Rechtsgeschiedenis - Hoorcollegeaantekeningen - RUG - Rechten - BA1

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Rechtsgeschiedenis van het collegejaar 2015-2016.

Hoorcollege 1

Is een beer een hond?

In 1989 viel de Berlijnse muur. Zoals verwacht liep het oosten van Europa leeg. De mensen uit het Oosten vertrokken allemaal naar het Westerse deel en namen onder andere hun gewoontes mee. Eén van die gewoontes was onder andere het temmen van beren. Dat was in het westen niet normaal maar in het oosten gewoon nog volksvermaak. Zo kwam het dat er op een dag een berentemmer door Groningen liepen. Een agent was het hier niet mee eens, maar wat doe je eraan? Hij dacht aan een artikel uit de Algemene Plaatselijke Verordening van Groningen wat verbood je hond op straat los te laten lopen. Dat artikel heeft als doel het gevaar dat honden eventueel zouden kunnen veroorzaken te voorkomen maar zou de agent dit artikel ook kunnen gebruiken om de man te verplichten zijn beer te aan te lijnen. Hij heeft dit toch uitgeprobeerd en uiteindelijk gelijk gekregen.

Dit alles heeft te maken met interpretatie. Hoe bekijk je zo’n wetsartikel. Moet je dat letterlijk nemen of kun je kijken naar de bedoeling van een wetsartikel en dat gebruiken om soortgelijke gevallen te behandelen.

Een ander belangrijk begrip is codificatie. Codificatie is simpel gezegd, recht dat is opgeschreven en door de overheid geldig is verklaard. Het begrip is in het leven geroepen door Jeremy Bentham. Bij dit begrip zijn drie punten van belang.

  1. Optekening; Biedt rechtszekerheid

  2. Overheid; Bevoegd gezag moet rechtsregels uitgeven

  3. Volledigheid (Ook wel exclusief); Is voor de rechter de enige rechtsbron.

Jeremy Bentham komt oorspronkelijk uit Engeland. In Engeland geldt dat een uitspraak van een rechter een precedent is. Dat betekent dat het een rechtsregel schept. Volgens Jeremy Bentham is dit niet erg handig. Je weet immers eigenlijk van te voren nooit of je enigszins gelijk hebt of niet.

In Engeland is de codificatie niet echt doorgedrongen. Het is eigenlijk hetzelfde gebleven. In Nederland echter is het recht wel gecodificeerd. Je weet dus altijd wat je recht is.

Sommigen zeggen dat het ideaal zou zijn wanneer de wetgever alles duidelijk zou stellen in de wetgeving. Materiële volledigheid wordt dat genoemd. Het is alleen een onmogelijk streven. Wanneer je Materieel volledig wil zijn kom je uit met enorme wetboeken en wanneer deze klaar zijn is er binnen een paar weken een nieuwe casus waar geen wet tegen opgewassen is.

Bij codificatie gaat het dus om formele volledigheid: alle beslissingen moeten worden gedaan op basis van codificatie. Deze codificatie, dus de geschreven wetten zijn zo ruim mogelijk opgesteld. De rechter zal dus moeten interpreteren, soortgelijke gevallen zoals in het voorbeeld van ‘Is een beer een hond?’. Degene die uiteindelijk bepaald hoe codificatie moet worden geïnterpreteerd is de Hoge Raad.

In de tijd van Jean-Jacques Rousseau (Géneve) lag de verdeling van de macht zo dat je als individueel persoon niets te vertellen had. Er was een volk, de kerk en de Burgerij. Het volk had een stem, maar enkel één voor alle mensen die onder dat volk vielen. Dat maakte dat niemand wat te zeggen had. Daarnaast was de wet voortgebouwd op traditie en wanneer dit uitkwam op natuurrecht.

Hij vroeg zich af hoe een individu, met behoud van zijn natuurlijke vrijheid, gebonden kon zijn aan een wet waarvan de inhoud niet correspondeerde met zijn individuele wil. Hij vroeg zich af of het niet beter was om de wet te codificeren en de bevolking daar haar handtekening onder te laten zeggen zodat ze een soort maatschappelijk contract tekenen. Door je hieraan te onderwerpen zeg je dus ook dat je je wetten kent en je daaraan zult houden.

Iets wat daaruit voortvloeide was dat de burgers dus het recht maakten en ook bepaalden wat dat betekende. De rechter mocht dat volgens hem dus niet verder interpreteren. Ze moesten het recht toepassen zoals het volk dat bedacht had.

Dit laatste lijkt al een beetje op machtenscheiding zoals in de Trias Politica van Montesquieu. Hij beschreef dit in het boek De l’esprit des lois (1748). Volgens hem zou de rechter de mond van de wet moeten zijn. La Bouche de la Loi, en meer ook niet.

Wetgeven blijkt niet anders mogelijk dan met interpretatie. Référé Légìslatif is daar een voorbeeld van. In Frankrijk werd besloten dat rechters de uitleg van wetten moesten navragen bij wetgevers. In dat geval kregen ze een uitleg terug en dan pasten de rechters dat weer door. Dit soort procedures kosten ontzettend veel tijd. De wetgevers moesten namelijk op elke vraag antwoord geven. Dit antwoord werd per brief verzonden en ook dit moest weer door rechters geïnterpreteerd worden. Het is dus een onmogelijke zaak.

Onrechtmatigheid

Over onrechtmatigheid zijn twee casus te vinden. De Zutphense Waterjuffer en Lindenbaum/Cohen. Het eerste arrest vond plaats ten tijde van oude wetgeving. In deze zaak woonde een vrouw boven een leerlooierij. Ze had een lekke kraan maar weigerde die te repareren. De eigenaar van de leerlooierij vroeg haar de kraan te laten repareren omdat hij bang was voor schade aan zijn leer maar dat wilde ze niet. Later, toen de leerlooier daadwerkelijk schade had kwam hij terug om verhaal te halen. Ze weigerde te betalen en dus bracht de man de zaak voor de rechter.

In oude wetgeving viel onder onrechtmatig gedrag enkel onwetmatig gedrag. Eén van de leden van de Hoge Raad had net een stuk gepubliceerd over of onrechtmatig gedrag alleen onder onwetmatig gedrag viel of, of je dat breder kon rekenen. Zijn conclusie was de eerste optie. De uitslag in de raadkamer was 3-2 in zijn voordeel en dus werd besloten dat de vrouw niets hoefde te betalen. Ze heeft immers alleen een lekke kraan niet gerepareerd en daar is in beginsel niets onwetmatigs aan.

Om deze reden kwam er een nieuw wetsvoorstel om de onrechtmatigheid uit te breiden. Voordat dat daadwerkelijk door kwam, verscheen er een nieuwe zaak voor de Hoge Raad. Het Lindenbaum/Cohen Arrest.

In deze zaak haalt een drukker van laten we voor het gemak zeggen Drukkerij A. Een werknemer van Drukkerij B over om voor Drukkerij A te komen werken. Hij nam met hem alle geheimen van de bedrijfsprocessen van Drukkerij B mee. De eigenaar van Drukkerij B is hier niet blij mee en vindt dat dit dan ook een onrechtmatige daad is. De Hoge Raad besluit in deze zaak anders dan in de eerste zaak dat onrechtmatig gedrag in den brede zin van het woord moet worden geïnterpreteerd. Het lid van de Hoge Raad dat eerder het stuk over onrechtmatigheid geschreven had, had inmiddels plaats gemaakt voor een ander en ditmaal kwamen ze op 3-2 in het voordeel van onrechtmatigheid in haar brede vorm. De Hoge Raad interpreteert onrechtmatig gedrag ditmaal als handelen in strijd met zorgvuldigheid die het maatschappelijk verkeer betaamt. (art. 6:162 BW) Omdat de Hoge Raad dit nu op deze manier heeft geïnterpreteerd is uitbreiding van de wet niet meer nodig.

Later is artikel 6: 162 BW nog wel in de wetboeken opgenomen.  

Hoorcollege 2

Op 19 april 1775 viel het schot dat de hele wereld hoorde..

Dit schot was van groot belang in de revolutie. De revolutie ontstond onder andere omdat de kolonisten niet vertegenwoordigd waren in de regering van Engeland. Toch werden er beslissingen genomen waar ze niets over te zeggen hadden. Je kunt hierbij denken aan bijvoorbeeld belastingen.

De eerste verzetsactie tegen de Engelse regering was de Boston Tea Party. (16 december 1773). De regering in Engeland werd besloten dat er belasting zou worden geheven op thee en uit wraak gooiden kolonisten, verkleed als indianen, een lading thee in de haven in het water. De regering was het hier niet mee eens en stuurde versterking. Zo kwam het verzet op gang en kwam het eerste schot.

Op 4 juli 1776 werd de ‘Declaration of Independence’(Onafhankelijkheidsverklaring) uitgevaardigd. Deze verklaring werd geschreven (in mooie woorden) door Thomas Jefferson. “Life, Liberty and the persuit of happiness’.

Thomas Jefferson was belangrijk in de revolutie. Hij had veel gelezen over onder andere belangrijke filosofen en kon in mooie woorden schrijven. (De reden dat hij de verklaring mocht opstellen.) Daarnaast werd hij de eerste president van Amerika. Presidenten na hem waren onder andere John Adams. Deze was erg populair en de Amerikanen wilden hem graag voor eeuwig aanhouden. Dat weigerde hij. Hij zei dat hij enkel twee termijnen van vier jaar zou aanblijven. Sindsdien is dat een ongeschreven regel in Amerika.

De achttiende eeuw was de tijd van de verlichting. De verlichting stond in het teken van individualisme. Vrijheid en het zelf nadenken. Durf te denken (o.a. Aristoteles), werd ook wel geroepen. Een andere term was All men are created equal (Thomas Jefferson). Deze laatste is echter wel een beetje krom. In de tijd van de achttiende eeuw was de slavernij volop aan de gang en daarnaast gelde die gelijkheid ook niet voor Indianen en vrouwen.

De opstand werd onder andere opgeruid door Thomas Paine. Hij schreef het boekje Common Sense. Iedereen heeft gezond verstand, zei hij. De mens moet dat gebruiken en voor zijn rechten opkomen. Durf te denken heeft hij onder andere gebruikt in zijn boekje.

Natuurrecht onder de Grieken

Natuurrecht was in de 18e eeuw niet nieuw. De gedachte achter dit recht was dat het voor iedereen hetzelfde moest zijn. De eersten die dit bedachten waren de Grieken. Er komt veel kennis uit Griekenland, onder andere de democratie (demos= volk/ cratie = macht). In Athene mocht bijvoorbeeld iedereen stemmen. Niet zoals wij in Nederland maar direct op wetsvoorstellen. Dat maakte wel dat er alleen echt belangrijke wetten kwamen. De bevolking kon natuurlijk niet voor elke wet zomaar alles neerleggen om naar Athene te reizen.

Andere kennis uit Griekenland kwam in de vorm van filosofie. Filosofie betekent; de begeerte naar wijsheid. Waarom al die kennis uit Griekenland komt? Dat schijnt met het weer te maken. Met warm weer ga je immers sneller naar buiten, klets je meer en ontstaan er discussies en nieuwe ideeën.

In Griekenland werden er goden vereerd. Wanneer er belangrijke godsdienstige dagen waren werden deze vereerd met Tragedies. Een voorbeeld van zo’n Tragedie is die van Polynices.

Polynices had in de oorlog tegen zijn oom, Koning Creon gevochten. Deze oom zag dit als landverraad. In die tijd betekende dat dat je niet de moeite waard was voor een begrafenis. Antigones wilde haar broer wel begraven. In een beschrijving van het natuurrecht vond ze dat de regels van het natuurrecht regels waren die superieur waren aan het menselijke en gecodificeerde recht. Natuurrecht was een goddelijk recht en ze pleitte tegenover haar oom dat hij zich hieraan moest houden. Haar oom ging niet akkoord, hij vond dat hij dan al zijn wetgeving net zo goed kon laten varen.

Met betrekking tot het natuurrecht zijn er altijd al twee kampen geweest. Enerzijds het kamp dat vindt dat natuurrecht gebruikt zou moeten worden en anderzijds degenen die vinden dat je niet verder moet denken dan het recht dat is gegeven. Recht is recht zeggen deze positivisten. Daar zal je het mee moeten doen.

Eén van die positivisten was een oude geleerde genaamd Epicurus. (Thomas Jefferson haalde van onder andere hem inspiratie voor zijn verklaring.) “Je wordt het gelukkigst van zo weinig mogelijk willen, weinig verlangen. We hebben alleen een overheid nodig om te handhaven, wetten op te stellen en je dient je daaraan te houden.”

Epicurus had niet zoveel met Goden. Hij merkte op dat vele mensen geloofden uit angst voor de dood en wat daarna kwam en zei daarop dat je daar niet bang voor moest zijn. Dood is dood en dan is er niks meer. Van de dood merk je niets. De kerk, die enigszins belang had bij de aanhangers van haar geloof in het hiernamaals was het absoluut niet eens met de bepaling. Ze zetten de filosoof in een kwaad daglicht door zijn woorden zodanig te verdraaien dat hij een gulzig type leek dat alleen aan eten dacht.

Het andere kamp bevatte de ‘stoïcijnen’ De Stoa werd dit kamp ook wel genoemd. Stoa was een zuilengalerij. Er liepen veel filosofen rond om de rechtstreekse warmte van de zon te vermijden. ‘Je moet toetsen, er is een hoger recht en je moet absoluut niet geloven dat wat mensen maken goed is. Het hogere recht is goed, het is algemeen bekend en al het menselijke recht zou hieraan getoetst moeten worden.’

Recht onder de Romeinen

Drie termen om mee te beginnen;

  • Lus Civile = Het wettenrecht, het recht dat uit de wet voortvloeit. Het was niet sluitend omdat voor elk nieuw wetsvoorstel de gehele bevolking naar Athene moest worden geroepen. Dat werd alleen gedaan als het echt belangrijk was want niemand kon zijn werk lang neerleggen en zeker niet te vaak.

  • Lus Gentium = Dat deel van het recht dat voor ieder gelijk is. Wie dan ook, je kunt het op iedereen toepassen.

  • Lus Naturale = Volgens de natuur zou het eigenlijk zo moeten zijn. (Natuurrecht in speculatieve zin.)

Deze drie termen zou je als volgt kunnen onthouden. Wetten uit het boek; Lus Civile, Wetten uit het natuurrecht in praktische zin; Lus Gentium en natuurrecht in filosofische zin; Lus Naturale.

Romeins Recht is heel belangrijk geweest voor het rechtssysteem van nu. Romeinen waren in de eerste plaats boeren, praktischer en niet meer zo filosofisch. Ze hebben het beroep van jurist van nu enigszins uitgevonden. Door hun praktische instelling wilden ze recht liever zo snel mogelijk toepassen. Van de juristen werd verwacht dat ze logisch nadachten en zo bepaalden hoe het recht moest worden gehanteerd. Op deze manier hoefde niet steeds iedereen naar Athene te komen. (Het stemmen, wat in Griekenland ook gebeurde, was net als in Griekenland democratisch. Toch was er een belangrijk verschil. Hier gold mee in welke klasse van de bevolking je behoorde. Hoe hoger je klasse, hoe meer waarde je stem was. Zo zorgden ze er praktisch voor dat de rijke klasse het nog steeds voor het zeggen had.

In de 5e eeuw na Christus werd al het Romeinse recht gecodificeerd door keizer Justinianus. (In tussen waren we al wel 1000 jaar verder in de rechtsontwikkeling.)

Hij bepaalde dat vanaf dat moment de verzameling enkel mocht worden gebruikt als rechtsbron. Er was dus geen ruimte meer voor natuurrecht, al dan niet ongeschreven recht. (Het is hierbij belangrijk te weten dat veel natuurrechtelijke bepalingen al wel waren opgenomen in het geschreven recht dat zich in die 1000 jaren in de geschriften van filosofen en juristen had laten codificeren.) Ratio Scripta: je moet je beroepen op bepalingen uit de codificatie.

Toch was er een instantie waarbij het natuurrecht nog wel gelde. De kerk. De rechtsbronnen waren volgens de kerk in twee delen te verdelen. Het menselijke recht en het Goddelijke recht. Het Goddelijke recht was enerzijds te lezen en anderzijds moet je zelf nadenken. (Natuurrecht.)

De kerk hechte veel waarde aan equitas wat billijkheid betekent en wat veelal samenhangt met redelijkheid. Mensenrecht moet worden getoetst op equitas. Zo kon worden getoetst of ze wel voldeden aan het goddelijke recht.

Natuurrecht komt terug

Het natuurrecht kwam terug in de vorm van Hugo De Groot. (1583 – 1645) In die tijd werd in Nederland de 80-jarige oorlog uitgevochten. De Groot vroeg zich af of er wel regels golden voor staten in tijden van oorlog. Zijn onderzoek wees uit dat dit er wel degelijk was maar dat het niet geschreven was. (Natuurrecht.) Hij zou het op gaan schrijven en dat uitte zich in een boek over Oorlog en Vrede. (Niet te verwarren met het boek van Tolstoj) Het boek was in het Latijn wat maakte dat al snel iedereen op de wereld het lezen kon. Met dit boek en de bekendheid daarvan werd Hugo De Groot de grondlegger van het Internationale publiekrecht en de vader van het Natuurrecht van nu omdat hij in zijn boeken vragen stelde als “Moeten landen zich aan verdragen houden”. Het antwoord hierop is erg duidelijk. Natuurrecht dus.

Hij ging later dieper in op het natuurrecht en vroeg zich af (Ondanks zijn functie als onder andere Theoloog) of er natuurrecht zou zijn zonder god. Zijn conclusie was ja, omdat er gezond verstand aan te pas zou komen.

Vernunftrecht

Vanaf de 17e eeuw kwam er naast Romeins Recht ook Natuurrecht aan de universiteit. De eerste leraar was Pufendorf (1632-1694) aan de universiteit van Heidelberg in 1661.

Latere leraren waren onder andere Thomasius (1655-1728 aan de universiteit Halle) en Wolff (1679-1754) aan dezelfde universiteit. De laatste was tevens leraar wiskunde. Dat zegt wel wat over de manier waarop deze heren het natuurrecht beschouwden.

De hoogleraren wilden meer verstand gebruiken tijdens het recht. Ze wilden het ontwikkelen zoals recht zou moeten zijn. hiertoe zijn al vele pogingen gedaan maar dat is tot op de dag van vandaag nog niet gelukt en uiteindelijk is de conclusie dat het recht dat deze leraren bestudeerden onder het subjectieve recht valt.

Hoorcollege 3

Romeins Recht

Romulus en Remus

De geboorte van Rome begint volgens de verhalen met de geboorte van Romulus en Remus. Twee weeskinderen die te vondeling waren gelegd, in leven werden gehouden door een wolf en later werden opgevoed door een herder.

De jongens willen een koninkrijk beginnen maar de vraag rijst wie van de twee dan leiding moest nemen. Het was onduidelijk wie van de twee de oudste was. De oplossing lijkt het volgende te zijn. Romulus en Remus gaan beiden op een berg zitten en keken door een door een priester opgesteld vierkant naar de lucht. De wil van de goden zou kunnen worden afgeleid van de hoeveelheid vogels die langs vliegen. De eindstand blijft gelijk dus wordt ook dit idee verworpen.

Het idee ontstaat om het rijk in tweeën te splitsen maar Romulus bleek dit niet voldoende te vinden. Hij slaat zijn broer dood en wordt zo alleenheerser in Rome.

Verdeling van de macht in het Romeinse Rijk

Romulus is hiermee dus de eerste koning van Rome en heeft zo het imperium. (Door goden verkregen macht) Romulus heeft alle macht, anders dan je nu bijvoorbeeld in Nederland Trias Politica kent. Hij kan dus wetgeven, besturen en rechtspreken.

Wanneer de Koning een regel vaststelde heette die wet een ‘Edict’. Naast de Koning (Rex) was er een volksvergadering (comitia/comitium) bestaande uit Romeinse mannen. Deze mannen konden gezamenlijk ook wetten maken. (Lex leges)

Naast de Koning en de Volksvergadering was er nog een belangrijk orgaan. De senaat. Dit bestond uit 100 familievaders. Ook wel de vaders van Rome. Een advies dat de senaat aan de koning gaf werd Senatus consultum/consulta genoemd. Alle mensen die deelnamen aan deze organen kwamen uit de klasse van de patriciërs. De belangrijkste mensen in Rome en familie van de 100 Patres van Rome. Mensen die niet tot deze klasse behoorden werden de plebejers genoemd.

Samenvattend had je dus de Koning en de Volksvergadering, deze twee organen konden dus wetten maken. Het derde orgaan, de senaat bracht dus advies uit aan de koning.

Het einde van het Romeinse Rijk, het begin van een Republiek.

In 509 voor Christus eindigt het Romeinse Rijk.

Romeinen belegeren de stad Ardea, de koningszoon Sextus schept tegen Collatinus op over zijn vrouw. Collatinus heeft ook wel wat over zijn eigen vrouw te vertellen en ze rijden naar huis om te kijken wie van de twee nou eigenlijk de beste vrouw heeft. Wanneer ze thuis zijn zien ze de vrouw van Sextus feesten en die van Collatinus netjes thuis zitten. Sextus, enigszins jaloers, wordt verliefd op de vrouw van Collatinus, denkt dat hij alles kan maken en verkracht haar.

Het volk van Rome vindt dat de zoon van de Koning veel te ver gaat, hij denkt immers dat hij alles kan maken en er ontstaat een opstand. Ze willen niet langer een koning meer en richten een republiek op. (509 v. Chris.) Res publicas- libertas.

Op de plek van de Koning komen er twee consuls te zitten zodat de macht altijd verdeeld is. Deze consuls hebben beiden het gehele imperium. De macht is dus niet in tweeën gesplitst maar ze kunnen elkaar tegenspreken. (Intercessio)
De consuls (in het begin altijd patriciërs) waren voor beperkte duur aangesteld. Ze mochten maximaal een jaar blijven en daarna kon je niet direct opnieuw worden verkozen. Tijdens dat jaar was je juridisch en politiek niet aansprakelijk.

Ook deze consuls konden wetten maken. Verder kon ook nog steeds de volksvergadering dat en bleef de Senaat aan.

Al deze instanties bestonden nog steeds uit (voornamelijk) patriciërs.

Daar was niet iedereen het mee eens. Vooral de plebejers niet. Er breekt dan ook een klassenstrijd aan.

De klassenstrijd in vier fasen.

  1. Secessio plebis -> Mons Sacer.

De plebejers vertrokken omdat ze wisten dan de patriciërs hen nodig hadden. Ze gingen met z’n allen op een berg (Mons Sacer) zitten en wachtten af wat er zou gebeuren.

De patriciërs bedachten voor de plebejers een nieuwe functie, de Tribune. In eerste instantie was daar één van, later drie en nog later 10. De Tribune had Vetorecht. Hij kon dus nee zeggen wanneer hij het ergens niet mee eens was en dan ging het ook niet door.

  1. In de tweede fase werd er een wetgevende commissie van 10 mensen opgesteld welke een jaar lang aan wetboeken mochten schrijven. De eerste commissie was succesvolk, de tweede commissie na wat omzwervingen ook en deze maakten het af. De 12 tafelen (Les Duodecim Tabularim) de eerste codificatie van Rome. Het uitvaardigen van deze tafelen was voor de plebejers een grote teleurstelling. Er was weinig verbetering. Ze hadden immers gehoopt om meer beschikbare kennis van de regels van het procedureel recht. Dat was er niet. De regels waaraan je moest voldoen om mee te mogen dingen in de rechtspraak bleven geheim en waren alleen bekend aan de patriciërs, voornamelijk de rechters.

Een griffier, Gnaeus Flavius, lekte stiekem de procesregels waardoor het iets beter werd maar ook dat was niet afdoende.

  1. In 367 voor Christus ontstaat het ambt van de Praetor. Ook hij had imperium. Nu zijn er dus twee consuls én een Praetor. De Praetor had publiekelijk dezelfde rechten als de consuls. Hierbij kun je bijvoorbeeld denken aan lijfwachten. Hij moest verder ook na een jaar weer opstappen.

De praetor had als functie rechtsbedeling. Hij was een soort ‘tussenrechter’. Hij bepaalde of je bij een nieuw proces naar de rechter mocht gaan.

Aan het begin van zijn ambtstermijn vaardigde de praetor een edict uit waarin hij vertelde wat hij zou doen bij verschillende rechtsgevallen. Zijn edict stelde hij op 1 januari tentoon op een witte schutting (album.) Hij kon in dit edict wetten maken en uitzonderingen op wetten. Hij hoefde zich daarbij niet aan de twaalf tafelen te houden, sterker nog. Hij kon ook anders besluiten dan de twaalf tafelen.

Het Praetorisch edict werd in principe elk jaar opnieuw opgetekend maar in de praktijk werden er enkele dingen veranderd en de rest gewoon overgenomen. De praetor was over het algemeen eerder een politicus dan een jurist en hield zich liever zo weinig mogelijk bezig met de rechtspraak. Zijn hoofddoel was om verkozen te worden tot consul en na afloop van dat ambtstermijn hij een gedeelte van het rijk zou krijgen om leeg te plunderen.

Qua wetgeving was er dus het ius civile, dat voortvloeide uit de 12 tafelen en de uitleg daarvan en het Praetorisch recht (náást ius Civile) dat werd ingevoerd om ius civile te ondersteunen, aan te vullen en te verbeteren.
Het voordeel aan dit laatste was dat het recht op deze manier flexibel bleef en er was niet steeds een nieuwe codificatie nodig.

  1. Er werd een nieuwe wet uitgevaardigd. Lex Hortensia. De plebejers hadden een eigen volksvergadering opgericht waarin besluiten konden worden genomen. Deze wetten golden tot dan toe alleen voor de plebejers zelf. (Plebi Scita)

Met de Lex Hortensia werd de Plebi Scita machtiger. Hij gold nu ook voor niet-plebejers.

Het einde van de Republiek.

Julius Caesar luidde het eind van de republiek in. Hij was Praetor geweest, vier keer consul en opperpriester. De regel was destijds dat je zodra je buiten je landsgrenzen was, je je macht zou neerleggen (en dus zou overdragen.) Zo zou er bij bijvoorbeeld oorlog altijd iemand aan de macht zijn en had je geen problemen wanneer de Praetor op het slagveld bijvoorbeeld overleed of iets anders in die zin. Verder voorkwam je hiermee het probleem van alleen heersen.

Julius Caesar overtrad die regel door zich tot dictator te laten dopen voor ten minste tien jaar. (Terwijl dit eigenlijk niet mocht) Zo behield hij zijn macht. Later liet hij zich voor nog langere termijn aanstellen. 

Een laatste belangrijke naam deze week is Cesare Beccaria. Hij stelde dat je iemand niet eerder mag straffen dan wanneer hij/zij redelijkerwijs kan weten dat wat hij/zij doet niet goed is. Dat maakt dat het belang van codificatie weer versterkt wordt want dat is voor deze theorie van belang.  

Hoorcollege 4

Romeins Recht

De functie van de praetor

De praetor was niet te vergelijken met een rechter. Hij had veel meer bevoegdheden en voordelen. Zo had hij het imperium, had hij onder andere taken als de wet uitleggen maar had hij ook de bevoegdheid om zelf wetten te maken. Hij kon bij dat laatste dus ook tegen de twaalf tafelen ingaan.

Julius Caesar

Julius Caesar was ondertussen dictator en krijgt het diadeem van alleenheerser aangeboden. Hij weigert omdat hij de schijn van een Republiek graag wil ophouden. De mensen uit Rome wisten wel beter. Ze wilden niet langer dat hij alleen bleef heersen. Op 15 maart 44 voor Christus wordt Caesar daarom vermoord.

Toch begint het einde van de republiek. Er breekt een burgeroorlog uit over wie de leiding nu op zich zou moeten nemen en daaruit komt naar boven drijven; Caesar Augustinus. (63 v Chr. -> 14 v. Chr.)

Hij neemt de macht op zich en wordt in 27 v. Christus keizer van het Romeinse Rijk.

Caesar Augustinus

Augustinus veranderd in theorie niets aan de republiek. Dat blijft het dan ook in naam en hij laat elk jaar de verkiezingen gewoon doorgaan. Toch hield hij alle touwtjes in handen.

Dit deed hij onder andere door twee belangrijke functies naar zich toe te trekken.

  • Imperium proconsulare (militair opperbevelhebber)

  • Tribunica potestas (vetorecht)

Verder schafte hij de volksvertegenwoordiging af en gaf hij de macht daarvan aan de Senaat waarvan hij zelf deel uit maakte De Senaat kon nu dus meer zeggen en de uitspraken (Senatus Consulta) kregen de vorm van een wet. De Senaat was door toetreden van de keizer echter niets meer dan een applausmachine. Alles wat Augustus voorstelde werd geaccepteerd en alles waar hij tegen was werd van tafel geveegd.

Keizer Hadrianus (117-138)

Keizer Hadrianus stelde vast dat de Praetor ieder jaar nieuwe wetten kon maken. Hij stelde voor om de wetten van de Praetor te bevriezen zodat dat vaste wetten bleven. Het laatste edict, van een goede jurist Salvius Julianus bleef zo vastgesteld. (Edictum Perpetuum)

Rechtsbronnen

De wetgevende macht lag volgens de juristen in de hand van de keizer. De wetten van de keizer (op grond van zijn imperium) heetten constitutie. De wetten waren allemaal verschillend. Sommigen waren algemeen en anderen waren kleinere adviezen. Langzaam ontstond er zo een steeds grotere bundel aan constitutie.

Naast de constitutie van de keizer komt er een andere rechtsbron op. De keizer trok de rechtspraak naar zich toe en gaf vergunningen uit aan juristen om mensen in de rechtspraak te mogen bijstaan.

Deze juristen werden op deze manier belangrijk gevonden en deze status kregen ook hun adviezen en uitlatingen. Langzaam maar zeker werden deze adviezen en uitlatingen dan ook een toelaatbare rechtsbron in de rechtszaal. Naast de constitutie ontstond zo het Juristenrecht. Ius.

Tussen de jaren 100 en 250 had je de meest invloedrijke juristen.

Neerval van Rome

In 300 zette de neerval in.

De nieuwe keizer, Constantijn, wilde een nieuw Rome maken; Constantinopel (Istanbul)

Constantinopel zou een tweede nieuwe hoofdstad moeten worden.

Hij bouwde in Constantinopel allerlei kerken en het idee ontstond om het Romeinse Rijk op te splitsen om het zo beter bestuurbaar te maken. (395)

Het rijk werd opgesplitst en er kwamen twee keizers. Beiden hadden het gehele imperium en dus juridisch gezien alle macht over het gehele Romeinse Rijk. (Toch was het netjes verdeeld)

In 476 viel het Romeinse Rijk. Juridisch gezien was dit natuurlijk niet mogelijk want het Oost-Romeinse Rijk was er nog en de keizer daarvan kon nog steeds macht uitoefenen over het westelijke deel maar dit gebeurde niet.

De Germaanse koning nam het West-Romeinse Rijk heel gemoedelijk van de Romeinse keizer over. Deze keizer was dan ook nog maar een kind dus het zal niet veel hebben voorgesteld.

Recht ordenen in het Oost-Romeinse Rijk.

Omstreeks de derde, vierde of vijfde eeuw ontstaat het idee dat het recht te onoverzichtelijk was. Er was nogal eens onduidelijkheid in de rechtszaal. Het keizerrecht werd daarom op de volgende manieren getracht te worden geordend.

  • De Lex posterior derogat legi priori;

De laatste wet wint.

Deze regel was echter niet genoeg om alles zo duidelijk mogelijk te maken.

  • Codex Gregorianus (privépersoon) Gregorianus stelde een boek samen van allerlei relevante constituties (uit 196 – 297) Het had echter geen geldende werking maar maakte het zoeken gemakkelijker.

  • Codex Hermogenianus- maakte zo’n zelfde boek met enkele constituties uit 291 – 295. Ook dit was een handigheidje.

Toch golden bij beide boeken dat het niet rechtsgeldig was. Je kon immers nog steeds met een andere constitutie naar de rechtszaal komen om je gelijk te halen.

  • Codex Theodosianus. Keizer Theodosius (438). Hij somde alle constituties op uit het tijdvak van 306- 435. Er was echter één probleem. Alle constituties waren verschillend van vorm. Ze bestonden uit algemene constituties én adviezen. Alles heeft een algemene werking besloot hij daarom.

Alles wat NIET tussen de constituties stond gold NIET langer. Let op! Alleen de constituties uit 306- 435. Andere constituties golden dus Wel. Wanneer je bijvoorbeeld een constitutie uit 305 tevoorschijn haalde kon deze wel gewoon mee doen.

Dit maakte dat de codex Theodosianus dus ook geen codificatie was.

In de codex Theodosianus gold ook de Lex posterior regel. Alle constituties behielden hun oorspronkelijke datum. 319 ging dus voor 307.

  • De citeerwet -> Lex Citandi.

Theodosius wilde ook het juristenrecht codificeren. Alleen van de volgende vijf juristen mochten adviezen en uitlatingen worden gebruikt.

  1. Ulpianus

  2. Paulus

  3. Papianus

  4. Gaius

  5. Modestinus

De meerderheid van de meningen telt. Als het 2-2 was, niet iedere jurist schreef immers over elk onderwerp, gold de mening van Papianus als doorslaggevend. Hij werd door velen als de slimste beschouwd.

Wanneer er een gelijke stand was en Papianus was niet betrokken dan mocht de rechter zelf een uitleg van de wet (of een wet zelf) verzinnen.

Justinianus

Tussen 527 en 565 treedt Justinianus aan als keizer. Hij is ontzettend belangrijk voor het maken van codificaties.

Zijn programma is als volgt.

  • Hij wil het oude Romeinse Rijk herstellen door;

    • Wapens

    • Wetten (deze laatste is het belangrijkste.)

Ten eerste maakt hij Codex Justinianus. Deze wordt geschreven in twaalf boeken als eerbied aan de twaalf tafelen. Deze codex is een verzameling van constituties. Alles is hierin geordend.

Alle constituties, besluit hij, hebben een algemene gelding en behouden hun oorspronkelijke datum van inwerkingtreding. Verder geldt dat geen enkele andere constitutie nog langer geldig is.

De codex is in deze zin dus gemaakt met imperium, is exclusief en is op schrift gesteld. Dat maakt dat het voldoet aan de eisen van een codificatie.

Na invoering van de codex geldt nog steeds lex citandi voor het juristenrecht tot op 30 december 533 de Digesten worden uitgevaardigd.

In de digesten zijn in 50 boeken, alle juristengeschriften verzameld. Het is de allerbelangrijkste wettenverzameling ooit.

De Digesten werden uitgevaardigd als één keizerlijke wet, dus één datum. Lex posterior was op de Digesten dus niet van toepassing. Ter ere van de juristen waren de namen wel bijgevoegd.

Volgens Justinianus bevatte het boek geen tegenstrijdigheden.

Justinianus vaardigde ook de instituten (een leerboek dat als wet werd uitgevaardigd) uit en de novellen. (Dit zijn de nieuwe constituties die nieuwer zijn dan de codex-projecten.) 

Hoorcollege 5

In de 11e eeuw werd er in Bologna een belangrijke ontdekking gedaan. Irnerius, een leraar, vond bij opgravingen een handschrift van de Digesten van Julianus, de codex Florentinus. Het is het enige handschrift dat ooit nog terug is gevonden. Tot aan de 11e eeuw waren de Digesten in vergetelheid geraakt.

Irnerius begreep het belang van de digesten en besloot hieruit college te gaan geven. Er kwamen veel studenten op af en zo ontstond de allereerste universiteit in Bologna.

Het programma van Justinianus

Voor de 11e eeuw had men al een tijdje niet meer van de Digesten gehoord. Dit is terug te voeren op het ‘programma van Justinianus. Hij wilde het oude Romeinse Rijk weer in ere herstellen door wetten en wapens. Het wettelijke gedeelte liep als volgt;

  • Codex (529)

  • Digesten (533)

  • Instituten (533)

Na het afronden van deze projecten vond hij dat hij er nog niet was. Door de komst van de digesten en de instituten was de codex niet meer compleet. Hierop volgde daarom Codex repetitae praelect ionis (534) een verzameling van alle wetgeving. Alles wat daarnaast bestond was niet langer geldig. Om te voorkomen dat de Digesten, bestaande uit vele boeken, ook telkens in het geheel moesten worden bijgevoegd werd in de tweede codex verwezen nar de Digesten en instituten zodat deze hun geldigheid wel behielden. Nieuwe keizerlijke instituties, na de tweede codex werden als novellen later toegevoegd aan het Corpus (het geheel).

Het gedeelte van het plan dat zich toespitste op de wapens ging als volgt;

Justinianus veroverde delen van Spanje, Afrika en Italië. Op 13 augustus 554 besloot hij dat ook hier het Romeinse Recht moest gelden. De pragmatieke sanctie.

In 565 overleed Justinianus. De Romeinen konden hierna de Germanen niet langer aan. De Langobarden vestigden zich hierop in Italië in de streek die later Lombardije werd genoemd. (568) Het zuidelijke gedeelte werd nog een tijdje vastgehouden door de Romeinen.

Langobarden

De Langobarden maakten gebruik van het personaliteitsbeginsel; Bij het berechten van een persoon werd naar zijn afkomst gekregen. Aan de hand daarvan werd de wet gekozen die op diegene moest worden toegepast. Op deze manier bleven Romeinen dus onder Romeins Recht vallen. Langobarden vielen zelf vooral onder Gewoonterecht. Veel van het Langobardisch recht was namelijk op gewoonten gebaseerd.

In 643 werd het Edictum Rothari uitgebracht. Hierin werd een gedeelte van het Langobardisch recht opgetekend. Dit werd door de koning tot wet gemaakt.

Karel de Grote

Karel de Grote was koning van de Franken. Hij veroverde de langobarden en andere gebieden. In het jaar 800; kerstnacht (Renovatio imperir Ius Commune) liet Karel zich, bij verrassing, in Rome kronen door paus Leo de 3e. Paus Leo was Karel de Grote dankbaar omdat hij hem geholpen had in de strijd tegen de Langobarden. Karel liet het verrast over zich heen komen maar kreeg achteraf spijt omdat de kroning op deze manier juridische consequenties met zich mee bracht. Want wanneer een paus een koning tot keizer kroont, wie is er dan nog de baas? Gelukkig voor Karel de Grote ontstonden er in zijn tijd nog geen problemen.

Renovatio imperii Ius Commune

Karel beschouwde zichzelf als keizer in opvolging van één van de Romeinse Keizers. (De andere keizer zat immers nog in het Oost-Romeinse rijk.) Voornamelijk van de Christelijke Romeinse keizers. Velen van hen hadden zich bekeerd. Theodosius had het christendom zelfs statutair bepaald.

Het nieuwe Romeinse Rijk 800 -> 1806

Karel de Grote dacht erover om een gemeenrecht te gebruiken, een ius commune. Hij twijfelde echter welk recht het beste was. Het was echter uiterst ingewikkeld om te besluiten welk recht er toegepast moest worden. Alleen al bij de Romeinen. Bij sommigen gold het recht nog van vóór Justinianus omdat zij nooit onder het gebied van Justinianus hadden behoord en anderen weer wel. Verder was er nog sprake van vele vermengingen en kwamen er steeds meer volken bij. Mensen sloten in hun contracten clausules af over welk recht er toegepast moest worden, zodat dat duidelijk was, Proffesiones Juris werd dat genoemd en dat was vaak het Ius Commune (Romeins Recht) omdat dat het volledigste was. Zo werd het Romeinse Recht langzaam het subsidiaire recht. Het recht dat je gebruikte wanneer je eigen recht geen uitkomst bood.

Rond het jaar 1000 werd het territoriteitsbeginsel ingevoerd, het plaatselijk gewoonterecht. Gewoonterecht verschilde per plek, afhankelijk van de hoeveelheid van de mensen en de verscheidenheid aan volken. De verschillende soorten rechten hingen samen met feodalisering.

Hertogen werden benoemd om verschillende plekjes apart te besturen zodat dat voor de koning of keizer gemakkelijker was. Zij werden door de keizer in zekere zin ingehuurd. De gebieden die zij kregen werden hun territoria genoemd. Daar was sprake van verschillende gewoonterechtelijke bepalingen.

Gewoonterecht

Gewoonterecht is vanuit zijn aard ongeschreven. Op schrift stellen is enigszins mogelijk maar dat is enkel een momentopname. Gewoonterecht is te dynamisch en kan snel veranderen. Het kan dus zijn dat het op schrift gestelde is verouderd.

Voor het gewoonterecht zijn er twee criteria te benoemen; Diuturnus usus: langdurig gebruik (geen vaste termijn) en opinio iuris: de mening van het volk dat dat gebruik een rechtsregel oplevert.

Het aantonen van het voldoen aan deze criteria is erg lastig. Als bewijsmiddelen werd er een Turbe en andere rechtspraak gebruikt. De Turbe bestond uit een grote groep mensen (deskundigen) aan wie moest worden gevraagd of de regel gold of niet. Bij de rechtspraak werd er gekeken naar jurisprudentie en af en toe werd er ook gekeken naar optekeningen van het gewoonterecht. Omdat dit allemaal zo ingewikkeld was werd er liever gekeken naar het Romeinse Recht.

Hoorcollege 6

In 1077 vond de gang naar Canossa plaats. Paus Gregorius had keizer Hendrik VI in de ban gedaan. Wanneer je in de ban werd verklaard behoorde je niet meer tot de kerk. Dat was in die tijd het ergste wat je kon bedenken. Erger nog was dat je op die manier ook niet in de hemel terecht kon komen. Er waren dus problemen tussen de keizer en de paus. Karel de Grote was hier al bang voor, zoals verteld in de samenvatting van college één.

Karel de Grote had zijn opvolging voor zijn dood geregeld. Hij had namelijk drie zoons en besloot zijn rijk daarom in drieën op te delen. De Romeinen vonden dit raar. Het imperium konden volgens hen niet worden verdeeld. ‘Germanen dachten veel meer in privaatrecht, eerlijk delen et cetera. Romeinen dachten meer in publiekrecht, dat laatste was beter wanneer je over de staat sprak’.

Karel de Grote overleefde echter twee van zijn zonen. Lodewijk de Vrome bleef als enige over na de dood van Karel en kreeg zo het gehele rijk. Hij liet zich, ondanks afraden van zijn vader, door de paus tot Keizer kronen en heerste zo een tijd over het Romeinse Rijk. Ook hij kreeg drie zonen en hij besloot hetzelfde te doen als zijn vader.

Zoals de Romeinen eigenlijk al voorspeld hadden kregen de zonen ruzie. Ze vochten om stukken land maar sloten uiteindelijk het verdrag van Verdun.

Met dit verdrag deelden ze het gebied in drieën. In het middelste gebied, wat onder andere delen van Nederland betrof, lagen Aken en Rome. Wanneer je tot keizer wilde worden gekroond moest je langs beide steden reizen en om die reden kreeg het middelste stuk de keizerstitel.

Het middelste gedeelte hield niet lang stand. Oost en West lagen immers nog steeds constant op de loer. De keizerstitel ging uiteindelijk naar het Oosten en zo werd dat uiteindelijk het heilige Rooms Duitse Rijk.

Investituurstrijd

Er blijkt dus een machtsstrijd te zijn tussen de pausen en de keizers. Wie van de twee is het belangrijkste. Beiden vinden van zichzelf dat zij het belangrijkste zijn en zo ook dat zij allebei over het recht mogen beschikken om bisschoppen te benoemen. Bisschoppen waren niet alleen voor de kerk heel belangrijk maar ook voor de keizers. Ze waren namelijk ideale leenmannen.

De koning of keizer centraliseerde zijn macht door verscheidene mensen over het land te verspreiden en in kleinere gebieden, namens hem, macht uit te oefenen. Dit waren bijvoorbeeld hertogen of graven maar ook bisschoppen. De koning was in dat geval dan leenheer en gaf land aan de leenman. Dit gebeurde alleen onder voorwaarde dat er een eed van trouw werd gezworen. Eerder kreeg de aanstaande leenman zijn ‘leen’ (: feudum) niet in bezit. Het geven van het zogenaamde leen werd ook wel beneficium genoemd wat je misschien een beetje kunt afleiden van het Engelse woord benefits.

Met zo’n leen kwamen namelijk voordelen. Je had immers je eigen stuk land waar je het voor het zeggen had en je kon daar ook redelijk je eigen gang gaan. De hertogen en andere bestuurders wisten het ‘leen’ op het gegeven moment erfelijk te maken. Dit had als nadeel voor de koning dat de controle op wie de leenmannen nou eigenlijk waren wegviel. Daarnaast zworen de erfelijke opvolgers natuurlijk niet eerst weer trouw voor ze het leen in bezit kregen.

De bisschoppen volgden het celibaat en kregen op deze manier, in ieder geval wettelijk gezien, geen kinderen. Op deze manier ontstond zo het probleem van vererving niet.

De pausen destijds hadden hun vraagtekens bij de bedoelingen van de keizers. Ze vonden dat zij als kerkelijk leiders beter konden aanwijzen wie de juiste bisschop zou zijn.

Er waren voor het leenrecht regels opgesteld; Libri Feudorum. Dit recht, vaak langobardisch leenrecht, werd op den duur zelfs zo belangrijk dat het werd toegevoegd aan Corpus Iuris Civilis.

De strijd tussen de Paus en de Keizer leidde tot een juridische revolutie

Het begon in de tijd van Paus Gregorius. De keizer verkocht Geestelijke ambten. Dat werd Cimoni genoemd en was volgens de kerk verboden. Het was echter nog niet echt duidelijk in regels terug te vinden. Daarom verbood de kerk in de 11e eeuw pas echt officieel cimoni en stelde zij het celibaat echt vast. Vanaf diezelfde eeuw was het ook niet langer meer gebruikelijk dat de keizer de Paus koos. Dat werd vanaf nu gedaan door de kardinalen. Op deze manier weekte de kerk zich dus langzaam maar zeker los van de Keizer.

In 1075 vaardigde Paus Gregorius het Dictatus Papae uit. Hij begon aan het eerste moderne rechtssysteem met regels die kenbaar waren. Een aantal voorbeelden van deze regels zijn onder andere;

  1. Alleen de bisschop van Rome mag universeel worden genoemd;

  2. Alleen hij mag bisschoppen aanstellen;

  3. Alleen hij kan keizers afzetten;

  4. Alleen hij mag nieuwe wetten maken;

  5. Alleen hij kan keizerlijke eretekenen gebruiken;

  6. Niemand mag over hem oordelen en;

  7. De Romeinse kerk heeft nooit gedwaald en zal ook nooit dwalen.

We zijn dus weer teruggekomen bij de gang naar Canossa. Uiteindelijk gaf de Paus toe aan Hendrik en haalde hij hem weer uit de ban. Hierna ontstond er eerst weer oorlog maar ze kwamen uiteindelijk tot een compromis. De paus kon hierna bisschoppen aanstellen en de keizer bepaalde het leenrecht.

Veilig studeren

De paus liet juristen zoeken naar Rechtsregels en argumenten voor zijn stellingen. Rond diezelfde tijd vond Irnerius het handschrift van de Digesten en ontstond zo de Universiteit.

Recht van represaille: Wanneer een willekeurige bezoeker uit bijvoorbeeld Keulen kwam kon je in Bologna zonder problemen gevangen worden genomen omdat een stadsgenoot iets gedaan had.’

Dit bovenstaande was dus een reden om als student uit een andere stad om niet naar bijvoorbeeld Bologna te reizen. Je had immers geen idee of een stadsgenoot toevallig iets gedaan zou kunnen hebben. Keizer Frederik I Barbarossa uit 1155 zag dat. Studenten waren zeer waardevol en brachten veel inkomsten met zich mee. Hij bracht Authentica Habita uit. De bescherming van studenten tegen het recht van Represaille.

Voor studenten werd er een eigen Rechtbank opgericht waarin ze, mocht dat nodig zijn, berecht werden onder hun eigen recht. Op deze manier kon er veilig worden gestudeerd.

Studeren aan de universiteit

Aan de universiteit studeerde je het Romeinse recht, zowel kerkelijk als niet kerkelijk. In het gewoonterecht zaten nogal wat leemtes (lacunes) en deze lacunes werden veelal toch opgevuld met Romeins Recht.

De vorm van het onderwijs was als volgt; Verklarende opmerkingen (Glossen) werden bijgeschreven bij de wetteksten en er werd verwezen naar andere teksten. De vraag rijst zo natuurlijk welke Glossen nu als juist konden worden beschouwd. De verklarende opmerkingen waren immers van de hoogleraar afkomstig en deze waren niet allemaal hetzelfde.

De oplossing bleek een Glossa Ordinaria. De Glossa werd later niet meer vernieuwd. ‘Wat de Glosse niet kent, dat kent de Rechter niet’. De wetten die niet waren omringd met Glossen kende de rechter dus niet. Zo maakte de hoogleraar dus eigenlijk uit welke wetten er gebruikt werden van het Corpus Iuris. Dat heette het geleerdenrecht. De schrijvers van de glossen werden de glossatoren genoemd.

Azo maakte een meer systematisch juridisch handboek, Summa Codicis; alle soortgelijke wetten bij elkaar. De gebruikers hiervan heetten de commentatoren. “Chi non ha Azzo, non vada a palazzo; Zonder Azo niet naar de rechtbank’ werd er wel eens gezegd.

Commentatoren hadden een brede interpretatie uit het Corpus Iuris. Bartolus de Sassoferato (13-14- 1357) bijvoorbeeld. Hij koppelde de wetten van het Corpus Iuris aan hedendaagse teksten. Dat maakte het gebruiksvriendelijker. Op deze manier schiep hij het Internationaal privaatrecht.

Bartolus maakte verder zelf ook wetten. Hij haalde uit de begintekst van het Corpus Iuris de twee woorden ‘Alle volken’. Hij schreef volledig nieuwe wetten voor het internationaal privaatrecht die hij op die twee woorden terugvoerde. Dat was het begin van de stroming Mos Italicus. Het had dus vrij weinig te maken met het Romeins Recht maar dat maakte niemand wat uit. Het was immers duidelijk.

Het canonieke recht

Kerkrecht was overal te vinden. In preken, toespraken et cetera. Het was erg onhandig want er was te veel om alles te kunnen uitzoeken.

Rond 1140 werd het Decretum van Gratianus uitgevaardigd. Het doel van de tekst was de regels van het Cannonieke recht te harmoniseren. Het was geen codificatie maar men ging op den duur gewoon niet meer uit van andere teksten. Dat maakte het toch tot het Corpus Iuris Canonici.

Na het Decretum werd het Liber Extra van paus Gregorius IX in 1234 uitgevaardigd. Dit was wel een codificatie. De uitspraken van Pauzen waren rechtsregels en hij bond ze samen. Algauw waren er nieuwe uitspraken, gebonden in Liber Sextus, Bonifacius VIII (1298) ,Chenentinen van Paus Clemens (1317) en Extravagantes uit het einde van de 15e eeuw. Chenentinen waren niet exclusief.

Latere decretalen werden particulier toegevoegd. De rechten van onder andere decretum Gratiani begonnen met Glossen. Ook hier kwam een Glossa Ordinaria. Deze was van Johannes Teutonicis rond 1220.

Het Canonieke recht was ook belangrijk voor ons recht van nu. In het Romeinse recht waren afspraken niet afdwingbaar en in het Canonieke recht wel. Sinds het kerkelijke recht hebben we dus een goed Contractenrecht.

Hoorcollege 7

 

Frankrijk viel officieel onder het Romeinse rijk maar in werkelijkheid was het verdeeld over allerlei verschillende stammen. Na de val van het Romeinse rijk viel het ondanks de grote verschillen niet uit elkaar. Er was namelijk sprake van het personaliteitsbeginsel.

De Visogotische koning, de koning van delen van Frankrijk maakte twee wetboeken. Eén voor de Romeinen; Lex Romana Visigothorum (Breviarum) en één voor de Barbaren; Lex Barbara Visigothorum. De barbaren waren alle volken die niet onder de Romeinen vielen.

Was de Lex Romana Visogothorum, gemaakt door Alaric, dan een codificatie? Ja, want alles wat hier niet in stond kon niet worden toegepast op de romeinen. Om die reden was het een codificatie.

Ondanks dat het Romeinse Rijk gevallen leek bleef er sprake van het personaliteitsbeginsel. Dit hield het Romeinse Recht nog steeds in stand. Frankrijk was verdeeld geraakt onder de Franken, de Visigothen en de Bourgondiërs. Eén jaar nadat koning Alaric II de wetboeken uitvaardigde werd hij gedood door Clovis, koning van de Franken. Clovis schafte de codificaties niet af zoals dat wel vaker gebeurde. Clovis werd beloond door de keizer uit Constantinopel. Deze was nog steeds Oost-Romeinse keizer en leek blij dat hij het land van Alaric II had overgenomen. De keizer maakte Clovis tot ereconsul van het Romeinse Rijk.

Tussen Clovis (rond 500) en Karel de Grote liggen drie eeuwen. Tussen deze drie eeuwen gebeurd vrijwel niets van belang voor deze geschiedenis.

In 800, Kerstnacht werd Karel de Grote gekroond tot Keizer. Karel had onder andere de stukken land van de Visigothen, andere delen van Frankrijk en delen van Duitsland in zijn bezit. In 800 werd hij daarmee West-Romeinse Keizer. De redenen dat hij keizer wilde worden waren onder andere; Hij was erin geslaagd ongeveer het gehele West-Romeinse Rijk terug te vinden en hij vond dat er ruimte voor een West-Romeinse keizer was aangezien de Oost-Romeinse Keizer een vrouw was.

Er breekt een Nieuw Romeins tijdperk aan

Karel beschouwde Aken en Rome als hoofdsteden. Rome omdat dat eerder al een belangrijke Romeinse stad was en Aken omdat hij zichzelf nog steeds niet als Romein beschouwde. Hij voelde zich nog steeds vooral een Frankische koning en had daarom meer met de stad Aken.

Voor Karel overleed wilde hij zijn rijk verdelen over zijn drie zonen. Toen twee van de drie eerder dan hem overleden ging dat plan, wat volgens de Romeinse gebruiken geen goed plan was, niet door. Zijn zoon, Lodewijk de Vrome, liet dat echter wel uitvoeren. (843)

De drie zoons, Karel, Lotharius en Lodewijk, van Lodewijk de Vrome verdeelden het rijk na enige strijd in drie stukken. Het verdrag van Verdun. Dit was de geboorte van Frankrijk. Na het verdrag ontstaat er nog een aantal maal ruzie en wordt het midden rijk, waar eerst de keizerlijke titel is ondergebracht, verdrukt door de buitenste twee. De Keizerlijke titel verdwijnt naar het Noordelijke rijk en het zuidelijke deel, van de zoon Karel, wordt het Franse koninkrijk. De Fransen hebben vanaf het begin aan een hekel aan het Noordelijke gebied waarin de Duitse keizers wonen. De Franse koning is door zijn titel namelijk lager in de orde en kreeg een hekel aan alles wat met het Duitse gedeelte te maken heeft. Ook het Romeinse Recht omdat hij dat met de Duitsers associeerde.

Dit was lastig omdat velen nog het Romeinse Recht gebruikten. Het rijk werd door het gebruik van verschillende soorten recht verdeeld over ‘onder’ en ‘boven’ oftewel Noord en Zuid.

In Zuid-Frankrijk werd ‘Pays oú domine le droit écrit gebruikt. Het geschreven (Romeinse) recht. In het noorden Pays de droit couturnier; Het gewoonterecht.

Het gewoonterecht werd gekenmerkt door langdurig gebruik (diuturnus usus) en de mening van het volk dat het gebruikt moet worden. (opinio messitatus)

De Franse koning wilde het liefste dat het gehele rijk gebruik maakte van het gewoonterecht zodat hij zo min mogelijk invloed had van het Romeinse Recht. Frankrijk viel alleen lager uit dan de keizer. De Franse koning probeerde juridisch te bewijzen dat de Franse koning net zo belangrijk was als de keizer. Uiteindelijk vonden ze in een decreet van de paus een zinssnede die dat kon bewijzen. De paus vond het daarin wel gemakkelijk om de Franse koning tegemoet te komen. Hij wilde net als de Franse koning het liefst zo min mogelijk invloed van de keizer.

In 1219 volgde er een verbod op Romeins Recht in het onderwijs. Er was nog steeds een afkeer van het gebruik van het recht en in 1277 volgde er een verbod op het gebruik hiervan in het parlement van Parijs.

De koning liet een homologatiebevel uitvaardigen waarin werd bevolen het plaatselijke gewoonterecht op te schrijven, op te sturen en het te laten goedkeuren door de koning. Het moest de duidelijkheid en het gemak van het gebruik van gewoonterecht verbeteren. Dit was natuurlijk geen codificatie. Het was enkel een optekening. Hij liet het later nog vaker uitvaardigen voor Parijs. Zo bleef de optekening van het Parijse gewoonterecht actueel en kon dat als subsidiair recht worden beschouwd zoals het Romeinse Recht dat eens was.

De koning wilde dus dat er als volgt naar het recht werd gekeken. Eerst keek je naar het Gewoonterecht en als de regels die je daarin kon vinden of bedenken niet voldoende waren kon je naar de optekeningen van het Parijse Recht kijken. Dat sloot misschien beter aan en gold volgens de koning als een goede ondersteuning.

De koning kreeg ondanks als zijn pogingen geen codificatie voor elkaar. Dat zou pas in 1807 volgen. Dit kwam omdat er naast de koning een grote verzameling aan parlementen bestond. In elk deelgebied van Frankrijk bestond er zo’n parlement. Het parlement kon rechtspreken én recht maken. Ze konden op deze manier de koning goed dwarsbomen omdat deze simpelweg niet overal tegelijk kon zijn.

De parlementen beschermden hun eigen gewoonterecht en wilden helemaal niet of nauwelijks naar het Parijse gewoonterecht kijken. Ze vonden dat ze niet alles van de koning hoefden te slikken.

Bestudering van het Romeinse Recht

Er ontstond een andere wijze van bestuderen van het Romeinse Recht. Het Mos Gallicus. Ze zeiden dat de tekst belangrijker was dan de uitleg daarvan. Ze gingen op zoek naar het historische doel. Ze waren humanisten en bewonderden de oudheid.

Mos Gallicus bestond onder andere uit het kritisch bekijken van de tekst. Ze zagen dat de standaardteksten lang niet altijd de juiste waren. Er waren stukken weggelaten en sommigen spraken elkaar tegen. De aanhangers van Mos Gallicus wilden de standaardtekst terug. Het vulgaat. Door de Mos Italicus werden daaruit Griekse stukken weggelaten maar ook deze wilden ze weer toevoegen.

Zoals wel te begrijpen is vond de Franse koning dit prima. Het gezag van het Romeinse Recht werd hierdoor ondermijnd door de wetenschap. 

Hoorcollege 8

Vorige week, zie ook de vorige samenvatting, bleven we bij een hoop rechtsverscheidenheid. Het was de koning van Frankrijk nog steeds niet gelukt het recht te unificeren.

Filosofisch gezien waren er voor- en tegenstanders van de rechtsverscheidenheid.

Montesquieu was niet persé tegen de voorstanders. Hij zei dat het recht als een weerspiegeling van een plaats kon worden gebruikt. Door rechtsverscheidenheid kon je dus goed zien hoe het er op een bepaalde plek aan toe ging.

Rond de 18e eeuw spraken we van een Filosofische revolutie, ook wel de verlichting. Tijdens de verlichting leefde onder andere Voltaire. Hij zei dat Frankrijk alles moest codificeren en daarmee was hij tegen de rechtsverscheidenheid. Voltaire won een hoop medestanders want uiteindelijk zou hij belangrijk zijn voor de codificatie van het Franse recht.

De aanleiding van de Franse revolutie die later volgde was als volgt; Louis de 6e had geldnood in 1788 en riep daarop Les etaits Generous bij elkaar. Dit werd ook wel de Statenvergadering genoemd. Afgevaardigden van allerlei standen kwamen zo bijeen en mochten in ruil voor het slikken van een belastingverhoging onderhandelen over nieuwe of oude regels die zo nodig moesten worden aangepast. Voorbeelden van klachten die allerlei standen hadden waren dat er haast geen sprake was van het eigendom (bijvoorbeeld van grond omdat er sprake was van feodalisme), je zomaar in de gevangenis kon worden gezet zonder enig proces en dat er veel problemen waren met allerlei verschillende soorten rechten. De standen waren als volgt verdeeld; De Geestelijken, de Adel en de Burgerij.

Het was al een hele tijd geleden dat de vergadering voor het laatst bijeen was geroepen. Veel regels moesten worden uitgezocht en de koning, Louis de 6e, een enorme twijfelaar, moest beslissen of de stemmingen per hoofd werden geteld of per groep. Dat laatste zou het meest gunstig zijn voor de Burgerij. In tegenstelling tot andere jaren mochten ze dit jaar met 600 man in plaats van 300 langs komen en daarmee waren ze met evenveel als de adel en de geestelijken samen.

Uiteindelijk kiest Lodewijk om te stemmen ‘per stand’. Hij is echter al te laat. De Burgerij is het zat om te wachten en verplaatst zich naar de plaatselijke kaatsbaan. Op de kaatsbaan zweren ze niet eerder uit elkaar te gaan dan dat er een grondwet komt. Dit wordt later de ‘Eed op de kaatsbaan’ genoemd en vind plaats op 20 juni 1789.

Op 26 augustus 1789 ontstaat er dan de verklaring van de rechten van de mens en de burger. Deze verklaring komt grotendeels overeen met de Declaration of Independence van een paar jaar eerder.

De verklaring haalt zijn inspiratie verder uit werken van

  • Rousseau

  • Beccaria: onder andere de Volkssoevereiniteit, nulla poena –beginsel

  • Liberté

  • Montesquieu; Scheiding der machten

  • Onschendbaarheid van eigendom

Eerste fase van de revolutie

Andere mensen zeggen dat de revolutie op 14 juli 1789 begon met de bestorming van de Bastille. Ze lieten daarbij maar liefst zeven gevangenen vrij. Later, uit dagboeken van Louis, blijkt dat hij dit zelf ook niet als een bijzondere dag heeft ervaren.

Louis, zijn vrouw Marie-Antoinette en zijn zoon woonden in eerste instantie in Versailles. Er is veel onrust in Frankrijk. Buiten Frankrijk wordt dit maar amper begrepen maar de spanning is in Frankrijk goed te voelen. De adel vlucht, vaak naar België en Louis de 16e doet daar ook een poging toe.

Ze worden echter opgepakt en in Parijs vastgezet in het stadspaleis. Later wordt hij daar gedwongen de grondwet te tekenen. Zo ontstaat er een constitutionele monarchie.

Om duidelijkheid te scheppen in de tijdlijn van de Franse Revolutie zijn er verscheidene fasen te benoemen;

  • Van absoluut naar een constitutionele monarchie (5 mei 1789- 1 oktober 1791)

  • Van een monarchie naar een republiek (1 oktober 1991- 24 juni 1793)

  • Van een schrikbewind naar Directoire (24 juni 1793- 22 augustus 1795)

  • Van Directoire naar Consulaat (22 augustus 1795 – 13 december 1799)

De uitvaardiging van de grondwet brengt geen rust in Frankrijk, het tegenovergestelde zelfs. Er ontstaat een radicalisering, de Koning wordt eind 1991 geschorst en zo ontstaat er een republiek. De mensen willen zo graag van ‘het oude’ af dat ze besluiten alles te veranderen. Weken worden 10 dagen lang, maanden krijgen een andere naam en kerken worden ontruimd.

Steeds meer stemmen gaan op om de Koning af te maken. Eerst vinden veel mensen dat te ver gaan maar uiteindelijk wegen de stemmen zwaarder vóór dan tegen en wordt de koning op PLace de La Concorde onthoofd met een mede door hem zelf ontwikkelde guillotine.

Ook in de republiek doen ze pogingen tot het codificeren van de wet. Jean-Jacques- Régis de Cambacérès (1753-1824) doet zelfs drie pogingen.

  1. 1793: Een wetboek met 719 artikelen waarin onder andere de echtscheiding ten strengste wordt verboden.

Dit wetboek is volgens de radicaliserende gemeente niet revolutionair genoeg. Mensen moeten vrijer kunnen zijn zeggen ze en daarom wordt er een tweede wetboek geschreven.

  1. 1794: Een wetboek waarin de echtscheiding volledig wordt toegestaan. Het wetboek omvat enkel 297 artikelen en bevat dus veel vrijheden.

Dit wetboek is volgens de ondertussen wat mildere burgers te revolutionair en daarom wordt er een opdracht gegeven tot een derde codificatie.

  1. 1796: Een wetboek met 1104 artikelen. Dit wetboek zit tussen wetboek 1 en 2 in maar ook dit wordt verworpen. Het Directoire tijdperk is geëindigd en het Consulaat begint door een staatsgreep.

Na de staatsgreep verschijnen er drie consuls van wie één Napoleon heet. Deze laatste doet hetzelfde als Julius Caesar ooit deed. Hij benoemde zich levenslang tot consul en besloot een eigen wetboek te maken (in samenwerking met Jean Étienne Marie Portalis). Hij stelt een commissie samen en komt zelf ook vrij veel in de vergaderingen opdagen.

Rond 1800 wordt dat wetboek (code civile) uitgevaardigd met twee belangrijke punten;

  • Mogelijkheid tot echtscheiding en/of

  • Adoptiemogelijkheden.

Voorstanders van Napoleon zeggen dat hij zijn tijd ver vooruit was met het ontwikkelen van deze punten en tegenstanders dat hem dit zelf gewoon heel goed uit kwam.

De code civile omvatte belangrijke soorten recht;

  • Het Romeinse Recht

Belangrijk voor dit gedeelte was Robert Joseph Portier. Hij schreef belangrijke citaten die later zijn opgenomen in het wetboek. Veel van zijn uitspraken werden zo belangrijk geacht dat deze later als wetten werden beschouwd.

  • Het Natuurrecht

Het rationele sausje in het wetboek. Belangrijk hiervoor was Jean Domat. Hij was de vertegenwoordiger van het natuurrecht. Hij vond van Romeins Recht dat de opbouw van die wetten niet logisch was.

  • Het gewoonterecht;

Hierin werden citaten en stukken gebruikt van Francis Bourjon.

Het belang van het Natuur- en gewoonterecht lag vooral in de bepalingen die niet in het Romeinse Recht voorkwamen. Bijvoorbeeld derden bescherming. Zoiets werd in het Romeinse recht niet genoemd maar is een natuurrechtelijke bepaling. (Het is tegenwoordig opgenomen in art. 2:276 BW)

De vraag is natuurlijk of het een codificatie is. Volgens Cambacere moet de Lex-posterior regel gebruikt worden. Dat is een rare gedachte want wanneer regels dan niet zijn opgenomen hou je de lappendeken van verschillende rechtsregels. Dit idee heeft het dan ook niet gered. Het is namelijk een exclusieve wet, dus een codificatie.

In 1804 eindigt de Republiek, Napoleon wilde een hogere titel, namelijk die van keizer. Er was echter al een keizer, de Duitse keizer. Toch liet hij het voorkomen alsof hij de keizer was. Hij kroonde zichzelf en zijn vrouw Marie-Louise op 2 december 1804 kronen, maar niet door de paus. (Deze laatste was wel uitgenodigd maar had verder geen taak) Daarna maakte hij een bedevaart naar Aken. Alles om het zo echt mogelijk te laten lijken.

Uiteindelijk vecht Napoleon allerlei gebieden vrij van de Hapsburgers en verdeeld het onder familie. In 1806 volgt dan het einde van het West-Romeinse- Rijk. Frans II, de keizer van de Hapsburgers, doet afstand van de West-Romeinse keizerstitel. Hij besluit echter zichzelf voordat hij dat doet om te dopen tot keizer van Oostenrijk. Frans II wordt na aftreden dus Frans I van Oostenrijk. Napoleon besluit hierop (1806) zijn wetboek, de Code Civil, nu het niet langer alleen voor Frankrijk geldt, de Code Napoleon te noemen. 

Hoorcollege 9

Deze week hebben we het over codificatie in de Duitse landen, niet in Duitsland want de eenheid van Duitsland zelf is nog vrij jong. Kijk maar naar de val van de muur in 3 oktober 1989.

Het begint allemaal in de kerstnacht uit het jaar 800. Het keizerrijk dat toen ontstond zou ondanks verschuivingen, verdelingen en afscheidingen (van onder andere Nederland) een 1000-jarig keizerrijk worden van het jaar 800 tot het jaar 1806. Het was een rijk met een keizer maar deze had niet erg veel te vertellen. Dit was te wijten aan de feodalisering uit die tijd. Toch zouden ze het tot 1806 volhouden.

Hoe werd je keizer van dit rijk?

Dit volgde uit het gewoonterecht. Het keizerschap was in het Heilig Roomsche Rijk nooit erfelijk geweest. Er werd door keurvorsten gestemd. Per 1358 werd dit op schrift gesteld in de Gouden Bul. Daarin werd het volgende bepaald;

Drie van de keurvorsten waren geestelijken, aartsbisschoppen en vier zouden wereldlijke keurvorsten zijn. De geestelijke aartsbisschoppen kwamen uit; Trier, Mains en Keulen. De wereldlijke keurvorsten waren;

  • De graaf van Rijn met als hoofdstad Heidelberg;

  • De hertog van Saksen met als hoofdstad Dreesden;

  • De markgraaf van Brandenburg met als hoofdstad Berlijn;

  • De koning van Bohemen uit Tsjechië.

Het mag duidelijk zijn dat het als keizer belangrijk was om de keurvorsten te vriend te houden. Dit kon je doen door leuke cadeautjes, privileges en andere voordelen. De familie Habsburg slaagde daar vanaf 1438 bijzonder goed in. Ze hielden de keizerstitel (op één uitzondering na) lang in de familie. Ze waren erg goed in huwelijken sluiten wat hieraan zeker heeft meegewerkt.

Wenen zou uiteindelijk de hoofdstad worden van het Heilig Roomsche Rijk en het Oostenrijkse rijk. Beide rijken werden een tijdje het Habsburgse Rijk genoemd maar wanneer hiervan gesproken wordt, wordt vaak het Oostenrijkse Rijk bedoeld.

De keizers wilden, zoals de meeste keizers dat graag wilden, meer duidelijkheid in de juridische sfeer. Het liefste in het Romeinse Recht. Zo konden ze het oude Romeinse Rijk voortzetten en zichzelf beschouwen als voortzetters daarvan.

De gedachte was dat staatkundige gelijkheid automatisch zou volgen. Ze maakten nieuwe wetten en stopten die bij de wetten van Justinianus. Daarna propageerden ze het als hét recht van het Romeinse Recht, dat zorgde voor een heel klein beetje eenheid.

Overal werd het Romeinse Recht op den duur als in ieder geval het subsidiaire recht gebruikt. Simpelweg omdat dat het gemakkelijkste was.

De Habsburgers hadden zoals gezegd weinig te vertellen. Buiten het rijk des te meer en ze moesten zich hierom noodgedwongen op deze gebieden richten. Onder deze gebieden viel onder andere, Balkan, Joegoslavië, Bosnië, Slovenië, Kroatië en Oostenrijk. Hier genoten de Habsburgers het meeste status, al hadden ze misschien liever meer status in andere landen gehad.

In 1495 richtte keizer Maximiliaan het Reichskammergericht op. Dit werd de Hoogste Rechterlijke instantie, het gold alleen voor het Gemene Recht. Je mocht hier alleen naartoe wanneer plaatselijk recht geen uitkomst bood.

In de 17e eeuw kwam het Reichskammergericht, na een hoop omzwervingen in Wet lar terecht. Een klein stadje dat als één van de weinigen nog bereid was om ruimte te bieden. Het Reichskammergericht was op zichzelf dus niet erg populair. De jurisprudentieverzamelingen echter wel. Destijds was de motiveringsplicht nog niet doorgevoerd. De jurisprudentie bracht macht met zich mee en mensen begonnen de verzameling die werd uitgegeven zelfs buiten het Heilig Roomsche Rijk te gebruiken.

Het Reichskammergericht was daarna ook berucht om haar lange wachttijden. Je kon soms 20 jaar lang wachten op een uitspraak. “Iets op een lange baan leggen” is dan ook een uitspraak die hier vandaan kwam.

Om deze reden werd er een visitatiecommissie ingesteld. Er kwam onderzoek naar wat er mis was gegaan. Daar kwam uit naar voren dat wachttijden konden worden ingekort door steekpenningen en sigaren (van goede kwaliteit.) Oftewel, de rechtssprekenden konden worden omgekocht. Dat deed niet goed aan de reputatie.

De wetten met betrekking tot het Reichskammergericht kende uitzonderingen. Zo konden er twee privileges worden uitgevaardigd.

  • Privilegium de non evocando;

Het privilege dat wanneer je een politiek gevoelige zaak had, je niet naar het Reichskammergericht hoefde te gaan.

  • Privilegium de non appellande

Dat je in hoger beroep niet per sé naar het Reichskammergericht hoefde.

Als vorst kon je met deze twee privileges dus alles zelf bepalen.

Waarom gaven ze de privileges dan uit? Ze wilden immers alles unificeren. Dit had één simpele reden. De keizer zat vaak in geldnood en verkreeg extra geld en steun doormiddel van privileges.

Uiteindelijk kwam je dus zelden bij het Reichskammergericht uit.

Karel V (1500 – 1558) Koning van Spanje.

Karel was vooral machtig door zijn gebieden buiten het rijk en door onder andere zijn huwelijkspolitiek. Hij kreeg Spanje, Bourgondië en uiteindelijk een gedeelte van Amerika te pakken. Een uitdrukking was dan ook, ‘IN zijn rijk gaat de zon niet onder’.

Karel vaardigde de Constitutio Criminalis Carolina uit in 1532. Hierin werd het strafrecht besproken wat maakte dat de willekeur redelijk verdween en het maakte het strafrecht iets minder afschrikwekkend dan de normale gang van zaken.

De Constitutio Criminalis Carolina bevatte een salvatorische clausula, het tegenovergestelde van de exclusiviteitsclausule want het mocht enkel gebruikt worden wanneer er géén gewoonterecht was. De reden hiervoor was dat er anders ruzie was ontstaan met de leenmannen.

Karel V was katholiek, plaatselijke vorsten vaak protestants. Dit leverde veel spanningen en strijd op. Uiteindelijk kwam er de Vrede van Augsburg waarin werd bepaald dat de plaatselijke vorst mocht bepalen welk geloof er werd nagestreefd.

Karel was zo teleurgesteld dat hij troonsafstand deed. Hij werd opgevolgd door zijn broer Ferdinand. Dat laatste werd pas een jaar later door de keurvorsten erkend.

Koninkrijk van Pruisen

De markgrafen van Brandenburg trokken allerlei gebieden bij Brandenburg. Eén van die gebieden was Pruisen. Pruisen was veel groter dan het oorspronkelijke Brandenburg. Bij een groter gebied hoorde een grotere titel vonden de markgrafen. Ze wilden wel koning van Pruisen worden.

De koning van Polen was het hier eigenlijk niet mee eens omdat Polen een gedeelte van Pruisen bezat en uiteindelijk werd er besloten dat ze dan maar koning ín Pruisen moesten worden.

Frederik II was koning in Pruisen (1712-1786)

Hij wilde, net als andere koningen graag codificeren. De eerste opdracht daartoe gaf hij in 1746. Hij had daartoe twee redenen;

  • Unificeren

  • Hij had een hekel aan juristen, die moesten volgen hem in macht worden beperkt.

Het Romeinse Recht was volgens hem het grote kwaad. Het leidde volgens hem tot willekeur omdat er door de enorme omvang van geschriften vaak twee mogelijkheden waren voor elke rechtsvraag. Daarnaast was het geschreven in het Latijn wat hij omschreef als geheimtaal van juristen. Zijn wens was daarom een wetboek in de juiste taal; niet te dik en natuurrechtelijk. Dat laatste omdat hij een aanhanger was van de verlichting. Hij was verlicht despoot, wat hij zei moest gebeuren en hij ging goed om met Voltaire.

Samuel van Conceji, een hoogleraar van de oude slag mocht aan het nieuwe wetboek beginnen. De oude slag betekende dat hij geloofde dat veel van het natuurrecht uit het Romeinse recht kon worden afgelezen. In 1749 kwam zijn boek uit maar het was geen succes. Het was naar de mening van koning Frederik veel te dik en veel te gelieerd aan het Romeinse Recht.

Rond 1780 was er een molenaar, Arnold die een molen pachtte van een landheer. Deze landheer was gehecht aan het vissen en liet een stroom omleiden zodat er vers water in de visvijver terecht kwam. De omleiding zorgde ervoor dat de stroming die de molen nodig had om te werken verminderde en daardoor kon de molen niet zoveel winst maken als eerst en werd het onmogelijk om de huur van de molen te betalen. Het gevolg hiervan was dat Arnold uit zijn molen werd gezet door dezelfde landheer die het probleem veroorzaakt had, zijn vrouw schreef hierop naar de koning en die was het volkomen met Arnold en zijn vrouw eens. Hij gaf de rechters nog een kans maar zij stelden dat ze het juiste gedaan hadden. De koning werd daarop zo boos dat hij ze in de gevangenis stopte. Hij overleed echter kort daarna en zijn opvolger haalde ze er weer uit.

Voor zijn dood had Frederik II nog wel een nieuwe codificatieopdracht kunnen uitgeven.

Carl Gottlieb Suarez (1746- 1798) ontwierp de tweede poging tot codificatie.

Allgemeines Landrecht für die Preussischen Staaten. (1794)

De oorspronkelijke opdracht was

  • Niet te dik;

  • Alleen natuurrechtelijk en

  • Begrijpelijk.

Suarez ontwierp een volkscodex, een gemakkelijke versie voor het volk. De reden hiervoor was dat het boek veel te dik werd en de keizer had gevraagd het gemakkelijk te houden.

Het boek was géén codificatie. Het verving alleen het Romeinse Recht. Het bevatte verder wel een zeer grote verzameling aan rechten, onder andere het strafrecht, het privaatrecht en het publiekrecht.

Hoorcollege 10

Met de veldslag van oktober 1813 werd Duitsland bevrijd. Hoewel Napoleon na de slag bij Waterloo pas daadwerkelijk verslagen was. Hij was immers ontsnapt uit Elba en had daarna nog een tijdje in Parijs gezeten kwam er van Napoleons kant geen gevaar meer voor de Duitse gebieden.

De Duitsers vroegen zich af hoe ze zich zo lang door Napoleon hadden kunnen laten bezetten.

Anton Friedrich Justus Thibaut (1772 – 1840) zei:

Het komt door de verdeeldheid, dus moet er een codificatie komen. Dan volgt staatkunde eenheid.

Alle Duitse regeringen moesten meewerken.

Het plan van Napoleon

Napoleon kroonde zichzelf en riep Parijs uit tot het vierde Rome.

  1. Rome

  2. Constantinopel

  3. Moskou (na val van Constantinopel)

  4. Parijs.

Napoleon zei; We scharen alle kleine gebiedjes in grotere gebieden. (mediatiseren) onder grotere heersers. Zo was het gemakkelijker om weg te komen bij de keizer. Ze maakten een bond (De Rijnbond) van grotere heersers en scheidden zich af van de keizer (1806) Eerder veroverde hij al andere gebieden.

Uiteindelijk leidde dat tot Frans II van Rooms-Romeins Keizer naar Frans I van Oostenrijk 1806

Nu had Napoleon de keizerstitel naar Frankrijk getrokken.

Friedrich Carl von Savigny (1779- 1861)

(Misschien wel de belangrijkste wetsgeleerde ooit, zeker van die tijd) was fel tegen Thibaut, géén codificatie.

  • Wij als Duitsers zijn als juristen niet in staat tot het maken van een codificatie, we zijn niet goed genoeg onderlegd.

  • Rechtswetenschap moet qua niveau omhoog zodat dat kan gaan leiden.

Hij was sowieso een groot tegenstander van de codificatie. Recht was mensenwerk, zei hij, het groeit en ontwikkelt en reageert op problemen in de maatschappij.

Hij was stichter van de Historische school en begon codificaties te onderzoeken.

Er waren drie codificaties in het bijzonder die ook door het boek besproken worden;

  • Allgemeines Landrecht für die Preussischen Staaten

  • Code civil 1804

  • Oostenrijkse wetboek, Allgemeines bürgerliches Gesetzbuch

Het eerste boek was qua gedachtegang op het natuurrecht gebaseerd; “We hebben alles vastgelegd:”
Het recht heeft zich al jaren ontwikkelt, zei Von Savigny, Dat moet je niet weggooien. Een beetje bijsnoeien als het nodig is maar verder niets.

Het tweede boek vond hij broddelwerk, gebaseerd op natuurrecht. Later kwam hij een beetje terug op zijn uitlatingen en zei hij dat dit wel één van de beste codificaties was.

Het derde boek was ook erg maar minder erg dan het eerste. Het eerste ging namelijk te veel voor materiële volledigheid. Het laatste wetboek was gemaakt in opdracht van Maria-Theresia. De opdracht werd gegeven in 1753, in 1801 was het nog niet klaar, werd er een nieuwe commissie ingesteld en in 1811 was het af.

Het ABGB (Het derde boek) zei dat je ook naar analogie mocht interpreteren.

Als alle mogelijkheden en interpretaties niet mogelijk zijn in het wetboek, mag er natuurrechtelijk bepaald worden.

Savigny was het hier natuurlijk niet mee eens. Hij ontwikkelde regels voor onder andere interpretatie van de wet.

Nieuwe regels

  • Het proces volgen van de totstandkoming (historische ontwikkeling) van de wet -> Het Romeinse Recht,

Hij schreef hiervoor de geschiedenis van het Romeinse Recht in de middeleeuwen (8 delen)

  • Je moet het systeem van de rechtsbegrippen bekijken in het huidige recht, zo kun je steeds dieper op begrippen ingaan.

Hiervoor schreef hij het Systeem van het huidige Recht (8 delen)

De opvolgers, leerlingen van Savigny, heetten pandectisten. Zijn leerlingen die hij door zijn politieke functies op belangrijke posities kon inzetten.

Men keek naar de leer van de Duitse geleerde en zo was er tot eind 19e eeuw geen codificatie nodig.

Theodor Mommsen (1817 – 1903) was afgevaardigde in het Frankfürter Parlement.

Duitsland wilde een Democratische rechtsstaat met democratische beginselen. Dat parlement moest dat voor elkaar krijgen. Het parlement werd uiteindelijk uit elkaar gejaagd.

Mommsen, één van de grootste Duitse geleerden vond dat wel jammer.

  • Hij schreef over o.a. Corpus Iuris Civilis

  • Schreef een historisch boek waar hij een Nobelprijs voor ontving

  • Was mumis maticus (muntenkenner)

Kortom, hij wist alles wat met Rome te maken had.

Mommsen maakte een politiek testament dat pas 50 jaar na zijn dood in 1903 mocht worden geopend. (Omdat de inhoud nogal gevoelig was.)

Hij schreef in het testament dat hij Duitse burger wilde zijn maar hij dat niet kon zei hij, want iedereen stond naar zijn mening te veel in het gelid,

Dit schreef hij vóór de twee wereldoorlogen. Hij was dus al op de hoogte van de problemen van Duitsland.

Duitse eenheid kwam er uiteindelijk wek maar niet zoals mensen dat graag hadden gezien. Het was eenheid zoals de Koning van Pruisen dat graag zag.

Oorlog 1 -> Pruisen wilde onder leiding van Otto von Bismarck een klein Duits Rijk creëren. (Oostenrijk verslagen)
Oorlog 2 -> Frankrijk vs. Duitsland, Frankrijk was boos over een telegram en Duitsland versloeg ze in een aantal maanden.

Nieuw Duits Rijk (1871 – 1918) Het oude was in 1806 afgelopen door Frankrijk.

Het werd ingeluid door keizer Willem II in de spiegelzaal in Versailles (18 januari 1871)
Dezelfde keizer vluchtte na de 1e wereldoorlog uit Duitsland naar Nederland. Daar bleef hij, we waren immers neutraal, op kasteel Doorn waar hij tijdens de 2e oorlog overleed.

Duitsland vaardigde in 1873 Lex Laxler uit waarmee de soevereiniteit om wet te geven door kleine gebiedjes werd overgedragen. Toen kon de wet voor iedereen gemaakt worden.

Wet werd gemaakt door commissie van o.a. pandectisten (Savigny)

Bürgerlisches Gesetzbuch

Pandectisten drukten hun stempel op wetboek. Het was Rechtswetenschappelijk bedacht, niet door haar wetgever. Dit leverde een hoop kritiek, de tweede versie werd daarom was socialer en werd toen wel toegelaten.

Het wetboek ging in op 1900. Een paar jaar later dan dat het gemaakt was maar het was een mooi jaartal.

Zo kwam het dat het wetboek in Japan nog voor Duitsland zelf gebruikt werd. Japan zag het wetboek als belangrijk en stelde dat bij zichzelf in.

Rudolph van Jhering, belangrijke hoogleraar en pandectist vroeg zich af of dat pandect niet te abstract was.

‘Het gaat om de maatschappelijke belangen van partijen’, die moeten gewogen en daarop moet worden beslist. -> Interessenjurisprudenz -> een sociologische benadering.

Pandectenbenadering werd naderhand Begriffsjurisprudenz genoemd en werd sterk bekritiseerd. Zo ook het gemaakte BWB.

Herman Kantorowicz -> Was ist Savigny?

  • Schreef een pamflet waarin hij Savigny en aanhangers én producten aanviel.

Hoe kom je nou van BWB af?

Bedreigingen BWB;

  1. In Zwitserland werd ZGB (art. 1.) Zivilgesetzbuch gemaakt.

  • Wanneer er uit het wetboek niets kon worden opgemaakt moet de rechter zich verplaatsen in de wetgever en een nieuwe wet verzinnen

  1. NSDAP, partijprogramma (1920)

Men eist afschaffing van RR (en BWB) en vervangen door Duits wetboek.

Dat kwam er uiteindelijk niet van. De regels werden gewoon op nationaalsocialistische wijze geïnterpreteerd. Een voorbeeld hiervan is een Joods-Duits huwelijk dat op grond van dwaling kon worden vernietigd.

Het BWB bleek dus best geschikt.

Tegenwoordig, om NSDAP- achtige toestanden te voorkomen is het Bundesverfassungsgericht opgericht om wetten te toetsen aan de grondwet.

Hoorcollege 11

Nederland 1

De vondst Nederland, is pas heel recent. Eerder was het land verdeeld in een groot aantal gewesten oftewel, er was geen eenheidsstaat. Codificatie voor het gehele deel samen is op die manier dus vrijwel onmogelijk. Elk gewest had namelijk zijn eigen gewoonterechtelijke regels.

Doordat er dus bijna geen sprake was van codificaties wordt er in dit college dan ook haast niet gesproken van codificaties. Er volgt daarom meer een geschiedenis van het huidige Nederland.

In 1500 maakt Nederland deel uit van de Bourgondische erfenis. Het Bourgondische rijk had een moeilijk bestaan. Het idee was dat het Bourgondische rijk een middenrijk moest worden zoals eerder sprake van was geweest na het verdrag van Verdun. Aan de westelijke zijde van het rijk lag Frankrijk en in het oosten het Heilig Roomsche Rijk der Duitse natie. Beide landen waren zeer machtig en het was daarom dat dit een lastige geografische plek was.

Toch lukte het, het Bourgondische rijk om uit te breiden richting Nederland. De hertog werd daarna onder andere graaf van Vlaanderen, graaf van Zeeland etc.

In 1477 overlijd de hertog, ook wel de stoute genoemd, in strijd met de Zwitsers. De dochter, Maria van Bourgondië, ook wel Maria de Rijke, was erfgename van onder andere het middenrijk. Maria liet de Staten-Generaal oproepen en veel afgevaardigden van vele gewesten kwamen daar op af.

Uit de overeenkomst (Groot privilege) kwam naar voren dat ieder gewest zijn eigen recht, het gewoonterecht dus, zou kunnen behouden. Om deze reden kon er door Maria de Rijke dus niet worden gecodificeerd. Maria de Rijke moest dit wel toestaan wanneer ze bijvoorbeeld de belasting wilde verhogen of iets anders van de gewesten verlangde.

Ook in 1477 trouwt Maria de Rijke. Ze was een gewilde partner om haar bezittingen en was zo gedwongen te kiezen tussen een Franse of een Habsburgse echtgenoot. Ze koos voor Maximiliaan van Oostenrijk. Hij kwam uit het Heilig Roomsche Rijk en was een Habsburger.

Uit hun huwelijk werden twee kinderen geboren; Margaretha van Oostenrijk en Filips de Schone. Margaretha werd regentes van de Nederlanden en Filips werd aartshertog van Oostenrijk en heer der Nederlanden.

In de Spaanse gebieden zaten Isabella van Castilië en Ferdinand van Aragon op de troon. Ook zij kregen twee kinderen; Johanna en Don Juan. Johanna trouwt met Filips en Don Juan met Margaretha. De laatsten kregen geen kinderen maar Johanna en Filips wel. Zij krijgen Karel V. Dit was best wel positief want op deze manier kon het rijk alleen over de kinderen van Johanna en Filips worden verdeeld.

Op deze manier worden de Habsburgers dus de baas over het Bourgondische rijk en over de Spaanse gebieden.

Karel V

Karel V (1500-1558) wordt keizer van het Heilig Roomsche Rijk der Duitse naties. Hij wil van Nederland een onafhankelijk gedeelte van zijn rijk maken. Nadat hij dit gedaan had bestond het rijk uit meerdere gedeelten; Nos Pays par deca (Onze landen van herwaarts over) daaronder Nederland (Pays Bas) en Nos pays d’en bas (Onze landen daar beneden)

Karel stichtte hiermee de Bourgondische Kreits (1548) Hij weekte de Benelux daarmee administratief los van de rest van zijn rijk. Dit was ook de reden dat het Reichskammergericht moest verhuizen.

Karel V vaardigde in 1531 het Homologatiebevel uit. Het was een speciaal bevel. Eerder was het de bedoeling dat op schrift gestelde gewoonterechtelijke bepalingen werden opgestuurd en werden ondertekend. Dit maal moest dat ook gebeuren, naar Brussel, maar Karel bepaalde ditmaal ook dat hij het zou bekijken en ook zou veranderen wanneer hem dat het beste leek. Daarmee lijkt hij te zeggen dat hij zijn eigen mening belangrijker acht dan het gewoonterecht en hij geeft dat ook toe. Hij onderbouwt zijn standpunt daarop met voorbeelden uit twee rechten; Het Romeinse en het Canonieke recht.

Uit het Romeinse recht blijkt uit een bepaling van keizer Constantijn, dat het gewoonterecht een belangrijk recht is, maar niet zo belangrijk dat het Keizerlijk recht daarmee opzij kan worden gezet.

Uit het Canonieke recht blijkt uit een bepaling dat het gewoonterecht slechts rechtskracht heeft wanneer het gebruik daarvan in overeenstemming is met de rede.

In 1555 gaat Karel V meet pensioen en besluit hij naar zijn thuisland te gaan, namelijk Spanje. Filips II werd daar troonopvolger.

Om politieke overwegingen werd daarna besloten om het rijk in tweeën te delen. Er kwam zo een Spaans en een Duits gedeelte. Ze waren namelijk bang dat andere landen het rijk als een te grote macht zouden zien en zouden besluiten het aan te vallen.

Filips II, troonopvolger in Spanje is dus koning en graaf van Vlaanderen et cetera. Hij probeert in zijn gebieden allerlei katholieke waarden door te voeren. Hier waren de protestanten in die gebieden het natuurlijk niet mee eens. Uiteindelijk leidde dit tot de Beeldenstorm in 1566.

Het begin van de Tachtigjarige oorlog

In 1568 is er dan de slag van Heiligerlee, een onafhankelijkheidsstrijd. Een belangrijke hoofdrolspeler is Willem van Oranje. Op 23 mei dringen zijn broers, Adolf en Lodewijk het land in en verslaan de Spanjaarden bij Heiligerlee. Adolf overleed hierbij maar ze bevrijdden het gebied.

Toch zijn er verder weinig succesverhalen. De meeste veldslagen werden gewonnen door de Spanjaarden.

In 1568 is met de slag van Heiligerlee de tachtigjarige oorlog begonnen. Deze duurt, natuurlijk, 80 jaar en loopt van 1568 tot 1648. Twee belangrijke gebeurtenissen in deze strijd zijn de veroveringen van Den Briel door de watergeuzen op 1 april 1572 en het Leids ontzet op 3 oktober 1574.

Een andere gebeurtenis is het 23 januari 1579 als de Unie van Utrecht wordt gesloten. Een verdrag van de gewesten. Het verdrag komt voort uit de onduidelijkheid wie de leiding tegenover de Spanjaarden moet nemen. In het verdrag wordt besloten met alle tekenende gewesten Spanje te gaan verdrijven.

Het ontstaan en bestuur van de Statenbond

Twee jaar later volgt daarop het Placaet van Verlatinghe in 1581. ‘Wij verklaren de rol van Filips II als verlaten”. Ze scheidden zich daarmee af van de Spaanse koning.

Nu ontstaat er een probleem, want wie is nu de baas van de gewesten? Ze vragen een koning uit Frankrijk en een koning uit Engeland maar het is geen van beiden een succes. Dan bedenken ze dat de soevereiniteit ook best bij de gewesten zelf kan liggen. Dit leidt ertoe dat de gewesten allemaal een soeverein bestuur hebben. De Nederlanden krijgen daarmee een nieuwe staatsvorm; De Statenbond. Het wordt de Republiek van de Verenigde Nederlanden.

Aan het hoofd van de Republiek stond de Staten-Generaal; de algemene vergadering van alle gewesten. De Staten-Generaal bestuurde verder ook gebieden die het zijn van een gewest niet waard waren. Dit was bijvoorbeeld het erg arme Drenthe.

Naast de Staten-Generaal was het algemeen Dagelijks bestuur de Raad van state. Hier zaten allerlei mensen met belangrijke functies in en zo ook Willem van Oranje die stadhouder was.

Filips II was nog steeds boos op Willem van Oranje, (ze hadden ooit nog samengewerkt) en zette een prijs op zijn hoofd. Balthasar Gerards heeft Willem van Oranje uiteindelijk omgebracht.

In 1648 werd de Republiek in de Vrede van Munster officieel als republiek erkend.

Gewoonterecht

Ondertussen kwamen er vanuit de gewesten nog steeds optekeningen (notoire costume) van het gewoonterecht binnen. Het was nog steeds erg handig voor wanneer je naar wettelijke teksten wilde verwijzen. Het bestaan was namelijk zo bewezen en je hoefde geen turbe te houden.

Het gewoonterecht werd dan ook nog steeds volop gebruikt met als subsidiair recht het Romeinse Recht.

Je kreeg zo bijvoorbeeld Roomsch-Gronings recht, Roomsch-Hollands recht, Roomsch-Fries recht en zo was er bij elk erkend gewest wel een of meerdere rechtsoorten te vinden. Het waren allemaal mengsels van plaatselijk recht en Romeins recht.

Willem V

In de 18e eeuw raakte Nederland in verval. De gouden eeuw liep ten einde.

Omdat de mensen, voornamelijk de democraten, allemaal erg blij waren met stadhouder Willem IV besloten ze dat deze rol erfelijk moest worden.

Willem IV komt daarna te overlijden en daarop komt Willem V op de troon te zitten. (1751-(1766)1795)

Willem V is echter een watje. De patriotten willen al snel van hem af en Willem V vlucht graag weg vanuit Den Haag naar Nijmegen. Zijn vrouw vond dit echter niks en besluit terug te gaan naar Den Haag om daar een goed woordje voor haar man te doen. Ze wordt door patriotten uit Gouda gevangengenomen. Voor gek gezet en uiteindelijk teruggestuurd naar Nijmegen.

De broer van de vrouw, de Pruisische koning bezet Nederland en zette Willem V terug. Als dank bouwt Willem V met belastinggeld de Brandenburger Tor.

De patriotten vluchten naar Frankrijk en komen daar in een warm revolutionair bad terecht. Zij zaten immers in de revolutie en wilden wel helpen.

In januari 1795 komen de Fransen Nederland binnen. Willem V vlucht voor de tweede keer en ditmaal naar Engeland.

Na de uiteindelijke staatsgreep in 1798 wordt de republiek een eenheidsstaat onder de Bataafse Republiek. “ De Bataafse republiek is 1 en ondeelbaar”

Hoorcollege 12

De Bataafse Republiek

Bij het vorige college zijn we geëindigd in de Bataafse Republiek. In de Bataafse Republiek werden de Nederlanden ingedeeld in departementen in plaats van in gewesten. Deze departementen werden vernoemd naar rivieren. Namen als Groningen verdwenen.

Met de Bataafse republiek waren de gewesten niet langer soeverein en kon er dus uiteindelijk een poging worden gedaan tot codificatie. Om deze reden werd er een commissie ingesteld van twaalf afgevaardigden uit verschillende departementen.

Deze commissie werd verdeeld over drie groepen. Elke groep moest voor een deel van het recht een passend wetboek maken. Zo was er de groep van het Burgerlijk wetboek, het Strafrechtelijke deel en was er een groep voor het procesrecht.

De leider van de privaatrechtelijke groep, het Burgerlijk wetboek, was Hendrik Constantijn Cras (1739-1820). Hij kampte al vanaf het begin met een probleem, want welk gewoonterecht moest er worden meegenomen? Immers, zoveel verschillende soorten gewoonterecht. Zelfs per gewest konden er verschillende gewoonterechtelijke gebruiken bestaan. Toch was het gewoonterecht belangrijk. Een voorbeeld van Romeins Recht was dat wanneer A een beest doodschiet op het terrein van B, dan was A de eigenaar van het beest. In het gewoonterecht kon het gebruikelijk zijn dat wanneer A geen vergunning had het beest eigendom werd van de staat. Zo vulden de twee rechten elkaar aan wanneer dat nodig was.

Uiteindelijk werd er besloten Inleidinghe tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid te gebruiken. Dit boek was geschreven door Hugo de Groot en bevatte alleen Hollands gewoonterecht.

Dit gaf onrust onder andere ‘Nederlanders’, Zij vonden dit niet eerlijk en vroegen zich af waarom hun gewoonterecht dan niet gebruikt werd.

Verder vroegen zij zich af of hun gewoonterecht het wetboek van Cras opzij kon zetten en of het misschien anders nog naast het wetboek gebruikt kon worden als daaruit geen vaste regels voortvloeiden. Cras stelde uiteindelijk dat dat laatste kon en blies daarmee het gehele codificatie-idee omver. Immers, nu het gewoonterecht ook nog gebruikt kon worden was de exclusiviteit van het wetboek verdwenen en laat dat nu net een van de vereisten voor een codificatie zijn.

Cras leefde rond het jaar 1800, het was de tijd van de Verlichting, een filosofische stroming die ontstond rond 1750.

De Verlichting sloeg over op de juristen. De juristen wilden alles het liefste opnieuw opbouwen. Ze dachten in systematiek en ratio, een natuurrechtelijk idee en een oud Romeins wetboek paste daar niet bij. Cras wilde daarom naast het Romeinse en het Gewoonterecht ook het Natuurrecht gaan gebruiken. Hij wil gaan voor de materiële volledigheid, (een utopie natuurlijk) en besloot daarmee om zoveel mogelijk artikelen te gebruiken.

Voorbeelden van zijn materiële volledigheid waren dat hij alleen al voor dronkenschap 10 verschillende fasen omschreef. Zo was er toevallige dronkenschap, volledig bezopen, redelijk bezopen, met bedoeling bezopen, per ongeluk bezopen etc. Hieraan is wel te zien dat dit vrijwel gedoemd is te mislukken. Het hof dat over het wetboek moest beslissen zag dit ook en besloot het af te keuren.

Het konijn van Nederland

De Bataafse republiek werd ondertussen door Napoleon onder druk gezet. In 1806 werd Lodewijk op de troon gezet. Hij regeerde enkel vier jaar (1806-1810) maar hij zou de beste koning zijn die Nederland ooit gehad heeft. Hij heeft erg zijn best gedaan voor Nederland, kwam opdagen wanneer er grote rampen waren, gaf Assen ondanks het kleine inwoneraantal stadsrechten en deed echt moeite om Nederlands te leren. Hij werd zodoende het konijn van Nederland genoemd. (Hiermee bedoelde hij het woord koning)

Napoleon was het hier niet helemaal mee eens. Hij wilde dat Lodewijk de code civil in zijn rijk zou doorvoeren omdat hij klaar was met alle codificatieprojecten die zich overal afspeelden.

Lodewijk, publiekslieveling, gaf stiekem Joannes van der Linden, een advocaat opdracht om een ontwerp te maken voor een nieuw wetboek. De keizer vond dit eigenlijk niks.

In 1807 is Joannes klaar met zijn ontwerp, Lodewijk zet een commissie aan het werk om een wetboek te maken. De bronnen die zij daarbij mogen gebruiken zijn het ontwerp van Joannes, de code civil en de aantekeningen van de heer Cras. Hij gaf daarbij wel de opdracht om het in ieder geval een beetje op de Code civil te laten lijken om zijn broer tevreden te stellen.

Op 1 mei 1809 werd: ‘ Het wetboek Napoleon ingerigt voor het koningkrijk Holland’ gemaakt. Het wetboek lijkt veel op de code civil. Het was ook een codificatie. Al het andere gold daarmee niet meer en daarmee was de mengelmoes-traditie ten einde.

De zoon van Willem V

Napoleon besloot uiteindelijk dat Nederland maar een provincie moest worden. Lodewijk werd min of meer door zijn eigen broer weggepest met allerlei vervelende sancties en hij vluchtte daarop naar Oostenrijk. Familie was in die tijd dus niet zo belangrijk.

Napoleon voerde daarop de code civil in op 1 maart 1811. Het andere wetboek is dus maar twee jaar in gebruik geweest.

Met Napoleon zelf ging het steeds slechter. In Rusland leed hij een enorme nederlaag. Hij ging met een miljoen naar Rusland en kwam naar verluid met 20.000 terug. Uiteindelijk werd hij bij de Völkerslacht, Leipzig verslagen.

De Benelux blijft dus wederom zonder heerser over. Engeland zegt dat de Benelux een land moet worden en de zoon van Willem V (de slapjanus) koning van de Benelux moet worden.

Zo gebeurt het, de zoon van Willem V wordt in 1813 op het strand afgeleverd zonder enige opdracht.

Willem VI, de zoon van Willem V dus, denkt in eerste instantie dat hij alleen koning moet worden van Nederland en laat zich op raad van een Nederlandse advocaat eerst tot Nederlands vorst benoemen omdat Lodewijk officieel nog steeds koning is. Toch wordt hij uiteindelijk in Amsterdam (1814) bij de grondwet tot koning benoemd en wordt hij daarmee weer Willem I.

In 1815 moet hij opnieuw worden ingehuldigd omdat dan pas blijkt dat hij koning van de Benelux moet worden en ditmaal gebeurd dat in Brussel.

Omdat de eerdere grondwet van 1814 alleen gericht was op Nederland moet daarvoor ook een nieuwe in de plaats komen.

In 1814 gaf de koning Melchior Kemper (1776-1829) opdracht tot het maken van een wetboek. Hij wil het een beetje in de vorm van een code civil. De koning zei, de oude Nederlandse traditie moet behouden worden.

In 1816 is het wetboek klaar. Het is erg groot met erg veel artikelen maar er bestaan nog meer problemen. Immers, in 1815 blijkt dat het wetboek niet alleen voor Nederland geld maar ook voor de rest van de Benelux.

Er kwam een nieuwe commissie onder leiding van Pierre Thomas Nicolai (1768-1836) die het wetboek moest bekijken. Het werd door hen vernietigd en Kemper mocht overnieuw beginnen. Het wetboek was te veel gericht op gewoonterechtelijke bepalingen die in delen van de Benelux helemaal niet bekend waren.

In 1820 kwam er een nieuw ontwerp. Elk artikel wordt ditmaal gekeurd door de tweede kamer en ook dit wetboek wordt volledig afgewezen. Kemper stopt er hierna mee.

De tweede kamer besluit hierop zelf maar een wetboek te maken. (1830) Het zou moeten gaan gelden in 1831 maar ook dit kwam er uiteindelijk niet van.

Ditmaal niet omdat het werd afgewezen maar omdat België zich nog voor 1831 abrupt afscheidden van de Benelux. Willem I heeft nog een aantal keren geprobeerd hen terug te winnen maar moest zijn pogingen in 1838 staken. Het had geen enkele zin.

Het invoeren van 1831 ging dus helaas niet door en ze hadden geen trek meer in nog een nieuw wetboek. Uiteindelijk werd het toch dat van Nicolai en de tweede kamer (van 1830) met een paar kleine aanpassingen. Zo werd onder andere wat gewoonterecht toegevoegd.

Het resultaat hiervan werd in 1838 ingevoerd.

Het oude en het nieuwe BW

Alle wetenschap is tot nu toe Frans geweest, bijvoorbeeld de code civil. We zijn nu in 1880 en in Duitsland ontstaat de Historische school, de pandectistische stroming welke zo groot wordt dat het ook doordringt tot Nederland. De wetenschap richt zich daarom meer op Duitsland en wanneer in 1900 (1 januari) het Bürgerliches Gesetzbuch uitkomt, worden ze extra enthousiast.

Ons ‘ Oud-BW’ stamt uit 1838 en was in 1939 een eeuw ons wetboek. Het was een feest en alle belangrijke juristen werden uitgenodigd.

Eduard Maurits Meijer (1880-1954) wilde wel een codificatie. Verder zag echter niemand dat zitten.

Eduard was joods en kwam in de 2e wereldoorlog in Theresienstadt, weliswaar met een speciale behandeling, vast te zitten. Na de oorlog mocht hij zijn idee wel opperen. Dat bracht hij in 1954 uit.

De Nederlanders zaten nog steeds niet erg op een nieuw wetboek te wachten want het duurde tot 1992 voor het geheel door de tweede kamer heen was. Dit laatste wetboek is het wetboek dat wij tot op de dag van vandaag als BW gebruiken en is meer gericht op Duitsland.  

Hoorcollege 13

Common Law 1

Het recht van Engeland is anders dan het recht dat eerder behandeld is. In Engeland heeft het Romeinse Recht en de Franse Revolutie bijna geen invloed gehad.

Toch heeft Engeland (Brittania zoals het toen werd genoemd) wel tot het Romeinse Rijk behoord. In het jaar 43 werd het door Keizer Claudius aan het rijk toegevoegd wat heeft geduurd tot 410.

Schotland heeft geen deel uitgemaakt van het Romeinse Rijk. Hadrianus zette er een muur voor. Toch bestaat een deel van het Schotse Recht uit het Romeinse Recht.

Kortom: om het Romeinse Recht te gebruiken hoef je geen onderdeel te zijn geweest van het Romeinse Rijk.

Vanaf het jaar 1066 werd alles in Engeland anders. Normandië (de Vikingen) viel Engeland binnen.

Eerder was Engeland een lappendeken van allerlei gewoontestaatjes.

Vanaf de 5e eeuw werd Engeland bevolkt door Angelen en Saksen (Germanen.) De Romeinen waren toen net vertrokken.

De Germanen brachten hun eigen recht mee wat bestond uit ellenlange lijsten aan boetes et cetera. Ze brachten zo het gewoonterecht mee. De mensen waren na de 5e eeuw Engels.

In 1066 versloeg Willem de Veroveraar (1066-1087) koning Harold in de slag bij Hastings (14 oktober 1066). Willem de Veroveraar had een argument voor die verovering. Hij was verre familie van Harold en had naar zijn mening aanspraak op de troon. Dat leidde hij af van het Tapijt van Bayeux. Daarop stond volgens Willem dat Harold hem had beloofd koning te maken maar dat deed hij niet.

Willem was nu hertog van Normandië en was ook de baas in Engeland.

Vier koningen na Willem was er Hendrik II. (1154-1189) In deze tijd wist Hendrik Aquitanië bij zijn rijk te voegen door te trouwen met Eleonora van Aquitanië. Zij was eerder getrouwd met de koning van Frankrijk maar weggestuurd omdat er geen kinderen geboren werden.

Nu trouwde ze met zijn rivaal en kreeg met Hendrik II wel kinderen.

Hendrik maakte het Engelse recht in de 12e eeuw een krachtig wettenstelsel. Hij voerde de volgende wijzigingen door.

  • Justices in Eyre (1178-1971) De Reizende Rechters. (Koninklijke Rechters). Ze reisden mee met de koning.

De rechtspraak kon aan hen worden voorgelegd en dat werd heel populair.

De rechters waren vaak Geestelijken omdat ze moesten kunnen lezen en schrijven.

Wanneer je je recht wilde halen moest je dus achter de koning aan. Zo ook tijdens de tijd van de impopulaire koning Jan. (hij verloor het Franse gedeelte van het rijk)

Er werden eisen gesteld aan de koning in de Magna Carta van 1215. Ze wilden onder andere een vaste plaats voor alle rechters (Westminster)

Tot 1917 waren er zo zowel reizende rechters als rechters in Westminster. Dat werd een beetje te duur en daarom werd het uiteindelijk volledig gedecentraliseerd.

  • Het systeem van Writs.

Een writ was een bevelschrift van de koning. Belangrijk sinds Koning Hendrik II. Het was een uitvoerende maatregel die naar de Sheriff werd gestuurd en zo werd uitgevoerd.

Ze begrijpen al snel dat de eiser niet altijd gelijk heeft. Later staat er; Sheriff voer dit uit, TENZIJ de gedaagde zich wil verantwoorden bij de Koninklijke rechtbank.

Een writ werd nu dus meer een dagvaarding.

Een writ kon door de koning maar vaker door de Lord Chancellor worden uitgeschreven. Hij bepaalde op deze manier of je naar de rechter kon en gaf aan de rechter een aantal toelichtingen. Een lord Chancellor leek dus eigenlijk op een Praetor.

Op den duur werd er door de rechtbanken een jury ingesteld. Eerst bestond die jury alleen uit een aantal buren die als getuigen kwamen opdagen maar later werd het de taak van de jury om ook daadwerkelijk te oordelen.

Tegenwoordig bestaat de jury in Engeland en Amerika nog steeds. In Engeland alleen bij belangrijke strafzaken en in Amerika ook nog wel eens bij privaatrechtelijke zaken met betrekking tot een onrechtmatige daad.

Volgens de Magna Carta had je recht op een jury. Rechtspraak door je gelijken en in Engeland is dat nog steeds een eigenlijk grondrecht.

De Writs, uitspraken vonden uiteindelijk plaats in de westminster-hall (Tot ver in de 19e eeuw). In een hele grote hal waren meerdere rechtbanken geplaatst.

Het was er erg koud en de pruiken die de rechters en advocaten droegen waren dan ook vooral voor de kou. Sir Orlando Bridgman (1700) was één van de Chieffs of Justice. Hij weigerde iets aan de tocht te doen.

Er bestonden verschillende soorten rechtbanken voor de Koninklijke Rechtbank in de Westminster-hall.

Zo had je onder andere de Court of Common please, de Court of Kings’ Bench en de Court of the Exchequer.

De Court of Common please ging over onder andere het bezit van grond. Dit was ook de reden dat het onder de Koninklijke rechtbank viel. De grond was door het leenstelsel uiteindelijk van de Koning dus hadden deze uitspraken indirect betrekking op hem.

De Court of Kings’ Bench besprak de strafzaken. Elk misdrijf was een inbreuk op de Kings’ Peace. De koning is daarmee wederom betrokken. Het laatste gerecht, de Court of the Exchequer ging over Fiscale zaken.

Alle gerechten hadden dus betrekking op de Koning en er was nog een overeenkomst.

Rechters werden namelijk niet betaald door de koning maar door de partijen zelf. Hoe meer uitspraken, hoe meer geld. De gerechten hadden er dus belang bij hun jurisdictie uit te breiden. Zo wilden de Court of Kings’ Bench en Court of Common Please beiden ook de onrechtmatige daad bespreken omdat beiden vonden dat dat ook onder hun jurisdictie behoorde te vallen.

Het gemene recht in Engeland was het recht van de Engelse rechtbanken. De Custom of the Kings’ Court was in beginsel gewoonterecht. (+ Equity maar meer daarover in de volgende samenvatting.)

Daarvoor moesten er natuurlijk hulpmiddelen en optekeningen worden gemaakt omdat alleen precedenten de wet schrijven. (Bijvoorbeeld het boek van Henri Brachton dat bestond uit rechterlijke uitspraken + motivatie)

Wanneer je rechten wilde studeren ging je niet naar de Universiteit maar naar de Ins of Court. (Een soort club waar alle rechters en andere juristen deel van uitmaakten) Dan kon je met hen mee naar de rechtbank en daar schreef je je aantekeningen op. Dat werd samengebonden tot Yearbooks. (Dat was niet rechtsgeldig)

Je kon daar recht uit opmaken. Engelse Rechters spreken het vonnis namelijk alleen mondeling uit. (Over het algemeen) andere officiële bronnen zijn er niet.

Na de Yearbooks werden Law Reports gepubliceerd. Van advocaten met als bijverdienste het publiceren van uitspraken. Tegenwoordig gebeurd dat nog en haal je onder andere daarvandaan je recht.

Pas in de 19e eeuw waren de precedenten bindend. Dat was beter voor de rechtszekerheid. 

Hoorcollege 14

Common Law 2

Processen bij de Lord of Chancellors konden eindeloos worden opgerekt, voornamelijk bij erfeniskwesties. De chancery viel onder andere hierdoor uiteindelijk ineen.

Charles Dickens schreef in zijn boek Bleakhouse al dat het belachelijk was.

Writs waren op den duur ook als standaardwrits beschikbaar. Alleen wanneer jouw zaak er niet tussen zat kon je aan de Lord Chancellor vragen een writ voor je te schrijven. Dat ging dus best wel ver. Hij kon zo bepalen of je zaak beslecht kon worden.

Engeland voelde aan dat dit aan banden gelegd moest worden. Dat werd gedaan door de Provisions of Oxfords (1258) en Statutes of Westminster (1285). Hiermee werden de writs aan banden gelegd.

Alleen wanneer een zaak leek op een zaak die al in writs beschreven was mocht deze nieuwe writ nog geschreven worden. (In consimili casu)

De wetgever, moest wanneer er een andere zaak was, het probleem inzien en het dan in Statutes vastleggen. De Statutes waren zo stukken wetgeving die los van elkaar bestonden.

Het systeem werkte snel. De wetgever zal ook wel wat anders te doen hebben gehad dan voor elk nieuw probleem een Statute opstellen. De Common Law versteende op deze manier. Patrification of the Common Law

Mensen richtten zich noodgedwongen tot de koning, de Fountain of Justice om te verzoeken toch behandeling van hun zaak te verkrijgen. Wettelijk gezien kon dit natuurlijk niet omdat ‘At Common Law’ hun zaak niet bestond.

De koning kreeg zoveel verzoeken dat de Lord Chancellor werd gevraagd al deze verzoeken buiten het Common Law-systeem af te handelen. De Lord Chancellor werd zo dus ook een soort rechter.

De Lord Chancellor was vaak een geestelijke en gebruikte deze kennis om de zaken te beslechten. Binnen het Kerkelijke recht bestaan er drie verschillende vormen;

  • Equitas Canonica: Kerkelijke billijkheid

  • Goddelijk recht

  • Menselijk recht.

De Lord Chancellor besloot dat hij wat met de zaak zou doen wanneer deze in strijd was met de billijkheid. (Equity)

Zo ontstaan er twee rechtssystemen. Die van Equitas en Common Law. Ze bestonden naast elkaar en Equity vulde dat van Common Law aan.

John Selden (1584-1659) had kritiek op dit nieuwe susteem. ‘Equity is as long as a Chancellors’ foot’ zei hij. Hij vond het tegen de rechtszekerheid omdat het per Lord Chancellor verschilde.

De Lords begrepen de kritiek en besloten meer systeem aan te brengen. Er werd meer naar andere Lords gekeken en naar soortgelijke uitspraken. Zo ontstond er wat meer geheel.

Wat is nu de verhouding tussen Equity en Gewoonterecht?

Lord Coke, Lord Chieff of Justice, Common Law-rechter uit 1613-1616 was niet zo blij met Equity. Hij vond dat Common Law altijd voor moest gaan.

In die periode speelden 2 zaken die over die vragen gingen.

  1. Als u geld geleend had at Common Law, dan moest je terugbetalen (+rente). Als je na terugbetaling had vergeten een bonnetje te vragen, dan mocht je at common law opnieuw worden aangesproken. Bij Equity werd er gekeken naar de billijkheid en werd het op dit punt van tafel geveegd.

  2. Earl of Oxfords’ case: Er werd een stuk land overgedragen door Magdaleen College. Wanneer je een stuk land overdroeg voor langer dan 21 jaar mocht dat niet (Common law)

Mensen lieten daarom de koningin het land van Magdalene College kopen en doorverkopen aan Earl (Angelsaksische titel voor het Nederlandse woord Graaf) of Oxfords. De koningin is immers onaantastbaar. Royal Preorgative.

Dit gedeelte ging goed maar het College krijgt spijt. Ze vinden dat, omdat de rechtshandeling die ze zelf gepleegd hebben, nietig was, het kan worden teruggedraaid.

At Common law is de overeenkomst inderdaad nietig, overdracht heeft nooit plaatsgevonden en het is ook nooit gebeurd. (Volgens Lord Coke.)

Equity zegt (Lord Allisma) “Equity does not seek to overrule the Common law, If there’s a conflict, Equity will prefill’. Equity staat dus niet boven de Common Law maar, wanneer toepassing van Common Law leidt tot onbillijkheden, grijpt Equity in.

Equity bouwt zo dus voort op de Common Law. Het lijkt erg op de verhouding tussen het Ius Civile en Ius Praetorium.

In de 19e eeuw vroeg men zich af of het stelsel van Engeland goed was of niet.

William Blackstone zei, het is een prachtig stelsel. Het is misschien wat onoverzichtelijk maar het is een mooi totaal.

Jeremy Bentham daarentegen vond het systeem Dogslaw. Je werd immers gestraft voor je wist dat je gedraging strafbaar was. Hij vond het een onzin systeem en stemde voor meer rechtszekerheid gebaseerd op het Utility-principle. Het nutsbeginsel.

De codificatie is er door onder andere Edmund Burke (1729-1797) niet gekomen. (Reflections on the Revolution in France 1790) Hij merkte op dat de Franse Revolutie gevaarlijk was. (Hij kreeg drie jaar later gelijk) Een gedachte van volkssoevereiniteit was te riskant. Alles hoeft niet nieuw te zijn. De verhouding van het recht geldt niet alleen voor de mensen van nu, zei hij, maar ook voor de mensen van toen en straks. Het jaren is daarop al jaren ingewerkt.

In 1876 werden de Judicature Acts uitgevaardigd. Alle verschillende rechten werden gestroomlijnd. Er kwamen drie soorten rechterlijke instanties.

  • High Courts

  • Court of Appeal

  • Supreme Court.

In alle rechtbanken wordt zowel de Common Law als Equity toegepast. De procesregels worden vastgelegd. Hetzelfde voor elke rechtbank.

Het Engelse recht is in 1876 dus een mengsel van Common Law en Equity plus een aantal deelcodificaties, de Statutes.

Wat is nu de verhouding van de Common Law (de gemixte versie) en de Statutes?

Lord Coke heeft willen betogen dat de Statutes niet kloppen met de Common Law. De Common Law heerst volgens hem.

In de Verenigde Staten waren ze het met Lord Coke eens. De Statutes mochten worden getoetst aan de Common Law.

In Engeland mag het echter niet. Ze hanteren daar een strikte machtenscheiding en het toetsen van de Statutes zou daartegenin gaan.

Statutes worden in Engeland alleen grammaticaal geïnterpreteerd. Zodanig streng dat er in een Act of Interpretation bij elk woord dat tot problemen zou kunnen leiden een uitleg wordt gegeven van wat er onder mag worden verstaan.

Engeland haalt dus veel recht uit precedenten. Het is tot half 19e eeuw echter alleen door compleet onafhankelijke Law-Reporters opgeschreven.

Na de 19e eeuw is dit gecentraliseerd maar dit wordt nog steeds door particulieren gedaan.

Na 1898 was dit ook wel nodig. Vanaf toen was men verbonden aan het feit dat gelijksoortige gevallen ook gelijk moesten worden beslist. Wanneer je daar onderuit wilde moest je ofwel bewijzen dat de zaak niet gelijk was of dat er eerder verkeerd beslist was.

In 1966 wilden ze onder die strenge regels uit en openden ze een kleine mogelijkheid voor het Supreme Court.

Lord Dening, de bekendste Engelse rechter (1899-1999) die graag van die strenge regel af wilde. (En die het ook niet zo nauw nam met de regels van Grammaticale interpretatie) vond dat de Court of Appeal ook moest kunnen afwijken van de precedenten.

Dit werd afgewezen.

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activities abroad, study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2225