Fundamentals of Human Neuropsychology - Kolb, Wishaw - Oefenvragen (6e druk)

Hoofdstuk 1 - De ontwikkeling van de neuropsychologie

1. Wat is het doel van neuropsychologie?

  1. Relatie tussen gedrag en hersenfuncties onderzoeken

  2. Relatie tussen gedrag en afwijkende hersenfuncties onderzoeken

  3. Gedrag verklaren op basis van hersenfuncties

  4. Hersenfuncties verklaren op basis van gedrag

 

2. Neuropsychologie wordt beïnvloed door twee richtingen, welke twee? (let op, 2 antwoorden zijn juist!)

  1. The brain hypothesis

  2. The cardiac (hart) hypothesis

  3. The neuron hypothesis

  4. The mind hypothesis

 

3. Wat is een neuron?

  1. Een zenuwcel

  2. Een cellichaam

  3. Een axon

  4. Een dendriet

 

4. Wat is de cerebrale cortex?

  1. De cellaag om elke afzonderlijke hersenkwab

  2. De cellaag aan de buitenkant van de grote hersenen

 

5. Welke twee vormen samen het centrale zenuwstelsel?

  1. Hersenen en ruggenmerg

  2. Hersenen en de wervelkolom

  3. Hersenstam en ruggenmerg

  4. De wervelkolom en het ruggenmerg

 

6. Welk begrip hoort bij de definitie: ‘alle neuronen die buiten de hersenen en ruggenmerg liggen’?

  1. Centrale zenuwstelsel

  2. Perifere zenuwstelsel

  3. Autonome zenuwstelsel

  4. Somatische zenuwstelsel

 

7. Het perifere zenuwstelsel bestaat uit drie delen, welk deel hoort er NIET bij?

  1. Sensorische deel

  2. Motorische deel

  3. Autonome deel

  4. Heteronome deel

 

8. Welk begrip hoort bij de definitie: ‘Het zenuwstelsel wat onbewuste bewegingen controleert: hartslag, ademhaling, spijsvertering’?

  1. Centrale zenuwstelsel

  2. Perifere zenuwstelsel

  3. Autonome zenuwstelsel

  4. Somatische zenuwstelsel

 

9. Materialisme is;

  1. Het idee dat de geest genoeg verklaring is voor gedrag

  2. Het idee dat het zenuwstelsel genoeg verklaring is voor gedrag

  3. Het idee dat de ziel genoeg verklaring is voor gedrag

  4. Het idee dat de hersenen genoeg verklaring is voor gedrag

 

10. Welk begrip hoort er bij de definitie: ‘Het onderzoeken van de relatie tussen schedelvorm en persoonlijkheidstrekken’?

  1. Epifyse

  2. Monisme

  3. Frenologie

 

11. Broca’s afasie houdt in dat je moeite hebt met het uitspreken van woorden terwijl taalbegrip behouden blijft, is dit waar of niet waar?

  1. Waar

  2. Niet waar

 

12. Wat houdt lateralisatie?

  1. Geen complexe handelingen uit kunnen voeren

  2. Niet kunnen lezen

  3. Wanneer functies zich aan één kant van de hersenen lokaliseren.

  4. Voorwerpen die niet herkend kunnen worden aan de hand van hun vorm

 

13. Stelling 1: de ventrale stroom zorgt ervoor dat voorwerpen bewust herkend worden

Stelling 2: de ventrale stroom zorgt voor de visuele controle tijdens bewegingen van het lichaam

  1. Stelling 1 en 2 zijn juist

  2. Stelling 1 en 2 zijn onjuist

  3. Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist

  4. Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist

 

14. Welk begrip hoort bij: ‘aansluitingen tussen het uiteinde van een axon en een andere cel’?

  1. Synaps

  2. Axon

  3. Dendriet

  4. Glia cel

 

15. Wat is trepanatie?

  1. Het verwijderen van een cellichaam

  2. Het verwijderen van een stuk bot

  3. Het verwijderen van een orgaan

 

16. Welk mogelijk symptoom wordt in het boek NIET genoemd bij Multiple Sclerose?

  1. Spierzwakte

  2. Spraakgebrek

  3. Cognitieve achteruitgang

  4. Scheelzien

 

17. Wat doet een PET scan?

  1. Een beeld vormen van de hersenen op basis van een magnetische trilling

  2. Het meten van radioactieve straling in de hersenen

  3. Een beeld vormen van verschillende weefseldichtheden van de hersenen

 

18. Een neuron bestaat uit drie onderdelen, welke hoort er NIET bij?

  1. Cellichaam

  2. Dendriet

  3. Axon

  4. Synaps

 

Hoofdstuk 2 - De herkomst van hersenen en gedrag

 

19. Wat is een genoom?

  1. Een functionele eenheid die kenmerken van de ene op de andere generatie doorgeeft

  2. Het pakket aan erfelijke informatie in een cel

  3. Een set moleculen

 

20. Wat houdt het Flynn effect in?

  1. Het effect dat het gemiddelde gewicht stijgt over de jaren

  2. Het effect dat de gemiddelde lichaamslengte stijgt over de jaren

  3. Het effect dat het gemiddelde IQ stijgt over de jaren

  4. Het effect dat het gewicht van het brein stijgt over de jaren

 

Hoofdstuk 3 - Het zenuwstelsel

 

21. Wat is ‘ischemie’?

  1. Gebrek aan lucht

  2. Gebrek aan vitaminen

  3. Gebrek aan lichaamscellen

  4. Gebrek aan bloed

 

22. Stelling 1: bilateraal is aan beide zijden van het lichaam

Stelling 2: proximaal is aan de buitenkant van het lichaam

Stelling 3: distaal is bij het centrum van het lichaam

 

  1. Alle stellingen zijn juist

  2. Alle stellingen zijn onjuist

  3. Stelling 1 is juist, stelling 2 en 3 onjuist

  4. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 en 3 juist

 

23. Welk deel van het zenuwstelsel zorgt voor de ‘fight or fligt’ positie?

  1. Parasympatisch zenuwstelsel

  2. Sympatisch zenuwstelsel

 

24. Wat zijn blasten?

  1. Een niet volgroeide neuron of gliacel

  2. Een cel die ontstaat uit een stamcel

 

25. De ventrale wortel…

1: …is een zenuw

2: …bestaande vezels met sensorische informatie

 

  1. 1 en 2 zijn juist

  2. 1 en 2 zijn onjuist

  3. 1 is juist en 2 is onjuist

  4. 1 is onjuist en 2 is juist

 

26. Flexie betekent:

  1. Strekken

  2. Buigen

 

27. Welk begrip hoort er bij: ‘pijn die in een ander deel van het lichaam wordt gevoeld dan war deze wordt geproduceerd’?

  1. Fake pijn

  2. Gerefereerde pijn

  3. Verplaatste pijn

  4. Vervalste pijn

 

28. Wat is het verschil tussen colliculi superior en colliculi inferior?

  1. De kernen reguleren de lichamelijke reflex op respectievelijk motorische en sensorische stimuli

  2. De kernen reguleren de lichamelijke reflex op respectievelijk auditieve en visuele stimuli

  3. De kernen reguleren de lichamelijke reflex op respectievelijk visuele en auditieve stimuli

  4. De kernen reguleren de lichamelijke reflex op respectievelijk sensorische en motorische stimuli

 

29. Welke definitie hoort bij ‘Ziekte van Huntington’?

  1. Verlies van dopamine leidend tot tremor, stijfheid en een vermindering van vrijwillige bewegingen.

  2. Een erfelijke en dodelijke aandoening, herkenbaar aan grote onvrijwillige beweging ook wel chorea genoemd, progressieve dementie.

  3. Ziekte gepaard gaande met onvrijwillige bewegingen en het onvrijwillig uiten van woorden en geluiden.

 

30. Wat is een kaart van Brodmann?

  1. Een overzicht van de motorische en sensorische delen van de cortex wat betreft hun verbinding met de rest van het lichaam (bijvoorbeeld benen, armen, mond, buik).

  2. Een kaart van de cortex op basis van de organisatie, structuur en celverdeling.

  3. Een cytoarchitectonische kaart waarbij alle functionele cortexdelen zijn genummerd.

 

31. Wat houdt ‘decussatie’ in?

  1. Het kruisen van zenuwbanen van het ene deel naar het andere deel van de hersenen.

  2. Het is een kern in het limbisch systeem

  3. Het is de kern in de basale ganglia (betrokken bij regulatie van motoriek)

 

32. Wat is een afferente stroom?

  1. Beweging van breinstructuur af; informatie gaat van de spieren naar de hersenen

  2. Beweging van breinstructuur af; informatie gaat van de hersenen naar de spieren

  3. Beweging naar breinstructuur toe; informatie gaat van de spieren naar de hersenen

  4. Beweging naar breinstructuur toe; informatie gaat van de hersenen naar de spieren

 

Hoofdstuk 5 – Communicatie van neuronen

 

33. Wat is de stof ‘acetycholine’?

  1. Het is een versnellende stof

  2. Het is actief voor het coördineren van beweging

  3. Speelt een rol bij slaap/waakritme

  4. Speelt een rol bij leren, plannen en emotie

  5. Het is een remmende stof

 

34. Wat is de stof ‘dopamine’?

  1. Het is een versnellende stof

  2. Het is actief voor het coördineren van beweging

  3. Speelt een rol bij slaap/waakritme

  4. Speelt een rol bij leren, plannen en emotie

  5. Het is een remmende stof

 

35. Wat is de stof ‘neropinefrine’?

  1. Het is een versnellende stof

  2. Het is actief voor het coördineren van beweging

  3. Speelt een rol bij slaap/waakritme

  4. Speelt een rol bij leren, plannen en emotie

  5. Het is een remmende stof

 

36. Welke stof speelt een rol bij OCD (obsessieve-compulsieve stoornis)?

  1. Adrenaline

  2. Dopamine

  3. Serotonine

  4. Neropinefrine

  5. Acetycholine

 

37. Stelling 1: Het presynaptisch membraam is het membraam van de axon

Stelling 2: Het postsynaptisch membraam is het membraan van het uiteinde van de dendriet

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 onjuist

  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 juist

  3. Beide stellingen zijn juist

  4. Beide stellingen zijn onjuist

 

38.Je hebt het nigrostriatale pad en het mesolimbische pad, welk pad speelt een rol bij schizofrenie?

  1. Het nigrostriatale pad

  2. Het mesolimbische pad

 

Hoofdstuk 7 – De effecten van drugs en hormonen op het gedrag

 

39. Wat is masculinisatie?

  1. Het ontstaan van mannelijke kenmerken bij een vrouw

  2. Het kunnen ruiken van kleur (dubbele sensori)

  3. Een stimuli dat zorgt voor homeostate en oplettendheid/opwinding/prikkeling

  4. Het schakelt lichaamsfuncties uit die op een bepaald moment niet echt nodig zijn

 

40. Wat is homeostase?

  1. Homeostase controleert de suiker levels van het lichaam

  2. Homeostase speelt een rol bij de menstruatie cyclus en zwangerschap

  3. Het in evenwicht zijn van alle functies in het lichaam

 

41. Waarvoor zorgt Hypothalamus-Hypofyse-Bijnieras (HPA-as)?

  1. Verstoord het systeem door een overproductie van cortisol en zorgt zo voor chronische stress

  2. Houdt overproductie van cortisol tegen en voorkomt zo chronische stress

 

Hoofdstuk 8 – Sensorische systemen

 

42. Stelling 1: Exteroceptieve receptoren reageren op stimuli uit de omgeving

Stelling 2: Interoceptieve receptoren zorgen voor organen en spieren in het lichaam zelf

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 onjuist

  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 juist

  3. Beide stellingen zijn juist

  4. Beide stellingen zijn onjuist

 

43. Het ‘witte in je ogen’ hoort bij;

  1. Fovea

  2. Sclera

  3. Bipolaire cellen

  4. Retina

 

44. Wat houdt het optisch chiasma in?

  1. Het is de kruising van de linker en rechter oogzenuw

  2. Het is de kruising van de linker en rechter hemisfeer

  3. Het is de kruising tussen de dorsale en ventrale route

  4. Het is de kruising tussen ogen en oren

 

45. Zijn staafjes en kegeltjes zijn receptoren. Receptoren kunnen langzaam en snel zijn. Welke antwoord klopt?

  1. Kegeltjes en staafjes zijn langzame receptoren

  2. Kegeltjes en staafjes zijn snelle receptoren

  3. Kegeltjes zijn langzame en staafjes zijn snelle receptoren

  4. Kegeltjes zijn snelle en staafjes zijn langzame receptoren

 

Hoofdstuk 12 – Hersenstructuur en individuele verschillen

 

46. Zet de nummers in de juiste kolom:

 

Mannen

Vrouwen

 

 

 

 

 

  1. Gooien van objecten

  2. Onderscheppen van objecten

  3. Fijne motorische controle

  4. Wiskundig beredeneren

  5. Ingewikkelde handbewegingen

  6. Mentaal roteren van objecten

  7. Wiskundige berekeningen

  8. Ruimtelijke navigatie

  9. Ruimtelijk geheugen

  10. Onthouden van mijlpalen langs een route

  11. Beter verbaal geheugen

  12. Tekenen van mechanische objecten

 

Hoofdstuk 13 – Occipitaalkwab

 

47. Wat is associatieve agnosie?

  1. Niet meer kunnen lezen

  2. Het niet kunnen herkennen van een object, terwijl visuele functies intact zijn

  3. Het niet kunnen herkennen van een object, ondanks heldere perceptie van het object

  4. Het verlies van het zien van een helft van visuele veld

 

48. Welke definitie hoort bij ‘Dit veroorzaakt verlies van het nasaal gezichtsveld (dat wil zeggen aan de kant van de neus, dus het binnenste gezichtsveld is beschadigd aan één kant van oog)’?

  1. Monoculaire blindheid

  2. Visuospatiele agnosie

  3. Nasale hemianopie

  4. Prosopagnosie

  5. Quandratanopie

 

49. Wat is allocentrische ruimte?

  1. Ruimte ten opzichte van het individu

  2. Individuele ruimte

  3. Ruimte tussen object dichtbij en ver weg

  4. Ruimte tussen twee objecten in de verte

 

50. Prosopagnosia is:

  1. Moeite met het kunnen lezen van gedrukte tekst

  2. Moeite met het kunnen natekenen van een vorm

  3. Moeite met het herkennen van gezichten

  4. Moeite met het vinden van de weg in een bekende omgeving

 

51. Macular sparing is:

  1. Verlies van het zien van een kwart van het visuele veld van beide ogen

  2. Verlies van het zien van een kwart van het visuele veld van één oog

  3. Verlies van het gehoor aan beide oren

  4. Verlies van het gehoor aan één oor

 

Hoofdstuk 16 – Frontale kwab

 

52. Wat is agrammatisme?

  1. De wereld beweegt terwijl je ogen stil staan

  2. Apathie en onverschilligheid, afgenomen seksuele behoeften, weinig zichtbare emotie en weinig tot geen spontane spraak

  3. Onvermogen tot het vervoegen van werkwoorden als het toepassen van grammaticale regels

  4. Kinderlijk gedrag, respectloos, niet tactvol, grof taalgebruik, verminderde motorische activiteit, geen waarde hechten aan socialiteit en ongepast seksueel gedrag

 

53. Stelling 1: Convergent denken is bij een probleem met verschillende oplossingen

Stelling 2: Divergent denken is bij een probleem met één oplossing

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 onjuist

  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 juist

  3. Beide stellingen zijn juist

  4. Beide stellingen zijn onjuist

 

54. Wat hebben patiënten met letsel aan het orbitofrontale gebied?

  1. Moeite met het begrijpen van gezegden

  2. Moeite met aanpassen aan een sociale omgeving

  3. Zijn te vrij in omgang met de omgeving

  4. Het niet kunnen benoemen van tijd

 

55. Patiënten met een beschadiging in het gebied van Broca hebben moeite met:

  1. … vervoegen van werkwoorden

  2. … spraakvermogen

  3. … interpreteren van taal

  4. … verwerken van taal

 

56. Waarvoor gebruik je de Wiscosin Card-Sorting Test?

  1. Onderzoeken hoe het gesteld is met het zelfregulerend gedrag

  2. Onderzoeken hoe het gesteld is met conformerend gedrag

  3. Onderzoeken hoe het gesteld is met associatief gedrag

  4. Onderzoeken hoe het gesteld is met cerebrale verwerking

 

Hoofdstuk 18 – Leren en geheugen

 

57. Welke vorm van amnesie is hoort bij deze definitie ‘Het is vanaf het moment dat de hersenbeschadiging ontstond niet meer mogelijk om nieuwe herinneringen aan te maken’?

  1. Anterograde amnesie

  2. Infantiele amnesie

  3. Reterograde amnesie

  4. Voorbijgaande globale amnesie

 

58. Wat houdt de consolidatie theorie in?

  1. Stelt dat herinneringen vrijwel nooit op één spoor zitten. De theorie suggereert dat elke keer wanneer een herinnering wordt gebruikt, deze opnieuw wordt geconsolideerd.

  2. Deze theorie stelt dat deze drie verschillende soorten geheugen verschillend gevoelig zijn voor mediale temporale schade

  3. De rol van de hippocampus is het opslaan (consolideren) van nieuwe herinneringen.

 

59. Welk soort geheugen is ‘Groningen is de hoofdstad van Groningen’?

  1. Impliciet geheugen

  2. Expliciet geheugen

  3. Semantisch geheugen

 

60. Een jongere van 17 jaar is net begonnen met het nemen van rijlessen, op dit moment wordt vooral een geheugen gedaan op …………. . De jongere is inmiddels 23 jaar en rijd dagelijkse, op dit moment wordt een beroep gedaan op het ………

  1. Impliciete geheugen, expliciete geheugen

  2. Impliciete geheugen, semantische geheugen

  3. Expliciete geheugen, impliciete geheugen

  4. Expliciete geheugen, semantische geheugen

 

61. De hippocampus heeft twee gyri: Ammon’s hoorn en de dentate gyrus. De cellen van Ammon’s hoorn heten ….. (…) en de cellen van de dentate gyrus heten granule cellen (…).

Vul de open plekken in.

  1. piramide cellen (motorische cellen) en granule cellen (sensorische cellen)

  2. piramide cellen (sensorische cellen) en granule cellen (motorische cellen)

  3. granule cellen (motorische cellen) en piramide cellen (sensorische cellen)

  4. granule cellen (sensorische cellen) en piramide cellen (motorische cellen)

 

Hoofdstuk 20 – De herkomst van emotie

 

62. Van wie is de volgende theorie?

 

De waarneming van externe stimuli brengt lichamelijke veranderingen te weeg.

De perceptie en de veranderingen in het lichaam beïnvloeden cognitieve processen.’

 

  1. Theorie van Damasio

  2. Theorie van Le Doux

  3. Theorie van Gainotti

 

63. Aprosodie is taal zonder een expressie van emotie of een bepaalde toonhoogte. Waar is er een beschadiging bij motorische aprosodie?

  1. Gebied van Broca

  2. Gebied van Wernicke

  3. Gebied van Angular gyrys

 

Hoofdstuk 21 – Ruimtelijk gedrag

 

64. Welk syndroom hoort bij de volgende omschrijving: ‘Hun intelligentie en verbale vermogens zijn normaal maar hun ruimtelijke vermogens zijn verstoord.’?

  1. Alzheimer syndroom

  2. Parkinson syndroom

  3. Turners syndroom

 

Hoofdstuk 22 – Aandacht, mentale beelden en bewustzijn

 

65. Wat houdt ideational apraxie in?

  1. Het niet meer kunnen conceptualiseren, plannen en uitvoeren van complexe activiteiten in het dagelijks leven.

  2. Het niet kunnen maken van subdoelen of het maken van noodzakelijk stappen om een doel te bereiken.

  3. Als je wel doel en subdoelen kan stellen maar ze niet kan uitvoeren.

 

66. De occipitaal-temporale cortex is actief bij:

  1. … aandacht voor gezichten

  2. … aandacht voor kenmerken

  3. … aandacht voor locatie

  4. … aandacht voor ruimte

 

De pariëtaal cortex is actief bij aandacht voor locatie.

 

67. Bewegingen niet meer te kunnen inbeelden zou kunnen leiden tot symptomen van apraxie. Wat is ideomotorische apraxie?

  1. Het doel wordt niet gezien, lukrake acties kunnen wel worden uitgevoerd

  2. Er wordt wel een doel gevormd, maar geen subdoelen

  3. Doel wordt gevomd, men weer te bewegingen maar bewegingen kunnen niet worden uitgevoerd

 

Hoofdstuk 23 – De ontwikkeling van de hersenen

 

68. Wat is ‘ambyopia’?

  1. Langzame onvrijwillige bewegingen

  2. Onbalans van spiersterkte

  3. Visuele tekorten zonder beperkingen van het oog

  4. Iname van giftige stoffen

 

69. Wat houdt het Kennard principe in?

  1. Hoe eerder beschadiging, hoe groter de kans op herstel

  2. Hoe later beschadiging, hoe groter de kans op herstel

  3. Hoe eerder beschadiging, hoe kleiner de kans op herstel

  4. Hoe later beschadiging, hoe kleiner de kans op herstel

 

70. Wat is pruning?

  1. Synapsen worden gemaakt

  2. Synapsen worden verwijderd

  3. Dichtheid van synapsen wordt minder

 

Hoofdstuk 24 – Ontwikkelingsstoornissen

 

71. Cerebrale verlamming betekent:

  1. Motorische stoornis die ontstaat vanwege schade aan het centrale zenuwstelsel

  2. Motorische stoornis die ontstaat vanwege schade aan de hersenen

  3. Sensorisch stoornis die ontstaat vanwege schade aan het centrale zenuwstelsel

  4. Sensorisch stoornis die ontstaat vanwege schade aan de hersenen

 

72. Wat is een ander woord voor hydrocefalus?

  1. Open ruggetje

  2. Waterhoofd

  3. Open schedel

 

73. Over welk syndroom gaat de volgende beschrijving?

‘Daarbij zijn er gedragsproblemen zoals hyperactiviteit, angst en wisselende emoties en soms autistisch gedrag. Mensen met het syndroom hebben meestal een lang gezicht, grote oren, platte voeten en lange gewrichten.’

  1. Savant syndroom

  2. Turner syndroom

  3. Fragile x syndroom

  4. Fetal Alcohol syndroom (FAS)

 

Hoofdstuk 26 – Neurologische aandoeningen

 

74. Bij … hoofdletsel komt het brein eerst tegen de voorkant van de schedel, dit noemen we …. Welke woorden horen op de puntjes?

  1. open, coup

  2. open, countercoup

  3. gesloten, coup

  4. gesloten, countercoup

 

75. … aanvallen zijn epileptische aanvallen die geen duidelijke oorzaak kennen, … hebben echter wel een duidelijke oorzaak. Welke woorden horen op de puntjes?

  1. symptomatische, idiopatische

  2. Jacksonian, idiopatische

  3. Jacksonian, symptomatische

  4. idiopatische, symptomatische

 

76. Wat is een akinetische aanval?

  1. Spasme wat ontstaat door een plotselinge flexie van het lichaam, wat vaak begint met een schreeuw.

  2. Aanval die plotseling ontstaat en maar een paar seconden duurt

  3. Bij deze aanval raakt een persoon plotseling bewusteloos. Dit bestaat uit een tonisch-clonisch insult

 

77. Wat is een klassieke migraine?

  1. Begint vaak met een aura dat ongeveer 20 tot 40 duurt. Dit wordt veroorzaakt door een vasoconstrictie in bepaalde delen van het stroomgebied van de arteria carotis externa. Daarna komt er hoofdpijn.

  2. Er is geen aurasignaal van te voren. Soms is er wel een soort gastro-intestinaal signaal wat dit aangeeft.

  3. Stevige hoofdpijn wat niet langer dan 2 uur duurt maar wel vaak terug komt

  4. Zorgt voor verlies van beweging of zich

 

78. Welk begrip hoort er bij ‘Is een aangeboren collectie van abnormale bloedvaten die de normale bloedstroom blokkeren’?

  1. Aneurysma

  2. Angioma

  3. Meningitis

  4. Amoebiasis

 

Hoofdstuk 27 - Psychiatrische stoornissen

 

79. Stelling 1: Psychochirurgie is het kapot maken van sommige delen in de hersenen

Stelling 2: Neurochirurgie is het verwijderen van beschadigde gedeeltes

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 onjuist

  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 juist

  3. Beide stellingen zijn juist

  4. Beide stellingen zijn onjuist

 

Neurochirurgie is het herstellen van beschadigde gedeeltes

 

80. Wat zijn plaques?

  1. Resten van beschadigde neuronen waarin afwijkende eiwitten zich ophopen

  2. De afwijkende eiwitten die zich ophopen in de resten van beschadigde neuronen

 

Hoofdstuk 28 – Neuropsychologisch onderzoek

 

81. Wat wordt volgens het boek NIET als criterium m.b.t. testafname genoemd volgens Groth-Marnat?

  1. De keuze testbatterij houdt rekening met een advies voor behandeling;

  2. De hoeveelheid testmateriaal maakt niet uit voor de patiënten, wel voor de tijd;

  3. Het testen moet tijd en kostbesparend zijn;

  4. Tests moeten ook toegepast worden tijdens een behandeling als evaluatiemiddel.

 

Antwoorden

 

Vraag

Antwoord

Toelichting

1

C

Neuropsychologie is een wetenschap die de relatie tussen gedrag en hersenfuncties onderzoek maar dat is niet het doel. Het doel is gedrag verklaren op basis van hersenfuncties.

2

A, C

A = idee dat brein bron van gedrag is

B = hypothese van Empedocles

C = idee dat neuronen bron van gedrag zijn

D = verzonnen/hypothese van Aristoteles

3

A

Dit is de bouwsteen van het zenuwstelsel. Een neuron bestaat uit een cellichaam (soma), een axon en meerdere dendrieten en slaat informatie op en geeft deze door.

4

B

 

5

A

 

6

B

 

7

D

 

8

C

 

9

B

 

10

C

Monisten: mensen die geloven dat lichaam en geest een en hetzelfde denken

Epifyse: volgens Descartes het orgaan waar de ziel in huist.

11

A

 

12

C

Alexie: niet kunnen lezen

Apraxie: geen complexe handelingen uit kunnen voeren

Visuele vorm van agnosie: voorwerpen niet kunnen herkennen worden aan de hand van hun vorm

13

B

De begrippen zijn verwisseld bij de definities.

14

A

 

15

B

 

16

D

 

17

B

CT scan = C

MRI scan = A

18

D

Synaps is de verbinding tussen twee neuronen

19

B

A = gen

20

C

 

21

D

Gebrek aan bloed als gevolg van een geknepen bloedvat of een bloedprop

22

C

De definities bij stelling 2 en 3 zijn verwisseld.

23

B

Parasympatisch zenuwstelsel brengt het lichaam in staat tot rusten en verteren.

24

A

B = voorlopercel

25

C

De ventrale en dorsale wortel zijn beide zenuwen, de ventrale wordt bestaat uit vezels met motorische informatie, de dorsale wortel uit vezels met sensorische informatie

26

B

Extensie = strekken

27

B

 

28

C

 

29

B

A = Ziekte van Parkinson

C = Gilles de la Tourette

30

C

A = projectiekaart

B = cytoarchitectonische kaart

31

A

B = septum

C = putamen

32

C

 

33

E

 

34

B

 

35

D

Adrenaline = Het is een versnellende stof

Dopamine = Het is actief voor het coördineren van beweging

Serotonine = Speelt een rol bij slaap/waakritme

Neropinefrine = Speelt een rol bij leren, plannen en emotie

Acetycholine = Het is een remmende stof

36

C

 

37

C

Vanuit het presynaptische membraam wordt de neurotransmitter ‘verzonden’, het postsynaptische membraam ontvangt de neurotransmitter. Pre = voor, post = na.

38

B

Bij een tekort aan het nigostratiale pad kan er extreme stijfheid ontstaan waardoor Parkinson kan optreden.

39

A

B = Synesthesie

C = Een stressor

D = Een actie van cortisol

40

C

Glucocorticoïden wordt afgegeven bij stress en ze controleren de suiker levels van het lichaam. Oestrogeen is een geslachtshormoon en speelt een rol bij de menstruatie cyclus en zwangerschap.

41

A

 

42

C

 

43

B

A = plek in retina waar de meeste kegeltjes zitten

C = Cellen in retina

D = Netvlies

44

A

 

45

C

 

46

 

Mannen: 1, 2, 4, 6, 8, 12

Vrouwen: 3, 5, 7, 9, 10, 11

47

C

A = Alexia

B = Apperceptieve agnosie

D = Mascular sparing (ontstaat door letsel van de visuele cortex)

48

C

Monoculaire blindheid = Één oog is blind (bij schade aan netvlies of optische zenuw)

Visuospatiele agnosie = Niet meer kunnen oriënteren of de weg kunnen vinden

Prosopagnosie = Geen gezichten meer kunnen herkennen

Quandratanopie = Verlies van het zien van een kwart van het visuele veld

49

A

 

50

C

A = alexia

B = aperceptieve agnosie (hebben personen met Huntington’s chorea)

D = visuospatiële agnosie

51

A

Verlies van kwart van visuele veld aan beide ogen wordt ook wel quadrantanopia genoemd.

52

C

A = Corolallry discharge

B = Pseudodepressie

D = Psydopsychopathie

53

D

De begrippen zijn precies omgedraaid.

54

B

A en D zie je als gevolg van een bilaterale beschadiging aan de frontaalkwab.

55

A

Ook hebben ze moeite met toepassen van grammaticale regels. Verlies van spraak komt door een beschadiging aan het gebied van Broca EN het supplementaire spraakgebied.

56

A

 

 

 

57

 

 

A

 

 

B = Een vorm van amnesie waarbij volwassenen zich niet meer bewust kunnen herinneren wat zij in hun baby/kindertijd beleeft hebben.

C = Alle herinneringen die voor de hersenbeschadiging bestonden zijn weg.

D = Acute vorm van amnesie en is van korte duur

58

B

A = Reconsolidatie theorie

C = Multiple trace theorie

59

C

 

60

C

Impliciet geheugen = Automatisch, onbewust gedrag waarbij je niet lang stil staat

Expliciet geheugen = Bevat bewuste, spontane herinneringen

Semantisch geheugen = Betreft feitelijke kennis (over de wereld)

61

A

 

62

A

 

63

A

Motorische aprosodie = Persoon kan de emotionele componenten van een taal niet produceren. Komt door beschadiging in gebied van Broca.

Sensorische aprosodie = Persoon kan de emotionele componenten van een taal niet interpreteren. Komt door beschadiging in gebied van Wernicke.

64

C

 

65

A

B = ideomotor apraxie

C = motor apraxie

66

B

De pariëtaal cortex is actief bij aandacht voor locatie.

67

B

A = ideationele apraxie

C = motorische apraxie

68

C

A = Athetosis

B = Dystonia

D = Anoxie

69

A

Dit is echter geen waarheid meer(!), meerdere onderzoekers spreken elkaar tegen.

70

B

 

71

B

 

72

B

A = Spina bifida

C = Anencefalie

73

C

 

74

C

Open hoofdletsel = ontstaat door penetratie van de schedel door een object

Gesloten hoofdletsel = ontstaat doordat het slachtoffer een klap tegen het hoofd krijgt

Coup = Bij een gesloten hoofdletsel komt het brein eerst tegen de voorkant van de schedel.

Coutercoup = Tegenover de plek waar het gesloten hoofdletsel zich plaats vind, kan er ook schade ontstaan omdat het brein dan terug wordt geslingerd.

75

D

Jacksonian aanvallen beginnen met bewegingen van een bepaald lichaamsdeel en bereid zich dan uit.

76

B

A = myoclonische spasme

C = Generaliseerde epileptische aanval

77

A

B = Gewone migraine

C = Gewone hoofdpijn

D = hemiplegie migraine zorgt voor verlies van beweging, oogheelkundige migraine zorgt voor verlies van zicht

78

B

A = Is een bloedvat wat zich uitzet door een defect van de elasticiteit van een bloedvat.

C = De hersenvliezen zijn geïnfecteerd door één of meerdere bacteriën (hersenvliesontsteking)

D = Infectie wat zich uit in een hersenontsteking of hersenzwelling.

79

A

Neurochirurgie is het herstellen van beschadigde gedeeltes

80

A

 

81

B

Hoe het criterium wel is: Patiënten moeten niet onnodig opgezadeld worden met te veel testmateriaal.

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Countries and regions:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2552 1