Burgerlijk Recht 3: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG
- 2209 keer gelezen
Het eerste hoorcollege gaat over risicoaansprakelijkheid en schuldaansprakelijkheid binnen het civiele recht. Hierbij wordt er gekeken naar het nationale systeem, waarbij er nog enkele aandacht wordt geschonken aan rechtsvergelijkende systemen. Er zijn twee commissies van belang: de PETL en de DCFR. Het college wordt gegeven door professor Oldenhuis.
Spier is advocaat-generaal en heeft geschreven over de uitgangspunten van het recht. Spier beschreef in zijn boek: “In de laatste bewerking van Asser/ Hartkamp en Sieburgh wordt betoogd dat het aansprakelijkheidsrecht veeleer is gericht op het bepalen in welke gevallen schade moet worden verplaatst van het slachtoffer naar degene die de schade heeft berokkend of die daarvoor verantwoordelijk is.” In het geval dat een dijk doorbreekt, terwijl er sprake is van een hittegolf in de zomer, waardoor huizen onder water staan, dan dient er iemand te worden aangesproken voor die schade. Men kan betogen dat iemand het risico moet dragen voor het doorbreken van de dijk. In 2010 is bepaald dat het feit dat de dijk doorbreekt in de zomer, niet hoeft te betekenen dat de dijk ook daadwerkelijk gebrekkig is. Het hoofddoel is dus dat de schade verplaatst moet worden. Dit kan op twee manieren geschieden, via het schuldbeginsel of het foutbeginsel en via het risicobeginsel. In het Kelderluik-arrest ging het om het foutbeginsel. De leverancier van drank hield het kelderluik open, zonder dit gevaar onder de aandacht van de klanten te brengen. Dat is de fout van de leverancier, wat valt onder het foutbeginsel. Bij het risicobeginsel is de werkgever aansprakelijk voor de daden van de werknemer. Hierbij gaat het er namelijk om dat de werkgever normaal profijt verkrijgt van de daden van de werknemer, maar daardoor ook diens veroorzaakte gevaar moet dragen. Om dit te voorkomen had de werkgever de werknemer maar beter moeten controleren. Het feit dat een persoon verzekerd is, betekent niet dat die persoon ook daadwerkelijk kan worden aangesproken. Aansprakelijkheid gaat aan de verzekering vooraf. Je bent niet aansprakelijk omdat je verzekerd bent. Indien dat het geval is, is er sprake van kapitalisme pur sang. De aansprakelijkheid is niet gebaseerd op de fout, maar op de hoedanigheid, in geval van het foutbeginsel. Nevendoelen van de verbintenissen uit de wet zijn preventie van schade en afroming van winst.
Als het doel is om schade te voorkomen, dan dient men ook te weten wat schade is. Artikel 3:6 BW bepaalt dat vermogensrechten rechten zijn die, hetzij afzonderlijk hetzij tezamen met een ander recht, overdraagbaar zijn, of ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel. In het Jeffrey-arrest heeft de rechter bepaald dat zuiver emotioneel belang geen rechtens relevant belang is. In dit arrest ging om het Jeffrey die aan het zwemmen was in het zwembad. Op een gegeven moment waren zijn ouders hem kwijt, waardoor ze op zoektocht gingen. Ze vonden Jeffrey dood terug in het zwembad. Ze begonnen een procedure om rechtens te krijgen dat het niet hun fout was en om de schade te verhalen in een geldelijke voorziening. De rechter oordeelde toen dat een zuiver emotioneel belang geen rechtens relevant belang is.
Afdeling 6.3.1 gaat over de aansprakelijkheid voor eigen gedrag wegens een fout en afdeling 6.3.2 gaat over kwalitatieve aansprakelijkheid voor anderen of zaken. Deze afdelingen zijn niet strikt van elkaar gescheiden, maar hebben grotendeels met elkaar te maken. Een foutaansprakelijkheid kan ook risico-elementen hebben. Een voorbeeld luidt: een arts had voor het eerst de afdeling over een afdeling en mocht de operatie leiden. Hij was bewust aanwezig en controleerde het gehele voorval, maar toch ging er iets fout, waardoor de arm van de patiënt geamputeerd moest worden. De onervarenheid van deze arts werd aan hem toegerekend. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een echte fout, was de arts toch risicoaansprakelijk. Aan de andere kant kan een kwalitatieve aansprakelijkheid ook schuld elementen hebben. Een voorbeeld luidt: de wegenbeheerder is kwalitatief aansprakelijk voor het feit dat de wegen in een goede staat verkeren. Artikel 6:174 lid 2 BW bepaalt dat de aansprakelijkheid bij erfpacht op de bezitter van het erfpachtrecht rust. Bij openbare wegen rust zij op het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg in goede staat verkeert […]. In een ander voorbeeld ging het om een jongetje met een vervelend karakter. Het jongetje was drie weken ziek en lag in het ziekenhuis. Op het moment dat hij opgehaald zou worden door zijn ouders, werden zijn ouders aangereden in Utrecht. Daardoor konden zijn ouders hem niet tijdig ophalen. Aangezien de verpleegsters ook geen tijd hadden om op het kind te passen, lieten ze het kind alleen. Het kind werd ongeduldig en gooide zijn koffer op de grond. Vervolgens liep hij een intensive-careafdeling binnen en trok bij de eerste patiënt die hij tegenkwam een slang uit zijn lichaam. Hierdoor kreeg de patiënt een zuurstoftekort, waardoor hij blijvende letsel kreeg. De ouders werden hierdoor aansprakelijk gesteld wegens de kwalitatieve aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 lid 1 jo. 6:169 lid 1 BW. Het is wellicht mogelijk om het ziekenhuis aan te spreken op grond van artikel 6:170 BW, omdat de verpleegster onvoldoende maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat het kind in het ziekenhuis op avontuur ging.
In het arrest X/ Stichting Singelveste Allee Wonen ging het om een hond die buiten de lift was, terwijl de eigenaar van de hond met de riem van de hond in de lift stond. De lift ging omhoog, waarna de hond onder de lift in de liftschacht bungelde. In paniek rende de vrouw naar buiten om een omstander te waarschuwen. Een man die op de oproep in ging, gooide zijn fiets aan de kant en rende naar de lift. De deuren van de liftschacht stonden open, terwijl niemand weet hoe die open moesten als de lift er niet was. De man keek naar boven waar de hond bungelde en liep zo, zonder te kijken, de liftschacht in, waardoor hij een heel eind naar beneden viel. Wie kan het slachtoffer aansprakelijk stellen? Het ging hierbij niet om een fout van de beheerder van het gebouw. Ondanks het feit dat niemand wist hoe de liftdeuren open moesten, stonden ze toch open. Dit is echter lastig te bewijzen. De bezitter van de opstal is echter wel kwalitatief aansprakelijk op grond van artikel 6:174 lid 1 BW: “De bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend.” Het is niet mogelijk om de eigenaar aansprakelijk te stellen op grond van de acties van de hond zelf op grond van artikel 6:179 BW, omdat de hond zelf geen schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. Men zou op grond van artikel 6:174 BW wel stellen dat er geen gebrek was aan de opstal. Volgens de rechter was er in de gegeven omstandigheden geen sprake van een gebrek, omdat het enkele feit dat de liftdeuren open stonden, geen gebrek hoeven te vormen aan de opstal. Dit valt in het licht van het Wilders-arrest, omtrent de doorgebroken dijk.
De onrechtmatigheid kan blijken uit de wet, uit een absoluut subjectief recht en uit ongeschreven zorgvuldigheidsnormen of betamelijkheidsnormen. Wanneer iemand onrechtmatig handelt in strijd met de wet, dan betekent dat niet dat iedereen zich hierop kan beroepen. Enkele de mensen tot wie de bepaling is gericht, kunnen zich op deze onrechtmatigheid beroepen. In het Menzis-arrest ging het om het maken van reclame voor geneesmiddelen. Dit is echter verboden, maar gebeurde toch. Dat Menzis hierdoor in strijd met de wet handelde, betekende niet dat eenieder zich hierop kon beroepen. Hoe algemener de norm is die wordt overtreden, hoe minder men ertegen kan doen. Een overtreding van het voorschrift door de eiser zelf, heeft eveneens rechtsgevolgen. Naast de onrechtmatigheid uit de wet, kent men ook de onrechtmatigheid op een recht. Wanneer een boom omwaait en in de tuin van de buurman ligt, dan is de eigenaar van de boom verplicht om deze boom uit de tuin van de buurman te verwijderen. Vergoeding van schade kan echter slechts gevorderd worden, wanneer er wordt voldaan aan de normale criteria uit artikel 6:162 BW. Het inbreukcriterium heeft echter zelfstandige werking, omdat de omgevallen boom een inbreuk maakt op het recht van de buurman.
In het arrest Zwiepende tak ging het om twee vrienden die in het bos liepen. Onder een hoop bladeren lag een grote tak. Een van de vrienden ging onbewust op de tak staan, waarna die omhoogkwam en in het oog van zijn vriend prikte. Naarmate het subjectieve recht meer precies en concreet is geformuleerd, komt de toepassing van dat criterium dichterbij. Tot slot kent men ook de onrechtmatigheid uit zorgvuldigheidsnormen. In dat geval wordt er in strijd gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Is wat wij maatschappelijk met elkaar onaanvaardbaar vinden ook daadwerkelijk onaanvaardbaar? Nee, een kerkopvatting kan anders zijn dan een maatschappelijke opvatting. De rechter moet dus oppassen met het feit dat hij zijn eigen normen oplegt aan de samenleving. Dat doet hij ook niet, omdat hij er beroepsmatig mee bezig is. De preek van een dominee ziet op de kerkopvatting, wat een opvatting is die niet door de gehele maatschappij als aanvaardbaar kan worden beschouwd.
De rechter gaat zorgvuldig om met de deelnormen. Het Kelderluik-arrest ziet op gevaarzetting. Men dient dan te kijken naar de mate van waarschijnlijkheid, de grootte van de kans dat daaruit ongevallen kunnen ontstaan, de ernst die de gevolgen kunnen hebben en de bezwaarlijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen. Deze kelderluikfactoren leiden tot een aantal vuistregels. De subjectieve voorzienbaarheid is echter niet beslissend. Gevaarzetting kan namelijk worden gerubriceerd. Er zijn ook zorgvuldigheidsnormen buiten gevaarzettingssituaties, zoals hinder, beroepsaansprakelijkheid, banken en bestuurdersaansprakelijkheid. Naast de indeling in deelnormen is er nog een handvat om meer grip te krijgen op de casuïstiek, namelijk de indeling in profit ten opzichte van non-profit. Bij de non-profit sfeer is de aansprakelijkheid niet snel gegeven. In het Val van woonkamer vanwege opstapje arrest ging het om een Vinexwijk. Een vrouw had haar buurvrouw uitgenodigd voor een kopje koffie. Nadat de buurvrouw haar jas had opgehangen in de garderobe, liepen ze naar de woonkamer. Er was echter een opstapje tussen de gang en de woonkamer, waardoor de buurvrouw viel en haar enkel brak, waardoor ze een tijd niet kon werken. Hier was sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. In het Hartmann/ Airport arrest ging het om een vrouw die onder een hekje doorliep om foto’s te maken van vliegtuigen. Er was echter sprake van een jetblast, waardoor de vrouw werd weggeblazen. Van het vliegveld werd verwacht dat ze meer maatregelen zouden treffen, waardoor de aansprakelijkheid bij het vliegveld ligt.
Het tweede hoorcollege gaat over de rechtmatige daden, waaronder zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking vallen. Deze rechtmatige daden vallen onder de verbintenissen uit de wet, omdat het bij de schadevergoedingen niet enkel gaat om verbintenissen uit contract en de onrechtmatige daad. Het college wordt gegeven door mw. De Jong.
De zaakwaarneming staat genoemd in artikel 6:198 BW, waarbij het gaat om de behartiging van belangen van iemand anders. Het artikel luidt: “Zaakwaarneming is het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van eens anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen.”
Bij de behartiging van eens anders belang gaat het erom dat men specifiek eens anders belang moet behartigen. Wanneer eigen belangen daardoor mede worden behartigd, maar het oogpunt ligt bij eens anders belang, dan is er alsnog sprake van zaakwaarneming. Men kan ook zaakwaarneming verrichten voor onbekende mensen, bijvoorbeeld door een paard op te vangen die op de snelweg loopt. Een ander vereiste is dat het moet gaan om materiële daden of rechtshandelingen die voor een ander worden verricht. De andere persoon hoeft echter nog niet te bestaan. Het kan ook gaan om een rechtspersoon in ontwikkeling waarvoor iets gedaan wordt. Er vindt dan zaakwaarneming plaats, terwijl de vereniging van eigenaren nog niet bestaat. Een voorbeeld uit de jurisprudentie waarbij het niet bekend is wie de rechthebbende is, is het arrest omtrent een benzineschip. Een schip dat benzine moest leveren aan een persoon, voer naar de haven, maar er was geen persoon aanwezig. Omdat de lading toch verkocht moest worden, werd de benzine verkocht in de haven aan willekeurige personen. Aangezien het niet duidelijk was wie de benzine wilde hebben en het evenmin duidelijk was of die persoon wel bestond, was er sprake van zaakwaarneming ten aanzien van de benzine.
Op grond van artikel 6:201 BW is een zaakwaarnemer bevoegd om rechtshandelingen te verrichten in naam van de belanghebbende, voor zover diens belang daardoor naar behoren wordt behartigd. Dit artikel bepaalt dus dat er ook sprake kan zijn van vertegenwoordiging. Voor vertegenwoordiging is vertegenwoordigingsbevoegdheid nodig, wat hier gebeurt op grond van zaakwaarneming. Dit artikel rechtvaardigt dus dat de rechthebbende ook aansprakelijk is. Indien dit niet zo zou zijn, dan zou men wel tweemaal nadenken om een anders zaken te behartigen. In het arrest Erbensucher ging het om een persoon die zijn beroep maakte van het zoeken van rechthebbenden van bepaalde zaken. Die persoon behartigde de belangen van personen, zonder te weten wie die personen waren. De rechtbank oordeelde echter dat hier geen sprake was van zaakwaarneming, maar van een aanbod.
De zaakwaarnemer moet geen bevoegdheid hebben gekregen van de rechthebbende van de zaak. In een bepaald arrest ging het om een beschilderde auto en een caravan. De auto en de caravan waren gevestigd op de veerpond naar Ameland, met een aantal opvarenden. Het schip raakte echter in een storm verzeild, waardoor de opvarenden moesten worden gered. Hiervoor moest worden betaald, waarbij het de vraag was of hier sprake was van zaakwaarneming of van een dienst. De rechtbank was van oordeel dat hier geen sprake was van zaakwaarneming. De partij die de opvarenden had gered had geen bevoegdheid moeten hebben om de opvarenden te redden.
Wanneer er sprake is van zaakwaarneming bemoei je je zonder bevoegdheid met de zaken van een ander. Wanneer stap je dan over de drempel van de regels van zaakwaarneming? Hiervoor is vereist dat er een redelijke grond is. Dit wordt vaak in de jurisprudentie aan de orde gesteld. De rechtbank van Rotterdam heeft in 2007 geoordeeld over een bv waar veel misstanden waren. De bv beschikte niet over een bestuur, maar de bv werd wel aangesproken door een oud-bestuurder. Hoe moet de bv dan vertegenwoordigd worden? De aandeelhouders vertegenwoordigden de bv op grond van zaakwaarneming. De rechtbank was het hier echter niet mee eens. Volgens artikel 6:244 BW staat een regeling om voorlopig in een bestuur te voorzien. Er was dus geen redelijke grond tot zaakwaarneming. De rechtbank van Haarlem moest daarentegen beslissen over een verdwaalde koe in de tuin van een mevrouw. De mevrouw belde de politie, die zei dat ze rustig af moest wachten. Toch belde ze ook de brandweer en de dierenarts. De dierenarts schoot midden in de nacht de koe neer met een geweer om de koe te verdoven. De volgende ochtend mist de boer zijn koe en gaat hij ernaar op zoek. Het bellen van de dierenarts midden in de nacht door de mevrouw kan gelden als het behartigen van de belangen van de boer. De kosten van het komen opdagen van de dierenarts komen op grond van de zaakwaarneming wel voor rekening van de boer, maar de kosten om de koe te verdoven niet, omdat het niet noodzakelijk was om de koe te verdoven. De rechtbank van Den Haag heeft beslist omtrent een corporatie die kosten maakt voor het bezetten van de wegen. Er zijn drie mensen die niet meedoen met de actie, maar wel profiteren van de maatregelen die genomen zijn. Is hier daarom ook zaakwaarneming ten behoeve van die drie mensen? Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van zaakwaarneming, omdat dat niet kan zonder wil van de rechthebbende. Toch brengt de actie wel met zich mee dat ze een schadevergoeding moeten betalen, omdat ze bij moeten dragen in de kosten.
Als het gaat om het kostenverhaal van bijvoorbeeld de brandweer, dan komen we bij de Windmill-criteria. Er moet worden gekeken naar het publiekrechtelijke aspect. In artikel 6:199 BW staan verplichtingen waaraan zaakwaarneming moet voldoen: “de zaakwaarnemer is verplicht bij de waarneming de nodige zorg te betrachten en, voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden verlangd, de begonnen waarneming voort te zetten.” Als je je inlaat in andermans belangen, dan moet je het goed doen, anders ben je aansprakelijk. Wanneer de zaakwaarnemer verplichtingen aangaat, dan moet hij die verplichtingen ook goed uitvoeren.
Men heeft recht op vergoeding van de kosten of recht op loon, wanneer men de zaakwaarneming doet in het kader van datgene waarvan je je werk hebt gemaakt. Als je een paard tegenkomt op de snelweg en hem naar een manege brengt, dan is daar loon voor verschuldigd en heb je ook rechten op retentie of opschorting. De rechtbank van Middelburg besliste over een zaak waarin een vrouw 60 katten hield in haar kleine flat. Toen omstanders daar achter kwamen, werd het dierenasiel ingeschakeld, omdat de katten ongezond leefden in zo’n kleine omgeving. Hier was dus ook sprake van zaakwaarneming. Bij zaakwaarneming moet men bedacht zijn op bijzondere regelingen, kan er sprake zijn van samenloop en kan er ook sprake zijn van reparatie achteraf.
Wil er sprake zijn van ongerechtvaardigde verrijking, dan moet er een persoon zijn verrijkt, zoals genoemd in artikel 6:212 BW: “Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.” In een bekende procedure leven een man en een vrouw samen in het huis van de vrouw. De man klust in de woning en haalt ook allerlei materialen uit de bouwmarkt. Na de verbouwing liep de relatie op de klippen. De vrouw bleef hierdoor achter in een verbouwd huis, terwijl de man veel kosten had aan het verbouwen van de woning. De man vorderde de bouwmaterialen van de vrouw, maar de woning was niet aanmerkelijk in waarde gestegen. In een andere zaak ging het om een verhuur van een ruimte, waarvan de huurovereenkomst was opgezegd, maar de ex-huurder bleef van het pand gebruik maken. Was hier nu sprake van een verarming van de ruimte? Had hij anders niet te maken met een leegstaand pand? De Hoge Raad vond dat hier wel sprake was van verarming, nu de schade van de eigenaar naar objectieve maatstaven was gemeten. Het gebruik van de bedrijfsruimte was welbewust door de gebruiker voortgezet en het daarin geresulteerde voordeel niet aan hem is opgedrongen. Tevens moet er een causaal verband zijn. In enkele gevallen wordt ongerechtvaardigde verrijkingen aangenomen wanneer er sprake is van indirecte verrijkingen. In een bekend arrest was het de bedoeling dat een pand werd gekocht. Koper 1 betaalt een deel van de koopsom, maar verdwijnt dan uit zicht. Koper 2 komt dan om de hoek kijken, waarna de eigenaar zegt dat koper 2 enkel het verschil tussen de oorspronkelijke vraagprijs en hetgeen wat koper 1 al had betaald, hoeft te betalen. Op een gegeven moment zegt koper 1 dat koper 2 is verrijkt en dat koper 1 zelf is verarmd. Er is een causaal verband tussen de verrijking en de verarming. In dit geval werd aangenomen dat aan de eis van het causale verband was voldaan. Tot slot moet er worden geoordeeld of er een vordering aan de orde is of dat de verrijking gerechtvaardigd is.
De Hoge Raad bepaalde in het piramidespel-arrest dat rechtshandelingen voor de verklaring van het faillissement als ongeldig moesten worden verklaard, omdat de Faillissementswet hier strikt op toe zag. Het stelsel van de wet bepaalt hier dus de regels. In het Koker/ Cornelius-arrest ging het om een moeder die de woning aan haar zoon Koker verkocht, voor een lage prijs. De tante van Koker, genaamd Cornelius had veel geïnvesteerd in de woning. Toen Koker de woning kocht, wilde hij Cornelius uit het huis zetten. Cornelius gaf aan dat het huis voor een veel te lage prijs was verkocht en Cornelius daardoor was verarmd en Koker was verrijkt. Het Hof wijst de vordering toe, omdat er sprake was van een causaal verband en er nergens een rechtvaardiging was te vinden.
Koker liet het er echter niet bij zitten en ging naar de Hoge Raad. De Hoge Raad zegt dat het voordeel dat de koper heeft verwerft in beginsel zijn rechtvaardiging vindt in de koop. Dat is het uitgangspunt, maar behandelt de Hoge Raad nog vier andere belangrijke aspecten. Indien het zo is dat de verarmde geen vordering zou hebben tegen de verrijkte, waarom zou er dan wel een vordering zijn tegen Koker als zoon. Ze verwijzen hierbij naar een bepaling in het huurrecht, namelijk artikel 7:216 lid 3 BW. Het derde punt is van heel andere aard, omdat de Hoge Raad zegt dat het binnen familieverband nou eenmaal zo is dat mensen elkaar willen bevoordelen, waar ook rekening mee moet worden gehouden. Het is logisch dat de moeder Koker als zoon wilde bevoordelen. Tot slot is het de vraag of de verrijkte daadwerkelijk is gebaat bij het voordeel? Koker wilde het huis afbreken en een nieuw huis bouwen. Volgens de Hoge Raad doet de lage koopprijs van de woning hier dan niets aan af, waardoor dit moet worden meegenomen in de afweging.
Er zijn twee bijzondere aandachtspunten van ongerechtvaardigde verrijking. In de eerste plaats kan er sprake zijn van een dubbel plafond, wat betekent dat de vordering niet hoger kan zijn van de verarming en ook niet hoger kan zijn dan de verrijking. Het tweede bijzondere aspect is dat er in de wet staat dat de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking geen absolute optie is, maar een toewijsbare optie voor zover dit redelijk is. Dit betekent dat de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking niet ziet op opgedrongen prestaties. Vaak dient er dan ook rekening te worden gehouden met de aard en de vorm van de prestatie.
In het arrest Vermobo/ Van Rijswijk ging het om meneer Van Rijswijk en zijn zoon. Vader en zoon zitten in het boerenbedrijf en er moet een nieuwe varkensstal komen ter hoogte van fl. 85.000. Deze opdracht wordt gegeven door zoon Van Rijswijk. De schuur wordt gebouwd op de grond van Van Rijswijk senior, waardoor de vader eigenaar wordt door natrekking. Als het op betaling aankomt, dan heeft Van Rijswijk junior geen geld. Vermobo komt daarom uit bij Van Rijswijk senior en zegt dat hij verrijkt is en Vermobo verarmd is. Ten aanzien van dergelijke situaties worden verschillende wegen bewandeld. Wanneer er naar de omstandigheden wordt gekeken dan zijn er ook andere mogelijkheden. Is het niet onrechtmatig van Van Rijswijk senior om de kosten niet te vergoeden. Hij was erbij toen de schuur gebouwd werd en hij wist dat er niet betaald zou worden. De Hoge Raad bepaalde dat wanneer echt vast stond dat Van Rijswijk junior echt wanprestatie zou leveren, dat er dan nog naar het oordeel van de onrechtmatigheid moet worden gekeken.
Men spreekt van onverschuldigde betaling, wanneer degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, is gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen, zo blijkt uit artikel 6:203 lid 1 BW. Er is sprake van een bijzondere situatie, wanneer de onverschuldigde betaling teniet is gegaan of er speciale omstandigheden zijn.
Het derde hoorcollege gaat over deelnormen, overheidsaansprakelijkheid en beginselen van gelijke lasten. Bij de deelnormen zal er nader worden ingegaan op de gevaarzettingssituaties sport- en spel, terreinbeheer, zorginstellingen, de ongelukkige samenloop van omstandigheden en zuiver nalaten en buiten de gevaarzettingssituaties zal het gaan om hinder, beroepsaansprakelijkheid, toezichthouders en staking. Het hoorcollege wordt gegeven door professor Oldenhuis.
Binnen de deelnormen maakt men onderscheid tussen gevaarzettingssituaties en situaties die niet te maken hebben met de gevaarzetting. Als je gevaar zet, dan moet je de consequenties daarvan dragen.
Bij sport- en spel is de drempel hoog om een ander te kunnen aanspreken. Als je een potje gaat boksen, dan is de kans aanwezig dat je iemand op zijn oog kunt raken. Door te boksen neem je het risico. Bij een trap van Cantona tegen iemand uit het publiek van Manchester United zit dit anders. In een ander voorbeeld waren er toeschouwers bij een motorcircuit, waarbij iemand uit het publiek een stuur in zijn oog kreeg. In dat geval had de organisatie maatregelen moeten nemen om te voorkomen dat dergelijke voorvallen zouden plaatsvinden. Als een bepaalde plek druk wordt bezocht bij dergelijke evenementen, waarbij het risico groot is dat er ongevallen gebeuren, dan moet de organisatie maatregelen nemen om te voorkomen dat iedereen naar die plek gaat. Het uitgangspunt hierbij is dus dat de drempel hoog is om die persoon aan te spreken, maar dat er altijd uitzonderingen mogelijk zijn, waardoor je toch aansprakelijk bent.
Bij terreinbeheer is de drempel om een persoon aan te spreken laag. Wanneer je met een kind in het veen gaat wandelen en het terrein niet omheind is, dan kan het voorkomen dat het kind wegzakt in de veenbroei onder de oppervlakte. In dat geval had de terreinbeheerder borden moeten plaatsen, omdat men ervan op de hoogte is dat publiek de plek bezoekt. Wanneer slagbomen defect zijn en iemand krijgt die slagbomen op z’n hoofd, dan is de zorgplicht al snel gegeven.
Bij zorginstellingen is de drempel tot aansprakelijkheid laag. Wanneer een kind uit een zorginstelling wegloopt en een boerderij in de fik steekt, dan moet men aannemen dat het kind extra bewaking had moeten hebben. Bij een ongelukkige samenloop van omstandigheden is de drempel hoog, omdat beide partijen er dan vaak weinig aan kunnen doen dat het is gebeurd.
Bij zuiver nalaten is de drempel hoog, en is een subjectieve wetenschap vereist. Wanneer een kind over een touwtje spring dat hij zelf niet heeft gespannen, en een bakker er vervolgens over struikelt dan is het lastig om iemand aansprakelijk te stellen. Niemand weet immers wie het touwtje gespannen heeft en dan is het lastig om de ouders aansprakelijk te stellen. Tenzij de ouders het gezien hebben en het gevaar daarvan hebben ingeschat. Er wordt dus een onderscheid gemaakt tussen een doen en een laten. Een andere vorm is groepsaansprakelijkheid, wat staat genoemd in artikel 3:166 BW. Een gehandicapt kind in een rolstoel dat wordt betrokken bij een groep kinderen die met stenen gooit, is niet aansprakelijk voor het groepsgedrag. Het gehandicapte kind kon namelijk niet wegkomen. Volgens artikel 3:165 BW gaat men alleen uit van gezonde mensen. Zieken vallen onder het eigen risico en doven en blinden zijn niet aansprakelijk. Uit het overzicht blijkt dat de vraag of een van de rubrieken in de profit sfeer valt of niet, mede de hoogte van de drempel bepaalt. De profit sfeer moet breed worden gezien.
In het kabelbaan-arrest ging het om een groep kinderen van 12 tot 16 jaar die een kabelbaan bouwen. Ze zijn daar twee dagen mee bezig en de leider van de groep is 21 jaar oud. Op een gegeven moment is de kabelbaan van de ene heuvel naar de andere heuvel klaar, maar het gaat niet snel genoeg. De leider doet het voor en spring de kabelbaan op, waardoor het makkelijker gaat. De leider dondert vervolgens 6 meter naar beneden en houdt er letsel aan over. Het is de leider zelf en geen derde, iemand van de groep. Omdat de leider zelf onderdeel is van de groep, moet hij het letsel zelf dragen. De leider spreekt echter toch de padvinderij aan, waarvan het bestuur nog ouder is. Het bestuur wist dat hij met een gevaarlijke kabelbaan bezig was. Volgens de rechter is de padvinderij aansprakelijk, omdat de organisatie het gevaar heeft gezet. Zij hadden moeten kijken of de kabelbaan voldeed aan de veiligheidseisen. Naast gevaarzetting heb je beroepsaansprakelijkheid (drempel laag), hinder (drempel hoog), toezichthouders (drempel laag), secundaire zorgplichten en staking.
In het Eurosportief 2000 CV/ X-arrest ging het om de zorgplicht van een professionele organisatie. Een cursiste van 36 jaar krijgt skeeler les op een geasfalteerde baan. Tijdens de derde les valt ze. Ze had haar schouders en knieën beschermd, maar droeg geen helm. Volgens de leraar mochten de cursisten zelf bepalen of ze een helm wilden dragen of niet. De vrouw valt achterover op een vlakke geasfalteerde baan en gaat even zitten. Het gaat niet goed met haar, waarna de alarmdiensten worden gealarmeerd. Later die avond blijkt ze te zijn overleden. De man van de vrouw begint een procedure tegen Eurosportief. Volgens hem is het niet dragen van een helm een schending van de zorgplicht. In casu heeft het niets met sport- en spel te maken, omdat de leraar hoger staat dan de cursist. Bij sport- en spel gaat het om twee personen die met elkaar in aanraking komen bij het spel. De vrouw is in deze casus 36 en geen 12 meer, waardoor ze zelf een afweging had moeten maken. Volgens het Hof heeft de leraar een voorbeeldfunctie. De leraar ziet gevaren die de cursist zelf niet ziet. De Hoge Raad bevestigt het arrest van het Hof en geeft aan dat de leraar een waarschuwingsplicht had. Je moet een helm dragen en anders moet je weg. Waarschuwen alleen is soms niet genoeg. Hiermee is het beroep op de ex-clausule verlopen in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW. Exoneraties zijn niet bedoeld voor dergelijke gevaarlijke situaties die kunnen ontstaan.
Waarschuwingsplichten nemen toe als het gaat om zorginstellingen, winkels, terreinbeheer, openbare gebouwen en organisaties die tegen betaling activiteiten organiseren. In het Der Bildtpollen BV/ Miedema-arrest ging het om rotte uien die werden gebruikt als schapenvoer en die schade aan uientelers veroorzaakte. Aan de lopende band bij de schapenhouder werden uien gesorteerd. De uien werden eruit gehaald en moesten rotten om daarna aan de schapen te kunnen voeren. De bacteriën van de rotte uien zijn van de percelen van de schapenhouder naar de uienfabriek gewaaid. Mag je als schapenhouder de uien zo neerzetten dat dit kan gebeuren, terwijl je weet dat het vervelende gevolgen kan hebben? Volgens de Hoge Raad werd dit niet als onrechtmatige daad gezien vanuit de omkeringsregel. In casu gaat het om twee bedrijven en niet om een bedrijf en een particulier, wat ook en rol speelt bij de beoordeling hiervan.
In het arrest Hettinga/ De Vries ging het om de hoge drempel van sport- en spel. In de Friese wateren werd een aantal jaren geleden het spel Ter Land, Ter Zee en In De Lucht gespeeld. In een bootje moest je het water invaren en de bel nog proberen te ringen. Op een gegeven moment wordt een jongen het water ingeduwd, terwijl hij had aangegeven dat hij niet wilde. Onder het water ligt toevallig een ijzeren punt, waardoor de jongen schade oploopt. Is het programma hier aansprakelijk? Nee, de drempel bij sport- en spel ligt hoog. Ieder draagt zijn eigen schade. Volgens het Hof is het spel pas afgelopen als de bel is gegaan. De Hoge Raad bepaalt dat er een regel bestaat dat gedragingen waardoor aan anderen letsel wordt toegebracht in een situatie van sport- en spel minder snel een onrechtmatige daad daarvan wordt aangenomen. De sport- en spelsituatie houdt niet meteen op, op het moment waarop de sport volgens de regels van het spel is geëindigd. Korte tijd daarna kan het spel nog zijn invloed doen gelden. Dit geldt zeker voor een dergelijke situatie waarin het in het water geraken onder de ogen van het publiek juist tot het beoogde vermaak behoort. Deze situatie ligt anders als de ijzeren punt precies onder de bel ligt. In dat geval kan de organisatie wel aansprakelijk worden gehouden. In het bovenstaande arrest geschiedde de organisatie door de jongens zelf. Bij judo geldt eveneens dat het spel klaar is, wanneer de scheidsrechter matté roept. Wanneer iemand daarna zijn tegenstander nog op de grond gooit en de tegenstander zijn heup breekt, dan is het zijn eigen aansprakelijkheid. Deelnemers van sport- en spel moeten in redelijkheid tot op een zekere hoogte in gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede en onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen, waartoe de activiteit uitlokt of daarin besloten ligt, van elkaar verwachten.
Bij een ongelukkige samenloop van omstandigheden is de drempel ook hoog. In het Jansen en Jansen-arrest ging het om twee zussen die een kast naar boven aan het sjouwen waren. Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden raakte de arm van een zus bekneld, waarna die geamputeerd moest worden. Men kan dan niet de andere zus aansprakelijk stellen voor de schade. Dit is hetzelfde wanneer er iets gebeurt bij het voetbal, waarna de scheidsrechter heeft gefloten of er een vrouw in een hangmat ligt en de zuil het niet langer kan dragen, waarna ze schade oploopt en haar armen en benen nooit meer kan gebruiken. In het Hangmat-arrest heeft de rechter bepaalt dat de ernst van het letsel geen beslissende factor is voor het al dan niet aanwezig zijn van onrechtmatigheid. Het kan niet als een rechtsgrond worden aangemerkt om de schade te vergoeden.
Kortom, binnen de deelregels geldt een bepaald uitgangspunt. Als je gevaar zet, dan moet je de nadelige gevolgen daarvan die anderen ondervinden dragen. Als die anderen aan de activiteit daaraan uit eigen beweging deelnemen (samen boksen), dan krijg je een soort 0-0 stand en zal je zelf je eigen schade moeten dragen. Naarmate het profijtbeginsel zich laat gelden, wordt de drempel om de ander aansprakelijk te stellen lager. Beschouw je de ander als consument, dan zal je als initiatiefnemer de zorgplicht voor de ander serieus moeten nemen en al heel snel de schade die de ander lijdt moeten dragen.
In een arrest ging het om gevangenen die mogen voetballen op een betonnen binnenplaats, die daar niet voor geschikt is. De doelpalen staan helemaal tegen de wand aan. De ballen zijn ter beschikking gesteld door de directie van de gevangenis zelf. Op een gegeven moment glijdt een gevangene uit over een vochtige vloer tegen de betonnen muur en krijgt daardoor een dwarslaesie. Het valt hier niet onder de vrije keuze. Het gevangenispersoneel had moeten zeggen dat de ruimte niet geschikt was om erop te voetballen. De overheid heeft in dit geval de regie over het gevangeniswezen, waardoor zij als aansprakelijke kan worden aangemerkt. Zowel artikel 6:162 als 6:170 BW kan worden gebruikt om de overheid aan te spreken. Het gaat hier namelijk om onzorgvuldig handelen.
In het arrest TBS-er op proefverlof ging het om een TBS-er die proefverlof had en in Groningen kwam. Hij ging daar een café in en volgde twee vrouwen. Later blijkt dat hij een zedendelict heeft gepleegd. De vrouw in kwestie spreekt de overheid aan, omdat ze deze man nooit vrij hadden mogen laten. In casu is er echter geen sprake van een onrechtmatige daad van de overheid, omdat de artsen ook van mening waren dat hij op proefverlof mocht.
Het vierde hoorcollege gaat over de wettelijke schadevergoedingsverplichtingen. Hierbij zal er onder andere aandacht worden besteed aan ontbindingsschade en ongelukken in het verkeer. Afdeling 6.1.10 heeft een breed bereik en bij de toepassing van deze bepalingen is differentiatie mogelijk. Het hoorcollege wordt gegeven door professor De Jong.
De kwalificatie van het begrip schade wordt betwist. We werken er allemaal mee, maar toch is er sprake van een fundamentele discussie. Kan het worden aangemerkt als een normatief begrip of als een feitelijk begrip? Als je zegt dat het een normatief begrip is, dan zeg je dat het gaat om een rechtsbegrip. Als je zegt dat het een feitelijk begrip is, dan zeg je dat je niet kijkt naar de normen, maar naar de feitelijke gevolgen van een bepaalde gebeurtenis. Deze definities worden dus betwist. Twee bekende boeken die hieromtrent een discussie voeren zijn de boeken: Asser/ Hart-Van Sieburgh, die ziet op de feitelijke benadering, maar de normatieve definitie ook wel waardeert, en Lindenberg, die een monografie heeft geschreven over de schadevergoeding en de normatieve opvatting hanteert.
Wat merken we als schade aan wat voor vergoeding in aanmerking komt en wat valt daarbuiten? Het schadebegrip is meestal wel duidelijk te hanteren, maar niet altijd. Wat betreft de immateriële schade dan kun je waarnemen dat op dat terrein niet alles vastligt. De Hoge Raad toetst in cassatie de rechtsopvatting van het begrip schade en de wijze van de begroting daarvan. Er zit dus toch een toetsing aan vast. Afdeling 6.1.10 geeft evenmin een definitie van het begrip schade, maar noemt in artikel 6:95 BW wel de twee belangrijkste verschijningsvormen van schade: vermogensschade en ander nadeel. De wet zegt ook hoe we met die twee vormen moeten omgaan. Vermogensschade wordt volgens het uitgangspunt volledig vergoed op grond van artikel 6:95 jo. 6:96 BW, terwijl het uitgangspunt bij immateriële schade ligt op het vergoeden van de schade, wanneer de wet dit meebrengt op grond van artikel 6:95 jo. 6:106 BW. Bij vermogensschade gaat het om geleden nadeel en gederfde winst en bij immateriële schade dient het naar billijkheid te worden beoordeeld. Als je bij immateriële schade niet terecht kunt bij artikel 6:106 BW, dan moet je kijken bij incidentele regelingen, zoals artikel 7:510 jo. 7:511 BW, wat ziet op de reisovereenkomst.
Het contractenrecht maakt ook een onderscheiding in positief contractsbelang en in negatief contractsbelang. Bij positief contractsbelang geef je de schuldeiser niet enkel een vergoeding voor de kosten die hij gemaakt heeft, maar ook voor de voordelen die hij kan verwachten op grond van het belang. Bij negatief contractsbelang wordt de schuldeiser in de situatie gebracht dat het contract nooit zou hebben bestaan. Positief contractsbelang wordt vergoed bij wanprestatie en bij wilsgebreken wordt het negatieve contractsbelang vergoed.
Schade kent een vergelijkende factor. Wanneer een auto is aangereden, dan kan hij in waarde zijn gedaald van €20.000 naar €16.000. De schade bedraagt dan €4.000. Het vaststellen van schade is een vergelijkende bezigheid, maar dit valt niet altijd even gemakkelijk te vergelijken. Zonder dat je het weet ga je bij het vaststellen van schade altijd vergelijkenderwijs te werk. Er zijn twee terreinen waarbij dat vergelijken heel moeilijk is. In de eerste plaats gaat het om het verlies van een kans. In een arrest bij het Hof van Den Haag ging het om een patiënt met een ontstoken vinger. Er wordt naar gekeken door een coassistent en een arts-assistent. Zij geven echter niet de juiste diagnose. In dit geval zet de ontsteking door, terwijl de kans op herstel bestond als de juiste diagnose was gegeven. Voor het bepalen van die kans was een deskundige vereist, die de kans op 50% stelde. Het verlies van de kans op herstel wordt aangemerkt als schade, waardoor 60% van de schade werd vergoed. In de medische sfeer bestaat er veel lagere rechtspraak op dit terrein. De Hoge Raad accepteert dit en merkt dit aan als beroepsaansprakelijkheid. In het arrest Deloitte Belastingadviseurs tegen H ging het om H die een advies had aangevraagd bij de belastingadviseur. Hij kreeg een onjuist advies, waarbij werd gezegd dat nieuwe ontwikkelingen ook zouden meegenomen, wat echter niet het geval was. De Hoge Raad was van oordeel dat de leer van de kansschade is geëigend om een oplossing te bieden voor sommige situaties. Het kan niet altijd worden ingezet. Er moet sprake zijn van onzekerheid over de vraag of een op zichzelf staande tekortkoming schade heeft veroorzaakt en grond vindt in het feit dat niet met zekerheid kan worden gezegd wat de situatie zou zijn als de tekortkoming achterwege zou zijn gebleven. Er moet sprake zijn van een conditio-sine-qua-non-verband tussen de tekortkoming en het verlies van de reële kans. Ruimte bestaat wanneer de kans niet was ontnomen voor schadevergoeding, indien het gaat om een reële, dat wil zeggen een niet zeer kleine kans, op succes. Stel nou dat er een kans is van 40% op herstel, moet je dan die 40% toewijzen? Als er een kans is van 70%, wijs je dan ook 70% toe of alles, omdat de kans groter is dan 50%? De rechter oordeelde dat het leerstuk niet tevoorschijn moet worden gehaald, wanneer er sprake is van een kleine kans. Indien de kans groot is, dan heeft men recht op een schadevergoeding in evenredigheid met de verloren kans.
In het arrest Parijs/ Dakar gaat het om een consument die een motorfiets heeft gekocht voor de rally van Parijs Dakar, maar de motorfiets begeeft het. Hij wilde de deelnamekosten verhalen op de verkoper van de motorfiets, omdat hij nu niet langer kon deelnemen aan de rally. Ongeacht het feit hoe de vraag kan worden gekwalificeerd, kan men ervan uitgaan dat het hier gaat om schade dat vergoed moet worden. De Hoge Raad heeft hierover gezegd dat het moet gaan om vergeefs gedane uitgaven ter verkrijging van niet op geld waardeerbare onstoffelijk voordeel kan worden aangemerkt als vermogensschade. Hoe waardeer je zo’n onstoffelijk voordeel dat je misloopt? In beginsel moet het gewaardeerd worden gelijk aan de vergeefs gemaakte kosten. Dit is logisch, omdat dat de waarde is wat je ervoor over hebt. Een volledige vergoeding is noodzakelijk, tenzij dit als onredelijk kan worden aangemerkt. Toen dat eenmaal gezegd was, kun je zeggen dat je ook de kosten van de vakantie terug kunt vorderen, maar als je eenmaal op dat terrein schadevergoeding toekent, dan kun je ook goed vaststellen wat de grenzen daarvan zijn. Een bekende uitspraak hieromtrent gaat over een motorjacht van ongeveer een miljoen euro, dat gebreken heeft. De eigenaar van het jacht had zich verheugd op het varen op grote afstanden, maar dat genoegen werd hem 16 maanden lang ontzegd, omdat hij er wel mee kon varen, maar niet hard mee kon varen. Volgens hem was hem een onstoffelijk voordeel onthouden, waarvoor hij een schadevergoeding wilde. De Hoge Raad was van oordeel dat dit te ver gaat, omdat er meerdere kanten aan de zaak zitten. De kans bestaat dat een gekochte zaak niet in alle opzichten functioneert, zodat pas na herstel deze aan de overeenkomst beantwoord. Daarmee is echter niet gegeven dat de uitgaven die de koper heeft gedaan, die voor vergoeding worden gevorderd, hun doel in rechtens relevante mate hebben gemist. Het feit dat de eigenaar kosten heeft gemaakt om de boot sneller te laten varen, betekent niet dat die kosten ook voor vergoeding in aanmerking komen. Duidelijk is wel dat de Hoge Raad met dat onstoffelijke voordeel niet te ruim wil omgaan.
Binnen het schadevergoedingsrecht maakt men onderscheid tussen personenschade, waaronder letselschade valt, zaakschade, wat ziet op zaken die kapot zijn en zuivere vermogensschade. Dit onderscheid is van belang voor de causaliteit en de matiging. Voor personenschade kent men een andere regeling en een andere benadering.
Artikel 6:96 BW werkt de vermogensschade uit die staat genoemd in artikel 6:95 BW. Wanneer men kijkt naar de inhoud van dit artikel, dan ziet men dat het een artikel is met veel verschillende formuleringen. Aan de ene kant is het heel algemeen. Vermogensschade omvat zowel geleden verlies als gederfde winst. Aan de andere kant is het heel gedifferentieerd, zo blijkt uit lid 2. In het arrest Amev/ Staat ging het om de Nederlandse Staat die voor 39 voertuigen een schadevergoeding vorderde van Amev, wegens blikschade. Hiervoor hadden ze een instantie ingeschakeld, welke kosten ze ook wilden laten vergoeden door Amev. Amev voerde aan dat die kosten onder de vaste kosten van de Staat zouden vallen. De Hoge Raad oordeelde echter dat ook interne kosten onder de vergoeding moesten vallen en deze kosten dus ook vergoed dienden te worden. De grenzen van artikel 6:96 BW staan genoemd in lid 2. In het arrest Bravenboer/ London ging het om een auto-ongeluk. Eerst stapte het slachtoffer ongeschonden uit de auto, maar na verloop van tijd kreeg hij klachten. Hij liet uitgebreid medisch onderzoek verrichten, waaruit kwam dat de klachten niet veroorzaakt waren door het ongeluk, maar het gevolg waren van zijn eigen constitutie. Kan hij nu wel of niet de kosten van het onderzoek vorderen? Artikel 6:96 BW dient niet als grond voor schadevergoeding, maar artikel 6:162 en artikel 6:98 BW wel. De Hoge Raad zegt hierover dat het gaat om een onrechtmatige daad, verricht tijdens het auto-ongeluk. Wil men schade, dan moet men de causaliteitseis erbij betrekken. Kunnen bepaalde schadeposten aan het ongeluk worden toegerekend. Als het redelijk is dat er een onderzoek plaatsvindt, dan valt dat binnen de combinatie van artikel 6:168 en artikel 6:98 BW. Het is circa een jaar geleden dat de Hoge Raad expliciet had aangesloten bij het arrest Bravenboer/ London. De Hoge Raad voer in het Mark Four Enterprises/ Apotex aan dat het volgens vaste rechtspraak vereist is dat voor vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW dat er een conditio sine qua non-verband bestaat tussen de scheppende gebeurtenis, de kosten en de aansprakelijkheid. Ook moeten de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend. Tevens moet het redelijk zijn om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen en de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn. Voor vergoeding van de hier bedoelde kosten is echter niet vereist dat uiteindelijk komst vast te staan dat de schade geleden is.
Ten aanzien van de schadebegroting, wat een zeer ingewikkeld onderwerp is, heeft de rechter een grote vrijheid. Het betreft wel een concrete bezigheid, omdat er precies gekeken moet worden wat in deze omstandigheden het nadeel was voor de betreffende persoon. Bij letselschade kijk je gewoon naar wat de medicijnen en de hulpmiddelen hebben gekost. Ook op dergelijke concrete berekeningen bestaan uitzonderingen. Toekomstige schade wordt beoordeeld aan de hand van artikel 6:105 BW. In het arrest Belastingschade/ Kapitalisatie ging het om de begroting van schade. In dit arrest was er een medische fout gemaakt, waardoor zijn onderarm moest worden geamputeerd. Hiervoor kreeg hij een prothese. De fout was gemakt in 1980, terwijl het eindarrest van het Hof afkomstig is uit 2005. De datum van kapitalisatie was gelegen in 1986. Een van de problemen hierbij is, is dat er een wijziging is geweest van het belastingstelsel in 2001, die een invloed heeft op de te betalen belasting. Moet het Hof die belastingstelselwijziging meenemen in diens uitspraak? Men mag bij de belastingschade niet voorbijgaan aan de belastingstelselwijziging. Wanneer men dat niet doet, dan dient dat te worden gemotiveerd. De tweede vraag die hierbij werd gesteld is vanaf wanneer de wettelijke rente zou gelden? De verzekeringsmaatschappij van degene die het ongeluk heeft veroorzaakt zegt dat de kapitalisatie in zou gaan vanaf 1986. Omdat dit ook ziet op toekomstige schade, kan het niet zo zijn dat de wettelijke rente ook in 1986 zou zijn begonnen. De Hoge Raad zegt dat de schade moet zijn geleden op de peildatum van het kapitalisatiepunt. De wettelijke rente is dus ook ingegaan in 1986. Tot slot moet er ook een sterftekans worden berekend. Als uitgangspunt moet men de werkelijk geleden en te lijden schade meenemen.
De schadebegroting kan echter ook abstract zijn. De schade kan namelijk ook voortvloeien uit een wettelijk voorschrift, zo blijkt uit artikel 7:36 BW. Het is dan onafhankelijk van de omstandigheden van het geval. Wat moet men doen met de rente en de geldsommen die moeten worden betaald? Het antwoord van de wet is dat het te onoverzichtelijk is, omdat het leidt tot grote onzekerheid. Daarom vindt men in Boek 7 een basisregeling voor het niet betalen van geldvorderingen, genoemd in artikel 6:119 jo. 6:119a BW. In het arrest Ahold/ Staat ging het om flessen wijn die Ahold had gekocht. De vraag was of ze accijns moesten betalen aan de Staat. Ze deden het wel, maar uiteindelijk bleek dat het niet betaald hoefde te worden. Ze kregen het geld terug van de Staat, maar Ahold vorderde ook wettelijke rente. Deze wettelijke rente wilde de Staat niet vergoeden. Ahold had namelijk hetgeen wat ze aan de Staat aan accijns hadden betaald, doorberekend naar de klanten, waardoor ze geen nadeel hadden aan deze accijnsbetaling. De Hoge Raad oordeelde dat de Staat geen wettelijke rente was verschuldigd aan Ahold, omdat dat in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. De wettelijke rente moest gefixeerd worden. De abstracte benadering van dit soort schade wordt gerechtvaardigd door de Hoge Raad.
Freek rijdt met zijn nieuwe gekochte bolide door de stad, maar krijgt een aanrijding. De schade is €5.000. Hij wil deze schade verhalen. Geldt hier de abstracte of de concrete benadering? Hierbij kan men de abstracte benadering hanteren, omdat men niet per definitie recht heeft op de gehele vergoeding van de schade. Tevens is hierbij de definitie van het begrip ‘total loss’ van belang. Deze casus kan worden vergeleken met de casus omtrent bodemverontreiniging.
In beginsel is schadebegroting concreet, maar soms ook abstract. In het Johanna Kruidhof arrest ging het om de kinderen van Johanna Kruidhof die vlakbij hun moeder Johanna gingen wonen. Dit bracht kosten met zich mee. Mochten ze die verhalen? De Hoge Raad vond van niet, omdat de inschakeling van professionals normaal en gebruikelijk is.
Bestaat er een voldoende verband tussen de positie van degene die zich keurig aan de regels heeft gehouden en de winst die een bedrijf op oneerlijke wijze heeft gemaakt. Het voorbeeld van illegale onderhuur komt terug in het arrest Doerga/ Stichting Ymere. Artikel 6:104 BW geeft de mogelijkheid om in een dergelijk geval alle winst te vorderen of een gedeelte daarvan, maar het is een bepaling die met nuance en voorzichtigheid moet worden toegepast. Het is een discretionaire bevoegdheid van de rechter. Indien het wordt gevorderd, hoeft het niet te worden toegewezen. Vereist is echter wel dat degene die de vordering instelt, kan bewijzen dat hij enige vorm van schade heeft geleden. Indien er geen schade is geleden, dan kan men niet uit de voeten met dat artikel. Wat doe je met de verhouding tussen de schade en de winst en de schadevordering die daaruit kan worden afgeleid? De Hoge Raad benadrukte in dit geval dat het hier niet gaat om het strafrecht, maar om een schadevordering. Dit betekent dat er toch sprake was van een terughoudende benadering, aangezien voordeel en schade enorm uit elkaar lopen. Toch speelt de verwijtbaarheid hier wel een rol, aangezien dat kan meewegen bij het begroten van de schadevordering.
Het vijfde hoorcollege gaat over de aansprakelijkheid van de rechtspersoon, waarbij er nader aandacht zal worden besteed aan de overheidsaansprakelijkheid en absolute of relatieve onrechtmatigheid (relativiteit). Ook zal er nader worden ingegaan op de toerekening van de onrechtmatige daad aan de dader. Het college wordt gegeven door professor Oldenhuis.
In het Babbel-arrest gaat het om een kleuterschool die op een zondag instort. Omdat het op een zondag gebeurt, vallen er geen slachtoffers. Volgens de wethouder was de structuur van het gebouw goed. De aannemer was inmiddels echter failliet, waardoor de school de gemeente aansprakelijk stelde voor de bewoordingen van de wethouder, die onjuist bleken te zijn. Vroeger kon je iemand aanspreken van vlees en bloed. Dat was dan de dader. Tegenwoordig is het daderschapsbegrip echter dusdanig veranderd, dat ook rechtspersonen kunnen handelen. Wanneer Connexion een kind van drie jaar overrijdt, is dan het bedrijf Connexion of is de buschauffeur dan aansprakelijk? De buschauffeur kan aansprakelijk worden gesteld op grond van artikel 6:162 BW en Connexion kan aansprakelijk worden gesteld op grond van artikel 6:170 BW. De gedachtegang was voorheen dat rechtspersonen enkel aansprakelijk konden worden gesteld via hun organen. Indien er sprake was van werknemers, dan kon de rechtspersoon enkel worden aangesproken via de bepaling van artikel 6:170 BW. Dit leerstuk is doorbroken in het Babbel-arrest. De gemeente Renkum is aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW, wanneer de gedraging in het maatschappelijke verkeer heeft te gelden als een gedraging van de gemeente. Bij bestuurdersaansprakelijkheid is de gemeente dus aansprakelijk, wanneer de handeling van een gemeentewerker geldt als een handeling van de gemeente zelf. Het Babbel criterium geldt niet alleen voor de overheid, maar voor alle rechtspersonen.
Wanneer een werknemer een andere werknemer een klap geeft, dan heeft deze ruzie niet te gelden als een daad van de werkgever. Indien deze ruzie tijdens het werk is ontstaan, dan kan de werknemer die een klap heeft ontvangen eventueel wel de werkgever aansprakelijk stellen op grond van artikel 6:170 BW. Daden van leidinggevende werknemers heeft te gelden als eigen daad van de werknemer. Het functionele verband van artikel 6:170 is breed, maar wanneer een werknemer zijn collega in zijn kruis trapt, waardoor die collega langdurig arbeidsongeschikt raakt, dan geldt de reikwijdte van artikel 6:170 BW niet langer, omdat het niets met het werk te maken heeft. De persoon is dan enkel nog aansprakelijk middels artikel 6:162 BW. De aansprakelijkheid van rechtspersonen kan dus berusten op artikel 6:162 BW en artikel 6:170 BW.
Overheidsaansprakelijkheid kan plaatsvinden via het gemeenschapsrecht en het Nederlandse recht. De onrechtmatige overheidsdaad staat in Spier/ Hartlief genoemd in nr. 168 e.v. In de zevende druk wordt er uitvoerig ingegaan op de in juli 2013 inwerking getreden wetgeving van de Awb. Op bepaalde fronten heeft de bestuursrechter exclusieve bevoegdheden gekregen ten aanzien van het recht op de sociale zekerheid, het ambtenarenrecht en het belastingrecht. Bij de rechtmatige overheidsdaad gaat het om de gelijkheid voor de openbare lasten. Er bestaat veel jurisprudentie omtrent het égalité-beginsel: Staat/ Lavrijssen, Staat/ Harrida en Proefverlof. De nieuwe wet nadeelcompensatie zal een verschuiving teweegbrengen van de civiele rechter naar de bestuursrechter. Het égalitébeginsel is ontstaan in het civiele recht, maar wordt binnenkort verschoven naar het bestuursrecht.
Staten moeten richtlijnen, die geen rechtstreekse werking hebben, omzetten in het nationale recht. Deze richtlijnen moeten ook binnen een bepaalde termijn worden geïmplementeerd. Wanneer dit niet tijdig gebeurt, dan leidt dit tot aansprakelijkheid van de Duitse staat ten aanzien van het Europese recht. Het Hof van Justitie heeft in het Dillenkofer-arrest bepaald dat er aan drie voorwaarden moet worden voldaan, wil de burger rechtstreeks van de staat een schadevergoeding eisen. In de eerste plaats moet er sprake zijn van een gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht door een lidstaat, die rechten toekent aan particulieren en er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de schade en de schending. Wanneer een richtlijn niet tijdig is geïmplementeerd, dan spreekt men al van een gekwalificeerde schending. De burger kan hier rechten aan ontlenen. Kan men in het kader van het gemeenschapsrecht ook de nationale staat aanspreken? In het arrest Finland/ Lethinen heeft het Hof van Justitie bepaald dat ambtenaren van de staat ook EU-regels kunnen schenden. In Finland was een ambtenaar bezig om te controleren of hefbruggen uit Italië kwalitatief goed waren. Volgens deze ambtenaar waren de hefbruggen niet stabiel. Het gedrag van de ambtenaar bleek onjuist te zijn. Wie bepaalt uiteindelijk de reikwijdte van de aansprakelijkheid? De Europese Unie of de nationale staat? Het Hof van Justitie heeft bepaald dat foutief gedrag van de ambtenaar zal leiden tot de aansprakelijkheid van de staat. Dienaangaande dient de verwijzende rechterlijke instantie inzonderheid te beoordelen of de ambtenaar in het algemeen in de betrokken sector bevoegd is, de ambtenaar zijn verklaringen op schrift verspreidt met het officiële briefhoofd van de bevoegde dienst, de ambtenaar niet vermeldt dat zijn verklaringen zijn persoonlijke mening weergeven, noch dat deze afwijken van het officiële standpunt van de bevoegde dienst en de bevoegde overheidsdiensten niet onverwijld de nodige stappen zetten om bij de adressanten van de uitlatingen van de ambtenaar de indruk weg te nemen dat het om een officieel standpunt van de staat gaat. Soms gaat het recht van de gemeenschap dus qua grondslag verder dan het nationale recht.
Wanneer een wetsbepaling niet wordt nagekomen, dan wil dat niet zeggen dat iedereen een aanspraak heeft op de betreffende instantie. Menzis sluit een overeenkomst met bepaalde artsen. De farmaceut zegt dat er geen reclame mag worden gemaakt voor bepaalde geneesmiddelen. Omdat dat wel is gebeurd, lopen de inkomsten van het dure medicijn van de farmaceut terug. Het doel van de afspraak tussen Menzis en de artsen was echter sociaal van aard en had de strekking om de inkomsten van het medicijn terug te laten lopen. De Hoge Raad heeft bepaald dat het lastig is om de norm vast te stellen, maar dat in casu de farmaceut in het ongelijk werd gesteld. Men moet dus altijd kijken wat de functie is van de normschending. Niet elke normschending leidt dus tot aansprakelijkheid. In de eerste plaats moet men kijken naar het persoonlijke aspect (wie wordt er beschermd?) en het inhoudelijke aspect (tegen welke schade en tegen welke wijze van intreden van die schade?). Op die manier wordt het beschermingsbereik van de norm onderzocht.
Men dient te oordelen in wiens belang de norm is geschreven. Naast de geschreven norm, bestaat er ook nog een ongeschreven norm, die geschonden kan zijn. Artikel 6:163 BW is primair geschreven voor het vaststellen van de reikwijdte van de wettelijke normen, maar ook van belang bij ongeschreven normen. In een bepaald arrest ging het om een tandarts die ook mensen hielp, terwijl hij niet bevoegd was. Een tandarts in Tilburg begon een procedure over het feit dat hij zelf wel een opleiding heeft gevolgd en de andere tandarts niet. De norm was niet geschreven om andere tandartsen te beschermen, zo werd vastgesteld door de Hoge Raad. Advocaat-Generaal Langemeijer heeft gezegd dat ondanks dat een geschreven norm niet voor een burger is geschreven, men zich toch moet onthouden van dat gedrag op grond van de ongeschreven norm. Dit wordt ook wel de Langemeijer-correctie genoemd. Dit houdt in dat men altijd nog debat kan voeren omtrent het ongeschreven recht.
In een bepaald arrest wordt iemand in het UMCG in Leeuwarden geopereerd aan zijn knie. Volgens de instructie moet een patiënt een injectie krijgen tegen trombose. Deze injectie wordt nagelaten, waarna hij na een halfjaar trombose krijgt. Hij begint de procederen tegen het UMCG. Het ziekenhuis geeft aan dat het protocol enkel intern geldt en dat patiënten hier niets mee te maken hebben. Volgens de rechter valt het niet in acht nemen van deze geschreven norm tot een beroepsgrond voor de patiënt. De Hoge Raad kwam daarna met de omkeringsregel. Als vaststaat dat de norm is geschonden, dan is de omkeringsregel van toepassing. Normschending duidt niet alleen op de onrechtmatige daad, maar ook op de wanprestatie. Tevens duidt niet elke normschending op de omkeringsregel. Het ziekenhuis moest bewijzen dat de trombose ook zou zijn ontstaan zonder de normschending.
Ongeschreven zorgvuldigheidsnormen stekken uitsluitend tot bescherming van belangen van anderen waarop de dader bedacht moest zijn en zien naar hun aard op de zorgvuldigheid die in een bepaalde verhouding jegens een of meer anderen moeten worden betracht, zo blijkt uit het Staat/ Shell-arrest. Wanneer de feiten hebben plaatsgevonden in 1960 en de procedure vindt pas plaats in 1980, dan moet men de normen hanteren van 1960. De kennis van 1980 moet dan niet worden meegenomen in de procedure. In het Taxibusje-arrest ging het om een kind dat werd overreden door een taxibusje. Het busje reed over het hoofd van het kind heen. De moeder kon als derde moeilijk schade verhalen bij de taxichauffeur volgens het recht. Volgens het relativiteitsvereiste kon de moeder toch schade verhalen, omdat ze toen niet langer als derde kon worden aangemerkt. Als de rechtspersoon schade lijdt, dan hebben de aandeelhouders een afgeleid belang.
In het Duwbak Linda-arrest ging om een boot die gekeurd werd door de inspectie van de overheid. De regels die de overheid heeft gesteld zijn interne regels. De boot wordt goedgekeurd, maar de boot blijkt zo lek te zijn als een mandje. Er wordt bagger in het schip gepompt om vier uur in de middag. De volgende dag willen de werknemers verder gaan, maar ligt de boot op de bodem van de zee, tezamen met een ander schip. De eigenaar van het schip spreekt de eigenaar van duwboot Linda aan, maar spreekt ook de Staat aan. De Staat was betrokken bij de afgifte van certificaten voor de deugdelijkheid van het schip. Volgens de Hoge Raad levert niet-naleving van die verplichting niet een onrechtmatige daad op jegens een derde, die schade lijdt tengevolge van het zinken van het schip door een geconstateerd bodemgebrek. Wanneer de regels niet in acht worden genomen bij het keuren van een schip, waarvoor zijn de regels dan opgesteld? Het gaat hier om de algemene verantwoordelijkheid van de Staat en de in beginsel onbeperkte groep van derden (gebruikers van vaarwegen).
In het Schietpartij Alphen aan den Rijn-arrest ging het om het verlenen van een wapenvergunning aan Tristan van der Vlist. De ouders hadden nog melding gemaakt bij de GGZ om te melden dat de jongen niet fit was en dat zijn wapenvergunning moest worden ingetrokken. De GGZ gaf aan dat ze niet zomaar naar de politie konden stappen, waardoor er niets aan werd gedaan. Het gaat hier om een ernstig tekortschieten van de partij die de wapenvergunning heeft verleend. Dit werd ook erkend door de rechter.
In het arrest Onrechtmatige overheidsdaad vluchtelingenstatus ging het om de beslissing van de Staat om vluchtelingen niet toe te laten. Deze beslissing werd nadien vernietigd. Wat zijn de rechten van de vluchteling? Hebben zij ook vermogensrechtelijke aanspraak? Volgens het Hof leidt de toelating tot vluchteling er mede toe tot het mogelijk maken dat de vluchteling in Nederland een nieuw leven opbouwt. Zij hebben daardoor ook het recht om arbeid te verrichten. Het Hof gaf de vluchteling dus het recht om arbeid te verrichten, maar wees de vordering tot smartengeld af. De Hoge Raad wijst alles af, anders dan het Hof heeft geoordeeld. Het recht om betaalde arbeid te verrichten ontstaat pas nadat de vluchteling in Nederland als vluchteling is toegelaten. De toelating vindt enkel plaats om humanitaire redenen. De vluchtelingenwet strekt niet tot bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de vluchteling.
In het Hangmat-arrest hebben een man en een vrouw samen een pand. De vrouw hangt een hangmat op aan een gemetselde zuil. De eikenhouten deur klapt elke dag tegen de zuil aan, als je de deur opendoet. Jarenlang krijgt de zuil een klap te verduren. Op een gegeven moment legt ze haar kind in de hangmat, waarna de zuil omvalt. Ze kan nog net haar kind uit de hangmat halen, maar krijgt vervolgens vol de zuil over haar heen. Het letsel is dusdanig erg, dat ze haar armen en benen nooit meer kan gebruiken. Is er een wetsartikel om de schade bij een ander neer te leggen? Kan een medebezitter zijn medebezitter op grond van artikel 6:174 BW aanspreken? De advocaat omtrent de letselschade zegt dus dat de vrouw haar man kan aanspreken voor de schade. Volgens de rechter zijn de medebezitters schadeplichtig voor een evenredig deel. Man en vrouw zijn als medebezitters dus beide voor 50% schadeplichtig. Relativiteit komt dus ook kijken in afdeling 6.3.2.
Het zesde hoorcollege gaat over letsel- en overlijdensschade en smartengeld. De strekking van soorten schade ligt in artikel 6:107, 6:107a en 6:108 BW. Het hoorcollege wordt gegeven professor De Jong.
De strekking van de personenschade vloeit voort uit artikel 6:107, 6:107a en 6:108 BW. In het arrest Rockwool/ Poly ging het om omzetschade doordat bepaalde materialen vervangen moesten worden. Kon Rockwool een schadevergoeding krijgen wegens omzetschade? Nee, het ging hier niet om letselschade, dus was Rockwool niet gerechtigd om een schadevergoeding te ontvangen. Waarom is er slechts een beperkte kring van gerechtigden? Iemand die aansprakelijk is, is niet oneindig rijk. Als heel veel mensen een vordering krijgen, dan wordt de spoeling dun en is het bijna onmogelijk om de schade van één ieder te vergoeden. Ten tweede zou een vordering voor iedereen betekenen dat de aansprakelijke persoon ten onder gaat. Om deze twee punten is er sprake van een beperkte strekking. Dit is een punt van discussie geweest toen het huidige BW tot stand kwam. Uiteindelijk is toch gekozen voor de zekerheid die het huidige stelsel biedt en heeft men een gelimiteerd aantal gerechtigden in de wet opgenomen.
Een algemene opmerking is dat we ons bevinden op het terrein waar er veel geprocedeerd wordt. De betrokkenen hebben te maken met ellenlange trajecten om een schadevergoeding te verkrijgen. De onderhandelingen duren eindeloos, omdat veel punten hierbij een rol spelen. Sinds 1 juli 2010 kennen we de wet deelgeschil procedure letsel- en overlijdensschade. Hier kent men een buitengerechtelijke onderhandelingsfase. Deze regeling is neergelegd in artikel 1019w tot en met 1019cc Rv. In een bepaalde uitspraak ging het om een persoon die in een ziekenhuisbed lag en verward was, waardoor hij moest worden vastgebonden aan zijn bed. De band was stevig genoeg, maar het slotje gaat open, waardoor de patiënt op de grond valt. De aansprakelijkheid van het ziekenhuis is dan in het geding. Het artikel dat hier in het geding is, is artikel 6:77 BW, de aansprakelijk ten aanzien van gebruikte zaken. Hoe zit het met de aansprakelijkheid van gebruikte zaken in medische sferen? In de parlementaire geschiedenis is gezegd dat artikel 6:77 BW als uitgangspunt heeft dat de gebruiker van bepaalde zaken aansprakelijk is voor de non-conformiteit van die zaken. In de medische sferen kan hier snel een uitzondering op bestaan, omdat een ziekenhuis zelf niet altijd alle materialen die ingekocht worden zal gaan controleren. Is het ziekenhuis in dit geval dan aansprakelijk voor de veroorzaakte schade door het breken van het slotje? Ja, de rechtbank nam hier aansprakelijk aan, omdat zij vond dat een medisch bedrijf niet anders zou moeten worden behandeld dan andere bedrijven.
Bij letselschade gaat het om eigen schade van de gelaedeerde, waaronder valt niet-vermogensschade en vermogensschade. Onder vermogensschade vallen ziekte- en herstelkosten, kosten van blijvende invaliditeit, inkomensschade en overige vermogensschade. De niet-vermogensschade ten aanzien van de letselschade vloeit voort uit artikel 6:106 lid 1 sub b BW: “Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in persoon is aangetast.” In een bepaald arrest heeft het College het volgende bepaald: “Bij mensen die jong een ongeluk krijgen, is het moeilijk om te bepalen hoe hun leven eruit gezien zou hebben. Eerdere oordelen van het College laten zien dat verzekeraars bij vrouwen aannames doen over het krijgen van kinderen, carrièreperspectieven en het combineren van zorg en werk. Bij het vaststellen van de schadevergoeding spelen drie aspecten een rol: opleidingsniveau, beroepskeuze en participatie aan de arbeidsmarkt. Bij het vaststellen van arbeidsparticipatie ontstaat het verschil tussen mannen en vrouwen. Het algemene beeld dat vrouwen kinderen krijgen, daarom tijdelijk stoppen met werken en vervolgens parttime werken, wordt toegepast op een individuele vrouw. Deze aannames hebben een aanzienlijk en negatief effect op de hoogte van de schadevergoeding voor de vrouw. Een probleem dat een man in een vergelijkbare positie niet heeft. Daarom is dit discriminatie voor vrouwen.” Schade van derden wordt volgens artikel 6:107 BW in beginsel niet vergoed, maar wel de verplaatste schade. Deze verplaatste schade wordt in dat geval gezien als de eigen schade van de gelaedeerde. In artikel 6:107a BW staat een toevoeging. Doorbetaald loon kan nu door de werkgever gevorderd worden, evenals re-integratiekosten. Sinds kort is er in de sociale zekerheid een wijziging gekomen dat loon langer doorbetaald moest worden. Door een lobby van de werkgevers is nu artikel 6:107a BW tot stand gekomen. Hierbij kent men wel een begrenzing door het civiele plafond. Dit vloeit voort uit artikel 6:107a lid 2 BW: “[…] doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor de aansprakelijke persoon, bij het ontbreken van de loondoorbetalingsverplichting aansprakelijk zou zijn […]”. Artikel 6:107a lid 4 BW ziet op de schade veroorzaakt door een werknemer. Derden die bij personenschade zijn betrokken hebben vaak een aparte positie. Zo betreft het vaak de schadeverzekering of een uitkerende instantie.
Artikel 6:108 BW ziet op overlijdensschade. Lid 1 duidt op gederfd levensonderhoud en lid 2 duidt op begrafeniskosten. In artikel 6:108 lid 1 BW staan meerdere categorieën met gerechtigden genoemd met verschillende normen voor vergoeding. Telt in het kader van artikel 6:108 BW de positie van het vermogen van de achterblijvenden mee? Dit is een merkwaardige vraag. Wanneer iemand met veel geld door een ongeluk komt te overlijden, betekent dat dan dat hij geen recht meer heeft op geld? Ja, het gaat om de behoeften van de nabestaanden in de zin van artikel 1:397 lid 1 BW, zodat men voort kan leven op de manier zoals men dat voor die tijd deed. De vermogenspositie van de overleden persoon is dus van belang en in die zin wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de omstandigheden genoemd in artikel 1:397 lid 1 sub a, b en c BW, zo heeft de Hoge Raad bepaald in het arrest Pruisken/ Organice. Er bestaat een discussie omtrent deze behoeftigheidseis. Of huishoudelijke arbeid weg moet vallen wordt abstract getoetst.
Wanneer men een schadevordering heeft wegens het wegvallen van levensonderhoud, wordt deze dan alleen toegewezen wanneer er een wettelijke verplichting is tot levensonderhoud of kijk je naar de werkelijke onderhoudsschade die geleden is? In Duitsland komt zo’n schadevordering alleen aan de orde, wanneer er sprake is van een wettelijke verplichting tot een vergoeding van levensonderhoud. In Engeland en Frankrijk gaat het om de werkelijke onderhoudsschade, net als in Nederland.
Voor de vordering van artikel 6:108 sub d BW geldt ook de eis van behoeftigheid. Hierbij zijn concrete omstandigheden bepalen. Het is dan wel van belang dat er wordt geabstraheerd van de bijdrage van de stiefouders, evenals wanneer er geen reële kosten zijn gemaakt voor vervangende zorg.
De centrale bepaling voor smartengeld betreft artikel 6:106 BW jo. artikel 6:95 BW. Het gaat hier niet om vermogensschade, maar om immateriële schade. Dient dit te worden vergoed door middel van geldelijke middelen? De doeleinden van het smartengeld is om een geschokt rechtsgevoel te herstellen en om compensatie te verkrijgen voor de schade die men heeft geleden. Het feit is dat smartengeld een steeds grotere positie gaat innemen in het Nederlandse recht. Ten aanzien van smartengeld gelden de bepalingen inzake de schadevergoeding ook. Het gaat hier dan niet enkel om afdeling 6.1.10, maar ook om de verjaringsregeling van artikel 3:310 BW. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW moet er sprake zijn van een oogmerk om dit soort schade toe te brengen. In drie gevallen heeft men recht op smartengeld: indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De gedachte hierachter is dat wanneer men op een bepaalde manier iemands wezen aantast, dat de reden kan zijn voor een vergoeding van de schade. Tevens moet de nagedachtenis van de overledene persoon worden aangetast in eer en goede naam.
Een voorbeeld van aantasting in de persoon op een andere wijze betreft de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. In een bepaald arrest ging het om het toebrengen van geestelijk letsel aan een persoon. Het veroorzaken van geestelijk letsel kan reden zijn voor smartengeld, maar wat is geestelijk letsel? Als je iemand in je omgeving consequent negatief benadert op een hele extreme manier, waardoor die zich zeer onplezierig voelt, kan er dan sprake zijn van een vergoeding van smartengeld? Indien het voldoende ernstig is of erkend wordt, dan kan het een grond vormen voor smartengeld. In Duitsland en Engeland kent men eenzelfde benadering, maar in Frankrijk kijkt men er soepeler tegenaan.
Het smartengeld wordt naar billijkheid vastgesteld. Ken je smartengeld ook toe, wanneer iemand in coma ligt? In een bepaalde uitspraak ging het om een man die in coma lag en naderhand weer was bijgekomen. Dat men al tijd niets gemerkt heeft, gedurende de coma, wil niet betekenen dat men dan geen recht meer heeft op smartengeld. Wel kan het invloed hebben op de hoogte van de vergoeding. Men heeft hierbij een grote vrijheid bij de begroting daarvan.
In het Taxibusje-arrest ging het om de affectieschade van een moeder, omdat haar kind was overreden door een taxibusje. Is hiervoor een vergoeding mogelijk volgens het huidige recht? De rechter heeft bepaald dat er voor affectieschade op dit moment geen ruimte is. Als we affectieschade willen accepteren, dan moet de wetgever daarover beslissen. Affectieschade komt niet voor vergoeding in aanmerking, maar shockschade wel. Het gaat daarbij dan om geestelijk letsel en een erkend psychiatrisch ziektebeeld. De grondslag voor schadevergoeding op dit terrein betreft de onrechtmatige daad tegenover de overledene. Dit brengt ook een onrechtmatige daad met zich mee tegenover de nauw betrokkenen, wat vaak de nabestaanden zullen zijn. De Hoge Raad zegt dat tevens vereist is dat de nabestaanden geconfronteerd worden met het ongeluk, of direct daarna met de gevolgen daarvan. De moeder in het Taxibusje-arrest had niet zelf het kind overreden zien worden, maar kwam wel in directe aanmerking met de gevolgen van de overrijding.
In het Vilt-arrest ging het om een automobilist die over de weg rijdt. Een andere automobilist spreekt hem aan en beschuldigt hem van het veroorzaken van een ongeluk. De beide automobilisten rijden achter elkaar aan. Degene die gevolgd wordt wil een andere richting opslaan, maar voelt zich opgedrongen, omdat de automobilist hem blijft volgen. Hierdoor rijdt hij tegen een boom. De nabestaanden van de automobilist die gevolgd werd waren niet bij het ongeval aanwezig. Hebben de nabestaanden hier recht op shockschade? Nee, de Hoge Raad wijst het van de hand, omdat ze evenmin direct in aanraking zijn gekomen met de gevolgen van het ongeluk. De confrontatie-eis blijft in beginsel dus voorop staan. De Hoge Raad wil wellicht de eis van het psychiatrisch ziektebeeld loslaten, maar momenteel geldt dat nog wel als uitgangspunt.
Wat betreft de vergoeding van de affectieschade, bestaan er enkele argumenten voor en tegen de vergoeding van die schade. Hoe schrijnender de situatie, hoe minder gewenst de geldelijke vergoeding is. Men kan dan denken aan commercialisering van het verdriet, maar aan de andere kant kan men denken aan een onsmakelijke procesvoering. Op dit moment is er een wetsvoorstel affectieschade aanhangig, waarin onder meer een vergoeding van affectieschade bij ernstig blijvende verwondingen wordt geformuleerd. Tevens moet de persoon wel zijn overleden.
Op dit leerstuk bestaan een aantal bijzondere problemen en vragen. In het arrest Wrongful Birth ging het om een mevrouw die naar het ziekenhuis. Het spiraaltje dat bij haar is ingebracht moet worden verwijderd bij de operatie. Dit spiraaltje wordt echter niet teruggeplaatst, waardoor ze opnieuw zwanger wordt en een kind krijgt. Dit is een vreugde, maar ook een onvoorziene kostenpost. Ze vordert daarom aanschaf van babyuitzet, loonderving ten gevolge van verminderd arbeidsvermogen, almede opvoedingskosten van het kind tot het achttiende jaar, immateriële schade, kosten van expertise en kosten van rechtsbijstand. Volgens het Hof gaat het hier niet om schade zoals bedoeld in het vermogensrecht. Bestaat hier voldoende grond om de kosten voor opvoeding van het kind aan te merken als schade? Ten tweede gaat het hier om het causaal verband. Dergelijke kosten zijn onmiskenbaar vermogensschade en niet is in te zien waarom de schade niet aan de arts zou worden toegerekend als gevolg van het niet terugplaatsen van het spiraaltje. De vergoeding van die schade past in het stelsel van de wet. De discussie hierbij was of een gezond kind kon worden gezien als een schadepost? De Hoge Raad zegt dat deze bezwaren hem niet overtuigend voorkomen. Er bestaat geen kwestie omtrent de vraag of het kind zelf als schade moet worden gezien. Wanneer het kind naar een dure school wordt gestuurd of veel muzieklessen wil volgen, dan komt het voor de eigen rekening van de moeder. Volgens de Hoge Raad moet de keuze om minder te gaan werken van de moeder goed gemotiveerd dient te worden. De vrouw eist eveneens smartengeld, omdat zij en haar man geen kind meer wilden. Volgens de Hoge Raad bestond er geen reden voor smartengeld. Er is wel sprake van een vergoeding van smartengeld, wanneer er sprake is van een inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht.
Het zevende college gaat over de aansprakelijkheid van personen ten aanzien van andere personen of zaken. Hierbij zal er nader worden ingegaan op de rechtsvergelijking met andere landen. Het college wordt gegeven door professor Oldenhuis.
Kwalitatieve hoedanigheid leidt tot aansprakelijkheid omdat je ondernemer bent. Zo is de werkgever aansprakelijk voor de fouten van de werknemer. In artikel 6:170 lid 1 BW staat: “Voor schade, aan een derde toegebracht door een fout van een ondergeschikte, is degene in wiens dienst de ondergeschikte zijn taak vervult aansprakelijk, indien de kans op de fout dor de opdracht tot het verrichten van deze zaak is vergroot en degene in wiens dienst hij stond, uit hoofde van hun desbetreffende rechtsbetrekking zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen.” Hieronder valt dus niet enkel de werkgever en de werknemer, maar ook de opdrachtgever. Dit artikel moet dus niet beperkt worden geïnterpreteerd. Gebrek aan schuld van de werkgever doet niet ter zake bij de kwalitatieve aansprakelijkheid. Het grootste probleem is de afgrenzing van deze aansprakelijkheid.
Onder aansprakelijkheid voor personen valt de aansprakelijkheid van ouders voor hun kinderen op grond van artikel 6:169 BW, de aansprakelijkheid voor ondergeschikten op grond van artikel 6:170 BW, de aansprakelijkheid voor zelfstandige hulppersonen op grond van artikel 6:171 BW en tot slot nog de aansprakelijkheid voor vertegenwoordigers op grond van artikel 6:172 BW. Onder aansprakelijkheid voor zaken valt de aansprakelijkheid van de bezitter voor roerende zaken op grond van artikel 6:173 BW, de aansprakelijkheid van de bezitter voor opstallen, waaronder wegen en leidingen op grond van artikel 6:174 BW, de aansprakelijkheid van de bedrijfsmatige gebruiker van gevaarlijke stoffen op grond van artikel 6:175 BW en tot slot de productaansprakelijkheid op grond van artikel 6:185 BW.
Om de kwalitatieve aansprakelijkheid af te grenzen, moet men beoordelen wat het foutbeginsel is bij personen, wat een gebrekkige zaak is, of de schade door een mens of een dier is veroorzaakt en wat onder gevaarlijke stoffen wordt verstaan. Bij het foutbeginsel bij personen moet de ondergeschikte een fout hebben begaan. Een vrachtwagenchauffeur van Shell die tijdens de rit een hartinfarct krijgt, waardoor de rijdende wagen omvalt en er veel doden vallen, valt ook toe te rekenen aan de werkgever. Een fout is een toerekenbare onrechtmatige handeling. Wanneer de chauffeur onwel wordt, vormt dit geen beletsel om het niet aan de werkgever toe te rekenen op grond van artikel 6:165 BW: “De omstandigheid dat een als een doen te beschouwen gedraging van een persoon van veertien jaren of ouder is verricht onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, is geen beletsel haar als een onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen.” Voor welk gedrag van het dier ben je als persoon aansprakelijk? De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een mens aansprakelijk is voor gedrag van het dier dat onberekenbaar is. Een hond die bijt valt onder onberekenbaar gedrag. Het snuffelen en likken van een hond is niet onberekenbaar. Dit valt ook onder het afgrenzingsprobleem.
Een onrechtmatige daad geldt pas als de daad aan de dader kan worden toegerekend. Het begrip toerekenbaarheid omvat meer dan enkel schuld. Artikel 6:162 lid 3 BW bepaalt dat een lichamelijk gebrek voor diens eigen risico komt. Bij gevaarlijke stoffen hoeft het niet eens te gaan over een gebrek. Wanneer benzine explodeert, is men aansprakelijk. Het is niet van belang dat de benzine onjuist is samengesteld, zo blijkt uit artikel 6:175 lid 1 BW.
Bij zaken is de bezitter, dan wel de bedrijfsmatige gebruiker aansprakelijk. Wanneer een bedrijf uit Uithuizermeeden grond voor aardappels moet leveren, maar de verkeerde grond levert, waardoor de aardappels ziek worden, dan kan de gemeente niet aansprakelijk worden gesteld. De gemeente kan alleen worden aangesproken op grond van artikel 6:162 BW, omdat de gemeente geen bedrijfsmatige handelingen verricht. Het onderscheid tussen beroep en bedrijf is eigenlijk achterhaald. Uit de nieuwe regeling van 1995 blijkt dat beroep en bedrijf gelijk worden behandeld op grond van artikel 6:171 jo. 6:181 BW. Wanneer in de wet staat dat het gaat om enkel bedrijfsmatige handelingen, dan moet dit ruim worden opgevat. Een ziekenhuis en een universiteit wordt ook geschaard onder de term bedrijven.
Ouders zijn aansprakelijk voor hun kinderen, zolang zij de leeftijd van 14 jaren nog niet hebben bereikt. Ouders zijn eveneens aansprakelijk voor hun kinderen van 14 tot 16 jaar, maar zij kunnen zich ten aanzien hiervan disculperen, zo blijkt uit artikel 6:169 lid 2 BW. Kan een kind van drie jaar een fout begaan die aan hem kan worden toegerekend? Het gedrag van het kind moet worden geobjectiveerd. De gedraging zou dan aan diens ouders moeten worden toegerekend. In een voorbeeld gaat een man op kraambezoek bij een kind van 11 maanden oud. Het kind kan dan al bewegen met zijn armen en benen. De man heeft een dure bril met glazen van €500 per stuk. Hij buigt zich over de wieg, waarna het kind met zijn armen zwaait en de bril van de man op grond valt. De glazen zijn stuk en hij heeft daardoor €1000 schade. De ouders van het kind zijn nu aansprakelijk voor de schade van de man. In een ander voorbeeld loopt een kind in een kasteel in Limburg. Hij vindt in het kasteel een luciferdoosje met twee afgebrande lucifer en een intacte lucifer. Op een gegeven moment loop hij een zaal binnen en wil hij de lucifer aansteken, zodat hij meer kan zien. Hij schrikt van het effect en laat de lucifer vallen op en deken. De jongen rent snel de zaal uit en doet de deur dicht. De ouders zijn dan aansprakelijk voor de brand.
In het Sneeuwballende Kinderen arrest ging het om de kinderen Lisa en Jarrid. Lisa is vier jaar oud en Jarrid is een paar jaar ouder. Op een gegeven moment gooit Lisa een ijsbal richting Jarrid. Jarrid zegt dat ze dat niet moet doen. Lisa is zich van niets bewust en gooit nog een ijsbal. De ijsbal komt vol op de neus van Jarrid, waarna de ouders van Jarrid de ouders van Lisa aansprakelijk stellen. De Hoge Raad oordeelt dat wanneer een kind schade veroorzaakt bij een ander kind, de aansprakelijkheid al snel is gegeven. Het academische ongelukkige samenloop van omstandigheden moet dan buiten toepassing worden gelaten. De daad van een kind kan al snel aan de ouders worden toegerekend. In een ander arrest ging het om een initiatiefwetsvoorstel tot verhoging van de leeftijdsgrens wat betreft de kwalitatieve aansprakelijkheid. De Tweede Kamer nam het wetsvoorstel aan dat ouders aansprakelijk waren voor de daden van hun kinderen tot 18 jaar. De Eerste Kamer had hiertegen bezwaar. Hetgeen wat de Tweede Kamer had aangenomen luidde: “Voor schade aan een derde toegebracht door een fout van een minderjarige die de leeftijd van veertien jaren heeft bereikt, is degene die het ouderlijk gezag of de voogdij over de minderjarige uitoefent aansprakelijk. In de onderlinge verhouding met de minderjarige behoeft degene die het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent niet in de vergoeding van de schade bij te dragen.” Er zijn weleens ouders die te weinig om hun kinderen geven, maar dat kan niet worden tegengegaan door een dergelijk wetsvoorstel.
Als een kind van veertien opzettelijk handelt, dan zijn de ouders wel verzekerd en het kind ook. De ouders kunnen zich dan echter wel disculperen. Wanneer de verzekeraar oordeelt dat het kind opzettelijk heeft gehandeld, dan kan het voorkomen dat men het niet vergoeden wil. De opzetclausule vereist echter niet dat het opzet gericht zou moeten zijn op het toebrengen van schade. Opzet is gekoppeld aan de gedraging en niet aan de gevolgen. Dat het kind niet de bedoeling heeft gehad om een gymzaal in de fik te steken, betekent niet dat de verzekeraar deze schade ook moet vergoeden. Het kind heeft dan, indien de ouders zich disculperen, een schuld van €300.000. Aangezien een kind geen inkomsten vergaart, wordt de schade gestuit. De schade dient dan te worden vergoed vanaf het moment dat het kind inkomsten vergaart. Dit vloeit voort uit het Brand in Schoolgebouw-arrest.
In het Waterscooter-arrest ging het om een kind van 13 jaar dat op een waterscooter voer en een snorkelaar overreed. Het kind had de beschikking over de waterscooter dankzij zijn oom. Zijn oom had gezegd dat hij op de waterscooter mocht, als zijn oom hem maar voortdurend kon zien. Aangezien het kind 13 jaar was, kon hij niet zelf worden aangesproken, maar waren de ouders aansprakelijk. De snorkelaar had ook een eigen schuld van 50%, waardoor de snorkelaar een deel van de schade zelf moest vergoeden. In Frankrijk kent men een disculpatiemogelijkheid van de ouders, maar in de praktijk komt dit niet voor bij zeer jonge kinderen. In België kent men ook een formele disculpatiemogelijkheid, maar wordt dit in de praktijk loyaler toegepast dan in Frankrijk. In Frankrijk heeft men in 1984 de aansprakelijkheid van de ouder verscherpt. Het is niet vereist dat het kind een objectieve fout begaat.
Voor aansprakelijkheid voor ondergeschikten, is vereist dat er sprake is van een ondergeschiktheid van een persoon aan een andere persoon. Tevens moet die persoon een fout hebben begaan, wat ook wel het foutvereiste wordt genoemd. Er moet eveneens sprake zijn van zeggenschap en een functioneel verband tussen beide personen. Het foutbeginsel moet ruim worden uitgelegd. In het arrest Ongeluk met Cateringwagen gaat het om een twee personen die met een karretje de lift willen betreden. Beide personen zijn werknemers. Wanneer een werknemer de lift wil betreden, knalt de andere werknemer met zijn karretje tegen de hiel van de eerste werknemer aan. Hij lijdt schade. Wanneer een werknemer schade toebrengt aan een andere werknemer, dan kan de werknemer de werkgever aansprakelijk stellen op grond van artikel 6:170 BW. In casu is de schade opgelopen binnen het bedrijf, waardoor de werkgever ook aansprakelijk is middels artikel 7:658 BW.
Het foutbeginsel dient dus ruim te worden uitgelegd. In het Personeelsfeestje-arrest ging het om het bedrijf Tuinaanleg B.V. Het bedrijf ging bowlen en barbecueën. De baas zorgde voor de drank. Eerst gingen ze bowlen en daarna gingen ze barbecueën. Op de tafels staan voor de sfeer olielampjes met een kannetje met olie. Het bedrijf laat de gasten zelf olie bijvullen. Aan het eind van de avond lopen de dronken werknemers naar de gasbarbecue om er olie op te gooien. Ze willen weten hoe hoog de vlammen komen. De baas zit aan tafeltje 3 op het moment dat het gebeurt. De vlammen zijn heel hoog en het riet van de overkapping is erg droog. Binnen een kwartier is de hele tent afgebrand. De eigenaar loopt hierdoor schade op ter hoogte van fl. 50.000. Hij wil Tuinaanleg B.V. aansprakelijk stellen. Het uitgieten van olie over de barbecue heeft echter niets te maken met de functie als werknemer. Kan het bedrijf daardoor wel aansprakelijk worden gesteld? De baas had in dit geval de werknemers tegen moeten houden, maar die was het in dit geval aan het opjutten. Dan zou de eigenaar van de tent een beroep kunnen doen op groepsaansprakelijkheid of persoonlijke aansprakelijkheid. Het Hof is echter van mening dat artikel 6:170 BW van toepassing is, omdat dit artikel ruim moet worden uitgelegd. Ten aanzien van het functionele verband ligt het verwijt bij de werkgever. Men treedt naar buiten als een eenheid op. De vrijwilligheid van het personeelsuitje is geen beletsel voor het aannemen van het functionele verband. Uiteindelijk oordeelt de Hoge Raad dat het toch valt onder artikel 6:170 lid 1 BW.
De werkgever zegt tegen zijn werknemer dat hij naar een andere werkgever moet, omdat de eerste werkgever niet voldoen werk heeft. Dit wordt ook wel detachering genoemd. Formele en feitelijke ondergeschiktheid kunnen beide leiden tot de toepassing van artikel 6:170 BW. Wanneer de werkgever dus zegt dat de werknemer bij een collega aan het werk moet en de werknemer een fout maakt bij laswerkzaamheden, dan kan de derde beide werkgevers aansprakelijk stellen. De eerste werkgever op grond van formele zeggenschap en de tweede werkgever op grond van zeggenschap op feitelijk niveau. Raadpleeg voor de rechtsvergelijking Tijdschrift voor Privaatrecht 2011. In België kent men alleen feitelijke aansprakelijkheid en geen formele aansprakelijkheid. De werknemer is niet enkel aansprakelijk bij opzet en bewuste roekeloosheid, maar kan te allen tijde worden aangesproken.
In het arrest Energie Delfland N.V. tegen Stoeterij De Kraal B.V. ging het om Delfland, wat een bedrijfsmatige opdrachtgever is. Aannemersbedrijf Baas B.V. is de opdrachtnemer en stoeterij De Kraal is de gelaedeerde. Delfland moest stroom aanleggen, waarbij graafwerkzaamheden kwamen kijken. Bij de graafwerkzaamheden ontstaat er schade bij de stoeterij. Volgens de rechtbank vallen de graafwerkzaamheden onder de werkzaamheden ter uitvoering van het bedrijf. De Hoge Raad oordeelde dat artikel 6:171 BW berust op de gedachte van de eenheid van de onderneming. Alleen het geval van degene die aan de bedrijfsuitoefening zelf van de van de opdrachtgever deelneemt valt eronder. Het artikel berust op de gedachte dat de eenheid die een onderneming naar buiten vormt, behoort mee te brengen dat een buitenstaander die schade lijdt en voor wie niet is te onderkennen of deze schade te wijten is aan een fout van een ondergeschikte of van een ander die ter uitoefening van het desbetreffende bedrijf werkzaamheden verricht, zich aan deze onderneming kan houden. In het arrest Koeman Van der Burg tegen Sijm Agro B.V. ging het om een correctie van het Delfland-arrest. Het feit dat een derde weet dat het twee gescheiden bedrijven zijn, betekent niet dat de vordering daarop moet stranden. Koeman kan wel worden aangesproken, indien er een verwevenheid van taken bestaat die voor de derde wel weer onduidelijk was. Sijm Agro kon daardoor Koeman aanspreken op grond van artikel 6:171 BW.
Het achtste hoorcollege gaat over vragen van causaliteit. De causaliteit staat genoemd in artikel 6:98 BW: “Voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.” Causaliteit is een juridisch, normatief begrip. Het college wordt gegeven door professor De Jong.
In de eerste plaats moet er bij causaliteit sprake zijn van een conditio sine qua non. In de volgende fase gaat het aanvankelijk om het adequatiecriterium. Hierbij is het de vraag of de schade redelijkerwijs het te verwachten gevolg was. Wanneer je bijvoorbeeld iemand aanrijdt die kwetsbaar is en daardoor extra schade oploopt, dan kan in beginsel niet worden voldaan aan de adequatienorm. Wanneer de adequatienorm wel wordt toegepast, dan wordt die norm heel erg opgerekt. Omdat de adequatienorm niet dusdanig kan worden uitgerekt, zijn we overgestapt op toerekenen naar redelijkheid op grond van artikel 6:98 BW. De Hoge Raad had een uitspraak gedaan over een vrachtwagen die vol zat met olie. De vrachtwagen sloeg om en de hele weg werd met olie vervuild. Toevalligerwijs was dit in een waterwingebied, waardoor de schade enorm was. Kon de schade nu toegerekend worden aan de automobilist of de maatschappij die erachter zat? Het Hof beoordeelde hieromtrent volgens de adequatienorm, terwijl de Hoge Raad overging naar de toerekening naar redelijkheid. Volgens het Hof kon het voorzien worden dat men in een waterwingebied zat. De Hoge Raad was van oordeel dat de schade niet meer in redelijkheid toegerekend kon worden aan degene die aansprakelijk was voor het ongeluk. Welke kring van schade kan dan wel aan hem worden toegerekend? In artikel 6:98 staan twee normen die niet limitatief zijn: de aard van de schade en de aard van de aansprakelijkheid. Bij de aard van de schade wordt er gekeken naar personenschade, zaakschade en zuivere vermogensschade. Personenschade wordt, vanwege de aard daarvan, in de meest ruime zin toegerekend. De zaakschade iets minder en de zuivere vermogensschade staat onderaan. Wat een rol speelt met betrekking tot de gebeurtenis waar de schade uit voortvloeit, is de aard van de aansprakelijkheid. Het hangt ervan af of het gaat om schuld, risico, een onrechtmatige daad, wanprestatie of zaakwaarneming. Er zijn allerlei redenen voor aansprakelijkheid. De wet zegt in het kader van die toerekening dat er ook gekeken moet worden naar de aard van de aansprakelijkheid.
Deelregels bieden enigszins houvast bij de aard van de aansprakelijkheid. Een eerste aandachtspunt is dat degene die de schade heeft veroorzaakt, de schade moet hebben voorzien. De voorzienbaarheid speelt namelijk ook een rol. Dan komt er een factor die ook al werd genoemd in het arrest van het Waterwingebied. Het is niet zo ver verwijderd, dat de schade niet aan hem kan worden toegerekend. Het tweede criterium is de vraag hoe ver de schade is verwijderd van het gebeuren. In veel situaties rijst de vraag van verwijderdheid. Het ligt voor de hand dat een ruime toerekening bijdraagt aan een grotere mate van schuld. Een ruime mate van toerekening is dan passend. Dat is één kant van het aspect, maar er is ook nog een andere kant van het aspect. In het Amercentrale-arrest is bepaald dat men bij een risicoaansprakelijkheid een beperkte toerekening moet hanteren. De Hoge Raad oordeelde in dat arrest: “Niettemin de uit artikel 1405 voortvloeiende aansprakelijkheid moet worden beperkt tot die vormen van schade welke als typische gevolgen van de instorting van het desbetreffende gebouw kunnen worden beschouwd en mitsdien behoren tot het normale voor een eigenaar aan een dergelijke gebeurtenis verbonden risico.” Met risicoaansprakelijkheid kan men wel tot een ruimte kring van schade komen. Bovendien is het zo dat men niet enkel moet kijken naar het karakter van de risicoaansprakelijkheid, maar dat men continu de multifactor benadering moet hanteren.
In het Boekema-X-arrest ging het om kinderen die buiten aan het spelen waren. Ze waren aan het spelen met lucifer, wat er uiteindelijk voor zorgde dat een horecaonderneming was afgebrand. Waren de ouders van de kinderen aansprakelijk voor de schade van de horecagelegenheid? In beginsel wel, maar hier was er iets bijzonders aan de hand. De huurder van de horecaonderneming had een exclusief contract, omdat hij een hele voordelige huursituatie had. Een dergelijke huursituatie kon hij nergens anders meer verkrijgen. Kan die schade ook worden toegerekend aan de ouders? Het gaat hier om kwalitatieve aansprakelijkheid. In de eerste plaats moet er dus worden gekeken of er sprake is van een conditio sine qua non. In casu is daaraan voldaan, omdat het afbranden van de horecaonderneming het gevolg was het spelen van de kinderen met lucifer. Was hier sprake van voorzienbaarheid? Inkomensschade is natuurlijk voorzienbaar. Hoe zit het dan met het verwijderd verband? De verzekering van de ouders gaf aan dat de inkomensschade vergoed kon worden, maar het exclusieve contract was te ver van de oorzaak verwijderd.
Afhankelijk van de vraag of de schade is toegebracht door een private persoon of een persoon in de uitoefening van de bedrijfsvoering, moet er ruimer worden toegerekend. Er geldt een ruime toerekening bij het veroorzaken van personenschade bij schending van veiligheids- en verkeersnormen in het algemeen. Ook de gevolgen van een persoonlijke kwetsbaarheid (lichamelijk en geestelijk) van het slachtoffer worden toegerekend aan de dader (behalve in het geval van een bijzondere omstandigheid die echter beperkt moet worden opgevat). Deze factor weegt wel mee bij de begroting van de schade.
Volgens Spier/ Hartlief heeft men jarenlang gewerkt met de multifactor benadering. Het was prima om daarmee te werken, maar op een gegeven moment wilde men een andere benadering om er op een iets handzamere manier naar te kijken. Wanneer het om een gewoon geval gaat en typische schade voor deze gebeurtenis, dan moet men die schade gewoon toerekenen. Wanneer het gaat om een speciaal geval, dan moet de toerekening onderbouwd worden. Bijvoorbeeld bij de extra schade bij de kinderen die een vuurtje hadden gestookt. De deal van de huurder moet dan onderbouwd worden, wanneer deze schade aan hem wordt toegerekend. Meerdere factoren kunnen hierbij een rol spelen.
De causaliteit tussen vestiging en omvang is soms moeilijk te bewijzen, wat tot bewijsproblemen kan leiden. Voor het bewijs wordt artikel 150 Rv als uitgangspunt genomen: “De partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, draagt de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.” Zijn de nadelige omstandigheden wel het gevolg van de onrechtmatige daad of de wanprestatie? In dat geval wordt de omkeringsregel toegepast en het causale verband wordt aangenomen. De aangesprokene moet aannemelijk maken dat ook zonder een onrechtmatige daad of wanprestatie de nadelige omstandigheden zich zouden hebben voorgedaan. In het arrest Erven A/B en C ging het om een baby die hersenletsel had opgelopen, omdat de gynaecoloog de baby niet voldoende in de gaten heeft gehouden, door diens bloeddruk niet te meten. Had de baby deze schade ook opgelopen, indien de gynaecoloog wel diens handelingen had verricht? Volgens de Hoge Raad moet er gekeken waar de norm toe strekt. Bij de informatieplicht van de arts gaat het erom dat de arts de juiste keuze moet maken. Een derde norm, die eerder in de jurisprudentie werd aangenomen, geldt in dit geval niet. De ratio van de omkeringsregel brengt mee dat in gevallen als het onderhavige de onzekerheid omtrent het exacte verloop van de gebeurtenissen voor risico komt van degene die de desbetreffende norm heeft geschonden zodat, anders dan het onderdeel kennelijk veronderstelt, dat verloop in die gevallen in zoverre niet door de benadeelde hoeft te worden gesteld en, in geval van betwisting, bewezen. De klacht stuit daarop af. Volgens de Hoge Raad moet er meer zijn dan enkel een kans op schade.
In het Der Bildtpollen Aanwas/ Miedema-arrest is bepaald dat voor toepassing van de omkeringsregel onder meer vereist is: (1) dat sprake is van schending van een norm die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade bij een ander te voorkomen en (2) dat dit gevaar door de normstelling in het algemeen aanmerkelijk wordt vergroot. Men zou niet enkel moeten kijken naar de schending van de norm en de gevolgen die hieruit voortvloeien. Verkeers- en veiligheidsnormen zien meestal op specifieke gevaren. Echter de werking van de omkeringsregel is daartoe niet beperkt. Een bijzonder terrein betreft de medische aansprakelijkheid, waarbij het gaat om de algemene norm van artikel 7:453 BW. In het Trombose-arrest werd het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de schade, omdat de norm die overschreden werd specifiek genoeg was. Wanneer men een protocol voorhanden heeft, dan krijgt de benadeelde vaak wel gelijk. Het gaat erom dat de rechter de benadeelde tegemoet komt, als hij niet kan bewijzen waardoor de schade precies is veroorzaakt. In dat geval wordt het causale verband aangenomen als de norm waakt tegen een specifiek gevaar en dat gevaar zich verwezenlijkt. Soms kan er nog een oplossing van het probleem worden gevonden via een andere weg (zoals bijvoorbeeld het feitelijk vermoeden).
Volgens artikel 6:99 BW is eenieder schadeplichtig, tenzij hij bewijst dat de schade niet voortvloeit uit een gebeurtenis waarvoor hij zelf aansprakelijk is. Ieder is dan voor een geheel aansprakelijk. In het DES-arrest ging het om een geneesmiddel dat door veel zwangere vrouwen werd gebruikt om een miskraam te voorkomen. Het gevolg hiervan was dat de meisjes die geboren werden, allemaal naderhand kanker bleken te hebben. Ze wilden de fabrikant aanspreken voor een schadevergoeding, maar dat was niet makkelijk. Op verschillende terreinen in Europa werden die medicijnen geproduceerd. Het was niet meer aan te tonen welke van de medicijnen door de moeders werden gebruikt. Is artikel 6:99 BW op deze situatie van toepassing? De strekking van artikel 6:99 BW brengt mee dat het artikel ook nu toepasselijk is, aldus de Hoge Raad. De volgende vraag is of iemand kan worden aangesproken voor de gehele schade als niet de gehele kring van mogelijke daders bekend is. Er zijn heel veel producenten. Pas als we iedereen op een rijtje hebben, dan kun je 6:99 BW toepassen. De Hoge Raad vond dat de gesloten kring van daders niet vereist is. Wanneer men maar 7 van de 10 daders heeft, dan kan men de 7 daders aansprakelijk stellen. Apothekers op de hoek hebben ook weleens het medicijn verstrekt aan zwangere vrouwen, waardoor die apothekers mogelijk ook aansprakelijk kunnen zijn. Kan men dan toch de producenten aanspreken op grond van artikel 6:99 BW? Ja, dat is mogelijk, behalve als dat gezien de omstandigheden werkelijk te ver zou gaan. In die procedure is nog een nieuw element aan de orde gesteld. Kan artikel 6:99 BW niet zodanig worden toegepast dat er wordt geconcentreerd op het marktaandeel? Ja dat kan ook. Artikel 6:99 BW geldt echter alleen als iedere mogelijke dader gehele schade kan hebben veroorzaakt. Inzake collectieve schade kent men ook wel de afwikkeling van massaschade op grond van artikel 7:907 BW. Omtrent de interne draagplicht en onderlinge regres wordt men doorverwezen naar het boek.
Er bestaan meerdere mogelijke oorzaken met een kans op het veroorzaken van de schade, waarvan een aan de zijde van de gelaedeerde zelf. In het arrest Nefalit/ Karamus ging het om een medewerker die jarenlang in aanraking is geweest met asbest. Hij kreeg na verloop van tijd longkanker, waardoor hij de werkgever aansprakelijk stelde. De werknemer heeft echter ook 27 jaar gerookt, waardoor hij daar ook ziek van kan zijn geworden. Het ligt voor de hand dat er een deskundige wordt benoemd, die moet beoordelen wat de percentages zijn ten aanzien van de waarschijnlijk veroorzaking van die ziekte. Als de kans groot is dat de man ziek is geworden door het asbest, dan kan de werkgever aansprakelijk worden gesteld. Als de kans klein is niet. Daarbuiten is alles onaanvaardbaar. In casu kwam de deskundige tot een aansprakelijkheid van 60% ten aanzien van de werkgever. Proportionele aansprakelijkheid kan met zich meebrengen dat iemand gedeeltelijk aansprakelijk wordt gehouden, terwijl hij in feite niet heeft bijgedragen aan de schade. Het is wel een geweldige tegemoetkoming aan de benadeelde, maar er is ook veel protest tegen. De reikwijdte van benadering, is dat de benadering terughoudend moet worden gehanteerd. In het arrest Fortis/ Bourgonje gaat het om deze reikwijdte. In het arrest Nationale Nederlanden tegen S en L ging het om een aanrijding van iemand die 30 weken zwanger is. De baby komt ter wereld met een hersenbeschadiging. Volgens de rechtbank moet uit de deskundigenrapportages worden afgeleid dat verweerders hersenbeschadiging kan zijn veroorzaakt door de prenatale of door de postnatale PVL dan wel door een combinatie van die twee, zonder dat met voldoende zekerheid is vast te stellen in welke mate deze schade door deze gebeurtenissen dan wel één daarvan is ontstaan. Het Hof is van oordeel dat ook bij proportionele aansprakelijkheid, die immers stoelt op de aan 6:99 en 6:101 BW ten grondslag liggende uitgangspunten, en ertoe strekt om de onzekerheid over het causaal verband op rechtvaardige wijze te verdelen, ruimte overblijft voor een correctie op grond van billijkheidsargumenten, analoog aan de in artikel 6:101 BW neergelegde zogeheten billijkheidscorrectie. In zijn arrest Fortis/ Bourgonje voegde de Hoge Raad daaraan toe dat de aldus aanvaarde mogelijkheid van proportionele aansprakelijkheid, vanwege het daaraan verbonden bezwaar dat iemand aansprakelijk kan worden gehouden voor een schade die hij mogelijkerwijs niet, of niet in de door de rechter aangenomen mate, heeft veroorzaakt, met terughoudendheid moet worden toegepast, en dat zulks meebrengt dat de rechter in zijn motivering dient te verantwoorden dat de strekking van de geschonden norm en de aard van de normschending – waaronder is begrepen de aard van de door de benadeelde geleden schade – deze toepassing in het concrete geval rechtvaardigen.
Soms is het zo dat de schade bestaat uit het verlies van een kans of kans op herstel. Wanneer men een kans verliest van minder dan 50% dan is er geen aansprakelijkheid, wanneer men een kans verliest van meer dan 50% dan is er volledige aansprakelijkheid. In het arrest B en Deloitte belastingadviseurs/ H ging het om gevallen van kansschade. Hier ging het om een geval dat iemand geld meekreeg van zijn werkgever en advies vroeg aan een adviseur wat hij ermee kon doen. Omdat de adviseur geen rekening hield met nieuwe arresten, verloor de adviesvrager een kans. Dit wordt ook wel kansschade genoemd. Deze leer van de kansschade is derhalve geëigend om een oplossing te bieden voor sommige situaties waarin onzekerheid bestaat over de vraag of een op zichzelf vaststaande tekortkoming of onrechtmatige daad schade heeft veroorzaakt, en waarin die onzekerheid haar grondslag vindt in de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre in de hypothetische situatie dat de tekortkoming of onrechtmatige daad achterwege zou zijn gebleven, de kans op succes zich in werkelijkheid ook zou hebben gerealiseerd. Verlies van kansschade hoeft niet terughoudend te worden getoetst. Het conditio sine qua non vereiste is wel van dusdanig belang.
Het negende hoorcollege gaat verder in op de aansprakelijkheid. Dit keer wordt er nader aandacht besteed aan de aansprakelijkheid van zaken. Eerst zal echter de aansprakelijkheid omtrent artikel 6:171 BW worden afgerond. Het college wordt gegeven door professor Oldenhuis.
In het arrest Koeman van der Burg/ Sijm Agro B.V. oordeelde de Hoge Raad dat een vordering op basis van artikel 6:171 BW niet behoeft te stranden reeds vanwege het feit dat het voor de gelaedeerde duidelijk is dat twee gescheiden bedrijven de schade deden ontstaan. Er moet sprake zijn van een verwevenheid van taken. De vraag hierbij is dan of de opdrachtgever zelf de kennis in huis moet hebben? Nee, de verwevenheid kan ook ontstaan wanneer de opdrachtgever niet zelf over de kennis beschikt. In het arrest Woonstichting II ging het om een sloopkogel die flatgebouwen moest slopen. De woonstichting trad hier weliswaar als bouwbeheer op, maar daarmee vallen het uitvoeren van de bouwwerkzaamheden nog niet onder de uitoefening van de woonstichting. Het beheren van woningen en het slopen van de flats zijn gescheiden taken. Indien de stichting feitelijk de indruk wekt dat zij de coördinatie van de afhandeling van schadeklachten aan zich trekt, dan roept zij artikel 6:171 BW over zich af.
Een caféganger was op bezoek in een café. Op een gegeven moment gedroeg hij zich ongepast, omdat hij glazen van een balkon naar beneden gooide, waardoor hij eruit werd gezet door de uitsmijter. De caféganger bleef echter op de trap staan, waardoor de uitsmijter hem een stoot wilde geven op zijn schouder. Op dat moment doet de caféganger een stap naar beneden, waardoor hij de stoot niet op zijn schouder krijgt, maar op zijn oor. Hij is daardoor blijvend doof aan zijn oor. Hij wil het café aansprakelijk stellen voor diens schade. Het café geeft aan dat de uitsmijters groene hesjes droegen en dus waren ingehuurd van een extern beveiligingsbedrijf. Wanneer men een beveiligingsbedrijf inhuurt, dan geeft men die opdracht in het kader van het eigen bedrijf. Het bedrijf van de opdrachtnemer zit dan zo dicht tegen het bedrijf van de opdrachtgever aan, dat het erin past. Het feit dat het hier gaat om twee rechtspersonen en er sprake is van een verwevenheid van taken, betekent dat artikel 6:171 BW van toepassing is. De rechtbank was van oordeel dat het de eigen schuld was van de caféganger, omdat hij zelf glazen naar beneden gooide. Dat is weliswaar zo, maar de klap van de uitsmijter was buiten proporties.
Kwalitatieve aansprakelijkheid van zaken ziet op roerende zaken (artikel 6:173 BW), opstallen (artikel 6:174 BW), dieren (artikel 6:179 BW), stoffen (artikel 6:175 BW), stortplaatsen (artikel 6:176 BW), mijnbouwwerken (artikel 6:177 BW) en producten (artikel 6:185 BW).
Artikel 6:173 BW luidt: “De bezitter van een roerende zaak waarvan bekend is dat zij, zo zij niet voldoende aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de zaak mag stellen, een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert, is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van ontstaan daarvan zou hebben gekend.” In het arrest Zeecontainer ging het om een container die op een scoutingterrein staat voor oud papier. Iedere week op zaterdag wordt het oud papier verzameld uit de container en wordt het opgehaald. Rond 10 uur in de ochtend komen werknemers helpen. Rond een uur of 8 in de ochtend besluit een echtpaar om alvast wat oud papier uit de container te halen. De vloer blijkt glad te zijn waardoor de vrouw van het echtpaar uitglijdt en haar heup breekt. Het bekendheidsvereiste van de container is dat de scharnieren stroef kunnen zijn en dat de vloer glad kan zijn. Het bekendheidsvereiste bakent het probleem al af, door te stellen dat deze zeecontainer geen gebrek heeft. Een gladde vloer van een container kan niet worden beschouwd als een gebrek. Men kan stellen dat de container wel gebruikt wordt door de scouting en een gladde vloer op dat niveau van gebruik wel als gebrek kan worden aangemerkt. Het objectieve gebruik van de container is dan weliswaar geen gebrek, maar het gebruik in het specifieke geval wel, aldus de advocaat van de eisende partij.
Een zaak kan niet worden aangemerkt als bijzonder gevaar. Wanneer er een kratje op de openbare weg ligt en er rijdt een auto tegenaan, dan kan de automobilist niet de eigenaar van het kratje aanspreken. Een boom valt tussen artikel 6:173 en artikel 6:174 BW in. In gegeven omstandigheden mag men bepaalde eisen stellen aan een zaak. Het hangt ervan af in welke setting de zaak is gelegen en in hoeverre er sprake kan zijn van gevaar. Wanneer een monteur een melkmachine repareert, dan kan het voorkomen dat hij erin valt. Wanneer een knecht de melkmachine schoonmaakt, dan kan het niet zo zijn dat hij erin valt en is de boer daarvoor aansprakelijk.
In het arrest Gebroken stoelpoot ging het om een gezin dat in de rij stond voor het inchecken bij een Centerparks. Na het inchecken besluiten ze nog even wat te gaan drinken in het nabijgelegen café van Centerparks. De vrouw ploft in de stoel, waarna de stoelpoot afbreekt en ze vervelend ten val komt. Ze houdt hier een whiplash aan over. Kan ze nu de producent aansprakelijk stellen? De producent zal stellen dat ze de zaak goed in het verkeer heeft gebracht. De consument wordt daardoor van het kastje naar de muur gestuurd. De kantonrechter is van oordeel dat de stoel er al drie jaar stond en men ervan uit mag gaan dat de stoel deugdelijk in het verkeer is gebracht. De mevrouw moet daarom Centerparks aanspreken, omdat de stoel al drie jaar bij Centerparks stond. Volgens artikel 6:173 lid 2 BW moet men primair naar de producent gaan, maar als er al veel tijd is verstreken kan men rechtstreeks naar de bezitter gaan. Centerparks tekent zich vaak vrij van schade, wat wordt doorboord door artikel 6:237 sub f en artikel 6:248 lid 2 BW.
Er zal geen tentamen voorbijgaan, zonder dat het Wilnis-arrest aan bod is gekomen. Artikel 6:174 BW bevat een tenzij-formule, luidende: “De bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend.” In het arrest Foekens BV/ Naim ging het om een gebrek dat verder strekt dan de bouwkundige aard. Artikel 6:174 BW is van toepassing, wanneer gevaarlijke stoffen als bestanddelen zijn verbonden aan de loods. Het gaat dan niet om artikel 6:175 BW. Het feit dat aan de algehele veiligheidsvoorschriften is voldaan, betekent niet dat de loods niet onveilig kan zijn in de zin van artikel 6:174 BW. In Volendam was niet voldaan aan de veiligheidsvoorschriften, maar een pand kan alsnog gebrekkig zijn, wanneer de vergunningen verlopen zijn.
In het Wilnis-arrest ging het om de dijk, die in de zomer was gescheurd. Niemand wist dat de dijk in de zomer zou kunnen doorscheuren. De bezitter van de dijk, het waterschap, werd aansprakelijk gehouden voor de overstromingen in het dorpje Wilnis. Volgens Spier is de dijk geen opstal, maar volgens de Hoge Raad wel en is artikel 6:174 BW van toepassing. Heeft de dijk echter wel een gebrek wegens te veel droogte. In het handboek stond dat een dijk moest worden opgehoogd tegen smeltwater en regenwater. Niemand wist dat een veendijk ook beschermd moest worden tegen extreme droogte. Onder deze omstandigheden was het geen gebrek, aldus de rechtbank. Het Hof oordeelde dat er sprake was van risicoaansprakelijkheid. Een dijk hoort water tegen te houden en wanneer de dijk daar niet aan voldoet, dan is de beheerder aansprakelijk. De Hoge Raad introduceert op het gebied van de kwalitatieve aansprakelijkheid enkele kelderluikfactoren: “Bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het derhalve aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat de grootte van de kans op verwezenlijking van het aan de opstal verbonden gevaar, alsmede, zo kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid, de mogelijkheid en bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheids-maatregelen. Daarbij kan voor het geval de aansprakelijkheid op een overheidslichaam rust mede betekenis toekomen aan de hem toekomende beleidsvrijheid en ter beschikking staande financiële middelen (met betrekking tot de eveneens op artikel 6:174 BW berustende aansprakelijkheid van een wegbeheerder). De uitspraak van de rechter wordt uiteindelijk bevestigd en de vordering wordt afgewezen.
In het Paalrot-arrest ging het om huizen die op palen stonden in Dordrecht. Wanneer het waterpeil laag stond, stonden de palen droog en gingen ze rotten. Het rioolwater kwam namelijk ook in dat water terecht, waardoor de palen poreus werden. De Hoge Raad vond dat de gemeente voldoende onderhoud had gepleegd en niet overal tegelijk kan zijn. Hierbij dient er gekeken te worden naar de financiële reserves en de beleidsvrijheid. Wilnis en Paalrot zijn arresten waarmee de bakens zijn verzet. Aan een overheid moet enige tijd worden gegund om nieuwe inzichten geleidelijk praktijk te brengen. Er is slechts sprake van nalatigheid als het verwerken van die inzichten in vergelijking met soortgelijke overheidslichamen beneden de maat is gebleven.
In het arrest Reaal/ Gemeente Deventer ging het om een vrachtwagentje dat over een landweg reed bij Deventer, waar ook veel racefietsers en landbouwverkeer rijdt. Het vrachtwagentje wil de fietsers inhalen, maar rijdt te dicht langs de racefietsers, waardoor de racefietser met zijn fiets klem komt te zitten tussen het wegdek en de klinkers in de berm. Reaal begint ook op zijn kleintjes te letten en spreekt de gemeente Deventer aan op grond van artikel 6:174 lid 2 BW. Volgens Reaal is de weg gebrekkig, nu de spleet zo’n zes centimeter breed was. De gemeente is daardoor ook aansprakelijk. Men kan hierop het Wilnis-arrest toepassen. Volgens de wethouder is Deventer een grote gemeente en kan er niet overal naar worden gekeken binnen de financiële reserves. Het Hof wijst de vordering af en geeft de gemeente gelijk. De Hoge raad stelt echter dat het op de weg van het overheidslichaam zit om dit verweer voldoende te onderbouwen. De omstandigheden liggen binnen zijn domein. De Hoge Raad slaat hier met een piketpaal na Wilnis, door te stellen dat er ook een ondergrens vastzit aan de terughoudendheid van de overheidsaansprakelijkheid. Niet in alle gevallen kan de aansprakelijkheid van het overheidslichaam worden afgewezen. De rechter oordeelde in het Reaal/ Gemeente Deventer-arrest: “De gemeente heeft immers wel har jaarbudget voor wegonderhoud genoemd, maar niet onderbouwd welke keuzes zij binnen dit budget heeft gemaakt en waarom een bedrag als voornoemd voor herstel van de richel niet kon worden gedragen, noch gesteld hoeveel de totale begroting van de gemeente bedraagt, hoeveel daarvan aan andere beleidsterreinen wordt uitgegeven, en welke afwegingen en keuzes de gemeente daarbij heeft gemaakt. Zij heeft wel genoemd dat zij beleidsvrijheid heeft, maar zij heeft op geen enkele wijze concreet, voor deze situatie, ingevuld hoe zij daarvan gebruik heeft gemaakt. Zij kan weliswaar niet voorkomen dat plotseling richels kunnen ontstaan, maar in dit geval heeft de gemeente – bewust, omdat zij meende dat haar zorgplicht zover niet strekte – geen enkele voorzorgsmaatregel getroffen, zodat haar beroep op het plotsklaps kunnen ontstaan van een richel geen doel treft. Nu de gemeente geen enkele voorzorgsmaatregel heeft getroffen heeft zij de op haar rustende verplichtingen op grond van artikel 6:174 BW overtreden en is zij aansprakelijk voor de daardoor bij de betrokkene ontstane schade. De gemeente was voor 35% aansprakelijk voor de schade en de vrachtwagenchauffeur was voor 65% aansprakelijk.
De Wilnis-doctrine is niet tot overheidsaansprakelijkheid beperkt, zo blijkt uit verschillende arresten. In het Vliegwiel-arrest ging het om een moer die van de motor afschoot en in het publiek terecht kwam. Het slachtoffer stelde de eigenaar van de motor aansprakelijk. Het Hof van Amsterdam oordeelde dat het ontbreken van het vliegkapje er niet toe leidt dat de eigenaar van de motor ook daadwerkelijk aansprakelijk moet worden gesteld. Het ging hier om een dusdanig bijzondere omstandigheid dat er niet kon worden gesproken van een gebrek.
In het Trappend paard Loretta-arrest ging het om een trappend paard. De bezitter is dan in beginsel aansprakelijk. Een man gaat op vakantie en laat zijn hond achter bij de buren. Hij benadrukt hierbij dat de hond moet worden uitgelaten met de riem, omdat die agressief kan worden. De buren laten de hond op en gegeven moment niet uit met de riem, waardoor hij een andere hond aanvalt. De eigenaar van de hond is dan aansprakelijk, ondanks het feit dat hij op Ibiza ligt te zonnen. De buren zijn als houder slechts aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW. In het Loretta-arrest ging het om een meisje van 12 jaar dat dol was op paarden. Een medewerker van de manege haalt het zadel van een pas gestald paard af en loopt even weg om het zadel op te bergen. Het hek blijft open staan, waardoor het meisje naar Loretta toeloopt. Ze krijgt een trap van het paard vol in haar gezicht. Het paard wordt zadelmak gemaakt door de manege, die daar ook voor krijgt betaald. Het zadelmak maken van het paard was bestemd voor de schoondochter. Zowel de manegehouder, de schoondochter en de eigenaar van het paard zijn verzekerd. Bij de procedure gaat het tussen het meisje van 12 en de eigenaar van het paard, die wordt aangesproken. Alleen de eigenaar wordt aangesproken. In lagere instanties gaat dit mis, omdat de ouders van het minderjarige kind een schadevergoeding vorderen van de eigenaar van Loretta. De rechtbank is van oordeel dat de bedrijfsmatige gebruiker moet worden aangesproken. Toch wordt de schadevergoeding toegewezen op grond van de overeenkomst tussen de verzekeraar en het slachtoffer. De rechter gaf aan dat er een contractuele grondslag was, omdat er al een voorschot was uitgekeerd. In hoger beroep oordeelde het Hof dat de rechtbank gelijk had op grond van artikel 6:181 BW, wat betreft de onjuiste aansprakelijkheid. De vordering werd echter afgewezen, omdat er geen contractuele grondslag was. In cassatie werd geroepen dat men toch bij de eigenaar moest zijn en men enkel bij langdurige problemen over mag schakelen naar de houder. Er moet dan sprake zijn van een structurele situatie: “Indien schade bij de beoordeling van de onderdelen moet het volgende worden vooropgesteld. Indien schade wordt aangericht door een dier is op grond van artikel 6:179 BW de bezitter aansprakelijk. Wordt het dier echter gebruikt in de uitoefening van het bedrijf, dan rust de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:181 BW niet op de bezitter.” De verlegging van de aansprakelijkheid van de bezitter naar de gebruiker, berust enerzijds op de overweging dat de benadeelde niet behoort te worden belast met de moeilijkheden die inherent zijn aan het onderzoek met de bewijslevering en anderzijds met de eenheid van de onderneming in het kader waarin het dier wordt gebruikt. De verlegging berust dus niet op de wil, maar op de wet. En heel belangrijk is dat ten slotte nog wordt aangetekend dat bij de beantwoording niet van belang is of degene die het bedrijf uitoefent bezitter of houder is of het doel waarvoor het dier wordt gebruikt bijna is bereikt. Wanneer het paard nog een week zadelmak moet worden gemaakt, doet dat niets af aan de aansprakelijkheid. De wetgever die voortdurend roept dat de bezitter aansprakelijk is, het onjuist heeft. Zodra iets wordt gebruikt in het kader van een bedrijf, dan is de bedrijfsmatige gebruiker aansprakelijk. Artikel 6:181 BW is de hoofdweg en de bezitter is de zijweg.
Het tiende hoorcollege gaat over eigen schuld, wat staat genoemd in artikel 6:101 BW. Hierbij zal er nader worden ingegaan op het eigen gedrag en op personen en zaken waarvoor de schadeplichtige aansprakelijk is. Ook zal er aandacht worden besteed aan de aansprakelijkheidsregel uit de WVW. Het college wordt gegeven door professor De Jong.
Het uitgangspunt is dat vaststaat dat aan de ene kant van de verhouding een laedens en een gelaedeerde staan en de laedens aansprakelijk is. Wat gebeurt er dan met de omstandigheid dat de gelaedeerde ook heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade of de omvang van de schade? In een voorbeeld gaat het om een brommer, waarvan de remmen het niet goed doen (ontstaan van de schade) of een brommer, waarvan de bestuurder rijdt zonder helm (omvang van de schade). De benadering van de eigen schuld-problematiek is niet vanzelfsprekend. Men zou kunnen zeggen dat wanneer iemand eigen schuld heeft, dat de rechtsvordering teniet gaat en men alle lasten zelf moet dragen. Men zou ook kunnen stellen dat de schade voornamelijk is ontstaan door de wederpartij en de rechtsvordering dus nog volledig bestaat. Ten derde zou men ook de aansprakelijkheid over de laedens en de gelaedeerde kunnen verdelen, zoals in het Nederlandse recht het geval is. Wat is dan het criterium aan de hand waarvan men vaststelt in hoeverre de aansprakelijkheid van de laedens wordt verminderd?
Eigen schuld omvat het woord ‘eigen’, wat duidt op omstandigheden die aan de gelaedeerde kunnen worden toegerekend. Het gaat hier dan vooral ook om andere mensen binnen zijn risicosfeer, zoals kinderen, ondergeschikten en vertegenwoordigers. Een voorbeeld van een eigen gedraging in het kader van het contractenrecht ziet op een pand met een eigenaar. De eigenaar wil een hypotheek en huurt daarom een taxateur in. De taxateur maakt echter een veel te hoge schatting. De bank verleent daarom een veel te hoge hypotheeklening aan de huiseigenaar. Uiteindelijk schiet de eigenaar tekort in het betalen van de hypotheek, waardoor het pand moet worden geveild. Het lukt de bank echter niet om het geleende bedrag uit het pand te halen, door de fout van de taxateur, waardoor de bank schade lijdt. De bank spreekt de taxateur aan, door te stellen dat de taxateur een te hoge taxatie heeft gegeven. In dit specifieke geval doet zich ook een situatie van eigen schuld voor, omdat de bank had gezien dat de waarde van het pand en de hoogte van de hypotheek niet overeenstemden en daar wat aan had kunnen doen door een lagere hypotheek te verstrekken. In casu leidt dat tot vermindering van de aansprakelijkheid aan de zijde van de taxateur. Eigen schuld ziet dus niet alleen op eigen gedragingen, maar ook op gedragingen van personen die vallen binnen de risicosfeer van de laedens. Hiervoor moet aansluiting worden gezocht bij artikel 6:76 en 6:170 BW. In een uitspraak gaat het om een werknemer die aan het schoonmaken is in een bedrijf met een schoonmaakmiddel dat schade veroorzaakt. De werknemer is hiervan op de hoogte, waardoor de werkgever aansprakelijk is voor de schade die in zijn bedrijf is ontstaan wegens de handelingen van zijn werknemer.
In artikel 6:101 lid 2 BW staat een regel omtrent het uitlenen van zaken. Wanneer een zaak wordt uitgeleend aan een derde en deze veroorzaakt schade, tezamen met een ander, over die zaak, dan wordt de schade aan de uitlener toegerekend, als ware zij de lener was. Kunnen gedragingen van ouders worden toegerekend aan hun minderjarige kinderen? In het arrest Boon/ Prenger ging het om ouders die met hun kind in het park liepen. Het kind loopt naar een hond toe om hem te aaien, waarna het kind wordt gebeten. De ouders van het kind spreken de eigenaar van de hond aan, maar de hondenbezitter spreekt de ouders aan. De ouders hadden immers het kind tegen moeten houden. Het ging hier dus om een fout van de ouders. Kan dit aan het kind worden toegerekend? Nee, de Hoge Raad oordeelde dat deze last niet op het kind mag drukken. Als de ouders onrechtmatig hebben gehandeld, dan moet men een vordering jegens de ouders instellen. Het begrip ‘eigen’ moet dus ruim worden opgevat. Het gaat hier niet alleen om eigen gedragingen, maar het kan ook voortvloeien uit contractuele afspraken.
Ten aanzien van schuld moet het gaan om een gedraging die anders is dan een redelijk denkend mens in een bepaalde situatie zou doen, met het oog op zijn eigen belangen. Het is dus niet van belang dat het hier gaat om een normovertreding of verwijtbaarheid. In een arrest van de rechtbank van Amsterdam gaat het om een fietser, die meedoet aan de jaarlijkse fietstocht over de Dam. Hij rijdt over een polderweggetje van 3.5 meter breed, waarna hij wordt aangereden door een tegenliggende auto. Hier is sprake van eigen schuld, omdat de fietser niet op tijd naar rechts is gegaan, aldus de automobilist. In het deelgeschil is aan de orde of de verzekeraar van de automobilist met recht een beroep doet op de eigen schuld van de fietser. Heeft de fietser zich anders gedragen dan een redelijk denkend mens zou doen, met het oog op zijn eigen belang? In casu is er geen sprake van eigen schuld van de fietser, omdat de automobilist weet dat hij een fietsroute nadert. De automobilist had dus rekening moeten houden met de fietsers, omdat hij zich bevond in een bekende fietstocht.
Eigen schuld leidt tot verminderde aansprakelijkheid, maar wat is het criterium om te beslissen in hoeverre die vergoedingsplicht vermindert? De eerste norm is die van de causaliteit. In hoeverre hebben beide gedragingen bijgedragen aan de schade? De causaliteit is de eerste toets en niet de verwijtbaarheid, ondanks de uitdrukking eigen schuld. Speelt de verwijtbaarheid dan helemaal geen rol? Zeker wel, maar alleen in het kader van de billijkheidscorrectie. De billijkheidscorrectie is van toepassing, wanneer de causaliteit dient te worden verminderd. Er moet dan een andere verdeling van de aansprakelijkheid plaatsvinden. In het arrest Chan-a-Hung/ Maalste gaat het om een botsing tussen een fietser en een bromfietser. De Hoge Raad is van oordeel dat zowel de causaliteitsafweging als de toepassing van de billijkheidscorrectie een grote vrijheid voor de rechter met zich meebrengen. Hier volgen een aantal voorbeelden:
In het arrest van het Hof van Arnhem van 16 juni 2009 gaat het om twee huizen die naast elkaar zijn gelegen. In een van de huizen treedt op een gegeven moment huiszwam op, wat de vloeren en de kelder aantast. Wanneer hij verder kijkt in zijn buurt, ziet hij dat de huiszwam bij de buren vandaan komt. De buurman zegt dat hij aansprakelijk is, maar dat er ook sprake is van eigen schuld, omdat de kelder van de man erg vochtig is en het huis dus kwetsbaar is voor een besmetting met huiszwam. Is hier sprake van een vermindering van de schadevergoedingsplicht? De rechtbank heeft geoordeeld dat het huis dat schade oploopt in een slechte staat verkeert, waardoor de schade wordt verminderd met 50%.
In dit arrest ging het om een bromfietser die dronken was en een snorfietser die niet beschikte over een certificaat. Ze komen met elkaar in botsing op het fietspad, waardoor de snorfietser ernstig letsel oploopt. Het is niet te bewijzen wie onvoldoende rechts heeft gehouden, waardoor het Hof de omkeringsregel toepast. Het gedrag van de bromfietser was zodanig (rijden onder invloed), waardoor de kans dat er schade ontstaat bij andere verkeersdeelnemers dusdanig werd vergroot. Weliswaar had de snorfietser ook geen certificaat, waardoor er sprake is van eigen schuld. Het is niet makkelijk om de overtredingen tegen elkaar af te wegen, maar het gedrag van de bromfietser wordt hoger ingeschat, omdat het rijden onder invloed een misdrijf betreft. Volgens de causaliteitsleer kwam men toe op een verdeling van 65% voor de bromfietser en 35%, waarna de aansprakelijkheid nog werd gewijzigd tot 85% voor de bromfietser en 15% voor de snorfietser na toepassing van de billijkheidscorrectie.
In het arrest van het Hof Amsterdam ging het om een man die een ander in een café een flinke klap gaf. Hij krijgt een klap terug en valt op de grond. De ander steekt hem met een glas in het oog. De man die het glas in het oog krijgt spreekt de ander aan, maar de aanvaller spreekt van eigen schuld, omdat het uiteindelijke slachtoffer was begonnen. Het terugslaan heeft het letsel niet veroorzaakt, maar het steken van het glas in het oog, wat daarop volgde. Het Hof nam dus geen eigen schuld aan.
Buitengerechtelijke kosten worden ook verminderd in geval van eigen schuld. Tevens bestaan er bijzondere regels ten aanzien van eigen schuld. In het Waterscooter-arrest ging het om een jongen die voer op een waterscooter in de baai van Curaçao, die een snorkelaar raakt. Het gaat hier om de omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de billijkheidscorrectie. Het Hof had de omstandigheden van het geval moeten onderzoeken, waaronder de ernst van de schade, de waarschijnlijkheid dat er snorkelaars en duikers zouden worden aangetroffen en de mogelijkheid dat de bestuurder van de waterscooter de schade had kunnen voorkomen. Er zijn toch enkele grote lijnen ten aanzien van deze billijkheidscorrectie. De snorkelaar kon in casu verwachten dat er waterscooters zouden varen, aangezien het ook geen specifiek snorkelaarsgebied was. Eigen schuld kan bij kinderen onder de 14 jaar niet worden aangenomen, omdat kinderen impulsief handelen en onberekenbaar zijn, waardoor ze niet aansprakelijk kunnen worden gesteld in geval van eigen schuld. De ernst van het letsel weegt mee bij de billijkheidscorrectie. Dit kan een reden zijn om de schadevordering te vergroten.
In het arrest Nationale Nederlanden Schadeverzekering/ S. en L. ging het om de aanrijding van een zwangere vrouw, waarna er een kind wordt geboren met een hersenbeschadiging. Het is niet duidelijk waardoor die hersenbeschadiging is veroorzaakt. Hier is sprake van proportionele aansprakelijkheid, wat terughoudend dient te worden gehanteerd. Wanneer de proportionele verhouding is vastgesteld, kan men op grond van de billijkheidscorrectie niet een grotere aansprakelijkheid worden aangenomen. Het is niet mogelijk om iemand aansprakelijk te houden die in feite niet aan de schade heeft bijgedragen. De Hoge Raad oordeelt dat hier geen sprake mag zijn van een billijkheidscorrectie, waarmee de aansprakelijkheid wordt verhoogd. Het is echter wel mogelijk dat artikel 6:101 BW wordt toegepast, waarbij de vordering wordt verkleind, en moet daarvoor sprake zijn van causale omstandigheden aan de zijde van de benadeelde die niet reeds gedisculpeerd konden zijn ten nadele van de aansprakelijke zelf. De Hoge Raad zegt met nadruk dat de billijkheidscorrectie er in dit geval niet toe kan leiden dat een groter aandeel van de schade voor rekening van de benadeelde persoon wordt gebracht.
Wat gebeurt er met de billijkheidscorrectie wanneer het niet gaat om de schade van de benadeelde zelf, maar om de schade van de schadeverzekeraar? Er is dan sprake van subrogatie. Kan in casu de regresnemer op dezelfde manier profiteren van de billijkheidscorrectie als de gelaedeerde zelf. In het arrest Achmea/ Menzis ging het om een busje dat afremde voor het stoplicht, waarna er een brommer opknalde, die een dwarslaesie opliep. In de eerste plaats moet het causale verband worden vastgesteld. Het werd verdeeld als 60% voor de bromfietser en 40% voor het busje. Het Hof oordeelde dat er nog een billijkheidscorrectie moest worden toegepast. Omdat de bromfietser extra zwaar was getroffen en de rest van zijn leven in een rolstoel moest doorbrengen, heeft dat ertoe geleid dat de aansprakelijkheid werd aangepast tot 25% voor de bromfietser en 75% voor het busje. Volgens de schadeverzekeraar dient de billijkheidscorrectie niet te worden toegepast ten aanzien van subjectieve normen. Het enkele zielig vinden voor een persoon dient niet mee te tellen. De billijkheidscorrectie moet enkel van toepassing zijn op de gelaedeerde, maar niet op die van de schadeverzekeraar. In Achmea/ Menzis zag de Hoge Raad zich geplaatst voor de vraag of voor subrogatie ook plaats is in de woorden van de Advocaat-Generaal: “wanneer een billijkheidscorrectie mede wordt toegepast met het oog op de werkelijke persoonlijke omstandigheden van een slachtoffer, zoals zijn specifieke lijden, afhankelijk en wat dies meer zijn. Daarbij valt te denken aan omstandigheden zoals: de benadeelde heeft kip noch kraai die zich om hem of haar bekommert.” Subrogatie is volledige subrogatie en niet een klein beetje subrogatie. Er dient dus te worden gekeken naar de positie van de gelaedeerde. Het gaat hier niet om de gevallen van de 100%- en de 50%-regel. In beginsel vindt subrogatie dus plaats op volledige wijze.
De aansprakelijkheid op het terrein van de wegenverkeerswet ligt op de kwalitatieve aansprakelijkheid van de eigenaar of de houder. Het gaat hier om de gedachte van gevaarzetting door als gemotoriseerde in het verkeer te gaan. De gedachte van gevaarzetting komt met name ook naar voren in de eigen schuld-problematiek. Een auto of een motorfiets is een gevaarzettend object, waardoor daar consequenties aan moeten worden verbonden. Indien er sprake is van overmacht, is de eigenaar van een gemotoriseerd voertuig niet aansprakelijk. Bij kinderen tot 14 jaar geldt daarom de 100%-regel, omdat hen niets kan worden verweten. De uitzondering is dat er sprake moet zijn van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid. In beginsel is een automobilist voor 50% aansprakelijk voor de schade van een ongemotoriseerd slachtoffer, wanneer overmacht niet kan worden aangenomen. De 50%-regel geldt voor verkeersdeelnemers van 14 jaar en ouder. Het gaat hier niet om het feit wat er concreet gebeurd is, maar om het feit dat een gemotoriseerde verkeersdeelnemer gevaar veroorzaakt ten opzichte van ongemotoriseerde verkeersdeelnemers. De aansprakelijkheid kan uiteraard wegens causaal verband groter zijn. Mogelijk kan er ook nog een extra correctie plaatsvinden wegens de billijkheid. Hierbij moeten alle omstandigheden van het geval, zoals de persoon van het slachtoffer worden meegenomen.
In beginsel was men erg blij met de 50%-regel, maar tegenwoordig wordt er meer gekeken naar de aansprakelijkheid van de wandelaar of de fietser. Ten aanzien van volwassenen worden er wel gevolgen verbonden aan overmacht. Indien er sprake is van overmacht van de gemotoriseerde verkeersdeelnemer, dan vindt de 50%-regel geen toepassing. Indien er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid gaat de 50%-regel ook niet op. In het arrest X/ NV Noordhollandsche ging het om een man die op een 80 km/h weg liep, terwijl het donker was en hij in het zwart gekleed was. Op een gegeven moment wordt de man aangereden, omdat de automobilist hem niet tijdig kon waarnemen. Hier is er sprake van aan opzet grenzende roekeloosheid, omdat hij zich bewust kon zijn van het gevaar dat hij als wandelaar op een dergelijke weg, onder die omstandigheden, niet zichtbaar zou zijn.
De bijzondere bescherming van de 50%- en de 100%-regel geldt niet voor regres-nemende verzekeraars. In artikel 6:197 ziet op de Tijdelijke regeling Verhaalsrechten. Het gaat hier om vergaande aansprakelijkheden, die niet gelden voor regresnemers. In het arrest Achmea/ Menzis ging het om de reguliere bescherming van de billijkheidscorrectie, die niet toekomt aan de regres-nemende verzekeraars.
Het Betriebsgefahr van artikel 185 WVW telt niet alleen mee in het geval het toebrengen van de schade, maar ook in het kader van artikel 6:101 BW, indien er schade wordt geleden aan de kant van de gemotoriseerde verkeersdeelnemer. In het arrest Chan-a-Hung/ Maalste is de Hoge Raad hier nader op ingegaan. Chan-a-Hung zit op een fiets, maar fietst tegen het verkeer in op een fietspad. Hij rijdt in een richting waar hij niet in mag rijden. Degene die schade lijdt is echter Maalste, die 16 jaar oud is en op een brommer zit. Hij raakt 40% arbeidsongeschikt. Hij is niet verzekerd tegen dergelijke schade, waardoor de schade voor zijn eigen rekening komt. Hij stelt een vordering in tegen Chan-a-Hung, waardoor de schade wordt verdeeld tot 90% aan de zijde van Chan-a-Hung en 10% aan de zijde van Maalste. Na de billijkheidscorrectie wordt de schade verdeeld tot 100% aan de zijde van Chan-a-Hung. De reflexwerking houdt echter in dat de gemotoriseerde verkeersdeelnemer voor een deel zelf aansprakelijk is, wegens het Betriebsgefahr. Dit houdt in die aansprakelijkheid ook geldt, wanneer hij zelf schade heeft geleden. Hij dient dan 10% van zijn eigen schade te dragen. Kortom, alleen bij overmacht is er sprake van een volledige schadevergoeding aan de zijde van het slachtoffer. In andere gevallen blijft in beginsel een gedeelte voor rekening van de gemotoriseerde verkeersdeelnemer. De 100% en de 50%-regels zijn echter niet van overeenkomstige toepassing, waardoor Maalste in casu slechts voor 10% aansprakelijk was voor de schade, wegens de causale verdeling. De mogelijkheid tot een billijkheidscorrectie blijft echter wel bestaan, maar kan niet op 100% worden gezet, omdat dat alleen mogelijk is in geval van overmacht. De reflexwerking is ook mogelijk bij bijzondere vormen van aansprakelijkheid, zoals artikel 6:179 BW. Als door een dier schade wordt toegebracht aan de bezitter zelf, bijvoorbeeld omdat de dierenarts een fout maakt, dan blijft een deel van de schade voor rekening van de bezitter.
Als er eenmaal schade is, kan er sprake zijn van een schadebeperkingsplicht. Van de gelaedeerde kan worden gevergd dat hij maatregelen neemt om de schade te beperken. In het arrest Koeman/ Sijm Agro ging het om schade aan wortelen die Sijm Agro had geleden vanwege bemesting van de grond door Koeman. Moet een persoon inkomensschade beperken door alle baantjes aan te nemen, ook baantjes die niet bij hem passen. Wat kan in redelijkheid van de gelaedeerde worden gevergd? Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
Als iemand zich in een gevaarlijke situatie begeeft, gaat het dan om risicoaanvaarding? Nee, men spreekt wel van risicoaanvaarding in het algemene spraakgebruik, maar in feite moet men twee normen toepassen. De eerste norm is of er onrechtmatig is gehandeld en de tweede norm is of er sprake is van eigen schuld. Als er niet onrechtmatig is gehandeld, hoef je niet na te denken over de risicoaanvaarding. Als er wel onrechtmatig is gehandeld, dan moet men een afweging doen op grond van de eigen schuld. Dit ziet op de gevaarzetting, met de deelnormen zoals sport- en spelsituaties, waar in hoorcollege 1 en 3 al nader aandacht is besteed.
Eveline (17 jaar) fietst naar de sportvereniging. Ze gooit voor de grap een paar van oudjaar overgebleven rotjes naar automobilist A, die vlak achter haar rijdt. Deze schrikt daarvan zo, dat hij de macht over het stuur verliest en haar aanrijdt. Eveline is zwaargewond en haar vader spreekt de WAM-verzekeraar van automobilist A aan tot vergoeding van alle schade die niet wordt vergoed door de ziektekostenverzekeraar. De WAM-verzekeraar wijst deze aanspraak van de hand, omdat sprake zou zijn van aan opzet grenzende bewuste roekeloosheid van Eveline. Wat is de nadere invulling die in de rechtspraak van de Hoge Raad aan het begrip ‘aan opzet grenzende roekeloosheid’ wordt gegeven? Volgens de automobilist is de 50%-regel niet van toepassing. Aan opzet grenzende roekeloosheid moet de bewustheid van het gevaar omvatten. De automobilist had geen rekening hoeven houden met rotjes die naar hem gegooid zouden worden, omdat er geen sprake was van de jaarwisseling. Indien het verweer van ‘aan opzet grenzende roekeloosheid’ wordt aangenomen, moet Eveline zelf alle schade dragen. Ze is immers 17 jaar en bewust van het feit wat wel en niet aanvaardbaar is in het verkeer.
Mevrouw M koopt een jonge herdershond (Hendrik) en boekt een opvoedcursus voor honden van 6 zaterdagochtenden. De cursus wordt gegeven door Doggy BV. Bij de derde trainingsochtend mogen een aantal honden het eerste half uur vrij rondlopen. Hendrik raakt hierdoor zo opgewonden dat hij mevrouw M in haar been bijt, zodat zij gedurende 4 maanden haar praktijk als zelfstandig voet-masseuse niet kan uitoefenen. Zij spreekt Doggy BV aan voor de inkomensschade omdat de trainer een inschattingsfout heeft gemaakt inzake de mate waarin Hendrik al op de derde trainingsochtend enige vrijheid aankon. De juridisch adviseur van Doggy BV bericht haar reeds kort na het ongeval dat hij aansprakelijkheid erkent, maar dat een deel van de schade voor rekening van mevrouw M zelf komt. Hij kondigt aan daarover binnenkort met haar contact op te nemen. Mevrouw M belt u op om te vragen of er een reden kan zijn voor deze benadering of dat de juridisch adviseur haar op die manier probeert te intimideren zodat zij met slechts een gedeeltelijke schadevergoeding genoegen zal nemen. Hoe luidt uw antwoord? Ze kan een beroep doen op de reflexwerking.
Het elfde hoorcollege gaat over onderlinge kwalitatieve aansprakelijkheid. Hierbij zal er nader worden ingegaan op de Hangmat-arresten. Het college wordt gegeven door de advocaat van het slachtoffer uit het Hangmat-arrest, genaamd Arvin Kolder. Het tweede uur wordt gegeven door prof. Oldenhuis.
Bij kwalitatieve aansprakelijkheid gaat het om aansprakelijkheid in hoedanigheid (kwaliteit), zonder dat de aansprakelijkheid behoeft te worden herleid tot eigen foutief gedrag van degene op wie de aansprakelijkheid rust. Een voorbeeld luidt: een man laat zijn hond uit, en opeens begint de hond te bijten. De man heeft dan zelf niets verkeerd gedaan, maar omdat de hond bijt, is de man voor de gedraging van het dier aansprakelijk. Hierbij onderscheidt men aansprakelijkheid voor personen en aansprakelijkheid voor zaken.
In het Hangmat I-arrest ging het om de bezitter van een hangmat die een hangmat had opgehangen aan een pilaar. Op een gegeven moment stortte de pilaar in en raakte de vrouw gewond. Kon de vrouw als bezitter haar man als medebezitter aanspreken? Ja, dit kon volgens de Hoge Raad blijkens het Hangmat I-arrest. Geldt dit eveneens voor een hond die zijn eigen baasje bijt? In beginsel wel, maar de Hoge Raad heeft hierover anders geoordeeld in het Hangmat II-arrest. In het Hond Jengo-arrest ging het om een man die werkzaam was in een winkel en veel met kratten moest sjouwen. De man werd gebeten door zijn hond, waardoor hij een tijd niet kon werken. Kon de man zijn vrouw als medebezitter van de hond aanspreken? Nee, de Hoge Raad oordeelde dat hier sprake was van een afwisselende redenering.
In het Hangmat I-arrest was de schade zo groot dat de jonge vrouw als slachtoffer in een rolstoel belandde. Niet alleen de vrouw was bezitter van de hangmat, maar de man was daar ook bezitter van. Normaal spreekt een buitenstaander de bezitter aan en kende men het beginsel dat medebezitters elkaar niet aanspreken. Toch stond deze regel nergens in de wet en bleek dit ook niet uit de literatuur of de wetssystematiek. De medebezitter heeft het aan de gedaagde verweten gedrag ook zelf tentoon gespreid, zo blijkt tevens uit het Io Vivat-arrest. In het Io Vivat-arrest ging het om een vereniging van studenten die een zeiltrip hadden. Op een gegeven moment loopt een jongen schade op, waarna hij de commissie aanspreekt dat zij meer toezicht hadden moeten houden. Dit verweer ging niet op, omdat de jongen zelf ook toezicht had kunnen houden op zijn eigen handelen. Advocaat-Generaal Spier oordeelde ten aanzien van het Hangmat I-arrest: “Klemmende en werkelijk overtuigende argumenten voor de stelling dat artikel 6:174 BW in het geheel niet ziet op aansprakelijkheid jegens een medebezitter zijn niet aangevoerd en heb ik ook ambtshalve niet gevonden. Evenmin zijn er onweerlegbare of zelfs maar voldoende concrete argumenten in tegengestelde zin. Bij die stand van zaken slaat de balans met ingang door ten gunste van aansprakelijkheid (aanwezig zijn van relativiteit). Maar dit betekent met ingang niet dat de sluisdeuren wagenwijd open moeten worden gezet. En al helemaal niet ten aanzien van de aansprakelijkheid van bijvoorbeeld artikel 6:173 of 6:179 BW; een kwestie die ik, als gezegd, verkies thans onbeantwoord te laten. Het is zeker niet ondenkbaar dat een billijke oplossing voor artikel 6:174 BW minder aangewezen is voor een of meer van de andere risico aansprakelijkheden. Het in mijn ogen minst slechte resultaat, waarmee de uiteenlopende belangen in mijn ogen zo goed mogelijk met elkaar worden verzoend, is in zekere mate een machtswoord. Ik draai daar niet omheen.”
Wanneer er een bezitter is, dan draagt die persoon de schade zelf. Indien er dan meerdere bezitters zijn dan betekent dat niet automatisch dat een enkele bezitter alle schade moet dragen. Wanneer een derde schade lijdt, dan wordt de schade uitgesmeerd over alle medebezitters. In dit geval gaat het echter niet om een derde, maar om een medebezitter zelf. De Hoge Raad oordeelde daarom dat de schade in dit geval ook uitgesmeerd zou moeten worden over de medebezitters. Zowel de man, als de vrouw dienen in dit geval dus 50% van de schade te moeten dragen. Binnen gezinsverband gelden de normale regels van aansprakelijkheid. Een voorbeeld luidt: een man steekt met zijn kind de straat over. Op een gegeven moment worden ze geschept door een auto. Het kind loopt letsel op, waardoor de vader aansprakelijk is voor de schade, nu de vader zich niet volgens de verkeersvoorschriften heeft gedragen. De uitspraak van de Hoge Raad zou echter wel kunnen leiden tot meer processen, indien alle medebezitters ook de schade wilden uitsmeren. De uitkeringsinstanties zouden dan met veel schadeclaims komen te zitten, waardoor de Hoge Raad heeft bepaald dat de uitkeringsinstanties de premies maar moeten verhogen, wanneer dit gebeurt.
De klacht dat artikel 6:174 BW slechts aansprakelijkheid vestigt van de bezitter jegens derden (in de zin van medebezitters) faalt. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat de benadeelde medebezitter zelf dat gedeelte van de door hem geleden schade draagt dat overeenkomt met zijn aandeel in de opstal, zodat hij op grond van artikel 6:174 BW in zoverre geen aanspraak heeft op schadevergoeding jegens de andere medebezitters. Wanneer de vrouw (begin 30 jaar) de schade volledig zelf had moeten vergoeden, dan had ze uit huis moeten worden geplaatst, omdat ze dan geen geld meer over had om haar huis te verbouwen. Nu kon ze in haar oorspronkelijke woning blijven wonen, omdat ze nog geld overhield voor de verbouwing van haar huis.
In het Hangmat II-arrest ging het om een echtpaar dat gezamenlijk bezitter en bedrijfsmatige gebruiker zijn van 45 manegepaarden. De winstverdeling was dat de man 60% van de opbrengsten kreeg en de vrouw 40% van de opbrengsten. Tijdens het lesgeven wordt de vrouw omver gelopen door een paard, waar ze een gescheurde dijbeenspier en een gebroken heup aan overhoudt. Ze wordt arbeidsongeschikt verklaart voor diverse kerntaken binnen het manegebedrijf. De vrouw spreekt de man primair voor 60% aan en subsidiair voor 50% aan. De grondslag ligt in artikel 6:181 jo. 6:179 BW. Er werden ten aanzien van deze zaak een aantal prejudiciële vragen gesteld, met name of de hangmatregel ook voor medebezitters van een dier gelden op grond van artikel 6:179 BW en of de hangmatregel ook geldt voor bedrijfsmatige medegebruikers van het dier op grond van artikel 6:181 BW. Advocaat-Generaal Spier gaf wederom een conclusie: “In de eerste plaats is niet goed duidelijk waarom Delta Lloyd zich blindstaart op art. 6:179 BW. Zonder mij daarop te willen vastleggen, zou ik a prima vista menen dat een met betrekking tot art. 6:179 BW te formuleren regel in beginsel ook zal gelden voor art. 6:173 BW. Deze conclusie strekt ertoe dat de door de Rechtbank Noord-Holland gestelde vragen in dit stadium niet in behandeling zullen worden genomen. De Rechtbank ware in overweging te geven een onderzoek in te stellen naar de feiten en omstandigheden. Zoals reeds vermeld, heb ik aangegeven dat en waarom de vragen in dit stadium m.i. niet voor beantwoording in aanmerking komen. Hoewel de Hoge Raad die opvatting niet heeft gevolgd, blijf ik bij mijn eerdere opvatting. Daarom zal ik volstaan met een beschouwing naar aanleiding van de vragen, voor zover er een feitelijke basis is voor de beantwoording ervan. Deze conclusie strekt daarom uitsluitend tot voorlichting van de Hoge Raad. Van het geven van een eigen standpunt met betrekking tot de vragen onthoud ik me. Het zou ook niet geloofwaardig zijn om eerst aan te geven dat de vragen zonder nadere en betrouwbaar te achten informatie niet kunnen worden beantwoord, om dat vervolgens toch te doen.”
De Hoge Raad oordeelde: “Op soortgelijke wijze als bij de kwalitatieve aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 6:174 BW, komt het dus bij de kwalitatieve aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 6:179 BW erop aan of aansprakelijkheid behoort te worden aanvaard van andere medebezitters tegenover een benadeelde medebezitter, hoewel deze aansprakelijkheid niet is gebaseerd op overtreding van enigerlei gedragsnorm, en de benadeelde zelf in zekere zin medeverantwoordelijk kan worden geacht voor het gevaar dat het dier oplevert. De te maken keuze hangt ook hier af van wat naar maatschappelijke opvattingen het meest redelijk moet worden geacht, in aanmerking genomen de belangen van de benadeelde, de bezitter en de eventuele aansprakelijkheidsverzekeraar. De omstandigheid dat dit een open criterium is, brengt mee dat deze keuze kan leiden tot verschillende uitkomsten bij deze te onderscheiden gevallen van kwalitatieve aansprakelijkheid. Hieronder zal worden uiteengezet waarom de hier bedoelde afweging bij art. 6:179 BW tot een andere uitkomst leidt dan bij art. 6:174 BW.
Bij een dier kan het altijd misgaan. Een dier handelt namelijk altijd onberekenbaar. Wanneer je jezelf in gevaar brengt, dan moet je niet piepen als het fout gaat. Indien men medeaansprakelijkheid zou toepassen bij dieren, dan kan dat leiden tot fraude. De inspectie kan namelijk niet vaststellen wat er nu daadwerkelijk is gebeurd. Wanneer een man in de woonkamer wordt gebeten door zijn hond, dan is de situatie zo weer over en kan men lastig bewijzen dat de man ook daadwerkelijk door de hond is gebeten. Als bezitters van een dier elkaar niet onderling kunnen aanspreken, dan geldt dit ook niet voor bedrijfsmatige gebruikers van een dier, zoals in de manege. Nu de Hoge Raad niet komt tot een verdeling van de schade bij dieren, is er ook geen beantwoording nodig op de vraag hoe deze schade verdeeld zou moeten worden. Bij opstallen geldt de schadeverdeling wel, bij dieren dus niet. Een zaak is namelijk levenloos en een dier is levend, waardoor dieren niet zomaar op een lijn kunnen worden gesteld met zaken. Het arrest Hangmat II past wel binnen het perspectief van terughoudendheid. Het Hangmat II-arrest wijkt af van het Hangmat I-arrest wegens de verschillen in grondslag, verzekering, risicoaanvaarding en profijtgedrag. De ernst van het letsel wordt hier niet meegenomen. De kern van Hangmat I is de draagplichtgedachte, wat niet terugkomt in Hangmat II. Roerende zaken zijn bronnen van beoogd gevaar en kwalitatieve aansprakelijkheid probeert hier bescherming voor te bieden. Aan de andere kant weet men niet of een zaak onveilig is, evenmin dat men weet of een dier gaat bijten. Wat dat betreft kan men ook vinden dat het wel gelijk kan worden getrokken, maar de Hoge Raad dacht daar anders over.
In de Hangmat I-zaak werd de claim toegewezen. De verzekeraar had niet aannemelijk gemaakt dat dit tot een stortvloed van claims zou leiden. In Hangmat I nam de Hoge Raad dit risico mee ten voordele van het slachtoffer. In Hangmat II nam de Hoge Raad dit risico mee ten nadele van het slachtoffer. De aansprakelijkheid ten opzichte van het dier heeft niets met eigen gedrag te maken, terwijl het bij zaken wel deels kan gaan om eigen gedrag. De vrouw had immers zelf de hangmat opgehangen aan de zuil. Bij dieren gaat het om onberekenbaar gedrag, waar het slachtoffer zelf weinig aan kan doen, behalve het zichzelf blootstellen aan de risico’s. Het profijtbeginsel kan dus ook omgedraaid worden. De Hoge Raad heeft twee keer het machtswoord uitgesproken, maar je kunt daar ook anders over denken. Het is dus een kwestie van willen of niet willen geweest door de Hoge Raad. Het is wel begrijpelijk dat de Hoge Raad deze lijn niet heeft doorgetrokken tot de dieren. Een opstal kan immers gemakkelijker worden gecontroleerd dan een gedraging van een dier.
In Hangmat I ging het om de bezitter van een opstal en in Hangmat II ging het om de bezitter van een dier en de bedrijfsmatige gebruiker van een dier. Het is nu dus onduidelijk hoe het zit met de bedrijfsmatige gebruiker van een opstal. In de toekomst kan men in plaats van de Hangmat-doctrine overstappen naar een nieuwe vorm van een verzekering. Ten aanzien van personen zijn de ouders wel aansprakelijk voor de gedraging van een kind bij een derde. Wanneer het kind echter de vader in het oog prikt met een pook, kan de vader dan de moeder aanspreken voor de schade? Artikel 6:169 staat een Hangmat-claim in de weg, omdat dit artikel enkel ziet op gedragingen tegenover derden. Ouders naar kinderen toe zijn ten opzichte van elkaar derden. In een bepaald arrest ging het om een kind dat in zijn bed plaste. Om hem dat af te leren werd hij in een teil gezet in de vrieskou. Hier heeft het kind trauma’s aan overgehouden dat hij zijn ouders later nog aansprakelijk stelde. En dat kon.
Ton Hartlief heeft in de Van Maanenbundel een stuk geschreven naar aanleiding van Wilnis. Kan men terughoudend handelen? Ja, dat kan, maar op sommige gronden vind je geen terughoudendheid. Op sommige punten is er sprake van innovatie (Wrongful Birth) of consolidatie (artikel 6:170 BW). In 1939 waren er Voorburgse politieagenten die buiten de gemeente hun wapenstok hanteerden. De gemeente was daarvoor aansprakelijk. Niet alles moet onder terughoudendheid geschaard worden. Het gedrag wordt bij zaken aangenomen, maar bij dieren niet, omdat dieren zelf handelen. Het is lastig om de aansprakelijkheid van dieren af te bakenen. De Wilnis-doctrine is breed, breder dan artikel 6:174 BW en artikel 6:173 BW. Misschien ook wel breder dan artikel 6:179 BW, maar dan in ander opzicht.
Het Hangmat I-arrest is gewezen een maand voor het Wilnis-arrest. Deze arresten staan bijna haaks op elkaar. Het Hangmat I-arrest wordt namelijk verbreed door Hangmat II. De structuur van Wilnis is dus breder dan artikel 6:174 BW. Als niemand het gevaar kende, dan spreekt men van objectieve onbekendheid en is er geen aansprakelijkheid. Als niemand iets wist van de veendijk, dan is er niemand aansprakelijk voor het doorbreken van de dijk. Wilnis gaat niet alleen over deze aansprakelijkheid en over de bekendheid van het gevaar, maar over de gehele afdeling. Iedereen weet dat buizen in de grond poreus kunnen worden, waardoor het Paalrot-arrest weer verder gaat dan Wilnis, aangezien dit ook geldt voor gevaren die wel voorzien kunnen worden. Het gaat om bekendheid van het gevaar ten opzichte van bekendheid met het gevaar. Het Paalrot-arrest gaat dus verder dan Wilnis. In het arrest van de Afgebroken tak ging het om een tak die was afgebroken in Apeldoorn. Moeten dan alle takken in Apeldoorn worden afgezaagd? Een boom valt niet onder artikel 6:174 of artikel 6:173, maar onder artikel 6:162 BW. In bepaalde gevallen had men de boom moeten snoeien, maar niet in alle gevallen. In Reaal NV/ Gemeente Deventer werd er een ondergrens bepaald voor de terughoudendheid. De gemeente kan niet zeggen dat het geld al is uitgegeven en er dus geen mogelijkheid meer is tot het vullen van de spleet tussen de berm en de klinkers. Hoe groter de schade, hoe meer aansprakelijkheid er op de gemeente ligt.
Ook was er lagere rechtspraak na Wilnis. Zo ging het in Losrakend vliegwiel treft omstander tijdens een race om een vliegwiel dat in het publiek terecht kwam. De bezitter kan worden aangesproken. Iets dat beweegt kan losraken en op grond van de risicoaansprakelijkheid kan men worden aangesproken hierop. De motor was echter goed onderhouden. In de gegeven omstandigheden kon dit niet als een gebrek worden aangemerkt, waardoor de bezitter van de motor niet aansprakelijk kon worden gesteld. Het gaat dus niet enkel om de aansprakelijkheid van de gemeente, maar ook om particulieren. In het arrest aansprakelijkheid bouwbedrijf voor gebrekkige container ging het om de aansprakelijkheid van de ondernemer. Een kind klom op een container en viel er daarna van af. Eigenlijk gaat het hier om artikel 6:162 BW. De container is intrinsiek niet onveilig, maar het gaat hier om een menselijke fout, waardoor er niet kan worden gewerkt met artikel 6:173 BW. De container had afgegrensd moeten worden, om te voorkomen dat de kinderen erop zouden klimmen. In het Zandhoop-arrest ging het om een zandhoop in Voorburg. Door een storm raast de zandhoop over een kas met cyclamen heen die voor Moederdag waren. De zandhoop kon echter niet als gebrekkig worden aangemerkt. Wellicht had de zandhoop afgedekt moeten worden met zeilen op grond van artikel 6:162 BW, maar de zandhoop kan op zichzelf niet als gebrekkig worden aangemerkt.
In Rotterdam belegt L.A.W. BV een cursus Letselschade in het HH-hotel. Op de bewuste dag loopt het team van L.A.W. BV om 8.00 uur het hotel binnen. Als zij de zaal betreden, blijkt dat er niets is voorbereid. Het hotel heeft zich een dag vergist.
Even breekt paniek uit. Er wordt in ‘no time’ een podium gebouwd, waarbij het personeel van het HH-hotel de leiding heeft. Het personeel van L.A.W. BV helpt daarbij het personeel van het hotel. Door het personeel van het HH-hotel worden een paar zware, leren fauteuils met wieltjes – die binnen handbereik stonden – op het veel te kleine podium gezet. Vaststaat dat de handelwijze van het personeel van het HH-hotel als foutief gedrag kan worden aangemerkt.
De cursus begint stipt om 10.00 uur. De beide docenten draven buiten adem om 9.55 uur het hotel binnen, verlaat vanwege bladeren op de rails, beklimmen het podium; zien nog in een flits dat die stoelen veel te groot zijn, maar de congresmanager heeft ieder al welkom geheten.
Ten tijde van het vragenuurtje vlak voor de lunch, schuift een van de docenten zijn stoel wat al te krachtig naar achteren, nadat hij een vraag over art. 6:171 BW heeft beantwoord. Hij valt vervolgens met stoel en al van de zijkant van het podium en neemt – houvast zoekend – in een reflex een op het podium staand tafeltje mee, waarvan de poot in een gezicht van een cursist op de voorste rij belandt, die juist op het scherm van haar laptop keek. Zij loopt daarbij blijvend letsel op.
Vast staat dat de cursist een gast was, die met een van de sprekers – overigens met goedvinden van de L.A.W. BV – naar de congresdag was meegekomen. De betrokken ‘cursist’ spreekt L.A.W. BV aan ex. art 171 BW. L.A.W. BV verwijst naar het HH-hotel en stelt dat art. 6:171 BW in dit geval toepassing mist.
a. Heeft de door de betrokken cursist ingestelde vordering naar uw oordeel kans van slagen?
Op zichzelf heeft deze vordering wel kans van slagen.
Naast L.A.W. BV wordt ook het HH-hotel aangesproken. Uiteindelijk blijkt dat degene die op de bewuste morgen de eindverantwoordelijkheid voor het op te bouwen podium had, een uitzendkracht was, die door het HH-hotel de vorige dag was ingehuurd. HH-hotel stelt zich op het standpunt dat het slachtoffer haar vordering moet richten jegens het uitzendbureau en dat het HH- hotel daarvoor niet kan worden aangesproken
b. Geef uw oordeel wie van beide werkgevers – of één of geen van beiden – kan worden aangesproken.
Zowel de formele werkgever, als de feitelijke werkgever, kunnen gezamenlijk worden aangesproken. De vordering van HH-hotel, dat het uitzendbureau moet worden aangesproken, houdt in Nederland geen stand. Men kan niet de aansprakelijkheid afwenden op het uitzendbureau.
Het laatste hoorcollege gaat over twee bijzondere redenen voor vermindering van aansprakelijkheid. Ook zal er nader worden ingegaan op doeleinden en grenzen van de schadevergoeding. Het college wordt gegeven door professor De Jong.
Artikel 6:102 lid 2 BW luidt: “Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, vindt artikel 101 toepassing op de vergoedingsplicht van ieder van de in het vorige lid bedoelde personen afzonderlijk, met dien verstande dat de benadeelde in totaal van hen niet meer kan vorderen dan hem zou zijn toegekomen, indien voor de omstandigheden waarop hun vergoedingsplichten berusten, slechts één persoon aansprakelijk zou zijn geweest. Indien verhaal op een der tot bijdragen verplichte personen niet ten volle mogelijk blijkt, kan de rechter op verlangen van een hunner bepalen dat bij toepassing van artikel 13 het onvoldaan gebleven deel mede over de benadeelde omgeslagen wordt.” Wanneer er sprake is van medeschuld, wordt de schade over de personen verdeeld. Een voorbeeld luidt: Peter heeft een schade van €120.000. Quintijn en Richard hebben medeschuld aan de schade. Richard is echter met de noorderzon vertrokken. Hun bijdrage aan de schade is daardoor even groot, waardoor ze allen in beginsel bij moeten dragen aan de schade. Nu Richard is vertrokken, kan Peter dus €60.000 vorderen van Quintijn. Voor de vaststelling van de te vorderen gedeelte van de schade, moet men in de eerste instantie uitgaan van de onderlinge verhouding van de bijdrage van de verschillende personen. Peter kan in casu dus maximaal 2/3e deel vorderen van Quintijn, wat neerkomt op €80.000.
De eerste reden voor de vermindering van de aansprakelijkheid betreft de causaliteit. Wanneer er geen causaal verband bestaat tussen de handeling en de schade, kan men niet volledig aansprakelijk worden gesteld. In de wet staan echter ook twee redenen genoemd, namelijk matiging en limitering. Matiging staat genoemd in artikel 6:109 BW. Dit artikel is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek bij de invoering van het huidige BW. Daarin is aangegeven dat de matiging terughoudend moet worden gehanteerd. Dit artikel wordt niet heel veel toegepast. Wat wel veel wordt toegepast is de matiging van het boetebeding. De algemene matiging van artikel 6:109 BW omvat echter veel verkeersdrempels voordat men eraan toe komt. Wel is het dwingend recht, waardoor de rechter de matiging moet toepassen, indien er een goede reden wordt gevonden. Aan de matigingsregel zitten drie wettelijke criteria verbonden: aard van de aansprakelijkheid (met name schuld of risico), rechtsverhoudingen en wederzijdse draagkracht. Ten aanzien van de aard van de aansprakelijkheid heeft de rechtbank van Arnhem hierover beslist. In dat arrest ging het om een vrouw die haar huis wilde verkopen. Ze raakte haar huis aan de straatstenen echter niet kwijt, terwijl ze wel graag geld wilde ontvangen voor het huis. Ze besloot het huis daarom in de fik te steken, zodat ze een schadevergoeding van de verzekering kon verkrijgen. Ze werd betrapt en gearresteerd. De rechter ging echter toch over tot matiging, omdat ze lichtelijk als ontoerekeningsvatbaar kon worden gekwalificeerd. De rechtbank van Arnhem heeft ook ten aanzien van de rechtsverhoudingen een uitspraak gedaan. In dit arrest ging het om een bedrijf, waarbij een van de bestuurders duizend ton aardappelen had geleverd aan een staatsonderneming in Irak. De bestuurder regelt dit op een manier dat het niet door de toenmalige regelingen kon komen. Hij moest daarom een boete betaald worden. Het bedrijf spreekt de bestuurder aan tot betaling van de boete. De rechter kijkt naar de situatie waarin de bestuurder heeft geopereerd en heeft gezegd dat de bestuurder dacht dat hetgeen hij deed in het belang van het bedrijf was. Aangezien de bestuurder de vrije hand had gekregen binnen het bedrijf en dus niet werd ondersteund ten aanzien van zijn handelingen, ging de rechter over tot een matiging van 50%. De rechtbank van Utrecht heeft beslist over de wederzijdse draagkracht. In dit arrest ging het om een man die met zijn geweer de straat op ging. Hij wilde schieten, maar niet op personen, waardoor hij besloot om op een lantaarnpaal te schieten. De kogel ketste echter af en kwam door een raam in de arm van een vrouw die lag te slapen. De vrouw liep ernstige zenuwverwondingen op. Aangezien de vrouw weinig geld had en de dader evenmin, ging de rechter hier ook over tot matiging. Vaak is de financiële positie van de dader reden voor matiging. Tot slot is er nog een arrest van het Hof van Den Bosch. In dit arrest ging het om een Italiaans restaurant, waarbij men de creditcard kon afgeven aan de ober, die de betaling zou verzorgen. De ober was echter goed in skimmen, waardoor hij jarenlang geld aftroggelde van de klanten. Op een gegeven moment krijgt Interpay het door, waarna ze de ober aanspreken. De ober heeft geen geld om de boete te betalen, waardoor het restaurant wordt aangesproken. Het gaat hier wel om werkgevers aansprakelijkheid, maar het restaurant wist van niets. Tevens had Interpay eerder door moeten hebben dat dit gebeurde, waardoor er een reden was voor een matiging van 25%.
Naast de wettelijke criteria zijn er ook nog andere criteria, zoals: mate van schuld, aard van de schade en de aansprakelijke lijdt zelf ook een aanmerkelijke schade. Ten aanzien van de aard van de schade speelt personenschade een grote rol. Personenschade wordt namelijk als de meest ernstige vorm van schade gezien ten opzichte van zaakschade en zuivere vermogensschade. Kortom, ten aanzien van de matiging moet men terughoudend handelen, niet alleen in de private sferen, maar ook in de zakelijke sferen. In artikel 6:109 lid 2 BW staan matigingsverboden genoemd.
Wanneer men wordt opgenomen in een ziekenhuis, dan heeft men schade opgelopen, maar dat houdt tevens in dat men kosten bespaart op levensonderhoud, aangezien de patiënten eten krijgen van het ziekenhuis en van alles worden voorzien. Artikel 6:100 BW ziet op voordeeltoerekening. In welke gevallen dient het voordeel van de schadevergoeding worden afgetrokken? Artikel 6:100 BW luidt: ‘Heeft eenzelfde gebeurtenis voor de benadeeld naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet, voor zover dit redelijk is, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening worden gebracht.” In het arrest De Preter/ Van Uitert ging het om de verkoop van een appartementencomplex. Er was een verkoper en een koper en een datum van overdracht. Aan de datum van overdracht werd echter niet voldaan, waardoor de verkoper het pand langer kon onderverhuren en de koper nadeel leidde. De Hoge Raad bepaalde dat het voordeel en het nadeel in casu niet voortvloeien uit dezelfde gebeurtenis. Men komt niet te snel bij de voordeelstoerekening uit, omdat er beperkt moet worden getoetst. In het arrest Vos/ TSN ging het om vervoersmaatschappij Vos en monteur TSN. Vos en TSN zijn voor een periode van ongeveer vijf jaar een contract aangegaan. TSN zal repareren en Vos zal zijn auto’s daar naartoe brengen en betalen. Na ruim een jaar zegt Vos het contract op. Later blijkt dat dit is geschied op onjuiste gronden. TSN lijdt aanmerkelijke schade, omdat die alle kosten voor de reparatiewerkzaamheden misloopt. TSN vordert een flinke schadevergoeding van Vos. Vos zegt dat de reparatiecapaciteit al is ingezet bij andere werkzaamheden. Ze hebben namelijk al contracten gesloten met andere klanten. Gaat het hier om voordeelstoerekening? Nee, de Hoge Raad oordeelde dat het hier evenmin ging om eenzelfde gebeurtenis. In onderhavige geval heeft TSN schade geleden door de ontbinding en voordeel gerealiseerd door behaalde winst in het kader van nadien met klanten aangegane overeenkomsten. Er dient dus kritisch te worden gekeken naar de eis van eenzelfde gebeurtenissen.
In het arrest Van der Heijden/ Dexia ging het om meneer Van der Heijden die geld had geleend van Dexia. De constructie is dat hij met dat geld effecten gaat leasen. Dit stond in het contract, maar Van der Heijden is onaangenaam getroffen, aangezien het met de effecten volledig anders loopt dan hij had verwacht. Hij moet daardoor een groter bedrag terugbetalen aan Dexia dan het voordeel dat hij heeft betaald bij deze transactie. Banken hebben een bepaalde zorgplicht ten aanzien van dergelijke effectenleasecontracten. Van der Heijden heeft verlies geleden, maar hij had ook andere contracten gesloten op het moment van dit contract, waaruit hij wel voordeel had gehaald. Dexia doet daarom een beroep op artikel 6:100 BW. Valt het nadeel en het voordeel voort uit dezelfde gebeurtenis? Het Hof was van oordeel dat het voordeel moet worden toegerekend wanneer men uit andere contracten voordeel haalt, wanneer de contracten allemaal op hetzelfde moment zijn afgesloten. Het kan worden aangemerkt als een gebeurtenis, omdat het contract als een geheel gesloten had kunnen worden. Aan de andere kant kan er worden gesproken van verschillende gebeurtenissen, omdat er verschillende contracten zijn gesloten. Volgens de Hoge Raad vallen de afzonderlijke transacties binnen een bundel van transacties, waardoor er sprake is van eenzelfde gebeurtenis. De Hoge Raad gaat hier dus gemakkelijk om met de criteria. Voordeelstoerekening wordt gehonoreerd voor zover dit redelijk is. De redelijkheid moet worden beoordeeld per schadepost. Het immateriële voordeel en het immateriële nadeel moeten met elkaar worden verreken op grond van het Wrongful Birth-arrest.
Een sommenverzekering is niet verbonden aan een schadepost, maar aan een gebeurtenis. Hierbij gaat het vaak om grote hoeveelheden van geld. Hoe wordt de sommenverzekering toegepast bij personenschade? In de eerste plaats moet er onderscheid worden gemaakt tussen letselschade en overlijdensschade. Bij overlijdensschade geldt het vereiste van de behoeftigheid. Dit vereiste is bepalend voor de vordering van de nabestaanden. Alle voordelen tellen dan mee. Dat de nabestaanden een grote erfenis krijgen is bepalend voor de vordering. De sommenverzekering telt dan ook mee. De positie van het achterblijven is wat dat betreft duidelijk. Hoe groot het vermogen is, is medebepalend voor de vordering. Ten aanzien van letselschade gaat het om schade wat is opgelopen bij een ongeluk. Het slachtoffer beschikt vaak wel over een ongevallenverzekering. Het slachtoffer krijgt dan een verzekering. Komt deze verzekering in mindering op de schadevordering? Nee, de ongevallenverzekering gaat de laedens niet aan, omdat dat het eigen initiatief is van het slachtoffer.
In 2010 kwam de Hoge Raad met het arrest Verhaeg/ Jenniskens. In dit arrest ging het om een man die bij een tuinbouwbedrijf werkt. Op een gegeven moment raakt hij met zijn arm in een versnipperaar voor planten. Zijn arm moest hierdoor geamputeerd worden. Bij uitzondering gaat het om het geval waarbij de premie niet is betaald door degene die gewond raakt, maar door diens werkgever. Als het gaat om een door de benadeelde afgesloten sommenverzekering, vindt er in beginsel geen verrekening plaats. In sommige gevallen kan er wel een reden zijn voor verrekening. Beslissend is in heel veel gevallen dat er sprake is van een aansprakelijkheidsverzekering. Als dat het geval is, dan hoeft het voordeel niet te worden verrekend.
In het arrest Ahold/ Staat ging het om verkochte vruchtenwijn. Hiervoor was accijns betaald, wat teruggevorderd kon worden. De kosten waren echter al doorberekend naar de klanten van Ahold. De kosten kunnen worden teruggevorderd van de Staat, evenals de wettelijke rente. Wettelijke fixatie moet hier als uitgangspunt worden genomen. Voordeelstoerekening is hier niet aan de orde, waardoor artikel 6:100 BW geen toepassing vindt. Wat gebeurt er ten aanzien van de matiging? De Hoge Raad oordeelt dat artikel 6:109 BW wel van toepassing kan worden verklaard, maar dat deze bepaling terughoudend moet worden meegenomen, mede vanwege de aard van de schadevergoeding. Het enkele feit dat men weinig schade heeft, leidt niet per definitie tot matiging.
Het schadevergoedingsrecht heeft een aantal doeleinden. De benadeelde moet zoveel mogelijk in de situatie worden geplaatst, dat hij buiten de normschending kan voortbestaan. Daarnaast worden ook wel de gunstige neveneffecten preventie, strafgedachte en genoegdoening genoemd. Het recht van de schadevergoedingen is een gedeelte van het privaatrecht, dat voor een overgroot deel functioneert zoals we dat nodig hebben. Het is echter goed om te zien dat er ook grenzen zijn aan dit recht. Zowel bij de toepassing, als bij de toegang zijn er grenzen. Je kunt niet altijd het schadevergoedingsrecht bereiken. Een bekend voorbeeld daarvan is een uitspraak uit 1998. In dit arrest ging het om een kind van drie jaar die tijdens de zwemles begeleid werd door een instructrice. Na de les ging de moeder met het kind naar de douches. De instructrice ging naar de personeelskamer toe. Het kind ging na het douchen, zonder toezicht van de moeder, terug naar het zwembad en verdronk daar. De moeder vorderde een verklaring voor recht dat het zwembad aansprakelijk is voor de dood van Jeffrey. In dit Jeffrey-arrest oordeelde de Hoge Raad dat een rechtsvordering niet kan worden toegewezen, omdat er onvoldoende belang was. Het ging hier voornamelijk om emotioneel belang. Een puur emotioneel belang is onvoldoende om binnen de grenzen van het privaatrecht terecht te komen. Men kan dus niet altijd bij het privaatrecht binnenkomen om diens belangen te behartigen. Wanneer het gaat om een schending van mensenrechten, dan kan men wel een verklaring voor recht vragen. In een ander voorbeeld ging het om een man die asbest had geïnhaleerd, waardoor hij allemaal blazen in zijn longen had gekregen. De man wordt daarvan ernstig depressief, waardoor hij een schadevergoeding indient. De Schotse rechter geeft aan dat er eerst sprake moet zijn van een ziekte, voordat hij een vergoeding kan eisen.
De toepassing van het schadevergoedingsrecht kent dus ook grenzen, wat tevens voortvloeit uit artikel 6:97 BW. Als de omvang van de schade niet precies kan worden vastgesteld, dan wordt de schade zo goed mogelijk ingeschat. De schade kan niet altijd vastgesteld worden, wat blijkt uit het arrest Belastingschade/ Kapitalisatie. Er zijn ook allerlei begrenzingen bij de hantering van dit recht, zoals de causaliteit, de eigen schuld en de vraag naar de onrechtmatigheid, wat vaak veel tijd in beslag neemt. Het is daarom haast niet doenlijk om het allemaal af te wachten, waardoor dit recht bestaat om de benadeelden een recht te geven op een schadevergoeding. Dergelijke discussies spelen ook met betrekking tot de medische aansprakelijkheid. Ten aanzien van het schadevergoedingsrecht geldt dat dit recht erg is toegespitst op individuele gevallen, maar soms is er sprake van massaschade, zoals blijkt uit artikel 7:907 BW.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2144 |
Add new contribution