van diepgaande of semigestructureerde interviews behandelen die zijn bedoeld om te voorkomen dat er bias optreedt die de betrouwbaarheid en validiteit van de gegevens kunnen beïnvloeden.

  • Geschiktheid van de verschijning van de onderzoeker: de verschijning van een interviewer kan de perceptie van de geïnterviewde beïnvloeden en kan effect hebben op zijn geloofwaardigheid of het kan het winnen van vertrouwen bemoeilijken.
  • Aard van de eerste opmerkingen wanneer het interview begint: vooral wanneer de geïnterviewde de interviewer nog nooit ontmoet heeft, zullen de eerste paar minuten van het gesprek een grote invloed hebben op het resultaat van het interview. Dit is ook gerelateerd aan de kwesties van geloofwaardigheid en het vertrouwen van de geïnterviewde.
  • Aanpak van verhoor: de vragen moeten duidelijk geformuleerd worden zodat de geïnterviewde de vragen begrijpt en de interviewer moet spreken op neutrale toon. Het gebruik van open vragen kan bias voorkomen. Vragen die de geïnterviewde een bepaalde kant opsturen moeten vermeden worden. Een benadering van vragen stellen is de ‘critical incedent’ techniek, waarbij deelnemers gevraagd worden om een gedetailleerde beschrijving te geven van een incident die relevant is voor de onderzoeksvraag.
  • Passend gebruik van verschillende soorten vragen: wanneer men diepgaande of semigestructureerde interviews houdt moet men de vragen passend formuleren. Er zijn verschillende typen vragen:
    • Open vragen – bij dit type vraag kan de geïnterviewde een situatie of gebeurtenis beschrijven en definiëren.
    • Specifieke/gesloten vragen – deze vraag kan worden gebruikt als openingsvraag wanneer men vragen wilt stellen over een specifiek thema.
    • ‘Probing’ vragen – dit type vraag kan worden gebruikt om meer uitleg te krijgen over het antwoord wat de geïnterviewde heeft gegeven. Ze worden gebruikt om dieper in het onderzoeksonderwerp te duiken.
  • Aard en gevolgen van het gedrag van de interviewer tijdens het interview: dit is ook gerelateerd aan de geloofwaardigheid en vertrouwen in de interviewer.
  • Aantonen van aandachtige luistervaardigheden: wanneer men een diepte of semigestructureerd interview doet is het belangrijk dat de interviewer aandachtig luistert naar de antwoorden van de interviewer om begrip op te bouwen.
  • Samenvatten en het testen van begrip: de interviewer kan testen of hij alles begrijpt door de verklaring van de geïnterviewde samen te vatten.
  • Omgaan met moeilijke deelnemers: blijf altijd beleefd tegen moeilijke deelnemers en laat niet zien dat je geïrriteerd bent.
  • Aanpak voor het opnemen van gegevens: het is nuttig om het interview op te nemen en aantekeningen te maken. Naast het maken van notities moet de interviewer de contextuele data noteren: locatie van het interview, datum, tijd, setting (lawaaierig, onderbroken), achtergrondinformatie over de deelnemer en hoe het interview verliep.

10.7 Het beheren van logistieke problemen en problemen met bronnen
Wanneer men een interview afneemt moet men altijd rekening houden met kwesties als hoeveel tijd er wordt besteed aan het interview, kosten, bronnen en logistiek van het plannen van interviews. Daarom moet men altijd de tijd beheren en de interviews goed inplannen zodat het interview goed verloopt.

10.8 Groepsinterviews en focusgroepen
Groepsinterviews zijn diepte of semigestructureerde interviews met twee of meer mensen. Wanneer men dat type interview doet moet men zich bewust zijn van het groepseffect, waarbij een paar geïnterviewden de discussie kunnen domineren terwijl de anderen zich afgeremd voelen. Focusgroepen zijn groepsinterviews waarbij het onderwerp duidelijk en precies gedefinieerd is. Degene die de groep binnen de grenzen van het onderwerp houdt, interesse genereert voor het onderwerp en discussie aanmoedigt wordt de ‘moderator’ of ‘facilitator’ genoemd.
Bij het gebruik van groepsinterviews moet men bij het nemen van de steekproef ervoor zorgen dat de deelnemers op een dergelijke manier gegroepeerd worden dat de ene deelnemer de bijdrage van de andere deelnemer niet verhinderd.
Het is handig om groepen te vormen waarin de deelnemers dezelfde status en werkervaring hebben. De onderzoeker moet er ook voor zorgen dat niemand de discussie domineert. Wanneer de onderzoeker bij het vierde of vijfde groepsinterview geen nieuwe informatie meer krijgt heeft hij verzadiging bereikt.

10.9 Telefonische, internet-gemedieerde en intranet-gemedieerde interviews
Telefoon
Telefonische interviews hebben een aantal voordelen: het is goedkoop, snel, en de toegang is gemakkelijk. Telefonische interviews zijn soms de enige optie omdat de geïnterviewde erg ver weg kan wonen.
Echter, het houden van telefonische interviews kan ook tot problemen lijden vanwege verminderde betrouwbaarheid, waarbij deelnemers minder bereid zijn om een verkennend debat aan te gaan. Ook kan de interviewer het non-verbale gedrag van de geïnterviewde niet zien, wat kan beïnvloeden hoe de interviewer de geïnterviewde zijn antwoorden interpreteert.

Internet- en intranet-gemedieerde interviews
Elektronische interviews worden gehouden in real time (synchroon) en offline (asynchroon). Voorbeelden van synchrone interviews zijn chatroom gesprekken of Voice-Over Internet Protocol interviews (zoals Skype). Asynchrone interviews kunnen worden gehouden via mail of internetforums.

11. Het verzamelen van primaire data met vragenlijsten

11.1 Vragenlijsten
Onder vragenlijsten vallen alle methoden om gegevens te verzamelen waarbij de personen worden gevraagd om dezelfde set vragen te beantwoorden in een van tevoren bepaalde volgorde. Het ontwerp van een vragenlijst zal invloed hebben op de respons, betrouwbaarheid en validiteit van de verzamelde gegevens. Deze kunnen worden gemaximaliseerd door:

  • Individuele vragen zorgvuldig ontwerpen
  • Het ontwerpen van een duidelijke en aantrekkelijke lay-out voor de vragenlijst
  • Duidelijke uitleg over het doel van de vragenlijst
  • Pilot testen
  • Zorgvuldig geplande en uitgevoerde levering en inname van ingevulde vragenlijsten

11.2 Overzicht van vragenlijsten
Vragenlijsten worden vaak gebruikt voor beschrijvend of verklarend onderzoek omdat ze het beste werken met gestandaardiseerde vragen die alle respondenten op dezelfde manier interpreteren. Er zijn verschillende soorten vragen:

  • Self-completed vragenlijsten zijn ingevuld door respondenten en worden verzonden:
    • Elektronisch via internet: internet-gemedieerde/web-gebaseerde vragenlijsten
    • Via internet: intranet-gemedieerde vragenlijsten
    • Via e-mail: postal/mail vragenlijsten
    • Of uitgedeeld aan elke respondenten waarna ze later weer verzameld worden: leveren en verzamel vragenlijsten
  • Interviewer-completed vragenlijsten worden door de interviewer zelf opgenomen op basis van de antwoorden van de respondenten.
    • Telefonische vragenlijsten
    • Gestructureerde interviews: dit zijn vragenlijsten waarbij de interviewer de respondent ontmoet en de vragen face-to-face stelt.

Het kan gebeuren dat de antwoorden van de respondent de betrouwbaarheid verminderen omdat de respondent te weinig kennis of ervaring heeft en dus expres gokt. Dit staat bekend als ‘uninformed response’. Respondenten van self-completed vragenlijsten bespreken hun antwoorden soms met anderen waardoor hun antwoord niet zuiver is.

11.3 Verzamelen van data
Vragenlijsten bieden u slechts één keer de kans om data te verzamelen omdat het lastig is om respondenten te identificeren en ze normaals vragen te stellen. Dit is de reden waarom men goed moet plannen welke data men precies moet verzamelen.
Typen variabelen
Er zijn drie typen data die verzameld kunnen worden met een vragenlijst:

  • Opinievariabelen: deze variabelen leggen vast hoe respondenten ergens tegenover staan of waarvan ze geloven wat goed of fout is.
  • Gedragsvariabelen: deze variabelen omvatten wat mensen hebben gedaan in het verleden, wat ze nu doen of wat ze in de toekomst zullen doen.
  • Kenmerkvariabelen: deze omvatten data over de karakteristieken van de deelnemer. Kenmerken zijn dingen die respondenten bezitten.

Om er zeker van zijn dat de data leiden tot antwoorden op de onderzoeksvragen en de verwezenlijking van de doelstellingen is het nuttig om een gegevenseisen tabel te maken (zie tabel 11.2 op pagina 425). Investigative vragen zijn vragen die beantwoord moeten worden om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen en aan de onderzoeksdoelstellingen te kunnen voldoen.

11.4 Ontwerpen van vragenlijsten
Beoordelen van validiteit
Interne validiteit met verwijst naar de mate waarin de vragenlijst meet wat de onderzoeker wil meten. Een ander type validiteit is content validiteit. Dit verwijst naar de mate waarin heet meetinstrument (de vragen) adequate dekking van de onderzoeksvragen biedt. Criterium validiteit of voorspellende validiteit betreft het vermogen van de meting, in dit geval de vragen, om accurate voorspellingen te doen. Ten slotte is constructvaliditeit de mate waarin de vragen de werkelijke aanwezigheid van de constructen die de onderzoeker wil meten meet.

Testen van betrouwbaarheid
Mitchell (1996) beschreef drie benaderingen voor het meten van betrouwbaarheid:

  • Test hertest – dit wordt gedaan door data die verzameld zijn onder gelijkwaardige omstandigheden en met dezelfde vragenlijst te vergelijken. In andere woorden, dezelfde vragenlijst twee keer afnemen en testen of de resultaten hetzelfde zijn.
  • Interne consistentie – hierbij correleren de antwoorden op de vraag van de vragenlijst met elkaar. Dus er wordt gemeten of de reacties consistent zijn over een deelgroep of van alle vragen op een vragenlijst. ‘Cronbach’s alfa’ wordt vaak gebruik in de statistiek om de antwoorden te meten met het gebruik van een bepaalde schaal.
  • Alternatieve vorm – dit is het vergelijken van de antwoorden op alternatieve vormen van dezelfde vragen of groepen van vragen.

Ontwerpen van vragen
Als men individuele vragen voor een vragenlijst wil ontwerpen, kan de onderzoeker de vragen uit een andere vragenlijst gebruiken of aanpassen of zijn eigen vragen ontwikkelen. De eerste twee opties zijn nuttig wanneer de onderzoeker zijn bevindingen wilt vergelijken met een ander onderzoek. Deze methode zorgt ervoor dat de vragen betrouwbaar zijn omdat ze al zijn getest.
Net zoals in andere typen enquêtes kunnen vragenlijsten open, gesloten of gedwongen keuze vragen (de respondent moet kiezen uit een gegeven set antwoorden) gebruiken. Andere soorten vragen zijn:

  • Lijst vragen – de respondent krijgt een lijst met antwoorden waaruit hij kan kiezen (bijvoorbeeld door het aankruisen van een vakje).
  • Categorie vragen – hierbij kan de respondent maar één categorie kiezen.
  • Ranking vragen – de respondent moet dingen in een bepaalde volgorde zetten (bijvoorbeeld hoe belangrijk iets voor diegene is).
  • Rating vragen – deze worden gebruikt om opiniedata te verzamelen. Ze gebruiken de Likert-stijl rating waarbij de respondent kan uitdrukken hoezeer hij eens of oneens is met een stelling. Een variatie hierop is de semantic differential rating vraag waarbij de respondent iets moet classificeren op een bipolaire schaal (langzaam – snel; goed – slecht enz.).
  • Quantity/self-coded vragen– dit zijn vragen waarbij de antwoorden nummers zijn die de hoeveelheid van een kenmerk voorstellen.
  • Matrix vragen – vragen die antwoord vragen op twee of meer soortgelijke vragen op hetzelfde moment.

Vertalen van vragen
Wanneer men vragen van een vragenlijst vertaald in een andere taal moet men aandacht besteden aan de lexicale betekenis (precieze betekenis van een woord), idiomatische betekenis (betekenis van groepen woorden), ervaringsgerichte betekenis (betekenissen van woorden en zinnen voor mensen in hun dagelijkse ervaringen) en grammatica/syntax (het juiste gebruik van taal).

Het doel van de vragenlijst uitleggen
In een begeleidende brief of e-mail kan de onderzoeker het doel van de enquête uitleggen aan de respondent. Dit is belangrijk omdat dit bericht invloed kan hebben op de hoogte van de responsie.
Aan het begin van de vragenlijst kan een onderzoeker duidelijk en bondig uitleggen waarom hij wil dat de respondent de vragenlijst compleet invult. Dit moet worden gedaan op de eerste pagina van de vragenlijst en in de begeleidende brief. Volgens Dillman (2009) moeten opmerkingen een duidelijke onbevooroordeelde banner, titel, ondertitel en een neutrale grafische illustratie of logo bevatten om aandacht te krijgen.

Pilot testen en het beoordelen van de validiteit
Voordat men de vragenlijst gaat gebruiken om data te verzamelen zal de pilot getest moeten worden. Het doel van een pilot test is om de vragenlijst te verfijnen, om te voorkomen dat de respondenten moeite hebben met het beantwoorden van de vragen en om ervoor te zorgen dat er geen problemen zijn bij het vastleggen van de data.
Soms heeft een onderzoeker weinig tijd en denkt hij dat het beter is om de pilot test uit te voeren met het gebruik van een vriend of familie. Dit kan het onderzoek tenminste voorzien van ‘face validiteit’: of de vragenlijst zinvol lijkt te zijn (omdat zelfs vrienden en familie in staat zijn om dit te bepalen).

12. Analyse van kwantitatieve data

12.1 Kwantitatieve data
Ruwe kwantitatieve gegevens, die nog niet zijn verwerkt of geanalyseerd, zeggen de meeste mensen niets. Om deze gegevens om te zetten in nuttige informatie moeten ze worden verwerkt. Kwantitatieve gegevens zijn alle numerieke primaire en secundaire data die de onderzoeker kunnen helpen om de onderzoeksvragen te beantwoorden of de onderzoeksdoelstellingen te bereiken.
12.2 Voorbereiden, controleren en invoeren van data
Typen data
Kwantitatieve data kunnen ingedeeld worden in twee groepen: categorische en numerieke data. Bij categorische data zijn de waarden niet numeriek te meten maar ze kunnen wel worden ingedeeld in sets/categorieën aan de hand van de karakteristieken die de variabele beschrijven of ze kunnen in rangorde worden geplaatst. Er zijn twee typen data:

  • Descriptieve/nominale data – deze gegevens tellen simpelweg het aantal voorvallen in elke categorie van een variabele. Wanneer een variabele is onderverdeeld in twee categorieën (man/vrouw bijvoorbeeld) dan zijn het dichotome gegevens.
  • Gerangschikte/ordinale data – deze data zijn preciezer dan categorische data. Een voorbeeld van gerangschikte data is het antwoord op rating of schaal vraag.

Bij numerieke data worden de waarden numeriek gemeten of geteld als hoeveelheden (Berman, 2008). Numerieke data zijn dus preciezer dan categorische data omdat er aan elke gegevenswaarde een positie op een numerieke schaal kan worden toegewezen. Numerieke gegevens kunnen worden onderverdeeld op twee manieren: gebaseerd op interval en ratio data; of op basis van continue of discrete data. Interval data kunnen het verschil (interval) tussen twee datawaarden van een bepaalde variabele aangeven, terwijl ratio data het relatieve verschil (ratio) tussen twee datawaarden van een bepaalde variabele aangeven. Continue data zijn data waarbij elke waarde kan worden aangenomen (gegeven dat ze accuraat gemeten worden) terwijl discrete data precies gemeten worden (vaak hele getallen).
 

Nadat er bepaald is welke data verzameld moeten worden, kan de onderzoeker beginnen met het invoeren van de gegevens in data processing software (RSS/Excel). Om dit te doen moeten de gegevens worden gecodeerd met numerieke codes. Hierdoor kan de onderzoeker de gegevens snel en met minder fouten invoeren. Nadat dit is gebeurd moeten de data gecontroleerd worden op fouten.

12.3 Verkennen en presenteren van data
Turkey’s (1977) explorerende data analyse (EDA) is een handige manier om te beginnen met de analyse van kwantitatieve gegevens. Deze aanpak is gefocust op het gebruik van diagrammen om de data te begrijpen en exploreren. Soms is het mogelijk om met deze benadering te kijken naar andere relaties tussen de data, relaties die het onderzoek oorspronkelijk niet wilde testen.
 Als we kijken naar de verzamelde data is het het beste om specifieke waarden te exploreren, de hoogste en laagste waarden, trends over de tijd, proporties en distributies. Zodra deze zijn onderzocht kan men beginnen met het vergelijken en het zoeken naar (causale) relaties tussen variabelen.

Verkennen van variabelen
De gemakkelijkste manier om data samen te vatten is met behulp van tabellen. Tabellen tonen de hoogste of laagste waarde echter niet visueel aan dus diagrammen kunnen een betere optie zijn voor de samenvatting van data. Een andere manier om data te presenteren is met behulp van een staafdiagram, waarbij de hoogte of lengte van elke staaf de frequentie vertegenwoordigt. Staafdiagrammen zijn vergelijkbaar met histogrammen (een andere manier om data te presenteren) waarbij de hoogte of lengte van de staaf ook de frequentie vertegenwoordigt en waarbij de continue natuur van de data wordt benadrukt door het ontbreken van tussenruimten tussen de staven. Tot slot toont een pictogram (ook vergelijkbaar met een staafdiagram) een serie foto’s die gekozen zijn om de data te representeren. Andere soorten datapresentatie zijn:

  • Lijngrafiek – dit is een geschikte benadering wanneer men een trend wil exploreren.
  • Cirkeldiagram – dit is een diagram dat verdeeld is in evenredige segmenten volgens het aandeel dat elk segment van de totale waarde heeft.

Vormen diagrammen
Als een diagram een ophoping van links naar rechts en een lange staart aan rechts vertoont (figuur 12.3 op pagina 291) is de data ‘positief scheef’. Als dit andersom is dan zijn de data ‘negatief scheef’. Wanneer de gegevens gelijk verdeeld zijn aan weerzijden van de hoogste frequentie dan zijn ze ‘symmetrisch scheef’.
 

Een klokvormige curve heet een normale verdeling. Met de indicator ‘kurtosis’ kunt u diagrammen vergelijken in hun platheid of puntigheid in vergelijking met de normaalverdeling. Wanneer een distributie platter is wordt het platykurtic genoemd en is de kurtosiswaarde negatief. Wanneer de distributie een piek heeft wordt dat leptokurtic genoemd en is de kurtosiswaarde positief.

Variabelen vergelijken
Contingentietabellen of ‘cross tabulation’ zijn benaderingen die men kan gebruiken om de onderlinge afhankelijkheid tussen variabelen te onderzoeken. Andere benaderingen zijn:

  • Multiple staafdiagram – wordt gebruik om de hoogste en laagste waarde te onderzoeken.
  • Percentage component staafdiagram – wordt gebruik om de proporties van variabelen te vergelijken.
  • Multiple lijngrafiek – wordt gebruikt om trends en conjuncties te vergelijken.
  • Stacked staafdiagram – wordt gebruikt om de totalen van variabelen te vergelijken.
  • Comparative proportional cirkeldiagram – wordt gebruik om proporties van elke categorie, waarde of totalen tussen variabelen te vergelijken.
  • Scatter grafieken of scatter plots – dit diagram wordt vaak gebruik om de mogelijke relatie tussen gerankte en numerieke datavariabelen te vergelijken door de ene variabelen tegen de andere te plotten.
     

12.4 Het beschrijven van data met behulp van statistiek
Turkey’s verkennende data analyse is een goed benadering om data te begrijpen met behulp van diagrammen. Beschrijvende statistieken, aan de andere kant, kan men gebruiken om de variabelen numeriek te beschrijven. Ze beschrijven een variabele met de focus op de centrale tendens en spreiding. Centrale tendens wordt gemeten door algemene impressies van waarden die gezien kunnen worden als gemeenschappelijk, middling, of gemiddeld. Deze metingen worden bepaald door:

  • De modus – de waarde die het meest voorkomt
  • De mediaan – de middelste waarde nadat de data gerangschikt zijn
  • Het gemiddelde

De spreiding (hoe data zijn verdeeld rond de centrale tendens) kan beschreven worden door:

  1. Interkwartiel afstand – het verschil tussen de middelste 50 procent van de waarden
  2. Standaarddeviatie – mate waarin de waarde van het gemiddelde verschilt
  3. Bereik (range) – het verschil tussen de hoogste en laagste waarde
  4. Coefficient van variatie – wordt gebuikt om de relatieve spreiding te vergelijken van data tussen distributies van verschillende groottes, bijvoorbeeld honderden tonnen met biljoenen tonnen (berekend door de standaarddeviatie te delen door het gemiddelde en te vermenigvuldigen met 100).

12.5 Het onderzoeken van relaties, verschillen en trends met behulp van statistiek
In een onderzoek wil men vaak de relatie vinden tussen twee variabelen. Dit wordt hypothese testen genoemd, waarbij iemand de verzamelde data vergelijkt met wat diegene verwacht. Er zijn twee algemene groepen van significantietesten: de non-parametrische testen (gebruikt wanneer de data niet normaal verdeeld zijn) en de parametrische testen (deze worden gebruikt bij numerieke data).

Testen van de normale verdeling
Een manier om normaliteit te testen is om statistiek te gebruiken die bepaalt of de verdeling van een variabele significant verschilt van een vergelijkbare normale verdeling. Dit kan gedaan worden door statistische software te gebruiken die de Kolmogorov-Smirnov test en de Shapiro-Wilk test bevat. Een kans van 0,05 betekent dat er 5 procent kans is dat de dataverdeling verschilt van een vergelijkbare normale verdeling. Dus als de kans minder dan 0,05 is, zijn de gegevens niet normaal verdeeld.

Significantie testen
Als er een relatie is tussen variabelen dan zal de onderzoeker de nulhypothese verwerpen en de alternatieve hypothese aanvaarden. Het is lastig om een significante relatie te vinden met een kleine steekproef, door het vergroten van de steekproef zullen er meer relaties significant zijn. Dit komt doordat de steekproef lijkt op de populatie waaruit het geselecteerd is.

Type 1 en type 2 fouten
Een type 1 fout treedt op wanneer de nulhypothese ten onrechte wordt afgewezen en de alternatieve hypothese niet aanvaard had moeten worden. In andere woorden, de onderzoeker stelt dat twee variabelen gerelateerd zijn terwijl ze dat eigenlijk niet zijn. Statistisch significant is hetzelfde als het bepalen wat de kans zal zijn dat er een type 1 fout optreedt. Een type twee fout treedt op wanneer de onderzoeker de nulhypothese niet verwerpt terwijl dat eigenlijk wel zou moeten. Dus er wordt gesteld dat de twee variabelen niet gerelateerd zijn, terwijl ze dat eigenlijk wel zijn.
Wanneer descriptieve of numerieke data samengevat worden als een two-way contingentietabel is het handig om een chi-kwadraat test te gebruiken. Een chi-kwadraat test maakt het mogelijk om te bepalen hoe waarschijnlijk het is dat twee variabelen geassocieerd zijn. Om dit te doen moet er aan twee assumpties worden voldaan:

  • De categorieën van de contingentietabel zijn wederzijds exclusief. Elke observatie valt maar in één categorie.
  • Niet meer dan 25 procent van de cellen kan een verwachte waarde van minder dan 5 hebben. Wanneer de tabel bestaat uit twee rijen en twee kolommen, kunnen de verwachte waarden niet minder dan 10 zijn.

Verkennen van de sterkte van een relatie
Er zijn twee soorten relaties:

  • Correlatie: dit is wanneer een wijziging van een variabele leidt tot een verandering in de andere variabele, het is niet duidelijk welke variabele ervoor zorgt dat de andere veranderd.
  • Oorzaak en gevolg relatie: wanneer een verandering in één of meer variabelen veroorzaken dat een andere variabele verandert.

De correlatiecoëfficiënt kwantificeert de kracht van de lineaire samenhang tussen twee gerangschikte of numerieke variabelen tussen +1 en -1. Een waarde van +1 betekent een positieve correlatie, wat betekent dat de twee variabelen exact gerelateerd zijn en als de ene stijgt, stijgt de andere ook. Een waarde van -1 toont een negatieve correlatie, waarbij de twee variabelen precies gerelateerd zijn, wanneer de ene stijgt, daalt de andere.

13. Kwalitatieve data analyse

13.2 Kwalitatieve data
Vaak wordt kwalitatieve data geassocieerd met een interpretieve filosofie omdat onderzoekers de subjectieve en sociaal geconstrueerde betekenissen van de deelnemers willen onderzoeken. Sociaal constructionisme betekend dat betekenissen afhankelijk zijn van de interpretaties van mensen van gebeurtenissen. Omdat kwalitatieve data van interpretatie afhangen zijn ze meestal complexer dan kwalitatieve data.

13.3 Benadering voor analyse
Onderzoek begint met behulp van een inductieve of deductieve aanpak. Wanneer men de deductieve aanpak gebruikt, gebruikt men een bestaande theorie. Bij een inductieve benadering wil men een theorie ontwikkelen die ondersteund wordt door de data.
13.4 Voorbereiden op data analyse

Kwalitatieve onderzoeksinterviews worden normaal gesproken opgenomen en vervolgens gereproduceerd door alles wat werkelijk gezegd is op te schrijven (meestal met het gebruik van een tekstverwerker). Samen met wat wat werkelijk gezegd is, moet de onderzoeker ook de toon waarop dat gezegd is en de non-verbale communicatie van de geïnterviewde noteren. De onderzoeker moet er ook voor zorgen dat de transcriptie juist is door de fouten te corrigeren, dit staat bekend als data cleaning.

13.5 Tips voor de analyse
Er zijn verschillende manieren om informatie op te nemen en aan te vullen met notities en transcripties:

  • Interim samenvattingen – kunnen worden gemaakt tijdens de analyse en geven een overzicht van wat u tot nu toe heeft gevonden, of u uw bevindingen vertrouwd en wat u kunt doen om de kwaliteit te verbeteren.
  • Transcript samenvattingen – deze comprimeren lange verklaringen in kortere waarbij de sleutelelementen van wat er gezegd is geherformuleerd worden in een aantal woorden.
  • Document samenvatting – beschrijft het doel van een document en bevat een aantal belangrijke punten.
  • Zelf-memo’s – hierin staan ideeën van de onderzoeker over elk aspect van het onderzoek.
  • Onderzoeksnotitieblok – dit is een alternatief om uw ideeën over het onderzoek te noteren.
  • Reflectiedagboek – hierin schrijft de onderzoeker zijn reflecties over de gebeurtenissen met betrekking tot het uitvoeren van het onderzoek, wat hij geleerd heeft en hoe hij dit zal toepassen naarmate het onderzoek vordert.

13.6 Benaderingen voor analyse
In deze sectie zal de algemene aanpak van het analyseren van kwalitatieve gegevens worden verstrekt. Deze aanpak bestaat uit vijf aspecten:

  • Categoriseren van data: het creëren van categorieën waarin de data verdeeld kunnen worden.
  • Unitising data: de eenheden van data worden gekoppeld aan de juiste categorieën die u hebt bedacht.
  • Onderzoeken van relaties en categorieën creëren: analyse van de gecategoriseerde data.
  • Het ontwikkelen van toetsbare proposities: het bestaan van een relatie moet worden getest door het ontwikkelen van testbare proposities. Dit kan gedaan worden door te zoeken naar alternatieve verklaringen en negatieve voorbeelden.
  • Trekken van conclusies: interpreteren en analyseren van data.

Volgens Miles and Huberman (1994) bestaat het proces van analyse uit drie gelijktijdige processen: data reductie, data weergave en conclusies trekken. Data reductie betekent dat u de verzamelde data samenvat en versimpelt en/of de focus legt op een specifiek deel van de data. Data weergave focust op het organiseren en samenstellen van de gegevens in samenvattingdiagrammen of andere visuele displays. Alle data die niet samengevat of gereduceerd is wordt ‘extended text’ genoemd. Data weergave staat de onderzoeker toe om vergelijkingen te maken tussen aspecten van de gegevens, onderzoeken van relaties, belangrijke thema’s patronen en trends.

13.7 Inductieve procedures
Grounded Theorie Methode
Het doel van grounded theorie methoden is om een inductieve benadering te gebruiken om een gegronde theorie te ontwikkelen rondom de belangrijkste categorie die naar voren komt uit de gegevens. Verschillende soorten codes kunnen worden gebruikt om de data te analyseren:

  1. Initiële of open codering – de uitsplitsing van gegevens in kleinere eenheden.
  2. Gefocuste codering – heranalyse van de data om te testen welke van de oorspronkelijke codes kan worden gebruikt om grotere eenheden van data te categoriseren.
  3. Axiale codering – het proces van het ontdekken van relaties tussen categorieën.
  4. Labelled selectieve codering – de integratie van categorieën rondom een kerncategorie om een theorie te ontwikkelen.

Wanneer men grounded theorie onderzoek doet kan het handig zijn om een theoretische steekproef te gebruiken. Bij een theoretische steekproef kiest men een steekproef na een analyse van data om analytische categorieën en concepten verder te ontwikkelen. Het is dan belangrijk om de verzamelde data constant te vergelijken met de categorieën en concepten die gebruikt worden. De theoretische steekproef gaat door totdat er theoretische verzadiging is bereikt.

Sjabloon (template) analyse
Een sjabloon is een lijst van codes of categorieën van de thema’s die ontdekt zijn bij het verzamelen van data. Dit is een type analyse die een inductieve en deductieve benadering gebuikt om de codes te analyseren. Anders dan de grounded theorie, kan je bij sjabloon analyse de codes van tevoren specificeren om de data te analyseren, terwijl de grounded theorie alles zo inductief mogelijk probeert te houden. Grounded theorie is ook meer gestructureerd dan sjabloon analyse. Net als bij de grounded theorie wordt data gecodeerd en geanalyseerd om thema’s, patronen en relaties te ontdekken. De sjabloon benadering zorgt ervoor dat de onderzoeker de codes en categorieën hiërarchisch kan presenteren.

Analytische inductie
Dit is het proces van het verzamelen en analyseren van strategisch geselecteerde gevallen om de oorzaken van een specifiek fenomeen empirisch te bewijzen. Een uitleg wordt ontwikkeld door de processen uitgebreid te onderzoeken. Dit wordt gedaan door herhaalde cycli van ontwikkelen en testen van proposities. Deze aanpak richt zich meer op de bestaande kennis en theorie dan op deelnemer data (in tegenstelling tot de grounded theorie).

Narratieve analyse

Als men deze aanpak gebruikt, verzamelt de onderzoeker data via verhalen zoals ervaringen van de deelnemers. Verhalen kunnen niet gemakkelijk gefragmenteerd worden omdat de essentie van het verhaal dan verloren zal gaan. Verhalen moeten dus intact gelaten worden of moeten worden ‘re-storied’ in nieuwe verhalen die coherenter zijn.

Discourse analyse
Dit is een algemene term die betrekking heeft op een grote verscheidenheid van benaderingen die taal analyseren. Het onderzoekt ook hoe en waarom individuen taal op een bepaalde manier gebruiken in bepaalde sociale contexten. Anders gezegd, het onderzoekt hoe taal (discourse) gereproduceerd wordt in de vorm van spraak in de sociale wereld (Phiilips, 2002). Onderzoekers die deze benadering gebruiken zijn vaak subjectieve ontologisten.

13.8 Deductieve benaderingen
Het matchen van patronen
Deze benadering houdt zich bezig met het voorspellen van een patroon van resultaten die gebaseerd zijn op theoretische proposities om te kunnen verklaren wat de onderzoeker verwacht te vinden tijdens het analyseren van de data. Om dit te kunnen doen moet de onderzoeker met het gebruik van bestaande theorie een conceptueel of analytisch kader ontwikkelen en vervolgens de juistheid van dit kader testen om nieuwe bevindingen uit te kunnen leggen.

Opbouwen van een uitleg
Deze benadering probeert een verklaring te geven door data te verzamelen en analyseren, in tegenstelling tot het testen van een voorspelde uitleg. Deze benadering is hetzelfde als de grounded theorie maar is ontwikkelt om theoretische proposities te testen terwijl de grounded theorie ontwikkeld is om een theorie inductief construeren.

Bron

  • Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is related to:
Summary with Research Methods for Business Students Saunders et al.
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
6398 1