Oefenvragen bij An Introduction to Cognitive Psychology van Groome - 3e druk

Wat wordt er onderzocht in de cognitieve psychologie? - Tentamen 1

MC-vragen

Vraag 1

Wat concluderen cognitieve neuropsychologen uit het optreden van een 'dubbele dissociatie' tussen twee cognitieve functies?

  1. Dat de twee functies uitgevoerd worden door dezelfde hersenstructuur

  2. Dat de twee functies uitgevoerd worden door dezelfde hersenstructuur, maar door verschillende onderdelen hiervan

  3. Dat de twee functies uitgevoerd worden door twee gescheiden maar afhankelijk werkende hersenstructuren

  4. Dat de twee functies uitgevoerd worden door twee gescheiden en onafhankelijk werkende hersenstructuren

Vraag 2

Broadbent's model voor visuele aandacht bevat een 'decision channel' met een beperkte verwerkingscapaciteit. Waardoor was dit idee van beperkte capaciteit geïnspireerd?

  1. De computer- en telecommunicatie technologie

  2. Visuele aandacht van dieren

  3. Het filteren van koffie

  4. De geheugenkaart van een camera

Vraag 3

Bij welke benadering van de cognitieve psychologie wordt gebruik gemaakt van informatie verkregen door individuen met hersenbeschadiging te bestuderen?

  1. Cognitieve neurowetenschap

  2. Cognitieve neuropsychologie

  3. Experimentele cognitieve psychologie

Vraag 4

Uit welke vier fases bestaat het cognitieve proces?

  1. Perceptie, verwerking, retrieval en reactie.

  2. Perceptie, verwerking, retrieval en denken.

  3. Perceptie, leren en geheugenopslag, retrieval en reactie.

  4. Perceptie, leren en geheugenopslag, retrieval en denken.

Vraag 5

Waar is de schematheorie onderdeel van?

  1. Cognitieve neurowetenschap

  2. Experimentele cognitieve psychologie

  3. Computermodellering

  4. Cognitieve neuropsychologie

Open vragen

Vraag 1

Wat is de naam van de benadering waar cognitieve processen met behulp van computers worden gesimuleerd?

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. D

  2. A

  3. B

  4. D

  5. B

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Computer modellering benadering

Welke theorieën over perceptie zijn er? - Tentamen 2

 

MC -vragen

Vraag 1

Waar heeft de Gestaltpsychologie zich met name mee bezig gehouden?

  1. 'Wetten' in het groeperen van elementen in het visuele veld

  2. 'Wetten' in het groeperen van elementen in het auditieve veld

  3. 'Wetten' in het groeperen van hersenstructuren

  4. 'Wetten' in het groeperen van auditieve en visuele informatie

Vraag 2

Het visuele systeem in het brein kent twee 'stromen': de dorsale stroom en de ventrale stroom. Wat is waarschijnlijk de functie van de dorsale stroom?

  1. Het herkennen van objecten

  2. De gewaarwording van de visuele wereld

  3. Het sturen van beweging op basis van perceptie

  4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist

Vraag 3

De uitdrukking 'perception lies in the brain of the perceiver' is het meest in overeenstemming met …

  1. De benadering van slechtziendheid

  2. De neuropsychologische benadering van visuele waarneming

  3. 'The Gibsonian view' op visuele waarneming

  4. De constructivistische theorie van o.a. Richard Gregory

Vraag 4

Richard Gregory maakte onderscheid tussen 3 soorten visuele illusies:

  1. Natuurkundige verschijnselen, met als voorbeeld …

  2. Illusies ten gevolge van fysiologische processen in het brein die niet top-down worden beïnvloed, met als voorbeeld …

  3. Illusies ten gevolge van top-down invloed op de waarneming, met als voorbeeld …

Wat hoort er op de stippellijnen?

  1. 1) Kleur na-effect, 2) luchtspiegeling, 3) Muller-Lyer illusie

  2. 1) luchtspiegeling, 2) Hermann grid, 3) Ames room

  3. 1) luchtspiegeling, 2) Muller-Lyer illusie, 3) Hermann grid

  4. 1) Kleur na-effect, 2) Ames room, 3) Hermann grid

Vraag 5

Wat zegt de "law of similarity" in de Gestaltpsychologie?

  1. "Figuur" en "achtergrond" zijn beter te scheiden naarmate ze meer op elkaar lijken.
  2. Elementen in het visuele veld kunnen zich groeperen op basis van gemeenschappelijke kleur of vorm.

  3. Twee gelijke stimuli worden samen sneller verwerkt dan elke stimulus afzonderlijk.

  4. Geen van bovenstaande alternatieven is juist.

Vraag 6

Combineer de begrippen met de goede omschrijving:

1. Sensatie

a. Intern schema

2. Illusie

b. Subjectieve ervaring van input uit de zintuigen

3. Perceptie

c. Als onze waarneming niet overeenkomt met de werkelijkheid

4. Template

d. ruwe input vanuit de zintuigen

Vraag 7

Welke uitspraken zijn waar?

I. De ventrale st room gaat over herkenning van visuele input.

II. De dorsale stroom gaat over herkenning van visuele input.

III. De ventrale stroom geeft informatie om visueel gedrag te sturen.

IV. De dorsale stroom geeft informatie om visueel gedrag te sturen.

  1. I en IV.

  2. II en III.

  3. Alle uitspraken zijn waar.

  4. Geen van de bovenstaande uitspraken zijn waar.

Vraag 8

Welke uitspraken zijn waar?

I. Parallel Distributed Processing modellen worden ook wel neurale netwerkmodellen genoemd.

II. Bij deze PDP modellen worden objecten gerepresenteerd door activatie van een patroon van meerdere cellen.

  1. I.

  2. II.

  3. Beide uitspraken zijn waar.

  4. Geen van de uitspraken zijn waar.

Open vragen

Vraag 1

Welke theorie beweert dat er sprake is van een intern schema waar sensorische informatie mee vergeleken kan worden?

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. A

  2. C

  3. D

  4. B

  5. B

  6. 1d, 2c, 3b, 4a

  7. A

  8. C

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Theorie van Shephard en Metzler.

Hoe werkt het hebben, verdelen en behouden van aandacht? - Tentamen 3

 

MC-vragen

Vraag 1

Wat is GEEN kenmerk van 'automatische' (versus 'gecontroleerde') verwerking van stimuli?

  1. Automatische verwerking is een onbewust proces

  2. Automatische verwerking kan voorkomen bij lezen

  3. Automatische verwerking verloopt serieel

  4. Automatische verwerking is geen onderdeel van de 'Stroop-taak'

Vraag 2

Je bent tijdens het maken van je ontbijt erg 'in gedachten' en ontdekt plotseling dat je Jus d'Orange op je bord schenkt in plaats van in je glas. Dit is een typisch voorbeeld van:

  1. Een lapse

  2. Monotasking

  3. Een slip

  4. De Feature Interogation Theory (FIT)

Vraag 3

Beoordeel de volgende stellingen:

  1. Volgens het 'late selection model' van Deutsch en Deutsch vindt selectie pas plaats op het niveau van de respons

  2. Volgens het 'early selection model' van Broadbent vindt selectie vroegtijdig plaats op basis van mentale kenmerken

Welke optie is correct?

  1. Stelling I en II zijn allebei juist

  2. Stelling I is juist, stelling II onjuist

  3. Stelling I is onjuist, stelling II juist

  4. Stelling I en II zijn beide onjuist

Vraag 4

In een experiment van Allport en collega's moesten proefpersonen een verhaal – dat aan 1 oor werd aangeboden – 'schaduwen'. Tegelijkertijd werd een lijst te onthouden woorden gepresenteerd. De onderzoekers vonden dat het geheugen voor die lijst van woorden beter was bij … presentatie, wat bewijs vormt voor het belang van … bij het uitvoeren van dubbeltaken.

  1. Visuele, oefening

  2. Visuele, taakgelijkenis

  3. Auditieve, oefening

  4. Auditieve, taakgelijkenis

Vraag 5

Modellen van selectieve aandacht voorgesteld door Treisman, Broadbent en Deutsch & Deutsch verschillen in de mate waarin irrelevante (te negeren) informatie wordt verwerkt tot op een betekenis (semantisch) niveau. Wat is de juiste volgorde van de modellen, van weinig betekenis verwerking naar veel betekenis verwerking?

  1. Broadbent, Deutsch & Deutch, Treisman

  2. Deutsch & Deutsch, Treisman, Broadbent

  3. Broadbent, Treisman, Deutsch & Deutsch

  4. Deutsch & Deutsch, Broadbent, Treisman

Vraag 6

Welke uitspraken zijn waar?

I. Gecontroleerde verwerking is flexibeler dan automatische verwerking.

II. Taken worden gemakkelijker te combineren wanneer er van verschillende sensorische modaliteiten gebruik wordt gemaakt.

III. Taken worden gemakkelijker te combineren wanneer men over expertise beschikt.

  1. I en II

  2. II en III

  3. I en III

  4. alle stellingen zijn waar.

Vraag 7

Het spotlight model stelt dat visuele aandacht gericht kan worden op:

  1. een bepaalde locatie

  2. een bepaald object

Vraag 8

Theorieën die relevant zijn voor de “Bottleneck” van de verwerking zijn onder andere:

  1. Het late selectie model, Eriksen’s model van verwerking en Broadbent’s Filtermodel.

  2. Het late selectie model, Eriksen’s model van verwerking en Treisman’s attenuation model.

  3. Het late selectie model, Treisman’s attenuation model en Broadbent’s Filtermodel.

Vraag 9

Combineer de juiste zinsdelen:

A. Wanneer iets onze aandacht vangt

1. noemen we dit gecontroleerde aandacht

a. Dit is endogene controle

B. Wanneer we onze aandacht ergens op richten

2. noemen we dit stimulus gedreven aandacht

b. Dit is exogene controle

Open vragen

Vraag 1

Welke soorten mistakes zijn er?

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. C

  2. C

  3. B

  4. B

  5. C

  6. D

  7. A

  8. C

  9. A2b; B1a

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Slips en Lapses

Welke vormen van perceptie- en aandachtsstoornissen zijn er? - Tentamen 4

 

MC-vragen

Vraag 1

Wat is het belangrijkste kenmerk van apperceptieve agnosie?

  1. De patiënt kan tekeningen niet kopiëren

  2. De patiënt krijgt te maken met kleurenblindheid

  3. De patiënt kan geen tekeningen uit het hoofd maken

  4. Het verwarren van objecten die op elkaar lijken

Vraag 2

Wat is het belangrijkste kenmerk van “form” agnosie (in vergelijking met “integrative” Agnosie)?

  1. Bij form agnosie treedt ook “unilateral neglect” op.

  2. Bij form agnosie kan de patiënt objecten niet alleen visueel niet herkennen, maar ook niet na betasten.

  3. Bij form agnosie kan de patiënt tekeningen niet kopiëren.

  4. Form agnosie is vooral een stoornis in het “waar” systeem.

Vraag 3

Bij “Synesthesie” is er sprake van een associatie tussen bijvoorbeeld cijfers en kleuren. Welke uitspraak over dit verschijnsel is juist?

  1. De kleurwaarneming treedt alleen op wanneer het cijfer daadwerkelijk is aangeboden. Niet wanneer het – bijvoorbeeld - de uitkomst van een rekenkundige operatie is (2 + 5 = ).

  2. De waargenomen kleur bij een cijfer is voor waarnemers gelijk. Het getal 7 wordt bijvoorbeeld altijd met de kleur rood geassocieerd.

  3. De kleur wordt alleen waargenomen wanneer er een bewuste gewaarwording is (en dus niet bij onderdrempelige aanbieding van een cijfer).

  4. Een ambigue stimulus (b.v. een teken dat zowel als het getal 5 als de letter S kan worden gelezen) geeft altijd zelfde kleurgewaarwording, onafhankelijk van de interpretatie van de waarnemer.

Vraag 4

Welke verklaring is er in de loop der jaren NIET gegeven voor 'blindsight'?

  1. Er is een systeem dat zich richt op het lokaliseren van een object in de ruimte en het tweede systeem zich richt op de identificatie ervan

  2. Blindsight is het gevolg van nieuwe verbindingen tussen hersendelen, ontstaan na het optreden van de beschadiging

  3. Patiënten maken gebruik van een andere (meer 'primitieve') route in het visuele systeem

  4. Er is een primitief niet-gestreept (non-striate) systeem dat gevoelig is voor beweging, en een meer ontwikkeld gestreept (striate) systeem dat zorgt voor bewuste perceptie

Vraag 5

Synesthesie is:

  1. Het onvermogen om gezichten te herkennen.

  2. Een neurologisch verschijnsel waarbij 2 of meer zintuigen samenwerken.

  3. Een gebied waar een persoon blind is.

Vraag 6

Maak de goede combinaties:

1. Blindzicht

a. patiënten zien wel het object maar kunnen het niet herkennen

2. Visuele agnosie

b. gezichtsblindheid

3. Eenzijdig neglect

c. Patiënt kan wel goed zien maar is niet bewust van objecten of gebeurtenissen aan één kant van het lichaam

4. Prosopagnosie

d. persoon is blind in bepaalde gebieden

Open vragen

Vraag 1

Vormen van genetisch gedrag zijn “projectors”, “perceptors” en “associators”. Welke van deze 3 begrippen hoort niet in deze uitspraak?

Vraag 2

Wat is de oorzaak van apperceptieve agnosie?

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. A

  2. C

  3. C

  4. B

  5. B

  6. 1d, 2a, 3c, 4b

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Perceptors

Vraag 2

Tweezijdige hersenafwijking

Wat is er bekend over de werking van het kortetermijngeheugen? - Tentamen 5

 

MC-vragen

Vraag 1

Waarom is geheugen cruciaal voor ons functioneren?

  1. Het is essentieel voor het plannen van gedrag

  2. Het beïnvloed sociale interactie en de bijbehorende consequenties

  3. Het helpt bij het leren van nieuwe routines en het veranderen van oude routines

  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 2

Wat is de beste schatting van de capaciteit van het werkgeheugen?

  1. 2 tot 3 items

  2. 3 tot 5 items

  3. 5 tot 9 items

  4. 5 tot 10 items

Vraag 3

In een test is de opdracht om de letters l-c-m-t-e aan te vullen tot een compleet woord. De kans dat dit lukt is groter als men enige tijd daarvoor het woord 'locomotief' heeft gelezen. Het 'repetition-priming' effect). Deze kans is :

  1. Onafhankelijk van het kunnen herinneren of herkennen van het woord

  2. Onafhankelijk van de aanwezigheid van een visuele stimulus

  3. Onafhankelijk van het aantal vurende neuronen in het brein

  4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist

Vraag 4

Een proefpersoon krijgt gedurende twee seconden een drietal willekeurige letters aangeboden. Vervolgens moet hij/zij eerst 20 seconden terugtellen en vervolgens de letters proberen te herinneren. Dit wordt een groot aantal keer herhaald, steeds met andere lettercombinaties. Hoeveel letters kunnen er gemiddeld nog herinnerd worden?

  1. Minder dan 1 gemiddeld

  2. 1 gemiddeld

  3. 2 gemiddeld

  4. 3 gemiddeld

Vraag 5

Welke uitspraken over de episodische buffer zijn waar?

I. Deze lus zorgt voor een koppeling tussen het werkgeheugen en het langetermijngeheugen.

II. Deze lus integreert informatie van verschillende zintuigmodaliteiten met elkaar.

III. Deze lus bevat de visual cache en de inner scribe.

IV. Deze lus heeft alleen met het korte termijn geheugen te maken.

  1. I en III.

  2. I en II.

  3. II en IV.

  4. III en IV

Vraag 6

Combineer de uitleg aan de bijbehorende componenten van het werkgeheugen:

1. Fonologische lus

a. slaat visuele informatief op

2. Visuo-spatial sketchpad

b. stuurt beide componenten aan

3. Central executive

c. houdt verbale informatie vast

Open vragen

Vraag 1

Wat houdt de dual-store theorie in?

Vraag 2

Wat wordt gemeten met de digit span?

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. D

  2. C

  3. A

  4. C

  5. B

  6. 1c, 2a, 3b

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Wanneer het ene geheugen (LTG of KTG) beschadigd is, blijft het andere geheugen (LTG of KTG) functioneren.

Vraag 2

De digit span meet de grootste hoeveelheid cijfers die een individu zich kan herinneren na de presentatie hiervan, dit meet dus het geheugen.

Wat is er bekend over de werking van het langetermijngeheugen? - Tentamen 6

 

MC-vragen

Vraag 1

Welke uitspraak/uitspraken is/zijn waar?

A. In de schematheorie wordt gesteld dat men informatie codeert op basis van ervaringen.

B. In het geheugen zijn 3 fases te onderscheiden namelijk: Input, opslag en output.

  1. Beide uitspraken zijn waar.

  2. Beide uitspraken zijn niet waar.

  3. Uitspraak A is waar, uitspraak B niet.

  4. Uitspraak B is waar, uitspraak A niet.

Vraag 2

Welke van de onderstaande voorbeelden is een voorbeeld van Transfer-Appropriate Processing (TAP)?

  1. Wanneer je leert in een rustige gymzaal haal je de geleerde informatie ook het beste op in een soortgelijke rustige gymzaal.

  2. Wanneer je leert kan je dit het beste doen in een situatie waarin je op je gemak kan leren( zoals op een rustige locatie).

  3. Wanneer je de geleerde informatie op wilt halen kan je dit het beste doen in een situatie waarin je je op je gemak voelt (bijvoorbeeld op een rustige locatie).

Vraag 3

Het Decay effect en het Interference effect zijn mogelijke verklaringen voor het volgende verschijnsel:

  1. het veranderen van herinneringen.

  2. het verdwijnen van herinneringen.

  3. Het versterken van het geheugenspoor.

  4. Het later terug kunnen halen van informatie.

Vraag 4

Combineer de soorten geheugen die met elkaar te maken hebben. En combineer vervolgens de bijbehorende soort informatie aan het episodische en semantische geheugen (kies dus uit iedere kolom 1 begrip die past in de reeks):

1. episodisch geheugen

a. Impliciet geheugen

A. Recollection

Algemene kennis

2. semantisch geheugen

b. Expliciet geheugen

B. Familiarity judgements

Gebeurtenissen uit je eigen leven

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. A

  2. A

  3. B

  4. 1bA Gebeurtenissen uit je eigen leven; 2aB Algemene kennis

Wat is amnesie en welke vormen bestaan er? - Tentamen 7

 

MC-vragen

Vraag 1

Kenmerkend voor amnesie (het amnestisch syndroom) is:

  1. Geen namen van mensen en voorwerpen meer kunnen noemen

  2. Verlies van episodische geheugenfuncties

  3. Problemen met het herinneren van het verre verleden

  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 2

Er zijn twee theorieën om de retrograde en anterograde amnesie die optreedt bij het amnestisch syndroom te verklaren. Welke uitspraak over die theorieën is het meest juist?

  1. De beste verklaring is aan het licht gekomen door farmacologisch onderzoek

  2. De beste verklaring is een cognitief-biologische verklaring

  3. Geen van beide theorieën is geheel adequaat om de amnesie te verklaren

  4. De beste verklaring is een deficiëntie in het leren en opslaan van informatie

Vraag 3

Hoe wordt anterograde amnesie getest?

  1. Leertesten

  2. Vragen over gebeurtenissen uit het verleden

  3. Algemene kennis testen

Vraag 4

Combineer de volgende theorieën met de bijbehorende toelichtingen:

1. Encoding deficit theory van Milner

a. Stelt dat letsel aan de hippocampus Retrograde amnesie veroorzaakt voor alle episodische herinneringen en recente semantische herinneringen.

2. De multiple trace theory

b. stelt dat retrograde amnesie een anterograde aandoening is die pas later ontdekt werd

3. Wet van Ribot

c. stelt dat organische amnesie veroorzaakt word door een storing in het ophaalmechanisme

4. Retrieval deficit theory van Warrington en Weiskrantz

d. stelt dat bij Retrograde amnesie de recente herinneringen minder goed terug te halen zijn dan herinneringen van langer geleden.

Vraag 5

Welke van deze uitspraken is volgens Cohen & Squire niet waar?

  1. Het declaratieve geheugen blijft bij amnesie patiënten intact

  2. Het procedurele geheugen blijft bij amnesie patiënten intact

Vraag 6

Bij rehabilitatie voor amnesie patiënten wordt er gebruik gemaakt van het volgende soort van leren:

  1. explicit learning

  2. errorless learning

  3. leren via semantisch geheugen

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. B

  2. D

  3. A

  4. 1b, 2a, 3d, 4c

  5. A

  6. B

Wat zijn ontwikkelingen rond de thema's probleemoplossing en redeneren? - Tentamen 8

 

MC-vragen

Vraag 1

Een van de regels om een logische gevolgtrekking te maken uit propositionele gegevens heet modus ponens. Dit is:

  1. Een voorbeeld van een deductieve redenatie

  2. Een voorbeeld van een inductieve redenatie

  3. Een van de regels van deductief redeneren

  4. Een van de regels van inductief redeneren

Vraag 2

Welke belemmeringen komen volgens Gestaltpsychologen kijken bij probleemoplossing?

  1. Functional fixedness & Chunk decomposition

  2. Functional fixedness & type of set effects

  3. Een impasse & type of set effects

Vraag 3

Welke van deze uitspraken is/zijn waar?

  1. Er kan een mental blank ontstaan wanneer men vroegere ervaringen niet kan gebruiken voor het voorstellen van een probleem.

  2. Deze mental blank kan alleen maar doorbroken worden door middel van “constraint relaxation”.

  1. Stelling 1 is waar, stelling 2 niet.

  2. Stelling 2 is waar, stelling 1 niet.

  3. Stelling 1 en 2 zijn waar.

  4. Stelling 1 en 2 zijn niet waar.

Vraag 4

Gentner & Gentner stelden dat het gebruik van analogieën bijdraagt aan het oplossen van problemen. Welke van deze vier fasen hoort hier niet bij?

  1. Het probleem interpreteren en presenteren

  2. Het selecteren van een bruikbare analogie en deze ophalen uit het LTG

  3. Het waarnemen van overeenkomsten tussen het probleem en de analogie.

  4. Het waarnemen van verschillen tussen het probleem en de analogie

Open vragen

Vraag 1

Bij welke vorm van redeneren is de conclusie hoogst waarschijnlijk maar niet zeker? (en leg uit waarom)

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. C

  2. B

  3. A

  4. D

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Inductief redeneren, hierbij zal met op grond van specifieke waarnemingen tot een algemeen geldende regel komen. De conclusie is hierbij hoogst waarschijnlijk maar niet zeker. Zeker is de conclusie bij deductief redeneren. Hierbij wordt de conclusie afgeleid uit de gegeven premissen.

Wat zijn mogelijke gevolgen van letsel aan de frontale kwab? - Tentamen 9

 

MC-vragen

Vraag 1

Een van de kenmerken van de denkstoornis die bekend staat als het 'dysexecutieve' syndroom is perseveratie. Wat wordt hiermee bedoeld?

  1. Het vermogen om het effect van een oplosstrategie te onthouden en dit te gebruiken bij het volgende probleem

  2. Het vermogen om een succesvolle oplosstrategie vast te houden

  3. Een onvermogen om een oplosstrategie die niet succesvol is los te laten en te vervangen door een betere

  4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist

Vraag 2

In welke drie categorieën kan de frontale hersenkwab verdeeld worden?

  1. Motorische schors, frontale schors en prefrontale schors.

  2. Motorische schors, premotorische schors en frontale schors.

  3. Motorische schors, premotorische schors en prefrontale schors.

Vraag 3

Bij patiënten met deze beschadiging is het vermogen om strategieën te vormen en hiervan te veranderen aangetast:

  1. Beschadiging aan rechter frontale kwab.

  2. Beschadiging aan linker frontale kwab.

  3. Beschadiging aan rechter prefrontale kwab.

  4. Beschadiging aan linker prefrontale kwab.

Vraag 4

Combineer de begrippen aan de bijbehorende begrippen, er blijven twee antwoorden over.

I. Wat is de functie van het supervisory attentional system?

II. Wat is de functie van de contention scheduling?

  1. Deze zorgt bij het omgaan met nieuwe informatie voor het reguleren van gedrag wat niet automatisch uit te voeren is.

  2. Deze zorgt bij het omgaan met nieuwe informatie voor het reguleren van gedrag wat wel automatisch uit te voeren is.

  3. Deze selecteert een van de mogelijke schema’s bij een conflict tussen twee routinematige handelingen.

  4. Deze selecteert een van de mogelijke schema’s bij een conflict tussen twee handelingen die niet routinematig zijn.

Open vragen

Vraag 1

Welke andere naam is er voor het frontale kwabsyndroom?

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. C

  2. C

  3. A

  4. IA, IIC

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Disexecutief syndroom

Hoe werkt het herkennen, begrijpen en spreken van taal? - Tentamen 10

 

MC-vragen

Vraag 1

Er ontstaat vaak verwarring aan het einde van 'garden path' zinnen, zoals 'het paard racend langs het schuurtje viel'. Waar vormt deze verwarring bewijs voor?

  1. Het 'immediacy principle' in de syntactische ontleding van een zin

  2. Een verkeerd gebruik van 'parsing'

  3. Chomsky's onderscheid tussen 'competence' en 'performance' in de syntactische ontleding van zinnen

  4. De 'cohesive devices' van Halliday en Hasan

Vraag 2

Een mogelijke verspreking is 'mijn tuig bedanken', in plaats van 'mijn dank betuigen'. Wat is er voor onderzoekers naar taalproductie interessant aan dit soort versprekingen?

  1. Dat het eerste woord 'mijn' op de oorspronkelijke positie blijft staan

  2. Dat de betekenis van de zin niet veranderd

  3. Dat de gebonden morfemen be- en -en van 'betuigen' op de oorspronkelijke positie blijven staan

  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 3

Welke van deze beweringen is waar?

  1. Een Foneem is de kleinste klankeenheid die een verschil in betekenis kan uitmaken.

  2. Een Morfeem is de kleinste klankeenheid die een verschil in betekenis kan uitmaken.

Vraag 4

Welke twee typen modellen verklaren hoe mensen snel toegang krijgen in hun mentale lexicon?

  1. Modellen van serieel zoeken en modellen van gericht zoeken

  2. Modellen van serieel zoeken en modellen van directe toegang

  3. Modellen van gericht zoeken en modellen van directe toegang

  4. Modellen van gericht zoeken en modellen van gerichte toegang

Vraag 5

Combineer de begrippen aan de bijbehorende toelichtingen:

1. surface structure

a. regels voor (onder andere) het in de juiste volgorde combineren van woorden

2. Syntaxis

b. een van de varianten van een gebonden morfeem

3. Lexicalisatie

c. de vorm in woorden

4. Suffixe

d. het proces de gedachte als basis van een woord wordt omgezet in de klank van het woord.

Open vragen

Vraag 1

In combinatie met wat komt een gebonden morfeem voor?

Vraag 2

Welke van de volgende begrippen is geen niveau van taal? Fonetiek, Semantiek, Fonologie, Sonetiek of Rede.

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. A

  2. C

  3. A

  4. B

  5. 1c, 2a, 3d, 4b

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

In combinatie met een of meer vrije morfemen.

Vraag 2

Sonetiek

Hoe kan het vermogen om taal te gebruiken aangetast worden? - Tentamen 11

 

MC-vragen

Vraag 1

Wat is een verklaring voor de leesstoornis 'surface dyslexia' (waarbij onregelmatige woorden, zoals 'steak', geregulariseerd worden) volgens Groome?

  1. Acuut hersenletsel

  2. Schade aan de lexicaal-semantische (hele-woord) route

  3. Schade aan de temporaalkwab in de linker hemisfeer

  4. Schade aan de temporaalkwab in de rechter hemisfeer

Vraag 2

Wat is de meest kenmerkende fout bij 'deep dyslexia'?

  1. Woorden niet direct kunnen herkennen

  2. Moeite met het lezen van niet bestaande woorden

  3. Men leest woorden die qua betekenis dicht bij het te lezen woord liggen

  4. Geen moeite met het lezen van woorden als ze voldoen aan de ‘spelling-to-sound’ regels

Vraag 3

Wat is GEEN vorm van afasie?

  1. Regionale afasie

  2. Anomie afasie

  3. Broca's afasie

  4. Conductie afasie

Vraag 4

Welke van deze uitspraken is of zijn niet waar?

  1. Broca’s afasie is een taalstoornis die te maken heeft met de spraakproductie.

  2. Wernicke’s afasie is een taalstoornis die te maken heeft met de spraakproductie.

  3. Verstoring kan optreden door schade aan de zenuwcellen die de gebieden van Broca en Wernicke met elkaar verbinden.

  4. Verstoring kan alleen optreden door schade aan deze gebieden zelf en door schade aan de zenuwcellen die de gebieden met elkaar verbinden.

Vraag 5

Welk van deze uitspraken is/zijn waar?

I. Bij Broca’s afasie bevindt zich schade in de bovenste delen van de linker temporale kwab.

II. Bij Wernicke’s afasie is er schade aan een gedeelte van de linker frontale kwab.

  1. Stelling 1 is waar, stelling 2 niet.

  2. Stelling 2 is waar, stelling 1 niet.

  3. Stelling 1 en 2 zijn waar.

  4. Stelling 1 en 2 zijn niet waar.​

Vraag 6

Combineer de begrippen aan de bijbehorende toelichtingen:

1. Dyslexie

a. een stoornis in het lezen en spellen ten gevolge van verworven hersenschade.

2. Alexie

b. Een stoornis waarbij patiënten moeite hebben met het lezen van niet-bestaande woorden.

3. Oppervlakte dyslexie

c. Een ontwikkelingsstoornis in het lezen van geschreven taal, of bepaalde vormen van verworven leesproblemen.

4. Diepe dyslexie

d. Een stoornis waarbij patiënten woorden niet direct herkennen.

5. Fonologische dyslexie

e. Een stoornis waarbij patiënten last hebben van semantische vergissingen, en woorden lezen die qua betekenis dicht bij het woord liggen.

Vraag 7

Welke van de volgende uitspraken is/zijn waar?

  1. Autisme is een ontwikkelingstaalstoornis waarbij patiënten problemen hebben met het gebruik van de taal tijdens sociale interactie.

  2. Autisme is geen ontwikkelingstaalstoornis maar stotteren wel.

  3. Specifieke taalbeperking is een ontwikkelingstaalstoornis waarbij patiënten problemen hebben met het gebruik van de taal tijdens sociale interactie.

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. B

  2. C

  3. A

  4. B en D

  5. D (het omgekeerde is waar)

  6. 1c, 2a, 3d, 4e, 5b

Vraag 7

A

 

Access: 
Public
This content is related to:
Boeksamenvatting bij An Introduction to Cognitive Psychology - Groome - 3e druk
Boeksamenvatting bij Cognitive Psychology - Gilhooly, Lyddy & Pollick - 1e druk
Check more of this topic?

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Study Guide for summaries with An Introduction to Cognitive Psychology by Groome

Summaries and Study Assistance with An Introduction to Cognitive Psychology by Groome

Table of content

English:

  • Summary with the book: An Introduction to Cognitive Psychology by Groome - 3rd edition
  • Bullets with the book: An Introduction to Cognitive Psychology by Groome - 3rd edition
  • ExamTests with the book: An Introduction to Cognitive Psychology by Groome - 3rd edition

Dutch:

  • Samenvatting bij het boek: An Introduction to Cognitive Psychology van Groome - 3e druk
  • Begrippenlijst bij het boek: An Introduction to Cognitive Psychology van Groome - 3e druk
  • TentamenTests bij het boek: An Introduction to Cognitive Psychology van Groome - 3e druk
Access: 
Public
This content refers to .....
Psychology and behavorial sciences - Theme
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1930