Bulletpoints bij Juridische Aspecten van Bedrijfskunde van Grooten

Wat is recht? - Chapter 1

  • Het recht heeft de taak om met alle juridische instrumenten gedrag van mensen te ordenen en sturen. Tussen personen moeten bepaalde regels gelden, zodat onderlinge gedragingen plaatsvinden op een manier die geregeld en voorspelbaar is.
  • Er is sprake van een interne relatie wanneer de relatie bloedverwantschap als basis heeft en/of er sprake is van nalatenschap. Externe relaties zijn bijvoorbeeld vrienden en collega’s. Een externe relatie kan met een testament een interne relatie worden.
  • Privaatrecht (civiel recht) is het recht dat gaat over horizontale relaties, relaties tussen burgers onderling. Dit is het kader waarbinnen relaties tussen burgers en organisaties onderling gevormd worden.
  • Het publiekrecht is gericht op de bevoegdheden van overheidsorganen, de relatie tussen verschillende overheden en de relatie tussen de overheid en de burger. De overheid is dan de vertegenwoordiger van het algemeen belang.
  • De relatie tussen burger en overheid is een verticale relatie, er is sprake van een machtsverhouding. In de afgelopen jaren is de relatie tussen overheid en burger wel steeds gelijkwaardiger geworden. Als de overheid gaat deelnemen aan het economisch verkeer op dezelfde manier als dat een burger dat kan, bijvoorbeeld wanneer ze een contract afsluiten met een bedrijf om internetverbinding aan te leggen, dan is er geen sprake meer van een verticale relatie.
  • Natuurlijke personen zijn mensen van vlees en bloed. Art. 1:1 BW geeft aan dat zij 'van nature' de bevoegdheid hebben van subjectieve rechten. Die rechten kunnen bij overleijden teniet gedaan worden, zoals kiesrecht, of kunnen overgedragen worden op erfgenamen. Rechtspersonen zijn juridische organisaties die objectief gelijke rechten hebben als de mens en kunnen dus zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemen.
  • Alle regels op een bepaald moment in Nederland is het positief recht. Positief betekent daarin dat het gaat om het recht dat geldt, dus niet om het recht dat we zouden wensen. Het geldend recht is afkomstig van formele rechtsbronnen.
  • Het internationaal gewoonterecht is de oudste bron van internationaal recht. Wanneer iets gewoonterecht wordt, is alleen nooit op voorhand duidelijk. Het bestaan van gewoonterecht wordt vastgesteld aan de hand van twee elementen. Er moet sprake zijn van een objectief of materieel element. Onder de staten moet een algemene overtuiging zijn dat men zich op die bepaalde manier moet gedragen. Daarnaast moet er sprake zijn van een subjectief of psychologisch element, wat betekent dat het een verplichtend karakter moet hebben. Er is geen autoriteit die kan toetsen of er aan de twee eisen is voldaan. Daarnaast is iedere staat autonoom, iedere staat mag zelf bepalen of iets gewoonterecht is. Het is dus een heel onzekere rechtsbron.
  • De wet is de belangrijkste nationale rechtsbron. De wet is elke algemene regeling, uitgevaardigd door een bevoegd overheidsorgaan. Daarnaast moet het zich richten op iedereen en moet een wet rechten geven of plichten opleggen. Een wet is geldig als deze is bekend gemaakt en in werking getreden is. Wetten zijn gericht op positief recht. Er zijn twee soorten wetten. Een wet in formele zin is een wet die afkomstig is van het hoogste wetgevende orgaan in Nederland; de regering en de Staten Generaal. De regering en Staten Generaal zijn de formele wetgever. Producten van de formele wetgever zijn de enige regelingen die ook officieel wet heten. Het gaat daarbij alleen om de herkomst van de wet. Bij wetten in materiële zin gaat het om de inhoud van het besluit; het moet gaan om een wet die voor een onbepaald aantal gevallen en een onbepaald aantal personen geldt. Het hoeft niet voor iedereen te gelden, het kan ook een beroepsgerichte wet zijn, die bijvoorbeeld alleen voor advocaten geldt. Bijna alle wetten in formele zin zijn ook wetten in materiële zin. Een van de weinig uitzonderingen is de wet die toestemming geeft voor het aangaan van het huwelijk van de Koning of kroonprins.

Welke rol heeft de overheid als externe relatie? - Chapter 2

  • De grondrechten zijn ook wel vrijheidsrechten en verplichtingen aan de overheid om zich van activiteiten te onthouden. Grondrechten zijn onvervreembare rechten en komen ieder mens van nature toe.
  • De wet kan wel de reikwijdte van grondwetten beperken, dus grondrechten hebben geen absolute gelding en een inbreuk op een grondrecht kan worden toegestaan in bepaalde gevallen. Dat staat dan in de wet. Dit kan bijvoorbeeld in het belang van de openbare orde. Bij sociale grondrechten gaat het vooral om idealen die als belangrijk worden beschouwd, maar die kunnen bijvoorbeeld niet via de rechter worden afgedwongen.
  • De Staten-Generaal en de regering hebben de bevoegdheid om regelgeving te maken, dus hebben de wetgevende macht in Nederland. De Staten-Generaal bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer en wordt door verkiezingen gekozen door het Nederlandse volk. De uitvoerende macht wordt ook wel de bestuurlijke macht genoemd. De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers. De ministers samen zijn de ministerraad en staan onder voorzitterschap van de minister president. De rechterlijke macht in Nederland bestaat uit onafhankelijke rechters. Ze zijn onafhankelijk, omdat ze door het leven benoemd worden. Het klassieke model van machtsspreiding geldt niet meer, omdat de wetgevende en uitvoerende macht vermengd zijn. Ook kan een rechter theoretisch ook tot de wetgevende macht toetreden.
  • De staatsmacht ligt niet alleen op centraal niveau, maar is ook verdeeld over lagere overheden. Die verdeling wordt decentralisatie genoemd. De bevoegdheid die iedere lagere overheid krijgt, is gebonden aan een afgebakend territoir, maar geldt wel voor een onbepaald aantal bevoegdheden. De gemeente is zo'n territoriale decentralisatie. Ieder niveau van de lagere overheidsorganen kent een wetgevende, bestuurlijke en rechterlijke bevoegdheid.
  • Twee organen zijn op centraal niveau bevoegd om regelgeving te maken, de Regering en de Staten-Generaal. Wetten kunnen alleen gemaakt worden als beiden organen meewerken.
  • De rechterlijke macht is verdeeld over drie verschillende rechtsgebieden. Het burgerrechtelijke of de civiele rechtspraak gaat over zaken waarbij twee of meer burgers een conflict hebben, zoals bij een conflict tussen werknemer en werkgever. Wanneer het gaat om een gedraging die vanuit het strafrecht verboden is, zal de strafrechter over het gedrag moeten oordelen, dat is de strafrechtelijke rechtspraak. De bestuursrechtelijke rechtspraak is wanneer er problemen ontstaan tussen burger en overheid.
  • Er is een werkverdeling tussen de rechterlijke instanties. Die werkverdeling wordt competentie genoemd. Bij de absolute competentie gaat het om de rechterlijke instantie die de zaak moet behandelen. Meestal is dat de rechtbank, op een paar uitzonderingen na.
  • De relatieve competentie gaat over welke rechter bevoegd is bij een zaak, wanneer gekeken wordt naar de geografische locatie.
  • Als een procespartij het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank, kan die in hoger beroep gaan. De zaak wordt dan voorgelegd aan een hogere rechter.
  • Na het hoger beroep kan een zaak worden aangetekend bij de Hoge Raad. Als je naar de Hoge Raad gaat, dan is er sprake van een beroep in cassatie. De Hoge Raad beslist niet inhoudelijk over de zaak, maar houdt zich alleen bezig met de vraag of de rechtbank en het gerechtshof het recht juist heeft toegepast.

Wat is de rol van de overheid als belanghebbende? - Chapter 3

  • Het bestuursrecht is gericht op het juridisch functioneren van het openbaar bestuur en is er om sturing te geven aan een proces waarin de balans tussen algemeen belang en individueel belang centraal staat. De overheid wordt dan als functioneel organisatiebegrip gezien.
  • Het bijzonder bestuursrecht houdt zich met steeds een ander deel van de bestuurszorg bezig en maakt steeds specifieke regelingen, zoals de vestigingswetgeving. Het bijzondere hierin zit hem in het feit dat ze alleen regels vaststellen voor één onderdeel van de overheidszorg. Het algemeen bestuursrecht bevat meeromvattende regels, zoals de Algemene Wet Bestuursrecht. Binnen de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) gelden drie verschillende soorten voorschriften, omdat algemene regels niet overal hetzelfde kunnen worden toegepast.
  • Feitelijke handelingen zijn een voor de burger tastbare en waarneembare gedraging die veelal in een wettelijke regeling is terug te vinden. Vaak hebben burgers hier geen directe gevolgen van.
  • Rechtshandelingen hebben vaak wel direct gevolgen voor de burger, de directe betrokkene, maar ook voor derden. Iets is een rechtshandeling als de handeling gericht is op het rechtsgevolg, de verandering in de onderlinge rechtsposities is doelbewust geweest.
  • Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
  • Publiekrechtelijke handelingen kunnen onderscheiden worden in besluiten van algemene strekking en beschikkingen. Besluiten van algemene strekking zijn besluiten met een algemeen karakter qua onderwerp of een grote doelgroep.Beschikkingen is een besluit dat wordt afgegeven voor een specifiek, individueel geval. Eigenlijk is het ieder besluit dat niet van algemene strekking is.
  • Bij een vaststellende beschikking verandert er niets in de rechtstoestand. De beschikking heeft als functie om de rechtsgevolgen naar een individueel niveau te brengen.
  • Van een rechtsgeldige beschikking is sprake als het bestuursorgaan dat de beschikking heeft vastgelegd moet hiervoor bevoegd zijn en in het Awb is vastgelegd welke algemene bindende voorschriften moeten worden nageleefd door een bestuursorgaan. Het gaat om het tijdstip van beslissen, het horen van de belanghebbende(n), het motiveren van de beslissing, etc.
  • Het Awb heeft drie vormen van rechtsbescherming. Deze vormen kan naar twee categorieën worden verdeeld. De eerste categorie is bezwaar en de tweede categorie is instellen van beroep. Het instellen van beroep kan verder verdeeld worden naar administratief beroep en het beroep op de administratieve rechter. Het verschil tussen de vormen is bij welke instantie de procedure dient afgehandeld te worden. Bezwaar moet afgehandeld worden door het bestuursorgaan die de beslissing heeft genomen. Bij het administratief beroep is het een ander bestuursorgaan dan die het besluit genomen heeft. Tot slot voor het beroep op een administratieve rechter zal het beroep worden uitgevoerd door een administratieve rechter.
  • Bij een administratief beroep wordt een bezwaar ingediend bij een ander, meestal hoger bestuursorgaan. Het administratief beroep komt nog maar weinig voor.
  • Je kan in beroep gaan bij een administratieve rechter tegen een administratief beroep. Iedere belanghebbende kan dat doen, maar de belanghebbende moet dat niet in eerste instantie al kunnen hebben gedaan. J
  • Een hoger beroep tegen de uitspraak van de administratieve rechter kan worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtsspraak van de Raad van State, tenzij bij wet een uitzondering gemaakt wordt en dit bij de Centrale Raad van Beroep moet. De Centrale Raad van Beroep gaat over zaken betreffende de sociale zekerheid en/of ambtenarenzaken. De CRvB is de hoogste instantie, waardoor in cassatie gaan bij de Hoge Raad niet mogelijk is.

Wat is het belastingrecht? - Chapter 4

  • De overheid moet zorg dragen voor een aantal specifieke voorzieningen, zoals handhaving van de veiligheid. Voor deze taken heeft de overheid geld nodig, dat is de budgettaire functie vand e belastingheffing. Er is geen aanwijsbaar verband tussen de heffing en de besteding van die heffing. Naast het realiseren van voorzieningen, is de belasting er ook om inflatie en werkloosheid tegen te gaan. Belastingheffing kan ook worden gebruikt om ongewenste situaties, zoals roken en fout parkeren etc tegen te gaan. Dat is de regulerende functie van de belastingheffing.
  • Belasting is de aan een overheid verschuldigde, afdwingbare prestatie, geheven zonder dat daar een aanwijsbare tegenprestatie tegenover staat en bedoeld als dekking van de overheidsuitgaven en/of ter bevordering van de welvaart.
  • Kostprijsverhogende belastingen worden gedragen door iemand anders dan de belastingschuldige en de prijs van de goederen of diensten worden direct verhoogd door de belasting.
  • Inkomstenbelasting wordt geheven over het belastbaar inkomen van een in Nederland woonachtig natuurlijk persoon van het hele kalenderjaar. Dit kan of worden ingehouden op het loon of je moet het betalen aan de hand van de winst die iemand behaalt. De inkomstenbestanddelen worden in drie boxen onderverdeeld. Per box wordt het belastbaar inkomen berekend en iedere box heeft een eigen tarief.
  • De loonbelasting staat in nauw verband met de inkomstenbelasting. De loonbelasting is de belasting op de inkomsten uit arbeid in een dienstverband. Dat geldt voor alle uitkeringen die in fiscale zin gelden als loon. Zowel werknemers in privaatrechtelijke zin als ambtenaren betalen loonbelasting. Ook fictieve werkers dat zijn thuiswerkers en stagiaires moeten loonbelasting betalen en over pensioenuitkeringen en andere uitkeringen wordt belasting ingehouden. Voor artiesten en beroepssporters is een apart heffingsregime opgenomen in de wet loonbelasting. Bij de loonbelasting is de werkgever de inhoudsplichtige, die is ervoor verantwoordelijk dat de heffing wordt afgedragen aan de fiscus.
  • De vennootschapsbelasting is de inkomensbelasting voor in Nederland gevestigde rechspersonen die een onderneming hebben.
  • De overheid mag geen individuele belasting opleggen, maar kan wel een specifieke doelgroep belasten, zoals bij motorrijtuigenbelasting of hondenbelasting. Bij het verlenen van diensten kan de overheid wel geld vragen, die diensten zijn retributies.
  • Om te bepalen hoeveel belasting je moet betalen, kom je steeds dezelfde begrippen tegen. Je hebt een belastingobject, dat is waarover je belasting moet betalen, dat is het belastbaar feit. Het belastingsubject is wie aan de belasting is onderworpen, dus wie die moet betalen. Dat kan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon zijn. De belastingplichtige is ieder subject waarvan door de wet wordt gezegd dat er van die persoon belasting geheven kan worden. Belastingschuldig wordt je pas als je een belastingobject hebt waar je belasting over moet betalen. De maatstaf van de heffing is de grootheid waarnaar de belasting geheven wordt. Bij de loonbelasting is dat het zuivere loon, bij de inkomensbelasting is dat het belastbaar inkomen en bij de omzetbelasting gaat het om het gefactureerde bedrag.
  • Er zijn twee heffingstechnieken die kunnen worden gebruikt. Je kan een heffing hebben bij wege van aanslag en een heffing bij wege van aangifte.
  • Belastingaanslagen zijn formulieren waarop de belastingschuld staat vermeld, dus wat de belastingschuldige moet betalen.
  • Als je het niet eens bent met de hoogte van de aanslag, kan je een bezwaarschrift indienen.
  • Als je het niet eens bent met de uitspraak van het bezwaar, kan je binnen 6 weken in beroep gaan bij de rechtbank.
  • Ben je het niet eens met de uitspraak van de rechtbank? Dan kun je in beroep bij het gerechtshof. Daar wordt de hele zaak opnieuw bekeken. Het hof kan mondeling of schriftelijk uitspraak doen en de zaak terugverwijzen naar de rechtbank.
  • Tegen een schriftelijke uitspraak van het hof kun je binnen 6 weken in cassatie gaan bij de Hoge Raad. Cassatie is alleen mogelijk als het hof rechtsregels heeft geschonden en er wordt alleen naar het proces gekeken, niet naar de zaak inhoudelijk.

Wat zijn de belangrijkste begrippen binnen het vermogensrecht? - Chapter 5

  • Het instituut van eigendom fungeert samen met de overeenkomst de basis voor het ruilverkeer in economische zin. Het juridisch eigendomschap omvat twee kenmerken: het is het meest omvattende recht dat een persoon kan heben en het kan slechts bestaan ten aanzien van een zaak. De eigenaar heeft gebruiksrechten: het staat de eigenaar vrij om gebruik te maken van zijn eigendom op een manier die hij wil, tenzij een wet dat uitdrukkelijk dat recht beperkt. Daardoor kan de eigenaar opbrengst halen uit een zaak en een zaak overdragen aan een ander.
  • Het vermogen van een persoon bestaat uit de activa, iemand zijn bezit en uit de passiva, iemand zijn schulden. Bezittingen van een persoon worden in het Burgerlijk Wetboek goederen genoemd. Het goederenrecht is het deel van het vermogensrecht dat betrekking heeft op de rechtsverhouding van een persoon tot een goed. Goederen worden onderverdeeld in zaken en vermogensrechten. Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Eigenlijk alles wat je in je handen kan houden, valt hier onder, behalve mensen. Dieren zijn geen zaken, zo is in 2013 in een wet vastgelegd. Deze wetswijziging ging ermee samen dat dieren een intrinsieke waarde hebben. Dieren moeten echter wel als zaken worden behandeld, de bepalingen met betrekking tot zaken zijn namelijk ook op dieren van toepassing. Vermogensrechten gaan niet om een zaak waarover je eigenaar bent, maar rechthebbende, zoals bij auteursrechten.
  • Als je een goed verkrijgt onder algemene titel, verkrijg je een gedeelte van het vermogen van een ander en daarmee gaan de verplichtingen over op de ander.
  • Als je een goed verkrijgt onder bijzondere titel, krijg je alleen de rechten, niet de plichten. Dit kan bij verjaring, onteigening en overdracht.
  • Hij die de macht over een goed uitoefent zonder het eigendomsrecht van de ander te erkennen en het goed voor zichzelf houdt, is de bezitter. De houder is hij die de macht over een goed uitoefent en wel het eigendomschap van een ander erkent.
  • In juridische zin gaat het eigendom van een zaak niet over betaling, maar alleen over levering.
  • In het handelsverkeer willen partijen vaak eigendomsrechten wel afhankelijk stellen van de betaling. Dat kan door het afspreken van een eigendomsvoorbehoud. De leverancier blijft dan eigenaar van de goederen tot de goederen betaald zijn. Dat is een overdracht onder opschortende voorwaarde. Dat kan in de overenkomst staan. De koper kan in die periode het goed wel bewerken of verkopen als dit valt onder zijn normale bedrijfsuitoefening.
  • De eigenaar van een zaak is ook de eigenaar van alle bestanddelen daarvan. Iets is een bestanddeel van een zaak als het voorwerp dusdanig met de hoofdzaak verbonden is, dat het niet kan worden afgescheiden zonder dat de hoofdzaak of het voorwerp beschadigd raakt. Dat is vooral bij roerende zaken die de onroerende zaken volgen. Als je als eigenaar van een bedrijf een pand huurt en daarin wijzigingen aanbrengt, dan worden de wijzigingen, zoals de nieuwe vloer die niet zomaar te verwijderen is, eigendom van de verhuurder. Dat is dan geen eigendomsverkrijging, maar een eigendomsuitbreiding.
  • ls verschillende roerende zaken aan verschillende eigenaren toebehoren en ze worden vermengd tot één zaak, dan wordt degene die eigenaar was van de hoofdzaak eigenaar van de nieuwe zaak.
  • Zaaksvorming is wanneer er een nieuwe zaak wordt gevormd uit een of meer roerende zaken. Als jij een zaak maakt die voorheen niet bestond, wordt jij eigenaar. Wanneer de onderdelen die gebruikt worden van meerdere eigenaren zijn, dan ontstaat er mede-eigendom.
  • Bij vruchtgebruik mag de gebruiker het goed gebruiken en daar ook de vruchten van plukken
  • Een erfdienstbaarheid is de last waarmee de ene onroerende zaak ten behoeve van de andere onroerende zaak is bezwaard. Dat is het geval als iemand duldt dat een ander gebruik maakt van een deel van het erf van een ander, zoals de toegangsweg die een ander heeft aangelegd.
  • Erfpacht is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft om de onroerende zaken van een ander te houden en gebruiken.
  • Het recht van opstal is een zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben.
  • Het recht van appartement is de bevoegdheid van het gebruik van bepaalde gedeelten van een gebouw. Die delen zijn de appartementen.
  • Er zijn twee soorten zekerheidsrechten. Beiden dienen ter dekking van een geldvordering. De debiteur is daarbij degene die het recht vestigt. Degene die de vordering kan verhalen uit de opbrengst van het goed, is de crediteur. Bij een pandrecht rust het zekerheidsrecht op een roerende zaak. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een geldschuld die iemand niet kan betalen. De schuldeiser krijgt dan tijdelijk een alternatief dat de waarde van de geldschuld overschrijdt. Dat maakt dat de schuldenaar er veel belang bij heeft om zo snel mogelijk de schuld af te betalen.
  • Het eigendomsrecht kan worden beperkt door de wet. Een formele wet roept vaak een verbod in het leven. Deze kan door een lagere overheid opgeheven worden met een vergunningenstelsel: het verlenen van ontheffingen.
  • Ook het ongeschreven recht kan aan de eigendomsbevoegdheid beperkingen opleggen. Bij hinder gaat het om gedrag van de ene persoon waarbij het genotsrecht van de andere persoon wordt aangetast,
  • Voor een rechtsgeldige overdracht moet er sprake zijn van een geldige titel, er moet een levering plaatsvinden en de vervreemder moet beschikkingsbevoegd zijn. Er is voor gekozen om aan derden de mogelijkheid te geven om zich te beroepen op de derdenbescherming. Als iemand beroep kan doen op derdenbescherming en de overdracht dus rechtsgeldig wordt, dan kan de oorspronkelijke eigenaar alleen nog een schadevergoeding eisen.

Wat zijn nog meer belangrijke begrippen binnen het vermogensrecht? - Chapter 6

  • Zakelijke of absolute rechten. Het heeft betrekking op stoffelijke voorwerpen en op voortbrengselen van de menselijke geest (bijvoorbeeld auteursrecht). Kenmerkend is dat er een recht wordt verschaft waarop eenieder zich kan inroepen. Een voorbeeld hiervan is eigendomsrecht.
  • Persoonlijke of relatieve rechten. Het vestigt aanspraak op een bepaalde prestatie. Deze kan bestaan uit iets doen of nalaten. Hierbij is in tegenstelling tot het zakelijk recht is er één persoon met een bevoegdheid.
  • Beperkte rechten. Het bevat steeds een gedeelte van het eigendomsrecht, waarbij er twee varianten zijn: genot en zekerheid. Genotsrechten geven de gerechtigde het recht, van een zaak feitelijk gebruik te maken. Het zekerheidsrecht beperkt het beschikkingsrecht van de eigenaar ten gunste van een derde.
  • Feiten met juridische gevolgen zijn rechtsfeiten.
  • Een handeling wordt een rechtshandeling wanneer de handelende persoon met zijn handelen een rechtsgevolg in het leven wil roepen. Het objectief recht geeft in beginsel aan wat de aard is van het rechtsgevolg.
  • Een eenzijdige rechtshandeling is de wilsuiting van één persoon. Bij zo'n rechtshandeling hoeft de persoon geen rekening te houden met de wil van een ander. De rechtshandeling is wel gericht op een ander, de geadresseerde, maar zijn wil is niet relevant, hij is alleen de ontvanger. Het opmaken van een testament is een voorbeeld. Bij meerzijdige rechtshandelingen moeten de wilsuitingen van verschillende personen komen en moeten die personen hetzelfde rechtsgevolg willen.
  • Feitelijke handelingen zijn gedragingen met rechtsgevolgen. In dit geval zijn de rechtsgevolgen alleen niet beoogd; men wil geen rechtsgevolg teweeg brengen, maar doet dat volgens het objectief recht wel, bijvoorbeeld bij het rijden van schade bij een auto. Er is dan sprake van een onrechtmatige daad.
  • Meerzijdige rechtshandelingen hebben de vorm van een overeenkomst. Bij een overeenkomst willen de betrokken partijen bepaalde rechtsgevolgen in het leven roepen. Deze rechtsgevolgen bestaan uit wederzijdse rechten en plichten. Dit wordt ook wel een verbintenis genoemd.
  • Handelingsonbekwaamheid wordt gezien als een middel om bepaalde natuurlijke personen tegen zichzelf te beschermen. Hierop mogen ze bepaalde rechtshandelingen niet zelf verrichten. Handelingsonbekwaam zijn minderjarigen, onder curatele gestelden en zij die krachtens een rechterlijk bevel in een krankzinnigengesticht zijn opgenomen.
  • Voor het ontstaan van een overeenkomst moet tussen de partijen een wilsovereenstemming bestaan. Voor de totstandkoming van een rechtsgeldige overeenkomst is het aanbod en de aanvaarding daarvan belangrijk. Het doen van een aanbod of offerte is een eenzijdige rechtshandeling, waardoor een partij te kennen geeft een overeenkomst aan te willen gaan met een andere partij.
  • Het is van belang dat de wil kenbaar wordt gemaakt. Zonder een verklaring dat er een wil is, kan er geen overeenkomst ontstaan.
  • Als men kan aantonen dat er sprake is van een wilsgebrek, dan kan de overeenkomst worden vernietigd.
    Als er sprake is van dwaling en bedrog kan tot drie jaar na ontdekking een onderzoek worden ingesteld. Voor bedreiging en misbruik geldt een verjaringstermijn vanaf het moment waarop de bedreiging/misbruik heeft plaatsgevonden.
  • De overeengekomen rechtsgevolgen zijn alle afspraken die de partijen bij het aangaan van de overeenkomst expliciet hebben afgesproken, rechtens ook tussen heb geldt. De afspraken kunnen zowel mondeling als schriftelijk zijn gemaakt, daarbij worden de afspraken in juridisch jargon “beding” of “clausules” genoemd. Een overeenkomst kent veel bedingen die kunnen worden verdeeld naar de verrichte prestatie en aanvullende onderwerpen.
  • De algemene voorwaarde staat ook wel bekend onder de naam inkoopvoorwaarden of leveringsvoorwaarden. In de algemene voorwaarden wordt vaak afgeweken van de regels van het regelend recht. Kenmerkend voor de algemene voorwaarden is, is dat de inhoud maar door één partij wordt vastgesteld; diens wederpartij kan zelf geen invloed uitoefenen op de inhoud ervan. Er is wel een wet voor de consument waarop aanspraak gemaakt kan worden indien de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend of het vermoeden tot het onredelijk bezwarend bestaat. De recht kan in dit geval de algemene voorwaarden vernietigen. Het is van belang dat de consument voor of tijdens het sluiten van de overeenkomst de algemene voorwaarden heeft kunnen lezen. Dit is de informatieplicht van de gebruiker.
  • De vrijheid van partijen om afspraken te maken kan worden beperkt door rechtsgevolgen die voortkomen uit de wet. Als partijen bij het sluiten van een overeenkomst niets anders hebben afgesproken, gelden de wettelijke regels ter zake: het aanvullend recht. Hiervan mogen partijen zonder meer afwijken, en deze regels heten daarom ook wel regelend recht. Dwingend recht echter verbiedt de partijen een andere regeling te treffen dan de wettelijke regeling van de wetgever.

Wanneer kan je schade verhalen op een ander? - Chapter 7

  • In Nederland is de hoofdregel dat ieder zijn eigen schade moet dragen, maar als het niet de eigen schuld is, kun je de schade op een ander verhalen.
  • Bij een contractuele schadevergoeding gaat het erom waar de oorzaak ligt van de tekortkoming. Als de tekortkoming aan de debiteur toe te rekenen is, dan pleegt de schuldenaar een wanprestatie en kan hij een schadevergoeding moeten betalen. Als het niet toerekenbaar is, is er sprake van overmacht en dan hoeft hij geen schadevergoeding te betalen.
  • Als de tekortkoming aan de debiteur te wijten is en als de debiteur een ander inschakelt en die persoon komt de plichten niet na, is het toerekenbaar.
  • Er zijn twee soorten schade, je hebt vermogensschade en een nadeel. Vermogensschade is het geleden verlies en de gederfde winst. Dit wordt altijd uitgedrukt in geld.
  • Bij een ‘ander nadeel’ gaat het om de schade die het financieel vermogen van een persoon niet heeft verminderd, maar wel door die persoon is geleden. Dat wordt vaak aangeduid met smartengeld of immateriële schade, zoals psychische schade of gederfde levensvreugde, maar ook bijvoorbeeld littekens.
  • Voor je een schadevergoeding kan eisen, moet de debiteur in verzuim zijn. Dit is een periode die begint na verloop van de termijn die gesteld is in een laatste waarschuwing, de ingebrekestelling. Een ingebrekestelling moet schriftelijk gebeuren en moet een redelijke termijn geven om alsnog te presteren. De ingebrekestelling legt het moment vast waarop het verzuim intreedt. Wegens bewijsproblemen later is het aan te raden om een ingebrekestelling aangetekend te versturen.
  • Bij een vervangende schadevergoeding wordt de prestatie in de overeenkomst omgezet in een verbintenis tot de vervangende schadevergoeding. Dat kan alleen als de debiteur in verzuim is en de omzetting schriftelijk wordt meegedeeld.
  • Als de overeenkomst wederkerig is, dat alle betrokken partijen wederzijds rechten en plichten hebben, kan de overeenkomst ontbonden worden. De rechtsgevolgen van de overeenkomst worden dan opgeheven.
  • Als een van de partijen de verplichting niet nakomt bij een wederkerige overeenkomst, dan kan de wederpartij de eigen verplichting ook opschorten. Dat opschortingsrecht is vooral van belang als de koper op een bepaalde datum heeft afgesproken om te betalen. De koper hoeft dan niet te betalen zolang de levering niet is volbracht.
  • Als nakoming niet mogelijk is, wordt de verbintenis van rechtswege omgezet in een recht op vervangende schadevergoeding. Als het een wederkerige overeenkomst is, kan die worden ontbonden, of de tekortkoming nu aan de debiteur kan worden toegerekend of niet, dat maakt niet uit.
  • Om een schadevergoeding te kunnen krijgen, moet er sprake zijn van een handeling die onrechtmatig is. Dat hoeft niet per se een actieve handeling te zijn, ook het nalaten kan onrechtmatig zijn. De onrechtmatige daad moet verder de dader kunnen worden toegerekend en de schade moet rechtstreeks het gevolg zijn van de onrechtmatige daad, een causaal verband.
  • Zorgvuldigheidsnormen zijn handelingen die niet bij de wet onrechtmatig zijn, maar die wel onbetamelijk zijn in de huidige samenleving. Het zijn ongeschreven regels die ervan uit gaan dat men rekening moet houden met een ander en het belang van een ander moet respecteren.
  • Bij schuldaansprakelijkheid; de dader is verwijtbaar, hij heeft duidelijk schuld aan het ontstaan van de daad. De dader moet dan wel toerekeningsvatbaar zijn, maar ook als er geen sprake is van toerekeningsvatbaarheid, kan een feit wel toegerekend worden.
  • Bij schade gaat het om de gevolgen van de gedraging, niet om de gedraging zelf of de intentie.
  • Tussen een onrechtmatige gedraging en de schade moet een oorzaak-gevolg relatie bestaan, daarom is het woord dientengevolge gebruikt in de wet. Er moet een causaal verband zijn tussen de schade en de onrechtmatige daad.
  • Bij sommige onrechtmatige daden moet iemand anders dan de dader zelf aangesproken worden, de kwalitatieve aansprakelijkheid. De aansprakelijkheid berust dan op een hoedanigheid en niet op de gedraging. Het is eigenlijk een risico-aansprakelijkheid, omdat het niet van belang is of de betrokkene enig verwijt kan worden gemaakt.
  • Wanneer de mededeling die openbaar gemaakt wordt in het kader van het uitoefenen van een bedrijf, misleidende informatie bevat, dan is dat een onrechtmatige daad. De aard, samenstelling en gebruiksmogelijkheden van producten, de herkomst, de prijs, onderscheidingen etc kunnen misleidend zijn.
  • Bij productaansprakelijkheid gaat het om aansprakelijkheid van bedrijven en producenten voor het in het verkeer brengen van producten die gebrekkig blijken en daardoor schade toebrengen aan anderen zaken of personen. De producent is risicoaansprakelijk voor de schade. Wie schuldig is aan het veroorzaken van de schade is niet belangrijk.
  • Een product is gebrekkig als het niet de veiligheid biedt die je mag verwachten. Het kan dan gaan om de prestatie van een product, vergeleken met wat er aan verwachtingen gewekt wordt met o.a. reclames en verpakkingsmateriaal. Ook redelijkerwijs te verwachten gebruik moet dan een rol spelen. Wanneer een product gebruikt wordt op een manier die de fabrikant zou moeten voorzien, dan moet de fabrikant daar rekening mee houden.
  • Het gebrekkig product moet altijd een roerende zaak zijn, maar het kan ook een bestanddeel zijn van een onroerende zaak. Het moet een industrieel vervaardigd product zijn.
  • Het gaat niet om schade aan een product, maar om schade dat een product veroorzaakt. Er zijn een aantal vormen van schade.

Hoe sluit je een koopovereenkomst? - Chapter 8

  • De koopovereenkomst is de overeenkomst waarbij de een zich verbindt een zaak te geven en de ander zich verbindt om daarvoor een prijs te betalen. Een zaak is een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object. Niet alleen stoffelijke objecten, maar ook vermogensrechten vallen onder een koopoverenkomst.
  • De koper neemt de rechtspositie over van de verkoper. De zaak wordt onderdeel van het vermogen van de koper. De eigendomsoverdracht moet samengaan met alle toebehoren, zoals garantiebewijzen en losse onderdelen. De eigendomsoverdracht moet plaatsvinden zonder bijzondere lasten en beperkingen, tenzij de koper die uitdrukkelijk heeft aanvaard. Als een zaak belast wordt bij de verkoop, dan moet de verkoper dat mededelen aan de koper.
  • De aflevering valt meestal samen met de bezitsverschaffing. Het gaat om de feitelijke overgave van een zaak.
  • De afgeleverde zaak moet de eigenschappen bezitten die de koper op grond van de overeenkomst mag verwachten, met betrekking tot de kwaliteit. Doet dat het niet, dan is er sprake van non-conformiteit.
  • Als de verkoper tekort schiet in de nakomen van de overeenkomst, mag de koper de overeenkomst ontbinden.
  • De koper heeft als verplichting de betaling van de koopprijs.
  • Als een producent wel eigenaar is, dan kan de verkoper gebruik maken van het recht van reclame. Het recht van reclame geeft het recht een afgeleverde zaak die geen register goed is terug te vorderen als de prijs nog niet betaald is.
  • Een consumentenkoop is de koop met betrekking tot een roerende zaak, elektriciteit daaronder begrepen, die wordt gesloten door een verkoper die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en een koper, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Bepalingen betreffende consumentenkoop zijn van dwingend recht, wat inhoudt dat de rechten van de koper niet mogen worden beperkt of uitgesloten.
  • De koop van een woonhuis is een bijzondere vorm van koop. De overeenkomst moet schriftelijk worden aangegaan middels een akte.
  • Inertia selling is het ongevraagd toezenden van goederen, met de bedoeling de ontvanger tot koop te bewegen. Art. 7:7 BW bepaalt dat als de ontvanger een zaak ongevraagd krijgt toegestuurd en er mag worden aangekomen dat deze zending is geschied met de bedoeling iemand tot koop te bewegen, de ontvanger dit goed mag houden en niet hoeft te betalen.
  • De wettelijke bedenktijd is 14 dagen en wordt de afkoelingsperiode genoemd. De consument mag dan, zonder opgaaf van reden de overenkomst ontbinden. Het is een ontbindingsrecht. In die periode kan de consument beoordelen of hij het product echt wil hebben.

Hoe sluit je een huurovereenkomst? - Chapter 9

  • Artikel 7:201 BW definieert de huurovereenkomst als “de overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie”. Een mondelinge afspraak is voldoende bij een huurovereenkomst en afwijkingen ten nadele van de huurder zijn niet toegestaan volgens bepalingen opgenomen in 7:203 BW t/m 7:231 BW. Zodra de huurovereenkomst aan de eisen van art. 7:201 BW voldoet is er sprake van een overeenkomst, welke wederzijdse verbintenissen schept.
  • Verplichtingen van de verhuurder zijn in essentie het in verbruik verstrekken van de verhuurde zaak, en het beschikbaar laten van de verhuurde zaak.
  • Art. 7:206 BW bepaalt vervolgens dat de verhuurder verplicht is op verlangen van de huurder gebreken te verhelpen, tenzij onmogelijk of onredelijk. Gebreken kunnen volgens art. 7:204 BW gedefinieerd worden als “een staat of eigenschap van de zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft”.
  • De belangrijkste verplichting van de huurder is het betalen van de huurprijs. Verder dient de huurder zich volgens art. 7:213 BW als een goed huurder te gedragen, wat inhoudt dat de huurder het gehuurde aan het einde van de huur weer in dezelfde staat ter beschikking dient te stellen aan de verhuurder
  • Woonruimte is volgens art. 7:232 tot en met art. 282 BW een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige dan wel als niet zelfstandige woning is verhuurd. Let wel dat regelgeving niet van toepassing is op huur van woonruimte die slechts van zeer korte duur is (vakantiewoningen).
  • Een bedrijfsruimte is een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan, die op rond van een huurovereenkomst is bestemd voor de uitoefening van een kleinhandelsbedrijf, van een restaurant of café, van een afhaal- of besteldienst of van een ambachtsbedrijf, een en ander indien in de verhuurder ruimte een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening aanwezig is. Het is niet altijd eenvoudig om te bepalen of een gehuurde ruimte wel of niet valt onder het begrip bedrijfsruimte.
  • Opzegging van het contract dient te worden gedaan in de vorm van een deurwaardersexploot of een aangetekende brief. Voor beide partijen geldt volgens art. 7:293 BW een opzegtermijn van 1 jaar. Opzegging is alleen geldig als deze de opzeggingsgronden bevat. Opzegging tegen het einde van de eerste termijn kan op twee gronden, de bedrijfsvoering van de huurder is niet zoals een goed huurder zou moeten doen of de verhuurder maakt aannemelijk dat hij, zijn echtgenoot of een andere naaste het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen en hij daartoe het verhuurde dringend nodig heeft. ‘Duurzaam’ is hier niet vervreemding, maar renovatie van de ruimte die zonder beëindiging van de huur niet mogelijk is
    Opzegging tegen de tweede termijn biedt meer ruimte voor opzeggingsgronden.

Hoe ziet de juridische organisatie van een onderneming eruit? - Chapter 10

  • Ondernemingen brengen veel beslissingen, rechten en plichten met zich mee en dit alles vereist een juridisch kader. Dit wordt geboden in het ondernemingsrecht. Het begrip onderneming wordt in de wet niet eenduidig beschreven.
  • Voor de term bedrijf moet volgens het Wetboek van Koophandel (WvK) voldaan zijn aan vier criteria: er moet sprake zijn van een zekere regelmaat, de activiteiten moeten openlijk gebeuren, het optreden geschiedt min of meer zelfstandig en de activiteiten moeten gericht zijn op de verkrijging van inkomsten. Daarnaast moet een bedrijf worden uitgeoefend in een georganiseerd verband en de verwerving van inkomsten moet zijn gericht op het behalen van winst. Iedereen die een bedrijf uitoefent, heeft volgens art. 3:15 BW de verplichting tot boekhouding. Alle ondernemingen moeten worden ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van het ressort waarin de onderneming is gevestigd.
  • De ondernemer is degene die ten eigen name en voor eigen rekening de onderneming exploiteert. Een ondernemer neemt als zodanig deel aan het rechtsverkeer en vormt juridisch gezien een rechtssubject. Er zijn twee verschillende soorten rechtssubjecten: natuurlijke personen en rechtspersonen. Een natuurlijk persoon kan gezien worden als iemand van vlees en bloed die rechten en plichten heeft. Een rechtspersoon is een organisatievorm met rechten en plichten.
  • Een eenmanszaak is een kleine onderneming waar geen grote investeringen voor nodig zijn en waar de bedrijfsrisico’s niet al te groot zijn. Een natuurlijk persoon is eigenaar van de onderneming. Er is geen scheiding tussen privé en ondernemingsvermogen en de continuïteit van de zaak is afhankelijk van de eigenaar. Als deze komt te overlijden stoppen de ondernemingsactiviteiten en dus zeer waarschijnlijk de onderneming. Continuïteit kan worden veilig gesteld door samenwerkingsovereenkomsten. Een Zelfstandige Zonder Personeel (ZZP’er) is een zelfstandig ondernemer en verricht zelfstandig werk voor eigen rekening en risico en heeft meerdere opdrachtgevers. Verschil met een eenmanszaak is dat die wel personeel in dienst kan hebben
  • Rechtspersonen zijn organisatievormen die worden gekwalificeerd als rechtssubjecten en zelfstandig drager zijn van rechten en plichten. De groep van rechtspersonen kan verdeeld worden in drie subgroepen: publiekrechtelijke personen, kerkgenootschappen en privaatrechtelijke rechtspersonen. Motieven voor het werken met een rechtspersoon zijn: (1) De handelende personen zijn zelf niet aansprakelijk; (2) Het vermogen van de rechtspersoon is onbereikbaar voor de privé schuldeiser van de deelnemers in de onderneming; (3) Het voortbestaan van de onderneming komt minder snel in gevaar door persoonlijke omstandigheden van de deelnemers en (4) De overdraagbaarheid van het belang (vooral toepasselijk voor de NV)

Wat is deconfiture? - Chapter 11

  • Deconfiture is een niet-juridische term die aangeeft dat een voorwerp in een neerwaartse beweging terecht is gekomen. De organisatie heeft te kampen met tegenspoed en het dreigt fout te gaan. De liquidatiewaarde van de activa ligt dan lager dan het totaal der schulden en het bedrijf is niet meer in staat om de schulden te betalen.
  • De schuldeiser ziet een deconfiture als het uitblijven van een betaling als eerste indicatie
  • Bij een civiele procedure wordt eerst een aanmaning gestuurd, een ingebrekestelling met een betalingstermijn. Voldoet hij daar niet aan, is hij in erzuim. Als de schuldenaar in verzuim is, dan kan de schuldeiser naar de rechter om een toewijzend vonnis aan te vragen. De schuldeiser krijgt dan een executoriale titel, hij kan dan met een deurwaarder het vonnis ten uitvoer leggen. De deurwaarder mag dan goederen in beslag nemen. De deurwaarder kan ook een bijzonder beslag leggen; hij neemt dan goederen in beslag om ze openbaar te verkopen. De verkoop moet de vordering kunnen voldoen en wat er over blijft is voor de schuldenaar.
  • Als een schuldenaar meerdere schuldeisers heeft en de schuldenaar kan niet betalen, dan moet hij de rechter verzoeken tot uitstel van betaling. Deze surseance van betaling wordt geregeld in de Faillissementswet. Een surseance van betaling wordt opgelegd om de schuldenaar de gelegenheid te geven om zijn zaken op orde te kirjgen.
  • Een faillissement is een gerechtelijk beslag op het gehele vermogen van een schuldenaar, het is een algemeen beslag ten behoeve van alle schuldeisers. Een faillissement heeft als doel het te gelde maken (Executeren) van het vermogen van de failliet, om uit de opbrengst de schuldeisers te voldoen.
  • Zowel rechtspersonen als natuurlijke personen kunnen failliet verklaard worden. Het initiatief kan liggen bij drie partijen, de schuldenaar zelf, meerdere schuldeisers en het Openbaar Ministerie.
  • Faillissement valt meestal uit in twee fasen: de conservatoire fase en de executoriale fase. De conservatoire fase breekt aan zodra de rechtbank het vonnis tot faillietverklaring heeft gewezen. Inventarisatie staat hier centraal, wat betekent dat schuldeisers worden opgezocht, welke activa nog verkocht kunnen worden, enz. de executoriale fase houdt in dat de boedel te gelde wordt gemaakt en dat de opbrengsten worden verdeeld.
  • De curator stelt een lijst samen en verdeelt de vorderingen in de voorlopig erkende en de betwiste vorderingen
  • De curator kan besluiten om de faillissement wegens gebrek aan baten op te heffen. Dat is wanneer er vrijwel geen activa van enige waarde aanwezig is en de faillissementskosten dus niet te betalen zijn. Bij een natuurlijk persoon kan dat betekenen dat de schulden blijven staan en hij later opnieuw te maken krijgt met deurwaarders.
  • In het algemeen hebben rechtspersonen een vermogen dat gescheiden is van de aandeelhouders, bestuurders etc. Als de rechtspersoon dan failliet gaat, dan kan de natuurlijke persoon niet gedwongen worden uit zijn privé vermogen bij te dragen.
  • Over een periode van 13 weken betaalt het UWV het achterstallig salaris en de bijkomende kosten aan werknemers. Daarnaast betaalt het UWV maximaal een jaar voor het einde van de dienst de vakantiebijlage, de vakantiedagen, de pensioenpremie etc. Tot maximaal zes weken na de opzegdatum staat het UWV ook garant voor de betaling van het salaris. De curator mag dan wel van de werknemers verlangen dat ze hun werkzaamheden voortzetten.
  • De wet stelt geen termijn waarbinnen een faillissement moet zijn afgewikkeld, maar meestal duurt het meer dan een jaar en soms kan het tot tien of vijftien jaar duren.
  • Natuurlijke personen kunnen een beroep doen op de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen. Dat is bedoeld voor natuurlijke personen die ooit buiten hun schuld in financiële problemen zijn gekomen, zodat zij uiteindelijk met een schone lei kunnen beginnen. Hiermee wordt geprobeerd zo min mogelijk natuurlijke personen in het faillissement te hebben.
  • Als de rechtbank een schuldsanering toekent, duurt de schuldsanering meestal 3 jaar. Er wordt een bewindvoerder en een rechter-commissaris benoemd. De schuldenaar wordt beschikkingsonbevoegd, hij mag niet meer over zijn vermogen beschikken.

Wat valt er onder het arbeidsrecht? - Chapter 12

  • De aanneming van werk is de overeenkomst waarbij de aannemer zich verbindt om, buiten dienstbetrekking, voor de opdrachtgever tegen een bepaalde prijs een bepaald werk tot stand te brengen. Het werk moet gericht zijn op de vervaardiging of bewerking van een stoffelijk voorwerp. Er wordt in dit verband gesproken van een resultaatsverbintenis: de aannemer heet zich verplicht een bepaald product tot stand te brengen, een bepaald resultaat te verwezenlijken. Buiten dienstbetrekking houdt in dat er tussen de twee partijen geen gezagsverhouding bestaat. Binnen de grenzen van wat is overeengekomen staat het de aannemer vrij om zelf te bepalen op welke wijze hij het beloofde resultaat wil verwezenlijken.
  • Een arbeidsovereenkomst is een overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in een dienst van een andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Er is sprake van een gezagsverhouding, want “in dienst van”. De prestatie waartoe de werknemer zich verbindt is per definitie onbepaald en mag door eenzijdige instructies van de werkgever nader worden ingevuld.
  • Het arbeidsovereenkomstenrecht is het geheel van rechtsregels dat de totstandkoming, inhoud en het einde van de arbeidsovereenkomst reguleert.
  • De werkgever heeft de verplichting tot loonbetaling. Loon is de tegenprestatie die de werkgever aan de werknemer verschuldigd is voor diens verrichte arbeid. Als in de arbeidsovereenkomst een loon is afgesproken, dan is de werkgever verplicht feitelijk en op tijd te betalen.
  • De werkgever heeft ook de verplichting van een loonstrookje. De werkgever is verplicht om bij de uitbetaling van het in geld vastgestelde loon, schriftelijk opgave te doen van het loonbedrag en de wijze waarop dit is samengesteld. Ook moet op de loonopgave een beeld gegeven worden van de inhoudingen die zijn toegepast.
  • De werkgever heeft als vijfde verplichting dat arbeid zo georganiseerd moet worden dat het geen gevaar voor werknemers op kan leveren. In dit verband spreken we van schuldaansprakelijkheid.
  • Bij de inzet van werknemers met flexibele arbeidscontracten wordt voor de gevallen waarin niet duidelijk is afgesproken of er een arbeidsovereenkomst gesloten is, aangenomen dat er een arbeidsovereenkomst is zodra men gedurende drie opeenvolgende maanden hetzij wekelijks, hetzij tenminste 20 uur per maand heeft gewerkt.
  • De “klassieke” arbeidsverhouding houdt in dat werknemers de hele week voor één werkgever voor onbepaalde tijd werken. Door flexibilisering wordt er steeds meer met arbeidscontracten gewerkt voor bepaalde tijd: het einde van de overeenkomst staat bij aanvang van de verhouding al vast.
  • Kenmerkend voor flexwerkers is dat zij maar zelden gedurende de hele week werkzaam zijn: ze werken parttime. De beloning van een parttimer vindt plaats naar evenredigheid. Wat betreft de arbeidsvoorwaarden mag er geen onderscheid gemaakt worden tussen een fulltimer en een parttimer en ook heeft de parttimer naar evenredigheid recht op verlof- en vakantiedagen.
  • Payrolling komt ook steeds vaker voor. Daarbij neemt een derde partij (het payrollbedrijf) het personeel in dienst en stelt het vervolgens ter beschikking aan een inlener.
  • Een werkgever kan ook werknemers inzetten die werken op basis van een afroepcontract. Dit is een arbeidsverhouding waarbij personen slechts arbeid verrichten voor een ander op momenten dat deze laatste dit noodzakelijk acht. Deze vorm van flexibilisering maakt het mogelijk de inzet van personeel optimaal te laten aansluiten bij de behoefte
  • In geval van wederzijds goedvinden zal een schriftelijke beëindigingsovereenkomst worden opgesteld, waar de werknemer binnen 14 dagen op terug kan komen. Deze intrekking kan enkel schriftelijk. De werkgever dient de werknemer via de overeenkomst op de hoogte te stellen van de bedenktijd. Doet hij dit niet, dan mag de werknemer een bedenktijd van 3 weken hanteren.
  • Ontslag mag plaatsvinden vanwege een dringende reden. Een dwingende reden is een daad, eigenschap of gedraging van een werknemer die tot gevolg heeft dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de dienstbetrekking met deze werknemer nog langer te laten voortduren. Vaak ontslag op staande voet als gevolg. Er zijn een aantal vereisten voor een dringende reden, omdat de gevolgen voor een werknemer groot zijn. Een dringende reden is aanwezig, als een werknemer hardnekkig weigert redelijke bevelen of opdrachten van de werkgever uit te voeren (werkweigering) of een werknemer één enkel feit alleen dat op zichzelf geen dringende reden vormt dit laat worden door een van te voren gegeven waarschuwing te negeren.
  • Een ontslag op staande voet moet subjectief genomen worden. Daarnaast heeft de wederpartij het recht te weten waarom hij/zij op staande voet is ontslagen. In een later stadium kan het ontslag op staande voet niet meer met een reden worden gemotiveerd en dit houdt dus in dat een aarzeling van een paar dagen niet geaccepteerd wordt voor een later ontslag op staande voet. Hier is wat op gevonden: een werkgever kan een werknemer op non actief stellen om de tijd te krijgen om juridisch advies in te winnen over of er wel een objectief dringende reden aanwezig is.
  • Een Collectieve Arbeidsovereenkomst (cao) is een overeenkomst tussen één of meer werkgevers en één of meer vakbonden, die voornamelijk arbeidsvoorwaarden regelt die bij individuele arbeidsovereenkomsten in acht genomen moeten worden. Een cao is een formele overeenkomst: het moet schriftelijk worden aangegaan. Een cao kan ook nooit voor onbepaalde tijd worden aangegaan: het heeft een maximale duur van vijf jaar.
    Partijen zijn overeengekomen dat bij individuele arbeidsovereenkomsten niet van de cao mag worden afgeweken als de cao het karakter van een standaardregeling heeft. Vaker komt echter voor dat partijen een minimumregeling overeenkomen: partijen mogen afwijken van de cao, als dit niet in het nadeel van de werknemer is.

Wat is het strafrecht? - Chapter 13

  • Onder het strafrecht vallen de bekende delicten, zoals moord en diefstal, maar ook milieudelicten, zoals het lozen van chemisch afval en het illegaal binnendringen van een geautmatiseerd bestand. Rechtspersonen kunnen ook in aanraking komen met het strafrecht.
  • Voor het toepassen van het strafrecht moeten de andere mogelijkheden ontoereikend zijn, andere middelen moeten hebben gefaald. Het moet een uiterst middel zijn. Strafrecht mag alleen toegepast worden als het gaat om een ernstige vorm van onrecht, die bij een brede laag van de samenvatting afkeuring oproept.
  • Het legaliteitsbeginsel gaat ervan uit dat elke bevoegdheid van de overheid zijn oorsprong moet vinden in het recht.
  • Verbod op analogie: Strafbepalingen mogen niet analoog worden toegepast. Je mag de wet niet toepassen op een gedraging die lijkt op de strafbare gedraging, zolang die niet hetzelfde is.
  • Verbod van terugwerkende kracht: Als een gedraging op het moment van plegen niet strafbaar was, maar later wel strafbaar gesteld is, mag je niet met terugwerkende kracht voor dat feit vervolgd worden.
  • Het materieel deel van het strafrecht geeft de opsomming van alle strafbare feiten. Dat zijn de voorwaarden voor strafbaarheid en die staan in het Wetboek van Strafrecht. Strafbare feiten zijn delicten.
  • Het formeel strafrecht zijn de regels over de procedures. Die staan in het Wetboek van Strafvordering. Dat zijn alle regels over opsporing, vervolging etc.
  • Delicten worden opgedeeld in misdrijven en overtredingen. De wetgever bepaalt of iets een misdrijf of een overtreding is, maar hoe die opdeling gemaakt wordt, is niet vastgelegd. Meestal zijn ernstigere delicten misdrijven.
  • Een strafrechtelijke sanctie voegt bewust leed toe aan de dader om het leed van het delict te vergelden. Het vormt een soort van genoegdoening voor het slachtoffer.
  • Hoofdstraffen zijn de gevangenisstraf, hechtenis, de taakstraf en de boete.
  • Bijkomende straffen hoeven niet samen met een hoofdstraf worden opgelegd, maar dat mag wel. Voorbeelden zijn ontzetting uit bepaalde rechten: men straft de dader in de sfeer waarin hij het delict pleegde. Een voorbeeld is iemand met een bepaald beroep uit zijn ambt zetten. Dat kan voor een duur van 2-5 jaar. Een ander voorbeeld is de verbeurdverklaring: Als bepaalde voorwerpen in verband staan met het strafbare feit, dan kan een verbeurdverklaring plaatsvinden. De voorwerpen die door het strafbaar feit verkregen zijn en voorwerpen waarmee het strafbaar feit begaan is kunnen in beslag genomen worden. Als laatste kan je ook iemand de rijbevoegdheid ontzeggen en een onderneming stilleggen.
  • Als de rechter niet overtuigd is van het strafbaarstelling van de verdachte, dan kan hij de verdachte vrijspreken. Als de rechter wel vindt dat de verdachte het feit heeft gepleegd, maar er een strafuitsluitingsgrond aanwezig is, dan kan hij de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
  • Een verdachte kan worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis. Dat kan als de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van het geestelijk vermogen en de daad kan hem niet worden toegerekend.
  • Ter Beschikking Stelling (TBS) is ook een maatregel voor mensen die verminderd toerekeningsvatbaar zijn.
  • De laatste maatregel is de Plaatsing in Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD). Dat maakt het mogelijk om draaideurcriminelen voor langere tijd vast te houden.
  • De politie kan voorwerpen in beslag nemen die vatbaar zijn voor een verbeurdverklaring, dus voorwerpen die iets te maken hebben met het gepleegde feit. Het bezit van het voorwerp moet dan wel in strijd zijn met de wet of een algemeen belang. Het kan dan gaan om een wapen of om een voorwerp dat naar zijn aard bestemd is om delicten mee te plegen, zoals drukplaten voor vals geld.
  • Wederrechtelijkheid houdt in dat het gedrag in strijd moet zijn met het recht.
  • Er is sprake van schuld als het delict iemand verwijtbaar is. Als het niet verwijtbaar is, kan er geen straf opgelegd worden.
  • Medeplegen. Dit is wanneer twee of meer personen samenwerken bij de uitvoering van het strafbare feit. Niet iedereen vervult dan alle bestanddelen van de delictsomschrijving, maar ze zijn wel betrokken geweest. Er worden twee eisen gesteld; er moet sprake zijn van bewuste samenwerking en de uitvoering moet gezamenlijk zijn geweest. Als er een gezamenlijk plan wordt opgesteld, is aan die vereisten voldaan.
  • Medeplichtigheid. Medeplichtigheid is alleen strafbaar bij misdrijven. Een medeplichtige is geen initiatiefnemer, hij is die betrokken bij de planning en zijn rol is niet verwisselbaar. Hij verricht opzettelijk voorbereidingshandelingen en/of ondersteuningshandelingen. Hij kan op de uitkijk staan of hij kan gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen.
  • Uitlokken, of een ander bewegen tot. Dit moet wel opzettelijk zijn. Een uitlokker is niet betrokken bij het delict, maar die roept bij een ander het idee op om een handeling te plegen. Uitlokking kan alleen plaatsvinden met giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding.
  • Doen plegen. Dit is als iemand een ander een strafbaar feit laat plegen. De uitvoerder is dan niet strafbaar, hij wordt zonder het te beseffen als instrument gebruikt. De dader is dan ontoerekeningsvatbaar en mag een beroep doen op overmacht.
  • Ook een poging tot het plegen van een misdrijf is strafbaar. Voor strafbaarheid moet de bedoeling van de dader zich door een begin van uitvoering hebben geopenbaard en de reden voor het niet uitvoeren van het delict moet buiten de wil van de dader liggen.
  • Functioneel daderschap gaat over het idee dat de dader niet degene hoeft te zijn die de fysieke actie verzorgt.
  • De afgelopen jaren is de technologie enorm ontwikkeld. Dat kan tot veel problemen leiden in de jurisprudentie, want door de automatisering is ook het misbruik van de nieuwe verworvenheden toegenomen. De wetgever kan het tempo van de veranderingen niet bijhouden, dat geeft een probleem met het legaliteitsbeginsel.
  • edere staat moet wel rekening houden met de regels van het volkenrecht. Ook moet Nederland zich aan een aantal verdragen houden en die verdragen kunnen Nederland verplichten om de wetten te wijzigen. Er zijn drie belangrijke verdragen: Het Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen, het EVRM en het BUPO.

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Law and public administration - Theme

Law and public administration - Theme

Image
Summaries, internships, tips and tools for study and work in law and public administration Definitions, Jurisprudence, Stories, Subjects, Study assistance,
Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1814