Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

TentamenTests bij de 14e druk van Ons strafrecht 2: Strafprocesrecht van Keulen & Knigge

Wat is de aard en het doel van het strafproces? - TentamenTest 1

Vragen

Vraag 1

Is de rechtbank bij de straftoemeting gebonden aan bepaalde beleidspunten als deze door de verdachte worden geopperd?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Binnen het OM gelden er aanwijzingen waaraan elke OvJ is gebonden wanneer het besluit te vervolgen. Zie art. 130 Wet RO. Deze aanwijzingen worden gepubliceerd in de Staatscourant. Het begrip ‘richtlijnen’ wordt door het OM gebruikt voor beleidsregels die te maken hebben met de te vorderen straf. De richtlijnen worden ook in de Staatscourant gepubliceerd, maar de status van richtlijnen is onbekend. Het OM heeft ook instructies en handleidingen die alleen intern gelden. De burger kan zich alleen op een beleidsregel beroepen, als het een regel betreft van een bevoegd orgaan die bindende voorschriften kan geven. De rechter is alleen gebonden aan beleid dat recht is in de zin van art. 79 RO. Het moet gaan om beleidspunten die afkomstig zijn van een instantie die de bevoegdheid heeft rechters te binden.

Wat is het karakter en de gang van het Nederlandse strafproces? - TentamenTest 2

Vragen

Vraag 1

Zowel de vordering tot inbewaringstelling als de transactie is te kwalificeren als een daad van vervolging. Kloppen deze stellingen?

Antwoordindicatie

Vraag 1

De stelling is juist wat betreft de vordering tot inbewaringstelling en onjuist wat betreft de transactie.

Vervolging is het "door het OM betrekken van de strafrechter in een strafzaak of het uitvaardigen van een strafbeschikking." De OvJ vordert de inbewaringstelling bij de rechter-commissaris die hiertoe het bevel kan verlenen (artikel 63 lid 1 Sv). Een vordering tot inbewaringstelling zorgt er voor dat een strafrechter (de R-C) door het Openbaar Ministerie bij de strafzaak wordt betrokken. Het is dus een daad van vervolging.

Bij de transactie stelt de officier van justitie één of meer voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging wegens misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van niet meer dan zes jaar is gesteld en wegens overtreding (artikel 74 lid 1 Sr). De transactie betreft een overeenkomst tussen de verdachte en het OM. Eigenlijk koopt de verdachte de vervolging min of meer af. De transactie is dus geen vorm van vervolging, maar dient juist ter voorkoming van vervolging.

Wat is het strafprocessuele model? - TentamenTest 4

Vragen

Vraag 1

De officier van justitie neemt een belangrijke en centrale plek in het strafproces. Welke verschillende taken en functies heeft de officier van justitie in de strafvordering? Waar blijkt zijn centrale rol uit?

Antwoordindicatie

Vraag 1

De officier van justitie is lid van het openbaar ministerie. Op grond van artikel 124 RO is hij belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en met andere bij de wet vastgestelde taken. De OvJ is belast met de opsporing, vervolging en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen.

Het OM bepaalt de omvang van het rechtsgeding. Daarom noemt men de OvJ de meester van het proces (dominus litis). De OvJ speelt, vanwege het opportuniteitsbeginsel, een centrale rol bij de vervolging. Hij is als enige bevoegd de keuze te maken tot dagvaarding en de tenlastelegging te bepalen. Verder kan hij ook zaken op andere wijze afdoen. Denk aan de strafbeschikking (transactie) en het (voorwaardelijk) sepot.

Hoe verloopt de vervolging door het OM? - TentamenTest 6

Vragen

Vraag 1

In een procedure wordt aangevoerd door de raadsman van de verdachte dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard. Het OM zou hebben aangegeven dat de verdachte niet verder vervolgd zou worden. Volgens de raadsman is dit reden om het OM niet ontvankelijk te verklaren. Klopt dit?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het OM moet niet ontvankelijk worden verklaard wanneer het vertrouwensbeginsel is geschonden. Soms worden er bepaalde toezeggingen gedaan over het niet vervolgen. Wanneer is een orgaan gebonden aan dit soort toezeggingen? Als de uitingen aan het OM toe te rekenen zijn. Soms is er ook veel tijd verstreken na een toezegging waardoor dit kan leiden tot omstandigheden die het vertrouwen rechtvaardigen. De uitlatingen van het OM hoeven ook niet direct aan de verdachte te zijn gedaan. Zijn er andere belangen die zwaarder wegen? Dan hoeft een beroep op het vertrouwensbeginsel niet te worden gehonoreerd.

Relevante jurisprudentie: arrest Menten.

Wat is de relatie tussen de verdachte en zijn raadsman? - TentamenTest 7

Vragen

Vraag 1

Tijdens een routinecontrole onderzoeken medewerkers van de douane, diverse passagiers die naar Zuid-Amerika willen vliegen. Bij een persoon leidt een diepgaande controle tot de ontdekking dat deze persoon een groot geldbedrag van €40.000 aan contanten bij zich heeft. Hem wordt door de douanier gevraagd waar dat geld vandaan komt. Waarop hij aangeeft dat dit gewonnen is tijdens een pokertoernooi. De ambtenaar maakt vervolgens een proces-verbaal op. Hierna komt de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) langs om de verdachte aan te houden. Hij wordt verdacht van witwassen (art. 420bis Sr). Hij wordt voorgeleid voor de hulpofficier van justitie en hij wordt op de hoogte gebracht van zijn rechten, waaronder het recht op een raadsman. Nadat hij de cautie heeft gekregen vertelt hij nogmaals alles over de redenen waarom hij het geld bij zich heeft. Twee uur later staat hij weer op straat. Enige tijd later wordt de man gedagvaard om voor de rechter te verschijnen.

Had de opsporingsambtenaar de verdachte de cautie moeten geven voordat hij aan de verdachte vroeg hoeveel geld hij bij zich had?

Vraag 2

Is het in strijd met het Wetboek van Strafvordering als een verdachte wordt gehoord zonder dat hij overleg heeft gehad met een advocaat? Hoe lang moet er gewacht worden op een raadsman?

Vraag 3

Ontlenen de verdachte en zijn raadsman een recht op inzage in het proces-verbaal houdende verklaringen van getuigen?

Vraag 4

Een van de kenmerken van de taak en de positie van de raadsman is dat hij onafhankelijk is van de overheid. Benoem enkele kenmerken van de relatie tussen raadsman en verdachte.

Vraag 5

Eind jaren '90 kwam het politieverhoor sterk in opspraak. Dit was vooral te wijten aan de Zaanse verhoormethode, waarbij ongeoorloofde druk werd toegepast. De zogenaamde Zaanse verhoormethode is een psychologisch ingrijpende methode om verdachten te verhoren. In hoeverre oordeelde de Hoge Raad dat deze ‘Zaanse pressie’ wel of niet was toegestaan?

Antwoordindicatie

Vraag 1

De cautie moet gegeven worden voorafgaand aan een verhoor. Artikel 29 lid 2 Sv. Van belang is dus de vraag of er sprake was van een verhoor. Er is sprake van een verhoor als een opsporingsambtenaar een verdachte vragen stelt over diens betrokkenheid bij een strafbaar feit. De betrokken douanier is een opsporingsambtenaar. Tegen de verdachte was een redelijk vermoeden van schuld dat hij mogelijk de Douanewet zou hebben overtreden. Er is namelijk een grote som geld gevonden bij de verdachte. De vraag hoeveel geld hij bij zich had was bedoeld om erachter te komen of hij betrokken was bij het strafbare feit. Dus in dit geval had cautie moeten worden gegeven.

Vraag 2

Een aangehouden verdachte heeft altijd recht heeft op het raadplegen van een advocaat voorafgaand aan een verhoor. Art 28b Sv regelt de consultatiebijstand. Als men 2 uur heeft gewacht op de advocaat maar die is niet verschenen, dan mag worden gestart met het verhoor, als de verdachte daar toestemming voor geeft. Zie hiervoor art. 28b lid 4 Sv. Dit moet hij vrijwillig en ondubbelzinnig aangeven.

Relevante jurisprudentie: EHRM Sanduz

Vraag 3

Ja, de verdediging ontleent aan art. 6 EVRM en art. 5 lid 4 EVRM een recht op inzage in het proces-verbaal houdende verklaringen. Volgens het EHRM wordt de procedurele eis van ‘equality of arms’ alleen gegarandeerd wanneer de verdediging toegang heeft tot de documenten in het onderzoeksdossier die essentieel zijn om de rechtmatigheid van de detentie van zijn cliënt effectief aan te vechten.

Het recht op toegang tot documenten is in de context van art. 5 lid 4 en art. 6 EVRM, in het vooronderzoek, van toepassing. Volgens het EHRM is het anders onmogelijk om de verdediging te voeren als de beklaagde geen gelegenheid krijgt om kennis te nemen van verklaringen en andere bewijsstukken die daaraan ten grondslag liggen. De verdachte heeft dus een vrij sterk recht in de context van art. 5 lid 4 EVRM op de inzage van de stukken die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de voorlopige hechtenis. De OvJ vordert bewaring op grond van de verdenking van het strafbare feit derhalve heeft de verdachte het recht op kennisname van stukken die voor de verdenking van dat feit van belang zijn om in te zien. Een proces-verbaal van verhoren zijn in dit kader belangrijk.

Vraag 4

  • Onzelfstandigheid (verdachte beslist)
  • Geen vereenzelviging: gelijke processuele bevoegdheden
  • Vertrouwelijkheid (geheimhoudingsplicht)
  • Eenheid in optreden naar buiten
  • Gebondenheid aan tuchtrecht

De raadsman is een professional die zijn beroep vrij uitoefent. Wel is hij gebonden aan de gedragsregels van de Orde van Advocaten. De raadsman mag partijdig zijn en een eenzijdige verdediging voeren ten behoeve van de verdachte.

Hetgeen de raadsman en verdachte overleggen is vertrouwelijk. Dit valt onder het beroepsgeheim en het verschoningsrecht van de raadsman.

Een verdachte kan alleen een raadsman kiezen die staat ingeschreven in het Nederlandse register van de advocaten. De advocaat moet voldoende kennis en vaardigheden hebben en hij staat onder toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten. In dit kader is de Advocatenwet van belang. Die wet bepaalt de kernwaarden van de functie.

Vraag 5

Ongeoorloofde pressie is niet toegestaan op grond van artikel 29 Sv. Wat ongeoorloofd is of niet, wordt bepaald door een belangenafweging. Namelijk de vrijheid van de procespartij enerzijds en het belang van de waarheidsvinding anderzijds. Als het pressieverbod wordt overtreden, dan leidt dit vaak tot uitsluiting van het bewijs of tot een strafvermindering. In het Zaanse verhoormethode II arrest oordeelde de Hoge Raad dat het toepassen van de indringende verhoormethodes, waarbij de verdachte zwaar onder druk werd gezet, geïntimideerd en bedreigd, niet is toegestaan.

Welke rol heeft het slachtoffer? - TentamenTest 8

Vragen

Vraag 1

In een strafrechtelijke procedure wil een slachtoffer gebruik maken van al haar rechten. Zij stelt een slachtofferverklaring op en vraagt de officier van justitie dit bij de processtukken te laten voegen. Ook wil zij het woord voeren ter terechtzitting om aan te dringen op een contactverbod. Ook wil zij, al benadeelde partij, immateriële schade vorderen. Aan welke verzoeken kan de officier van justitie niet voldoen, en waarom?

Vraag 2

Een verdachte heeft aan het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond van 15 cm in het gezicht met blijvend litteken in het gezicht, toegebracht door opzettelijk met een glas in het gezicht te slaan. De verdachte wordt vervolgd wegens opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Het slachtoffer stuurt geruime tijd voor de zitting een brief naar de OvJ waarin hij aangeeft dat de verdachte zijn leven verwoest heeft. Sinds het gebeuren komt hij vrijwel niet buiten en is ook erg bang geworden om onder de mensen te komen. Hij wil dit ter terechtzitting aan de verdachte duidelijk maken, en vraagt daarom van zijn spreekrecht gebruik te maken. Hij wil ook aan de rechter vertellen welke straf in dit geval volgens hem passend is. Kan het slachtoffer ter terechtzitting van het spreekrecht gebruik maken en daarbij zeggen wat hij zich voorgenomen heeft?

Vraag 3

Stel dat een verdachte tijdens het politieverhoor al heeft bekend dat hij het strafbare feit heeft begaan. Echter voordat de zaak start, komt de verdachte te overlijden. Kunnen de nabestaanden (die zich hebben gevoegd als benadeelde partij) dan nog in aanmerking komen voor een schadevergoeding?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het slachtoffer mag op de terechtzitting een verklaring afleggen over de gevolgen die de strafbare feiten bij hem teweeg hebben gebracht. Dit spreekrecht vinden we in art. 51e Sv. De spreekgerechtigde mag zich ook uitlaten over de bewijsvraag en de oplegging van de straf. Het spreekrecht is wel alleen van toepassing op een beperkt aantal ernstige misdrijven (art. 51e lid 1 Sv).

Wat betreft de slachtofferverklaring en de vordering tot immateriële schade kan gewoon. Het slachtoffer kan een schadevergoeding vorderen. Zie art. 51a Sv. De positie van het slachtoffer is volop in beweging. Het EHRM oordeelde in het Doorson-arrest dat tot de belangen van een eerlijk proces hoort dat rekening moet worden gehouden met de belangen van slachtoffers.

Vraag 2

Eerst moet worden gekeken of voldaan is aan de eis van art. 51e lid 1 Sv (een misdrijf dat wordt bedreigd met max. 8 jaar gevangenisstraf). Dat is het geval. Want er is sprake van zwaar lichamelijk letsel dat opzettelijk is toegebracht.

Het slachtoffer kan gebruik maken van het spreekrecht voor slachtoffers wanneer hij kan worden beschouwd als slachtoffer in de zin van art. 51a en 51e lid 2 Sv.

Het slachtoffer aangeven wat de gevolgen van het strafbare feit bij hem hebben teweeggebracht (art. 51e, lid 2, Sv).

Vraag 3

Als de verdachte heeft bekend tijden het politieverhoor, maar daarna komt te overlijden, dan is er geen dader. Er kan namelijk niet meer bewezen worden dat de verdachte de dader is. Het OM is dan niet ontvankelijk. Een benadeelde partij is alleen ontvankelijk in haar vordering als de rechter een straf of maatregel oplegt, of wanner het toepassing geeft aan art. 9a Sr (art. 361 lid 2 Sv). I.c. kan niet bewezen worden dat de verdachte de dader is, dus kan de rechter ook geen schadevergoeding toekennen via deze weg. Wel kunnen de gedupeerden hun schade proberen te verhalen via de civiele rechter (art. 51a lid 1 Sv).

Wat is het vooronderzoek? - TentamenTest 9

Vragen

Vraag 1

Een man wordt vervolgd ter zake van het bezit van vier kilo hennep die bij hem thuis is aangetroffen. Dit komt aan het licht nadat de buren melding hebben gedaan bij de politie, omdat na een stevige sneeuwbui, aanzienlijk minder sneeuw op het dak van de buurman is blijven liggen. Mogelijk is dit een indicatie dat er hennep wordt geteeld. De politie heeft, naar aanleiding van dat bericht, nader onderzoek gedaan met een warmtebeeldkijker. Warmtebeeldkijkers worden door de politie gebruikt als er vermoedens zijn van de aanwezigheid van een hennepplantage in een woning. De politie observeert de woning met de warmtebeeldkijker en uiteindelijk wordt de zolder van de verdachte doorzocht. Er worden restanten van een plantage aangetroffen, en in de keuken vindt de politie vier kilo hennep. In de procedure die volgt, stelt de raadsman dat de politie niet bevoegd was om gebruik te maken van de warmtebeeldkijker. Is deze stelling juist?

Vraag 2

Hoe bepaalt het EHRM het moment vanaf wanneer de rechten van art. 6 EVRM van toepassing zijn in het vooronderzoek?

Vraag 3

Op welke manier wordt de belangrijke rol en macht van de officier van justitie in toenemende mate beperkt?

Vraag 4

De opsporingstaak wordt in art. 141 en 142 Sv aan opsporingsambtenaren opgedragen. Er worden in de theorie vijf typen opsporingsonderzoek onderscheiden die tot die opsporingstaak worden gerekend. Noem deze met een korte beschrijving.

Antwoordindicatie

Vraag 1

De Politiewet 1993 regelt de taken en de organisatie van de politie. De Politiewet regelt o.a. de gezagsverhouding en de bekwaamheid van politieagenten. De rechtsregels die worden genoemd in artikel 3 Politiewet 2012 bevatten naast de wettelijke regels, ook beleidsregels (de aanwijzingen van het OM), de jurisprudentie en de ongeschreven beginselen.

Op grond van artikel 3 Politiewet en artikel 141 sub b Sv hebben opsporingsambtenaren algemene opsporingsbevoegdheid. Met de toepassing van de bevoegdheden mag geen disproportionele inbreuk worden gemaakt op de grondrechten van burgers. Het inzetten van warmtebeeldkijkers is niet disproportioneel. Dat is eerder uitgemaakt door de Hoge Raad.

Vraag 2

De rechten van art. 6 EVRM gelden niet zondermeer in het vooronderzoek.

  • Het recht op behandeling binnen redelijke termijn is aan de orde vanaf het moment dat er van een ‘criminal charge’ bestaat.

  • Voor de overige rechten uit art. 6 EVRM geldt dat deze van toepassing zijn in de fase van het vooronderzoek indien en voor zover de eerlijkheid van het proces waarschijnlijk ernstig wordt geschaad door een aanvankelijke niet-naleving ervan.

Relevante jurisprudentie: EHRM Imbrioscia, Salduz t. Turkije en Reinprecht t. Oostenrijk.

Vraag 3

De wet beperkt de bevoegdheden van de officier van justitie. De wet bepaalt de reikwijdte en voorwaarden voor de toepassing van opsporingsbevoegdheden. Daarnaast vormen de vervolgingsuitsluitingsgronden het kader voor vervolging. De discretionaire ruimte waarover de OvJ beschikt wordt verder nog begrensd door de beginselen van een behoorlijke strafvordering. Denk aan het vertrouwensbeginsel. Voorts staat de OvJ onder hiërarchisch gezag binnen het OM en dient het concrete en algemene aanwijzingen op te volgen. Zijn handelen staat ook onder het rechterlijk gezag. En de rechter-commissaris houdt toezicht op zijn handelen in de opsporing. De OvJ moet in zijn optreden ook rekening houden met de positie van andere partijen zoals de verdachte, het slachtoffer en de rechter, waardoor zijn beslissingsruimte niet verstrekkend is.

Vraag 4

  • Klassieke opsporing: onderzoek starts als een vermoeden bestaat van een gepleegd strafbaar feit.
  • Repressieve controle: er wordt onderzoek gedaan naar mogelijke gepleegde strafbare feiten.
  • Proactieve opsporing: richt zich op ernstige op misdrijven die nog gepleegd moeten worden. Zoals terrorisme.
  • Inlichtingenwerk: inzetten van informanten uit het criminele circuit. Er hoeft geen vermoeden te bestaan.
  • Verkennend onderzoek: de politie doet onderzoek naar een bepaalde sector. De uitkomsten worden gebruikt voor een eventueel gericht opsporingsonderzoek.

Hoe worden dwangmiddelen toegepast? - TentamenTest 10

Vragen

Vraag 1

Geef alle relevante eisen voor een rechtmatige inbeslagneming bij aanhouding.

Vraag 2a

De Amsterdamse recherche besluit nader onderzoek te doen naar een verdachte die verantwoordelijk lijkt te zijn voor het verkopen van nepproducten. Deze nepproducten hebben voor diverse brandwonden gezorgd bij meerdere betrokkenen die de spullen hadden gekocht. Het Team Criminele Inlichtingen komt er achter dat de verdachte vaak contact heeft met een in China gevestigde fabrikant van nepgoederen. De recherche besluit dat een opsporingsonderzoek nodig is en men gaat over tot het in de gaten houden van de woning van de verdachte om zodoende de gangen van de verdachte na te gaan. Van welke opsporingsbevoegdheid wil de Amsterdamse recherche gebruik maken? Is aan de wettelijke voorwaarden hiervoor voldaan?

Vraag 2b

De verdenkingen tegen de verdachte stapelen zich op. Na een stelselmatige observatie van de woning van de verdachte, wil de OvJ een inval in de woning doen. Echter voordat de woning doorzocht wordt, wil de OvJ wel weten wat men hiervan kan verwachten. Bestaat er een bevoegdheid om alvast een kijkje in de woning te nemen? Zo ja, aan welke wettelijke voorwaarden moet er dan voldaan worden?

Vraag 2c

Het is duidelijk geworden dat de verdachte inderdaad in het bezit is van grote aantallen nepgoederen. De straatwaarde van de spullen wordt op een €150.000 ingeschat. De opsporingsambtenaren willen naar binnen om de spullen in de woning in beslag te nemen. Op grond van welke bevoegdheid kan een doorzoeking plaatsvinden?

Vraag 3

De politie krijgt een tip dat er mogelijk hennep in een woning is. Twee politieagenten gaan even poolshoogte nemen. Als zij aanbellen doet niemand open waarna zij achterom lopen en via de geopende deur naar binnen roepen. Niemand reageert, waardoor de politieagenten naar binnen gaan en op de zolder hennepplanten ontdekken. Zij maken hier een proces-verbaal van op. Moet het proces-verbaal over dit binnentreden van het bewijs te worden uitgesloten?

Vraag 4

Een verdachte wordt vervolgd wegens poging tot afpersing. De brief die gebruikt was voor de afpersing bleek DNA resten te hebben van de verdachte. Het speeksel dat was gebruikt om de brief dicht te plakken, bleek namelijk afkomstig van de verdachte. Hij werd aangehouden en gedwongen mee te werken aan een DNA-onderzoek. Dat ging hardhandig. Vanwege het verzet van de verdachte werd uiteindelijk bloed afgenomen nadat hij door twee agenten vastgebonden was in een stoel (art. 151b Sv). Ter terechtzitting betoogt de raadsman dat het verkregen bewijsmateriaal in strijd met art. 6 EVRM verkregen is, en daarom niet tot het bewijs kan meewerken. Heeft de advocaat naar de huidige stand van de Europese jurisprudentie gelijk?

Vraag 5

In de opsporing kunnen drones worden ingezet om in de winter de daken van woningen te observeren. Heeft het veel gesneeuwd, en is een dak vrij van sneeuw? Dan kan dat een aanwijzing zijn dat in de zolder van die woning hennep wordt gekweekt. Het inzetten van een drone is een erg efficiënte methode omdat alleen een keer over een woonwijk hoeft te worden gevlogen om deze informatie te verkrijgen. Op grond van welke wettelijke grondslag kunnen drones worden ingezet ter opsporing van hennepkwekerijen?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Als een voorwerp in beslag kan worden genomen, dan kan dat alleen als er inbeslagnemingsbevoegheid daartoe bestaat. We vinden de bevoegdheden in art. 95 en art. 96 Sv. Voor inbeslagname is vereist dat er een misdrijf is gepleegd. De persoon die de verdachte aanhoudt (of staande houdt) is ook bevoegd om de voorwerpen die hij met zich voert in beslag te nemen. Dat geldt dus ook voor de burger die de verdachte aanhoudt op grond van art. 53 Sv. Is een aanhouding onbevoegd gedaan? Dan is ook de inbeslagname onbevoegd geweest. De burger mag alleen iemand op heterdaad aanhouden. Dus mag alleen dan een voorwerp in beslag nemen en niet in andere situaties.

Vraag 2a

Het gaat hier om een stelselmatige observatie omdat het doel is om de gangen na te gaan van de verdachte. De observatie heeft een stelselmatig karakter en er wordt dan ook een meer dan beperkte inbreuk wordt gemaakt op zijn privéleven nu wordt een getracht een min of meer compleet beeld te krijgen van bepaalde aspecten van zijn privéleven.

Er is sprake van een verdenking van een misdrijf. Namelijk de verkoop van nepgoederen. De bevoegdheid van de recherche vinden we in artikel 126g Sv. Voor een stelselmatige observatie van een persoon is een bevel van de OvJ nodig. Uit de casus blijkt niet dat de OvJ een bevel heeft gegeven (art. 126g lid 5 Sv).

Vraag 2b

Een bevoegdheid voor de doorzoeking om een kijkje te gaan nemen bestaat, maar niet als het gaat om een woning. Er moet sprake zijn van een verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv. Daar is aan voldaan. Namelijk handel in nepgoederen. Voor een doorzoeking van een woning is een bevel van de OvJ nodig.

Vraag 2c

Het betreft hier het doorzoeken van een woning ter inbeslagneming. De rechter-commissaris kan overgaan tot inbeslagneming en doorzoeking op grond van artikel 104 en artikel 110 Sv. Als de rechter-commissaris niet betrokken is, dan kan nog een spoeddoorzoeking plaatsvinden. Volgens artikel 97 lid 1 Sv mag een OvJ, in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis (art. 67 lid 1 Sv) is toegelaten, bij dringende noodzakelijkheid en als het optreden van de R-C niet kan worden afgewacht, ter inbeslagneming een woning zonder toestemming van de bewoner doorzoeken. Voor zo’n doorzoeking is wel de machtiging van de R-C nodig (artikel 97 lid 2 Sv).

Vraag 3

Dit is een geval van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. De Algemene Wet op het binnentreden bepaalt in artikel 2, dat voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging is vereist. Uit dit verhaal blijkt dat de politieagenten geen machtiging hadden.

Moet dit vormverzuim van het bewijs uitgesloten worden? In dit kader is art. 359a Sv relevant. Er is sprake van een causaal verband tussen verzuim en de verkrijging van het bewijs. Maar is een belangrijk strafvorderlijk rechtsbeginsel of voorschrift in aanzienlijke mate geschonden? In dat geval moet er sprake zijn van een zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht. Dat lijkt hier niet aan de orde.

Vraag 4

Op grond van het nemo tenetur-beginsel mag een verdachte niet gedwongen worden om zichzelf te belasten en hij hoeft zijn onschuld dus ook niet te bewijzen. In dit kader is de Saunders-zaak relevant. Hierin overwoog het EHRM dat materiaal dat onder dwang is afgestaan, als bewijs kan worden gebruikt en dus niet perse een schending oplevert van artikel 6 EVRM. Uit Saunders zaak volgt dat nemo tenetur, zich niet uitstrekt tot lichaamsmateriaal dat onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaat. Het Hof stelt uitdrukkelijk dat ‘bloed’ een voorbeeld is van zo’n wilsonafhankelijk materiaal.

Uit de Jalloh zaak leiden we af dat het uitgangspunt dat lichaamsonafhankelijk materiaal buiten de reikwijdte van het nemo tenetur-beginsel valt, niet opgaat wanneer zulk materiaal is verkregen na toepassing van een zeer sterke mate van geweld en een behandeling die in strijd is met art. 3 EVRM. Het vastbinden aan een stoel is niet het toepassen van sterke mate van geweld.

Vraag 5

Het inzetten van drones is een observatie. De relevante vraag hierbij is of de observatie als “stelselmatig” kan worden gekwalificeerd. Als de observatie op grond van artikel 3 Politiewet kan plaatsvinden dan moet het voldoen aan de eisen van artikel 126g 126o Sv of 126zd Sv.

Als door de observatie geen of een beperkte inbreuk op de privacy wordt gemaakt, dan kan de algemene taakstelling van artikel 3 Politiewet 2012 gelden als wettelijke grondslag. Is de observatie van dien aard is dat zij als ‘stelselmatig’ moet worden gekwalificeerd? Dan moet het observeren een specifieke wettelijke grondslag hebben (art. 129g, 126o of 126zd Sv). I.c. worden objecten (huizen) in het openbaar geobserveerd en dit kan leiden tot een inbreuk op de privacy van een persoon. Deze huizen zijn namelijk te koppelen aan personen. Echter de duur en de intensiteit van de frequentie van de observatie zijn zeer gering. Met het observeren in de openbaarheid met een zeer korte duur, lage intensiteit en slechts eenmalig kan geen volledig beeld van een bepaald aspect van iemands leven worden verkregen. Het is dus geen stelselmatige observatie. Het inzetten van een drone maakt dit niet anders. De drones mogen dus worden ingezet op basis van artikel 3 Politiewet 2012.

Hoe verloopt het voorarrest? - TentamenTest 11

Vragen

Vraag 1

Welke eisen gelden volgens het EHRM voor een procedure inzake voorlopige hechtenis in het licht van art. 5 lid 4 jo. 6 EVRM?

Vraag 2

Het slachtoffer doet aangifte en dezelfde dag nog wordt de verdachte aangehouden. De verdachte wordt in verzekering gesteld wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (art. 285 Sr). Tijdens het verhoor beroept de verdachte zich op zijn zwijgrecht.

Als hij dan voor de rechter-commissaris wordt geleid, oordeelt de rechter-commissaris de inverzekeringstelling rechtmatig, maar wijst de vordering bewaring af. Volgens de rechter-commissaris is er geen grond voor voorlopige hechtenis omdat het strafbare feit niet ernstig genoeg is. Is er volgens jou wel een geval en grond voor voorlopige hechtenis?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Uit het Imbrioscia-arrest volgt dat het recht op verdediging vooral van groot belang is in het vooronderzoek. De eerlijkheid van het proces wordt aangetast door fouten die al in het begin van het onderzoek worden gemaakt. Het recht op verdediging valt onder het recht op een ‘fair trial’. Een verdachte moet “effectief en praktisch” verdediging te krijgen, maar het Hof vult deze termen niet nader in. De verdachte moet de mogelijkheid hebben om te reageren op de stellingen en het bewijsmateriaal dat door de vervolgende autoriteit wordt gepresenteerd.’ Het beginsel ‘equality of arms’ beoogt te verzekeren dat ‘de verdediging dezelfde mogelijkheden moet hebben als de opsporende en vervolgende autoriteiten om materiaal onder de aandacht van de rechter te brengen.

Relevante jurisprudentie: EHRM Imbrioscia, Schöps t. Duitsland, Reinprecht tegen Oostenrijk.

Vraag 2

Voorlopige hechtenis mag alleen worden bevolen als er sprake is van een verdenking tegenover de verdachte van een ernstig strafbaar feit (art. 67 lid 1 sub a Sv). Er moet dan sprake zijn van een misdrijf waarop een gevangenisstraf staat gesteld van vier jaar of langer. Er zijn enkele misdrijven waar geen vier jaar op is gesteld, maar waarbij toch voorlopige hechtenis is toegestaan (art. 67 lid 1 sub b en c Sv). Er is hier sprake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (art. 285 Sr). Er is dus een geval voor voorlopige hechtenis.

Daarnaast moet er ook een grond bestaan voor voorlopige hechtenis. Art. 67a Sv geeft een limitatieve opsomming van de gronden. Bijvoorbeeld vluchtgevaar: vluchtgevaar, geschokte rechtsorde of het onderzoeksbelang. I.c. lijkt er geen grond te zijn. Er zijn redenen om aan te nemen dat sprake is van vluchtgevaar of recidivegevaar.

Welke eisen gelden voor de dagvaarding en tenlastelegging? - TentamenTest 12

Vragen

Vraag 1

Stel, de rechtbank wijkt in haar bewezenverklaring af van de tenlastelegging. In hoeverre heeft de rechtbank dan geoordeeld op grondslag van de tenlastelegging?

Vraag 2

De strafzaak tegen twee hennepkwekers wordt gelijktijdig behandeld. De ene verdachte komt wel en de andere verdachte komt niet opdagen ter terechtzitting. De verdachte die niet komt opdagen woont momenteel op een camping in Frankrijk. Dat is niet bekend bij de politie. Zijn Nederlandse adres in de basisadministratie persoonsgegevens is niet gewijzigd. Hij heeft eerder bij het verhoor nog wel aangegeven dat post over de strafzaak naar zijn oude moeder toegestuurd moet worden. Maar de dagvaarding is naar zijn bekende adres toegezonden. De moeder ontvangt geen bericht. Kan de rechtbank de zaak onder deze omstandigheden bij verstek afdoen?

Vraag 3

Bij het onderzoek ter terechtzitting stelt de OvJ in zijn requisitoir o.a. dat hij een belangrijk onderdeel niet heeft meegenomen in de tenlastelegging. Door informatie die later duidelijk is geworden, zou er sprake zijn van een ernstiger strafbaar feit en gelden er volgens de OvJ strafverzwarende omstandigheden. Hij vraagt daarom de rechtbank om hier mee rekening te houden in de bewezenverklaring ondanks dat het niet uitdrukkelijk is genoemd in de tenlastelegging. Staat ons strafprocesrecht toe dat de rechtbank aan het verzoek van de officier van justitie gehoor geeft?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Alleen feiten die ten laste zijn gelegd, mogen bewezen worden verklaard. Vanwege de gebondenheid bij de beraadslaging aan de tenlastelegging, spreken we van de ‘grondslagleer’. De rechter moet ‘op den grondslag der telastlegging’ beslissen. Als de rechtbank in de bewezenverklaring een ander delict bewezen verklaard dan hetgeen ten laste was gelegd, dan is dit een schending van de Nederlandse grondslagleer. De rechter mag geen bestanddelen toevoegen.

Vraag 2

De betekening van de dagvaarding lijkt correct te zijn gedaan conform artikel 588 Sv. Maar mogelijk is er een schending van artikel 588a Sv. De verdachte heeft bij zijn eerste verhoor in deze strafzaak een adres opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Dat is niet gebeurd.

De rechtbank moet de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting bevelen. Want er zijn geen omstandigheid waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte kennelijk geen prijs stelt op de berechting in zijn aanwezigheid. Zie art. 590 Sv.

Vraag 3

Nee, dat mag niet. Strafverzwaringsgronden mogen alleen in de bewezenverklaring en kwalificatie tot uitdrukking worden gebracht als zij ten laste zijn gelegd. Alleen feiten die ten laste zijn gelegd, mogen bewezen worden verklaard. Vanwege de gebondenheid bij de beraadslaging aan de tenlastelegging, spreken we van de ‘grondslagleer’. De oorsprong van deze term vinden we in de artikelen 348 en 350 Sv. Hierin is bepaald dat de rechter ‘op den grondslag der telastlegging’ moet beslissen.

De grondslagleer heeft als oogmerk een doelmatig, efficiënt en voortvarend onderzoek ter terechtzitting. Daarnaast dient de grondslagleer ook het verdedigingsbelang. In principe moet alles wat in de tenlastelegging gesteld wordt, worden bewezen. Al hetgeen niet daarin is opgenomen, kan niet aan de verdachte worden toegerekend.

Hoe verloopt het onderzoek ter terechtzitting? - TentamenTest 13

Vragen

Vraag 1a

Stel, een verdachte wordt aangeklaagd wegens omkoping van een gemeentelijke ambtenaar om zodoende (WOZ) belasting te kunnen ontduiken. Tijdens de zitting wil de verdachte zijn ex-vrouw oproepen. Hij spreekt haar niet meer en weet niet waar zij woont. Maar zij kan volgens de verdachte wel verklaren dat de beschuldiging tegen hem, niet klopt. Dit wordt door de OvJ geweigerd. Ook wil de verdachte een deskundige meenemen naar de zitting. Dit is een deskundige op het gebied van het bepalen van WOZ-waardes en kan volgens de verdachte bevestigen dat de WOZ-waarde van zijn woning te hoog is. De advocaat de verdachte wil de deskundige ook horen.

Hoe kan de advocaat van de verdachte er voor zorgen dat de ex-vrouw op de zitting verschijnt als getuige?

Vraag 1b

En kan de verdachte de deskundige meenemen naar de zitting? Zo ja, geldt er een plicht voor de rechtbank om haar te horen als deskundige?

Vraag 2

Stel dat de raadsman van de verdachte ter terechtzitting verzoekt om twee politieagenten op te roepen om deze als getuige te horen. De raadsman voert namelijk aan dat de verdachte tijdens het verhoor onder grote druk is gezet om een bekentenis af te leggen. Moet de rechtbank het verzoek om beide politieagenten als getuigen op te roepen toewijzen?

Vraag 3

De raadsman van de verdachte verzoekt (tijdig) de officier van justitie om het slachtoffer van bedreiging op te roepen voor de terechtzitting. De OvJ heeft hierover contact opgenomen met het slachtoffer maar die heeft aangegeven er erg tegen op te zien ter terechtzitting te moeten getuigen. Dit zou de herinneringen aan de bedreiging weer naar boven brengen en dit zou invloed hebben op haar gemoedstoestand. Welke mogelijkheden heeft de officier van justitie in dit geval om de oproeping van het slachtoffer te weigeren?

Antwoordindicatie

Vraag 1a

De verdachte kan getuigen op grond van art. 287 lid 1 Sv zelf mee kunnen brengen. Soms is dat echter niet haalbaar. Zoals in het geval van de ex-vrouw. De verdachte kan (ten aanzien van niet verschenen verdachten) de rechtbank dan verzoeken de oproeping te bevelen, als dit is geweigerd door de OvJ. Belangrijk om artikel 287 lid 3 Sv hier toe te passen.

Vraag 1b

De verdachte kan een deskundige meenemen naar de zitting. Dit is op grond van art. 260 lid 4 Sv en art. 287 lid 1 en art. 299 Sv. De verdacht is niet gebonden aan het register voor landelijk deskundigen. De rechter kan wel betekenis toekennen aan de vraag of het gaat om een geregistreerde deskundige of niet bij de beoordeling van de verklaring.

Op grond van art. 287 lid 2 jo. 299 Sv moet de deskundige worden gehoord. Behalve als er van wordt afgezien met toestemming van de OvJ en de verdachte. Of in het geval er sprake is van een van de gronden in art. 288 lid 1 onder b en c. Namelijk gevaar voor welzijn en/of gezondheid van deskundige of omdat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdediging door het niet horen niet in zijn verdediging geschaad wordt.

Vraag 2

Uit de casus blijkt dat het verzoek om beide politieagenten als getuigen op te roepen pas wordt gedaan tijdens de terechtzitting. Er wordt dus aan de rechter gevraagd om gebruik te maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 315 Sv.

Het verhoor moet dan noodzakelijk zijn. Uit de jurisprudentie volgt dat belangrijk is, wat aan het verzoek ten grondslag is gelegd en het stadium waarin het verzoek wordt gedaan. Hier is het verzoek pas ter terechtzitting gedaan en er is niets gesteld waaruit blijkt dat er sprake is geweest van onbehoorlijke druk. De rechtbank kan het afwijzen.

Vraag 3

De officier van justitie kan, op grond van artikel 264 Sv, bij een met redenen omklede beslissing een door de verdachte opgegeven getuige weigeren te doen oproepen. Dat doet hij als hij de overtuiging heeft dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen. I.c. is er een risico dat het welzijn van het slachtoffer in gevaar wordt gebracht.

Welke regels gelden voor het bewijs en de bewijsvoering? - TentamenTest 14

Vragen

Vraag 1

In hoeverre mag een proces-verbaal houdende de verklaring afgelegd bij de politie als bewijs worden gebruikt? Beoordeel dit op grond van de jurisprudentie van het EHRM.

Vraag 2

Hoe is in het Wetboek van Strafvordering vorm gegeven aan de wettelijke bewijsregeling? En hoe krijgt die regeling in de praktijk gestalte?

Vraag 3

Hoe veroorzaakt de wettelijke bewijsregeling enige spanning met beginselen van de strafvordering zoals die voortvloeien uit het WvSv en het EVRM?

Vraag 4

Er is bewezenverklaard dat een verdachte zijn ex-vriendin zou hebben bedreigd. Een proces-verbaal van de aangifte is opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar. Hieruit blijkt dat het slachtoffer aangifte heeft gedaan van bedreiging. De moeder van de ex-vriendin/slachtoffer was ten tijde van de bedreiging ook aanwezig. Ook zij heeft verklaard. In hoger beroep klaagt de verdachte dat het hof de bewezenverklaring uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige. Is hiermee artikel 342 lid 2 Sv geschonden?

Vraag 5

Aan het begin van een terechtzitting verzoekt de raadsman de oproeping van het slachtoffer om als getuige te worden gehoord. Hij twijfelt namelijk aan de waarheid van haar verklaring. De politierechter weigert het slachtoffer op te roepen en de verdachte wordt veroordeelt tot een taakstraf. Is deze veroordeling in overeenstemming met het ondervragingsrecht zoals dat in rechtspraak van het EHRM inzake art. 6 EVRM gestalte heeft gekregen?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Volgens artikel 6 lid 1 en 3 sub d EVRM moet al het bewijs normaliter worden overgelegd tijdens een openbare hoorzitting in aanwezigheid van de beschuldigde, met het oog op tegenspraak. Er zijn uitzonderingen mogelijk. De verdediging moet dan wel adequate en gepaste gelegenheid krijgen om een ​​getuige te ondervragen, hetzij wanneer hij zijn verklaring aflegt, hetzij in een later stadium.

Het recht om een getuige te ondervragen is niet onbegrensd. Een verzoek om een getuige te (doen) horen moet onderbouwd zijn. En soms kan de rechter bepalen dat het belang van de getuige zwaarder weegt dan het verdedigingsbelang van de verdachte. Het EHRM eist vanwege het ondervragingsrecht, dat de verdediging direct of indirect vragen aan de getuige kan stellen om de verdedigingsrechten uit te kunnen oefenen. Kan een getuigen niet worden ondervraagd? Dan moet worden gekeken of dit op enige wijze kan worden gecompenseerd. Bijvoorbeeld doordat de verdediging via audiovisuele verbinding kan verhoren. Als er voldoende compensatie mogelijkheden zijn dan kunnen proces-verbalen als bewijs worden ingezet, ook als de getuigen niet zelf ondervraagd kan worden door de verdediging.

Relevante jurisprudentie: EHRM Van Mechelen t. Nederland, Bocos-Cuesta t. Nederland, Al Khawaja en Tahery t. Verenigd Koninkrijk

Vraag 2

Wij kennen in Nederland een negatief-bewijsstelsel. Dat vinden we in artikel 338 Sv. Dit bevat diverse elementen:

  1. de rechter moet overtuigd zijn;
  2. de overtuiging moet gegrond zijn op wettige bewijsmiddelen;
  3. het minimum aan bewijs moet voorhanden zijn;
  4. de vraag of de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en
  5. de overtuiging moet voortkomen uit het onderzoek op de terechtzitting.

De rechter kan, op grond van art. 338 Sv, het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, alleen aannemen, als hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door den inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen. De wettelijke regeling neemt het onmiddellijkheidsbeginsel dus als uitgangspunt. Als de rechter niet overtuigd is, dan moet hij vrijspreken. De rechter is wel vrij in zijn selectie en waardering van bewijs. Maar de wet geeft aan welke bewijsmiddelen als wettige bewijsmiddelen hebben te gelden. Dit is in artt. 339 e.v. Sv uitgewerkt. De wet bevat ook enige bewijsminima. Zie art. 341 lid 4, art. 342 lid 3 en 344 lid 2 Sv.

Vraag 3

Uit art. 338 WvSv volgt dat de rechter een actieve taak heeft in de materiele waarheidsvinding. Hierbij moet (op basis van het onmiddellijkheidsbeginsel) de bewijsbeslissing worden gebaseerd op direct op het onderzoek aan de orde gestelde bewijsmiddelen. Vanwege de zogeheten ‘de auditu rechtspraak’ is echter sprake van uitholling van het onmiddellijkheidsbeginsel in de praktijk. Volgens critici van de auditu-verklaringen wordt het onmiddelijkheidsbeginsel tekort gedaan. Overeenkomstig dit beginsel moet de rechter zelf van de getuige vernemen wat hij heeft waargenomen. Bij het accepteren van de auditu-verklaringen kunnen deze verklaringen eenvoudig gewijzigd of vervormd worden. Er zit namelijk nog een persoon tussen de rechter en de getuige in. Dat is de persoon die iets van de getuige zou hebben vernomen.

Getuigen worden vooral in het vooronderzoek gehoord, terwijl hun verklaringen inhoudelijk als schriftelijk bewijs wordt ingebracht. Waardoor dit in de praktijk wil zeggen dat de rechter vooral op basis van het dossier tot zijn oordeel komt. Dit beperkt ook de verdedigingsrechten, zoals het recht tot ondervraging van getuigen.

Vraag 4

Nee. Artikel 342 lid 2 Sv bepaalt dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet alleen kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Met andere woorden één getuige is geen getuige. Er is ten minste steunbewijs nodig. Een ander bewijsmiddel moet de getuigenverklaring verder ondersteunen. Het steunbewijs moet het bewijs echt ondersteunen in die zin, dat de getuigenverklaring niet op zichzelf mag staan en in nauw verband moet staan met het steunbewijs.

Vraag 5

Het EHRM oordeelde in de zaak Al-Khawaja en Tahery tegen het Verenigd Koninkrijk dat het ondersteunende bewijsmateriaal belangrijk is om te bepalen of de getuigenverklaring essentieel is voor de uitkomst van de zaak. Is de verklaring van de niet-ondervraagde getuige cruciaal voor de veroordeling? Dan kijkt het EHRM of er genoeg compensatie is voor het ontbreken van een behoorlijke en effectieve gelegenheid tot ondervraging.

Het EHRM volgt dit toetsingskader met betrekking tot het ondervragingsrecht van art. 6 EVRM:

  • Ligt aan het niet ondervragen van de getuige ter terechtzitting 'a good reason' ten grondslag?
  • Is de getuigenverklaring 'sole or decisive' bewijsmateriaal? Zo ja,
  • Zijn er genoeg compenserende factoren (counterbalancing factors) ten behoeve van de verdediging, zoals de toetsing van de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige?

I.c. moet worden onderbouwd waarom er een goede reden kan bestaan om een getuige niet op te roepen. Angst om te getuigen is hierbij onvoldoende. Als er steunbewijs is, dan draagt dat ook bij aan de betrouwbaarheid van het getuigenbewijs.

Hoe worden onregelmatigheden in het strafproces gesanctioneerd? - TentamenTest 15

Vragen

Vraag 1

De rechtbank meent dat ten onrechte geen cautie is gegeven aan de aangehouden verdachte. Hoe waarschijnlijk is het dan dat de rechtbank aan dit onherstelbare vormverzuim in het vooronderzoek de consequentie verbindt dat het proces-verbaal waarin de verklaringen van de verdachte zijn opgenomen wordt uitgesloten van het bewijs?

Vraag 2

Soms moet het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk worden verklaard. Geef drie redenen om het OM niet ontvankelijk te verklaren.

Vraag 3

Wanneer kan de rechtbank een verweer inzake bewijsuitsluiting vanwege een vormverzuim accepteren? Benoem de criteria uit de jurisprudentie van de Hoge Raad.

Vraag 4

Verplaats je in de rol van rechter. Je bent van mening dat de aanhouding en inbeslagneming bij aanhouding onrechtmatig zijn geschied omdat een machtiging ontbrak. De opsporingsambtenaar is namelijk zonder machtiging de woning binnen gegaan. Beredeneer gemotiveerd of je een rechtsgevolg aan dit vormverzuim kunt verbinden. Zo ja, welk(e) rechtsgevolg(en) komen dan in aanmerking?

Vraag 5

Leg uit welk beginsel van artikel 359a Sv in de volgende passage van de Hoge Raad getoetst wordt. “Het Hof heeft geoordeeld dat aldus een ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde en heeft vervolgens de vraag onder ogen gezien of daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte is tekortgedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Het Hof heeft - uiteindelijk - geoordeeld dat dit niet het geval is en heeft daarbij in aanmerking genomen dat controle achteraf op het handelen van de (aanhoudende en relaterende) verbalisanten mogelijk is geweest omdat zowel de camerabeelden als de verklaring van de betrokken GGD-arts aan het dossier zijn toegevoegd, zodat de geconstateerd verzuimen in zoverre zijn hersteld, en dat daarom onvoldoende grond bestaat voor de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.”

Vraag 6

Leg uit aan welke voorwaarden voldaan moet worden om een succesvol beroep te kunnen doen op de niet-ontvankelijkheid van het OM op grond van artikel 359a Sv.

Vraag 7

Ons Wetboek van Strafvordering wordt gemoderniseerd. Noem een paar voornemens van het concept van het nieuwe wetboek.

Vraag 8

Stel dat de verdachte, in de politieauto waarin hij na zijn aanhouding naar het politiebureau wordt gebracht, spontaan aangeeft dat hij zich op zijn zwijgrecht beroept maar ook op bepaalde wijze laat doorschemeren dat hij het feit heeft begaan. De politieagent neemt dit op in het proces-verbaal. Mag de Politierechter (gelet op art. 359a Sv) deze verklaring buiten beschouwing laten?

Vraag 9

Een raadsman klaagt in cassatie over schending van de redelijke termijn. Gelet op de extreme duur van de vertraging in de berechting na de behandeling in hoger beroep zou de maximale korting op de opgelegde gevangenisstraf moeten worden toegepast. Kan de Hoge Raad bepaalde korting geven?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Cautie moet worden gegeven als iemand als verdachte wordt gehoord en het moet in het proces-verbaal worden aangegeven. Als de opsporingsambtenaar dit niet doet, dan mag de verklaring die de verdachte zou afleggen niet worden gebruikt als bewijs.

Er hoeft geen rechtsgevolg te worden verbonden aan het verzuim, als de verdachte door de niet-naleving van de norm niet is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen.

Er gelden strikte eisen voor bewijsuitsluiting. Volgens recente rechtspraak uit 2020, kan een vormverzuim alleen worden gecompenseerd met bewijsuitsluiting als er met het vormverzuim een fundamenteel grondrecht is geschonden. De Hoge Raad onderscheidt een tweetal categorieën. Namelijk een schending van artikel 6 EVRM of elk ander grondrecht. Het niet geven van de cautie levert een schending van artikel 6 EVRM, namelijk van het nemo teneturbeginsel. Bewijsuitsluiting is in dit geval dus een logisch gevolg.

Vraag 2

Zie artikel 359a lid 1 Sv verschillende sancties voor het geval normen worden geschonden.

  • Het OM wordt niet-ontvankelijk verklaard wanneer een verzuim de beginselen van een behoorlijke procesorde aantast.
  • Er kan tot niet-ontvankelijkheid worden gekomen als zeer fundamentele inbreuken zijn begaan waardoor het wettelijke systeem in de kern is geraakt.
  • Art. 349 lid 3 Sv heeft een specifieke grond voor niet-ontvankelijkheid van het OM in de vervolging.

Relevante jurisprudentie: Tallon arrest, Zwolsman-arrest, Karman-arrest

Vraag 3

Een vormverzuim (bijvoorbeeld ontbreken van machtiging tot het binnentreden) kan leiden tot bewijsuitsluiting. In dit kader is artikel 359a Sv van belang. Artikel 359a Sv bepaalt dat bewijsuitsluiting wordt toegepast als het vormverzuim is begaan in het voorbereidend onderzoek. De Hoge Raad formuleert twee criteria:

  • Ten eerste moet de rechtsschending het belang getroffen hebben die de overtreden norm beoogt te beschermen.
  • Ten tweede moet de verdachte in dat belang getroffen zijn. We noemen dit de relativiteitseis (of Schnutznorm).

Wat zijn dan de vereisten waaraan voldaan moet worden om het rechtsgevolg bewijsuitsluiting aan het vormverzuim te kunnen verbinden (art. 359a lid 1)? Ten eerste moet het gaan om bewijsmateriaal dat door het verzuim is verkregen. Dan moet door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate geschonden zijn.

Relevante jurisprudentie: HR Loze Hashpijp arrest

Vraag 4

Voor deze vraag is artikel 359a Sv van belang.

Stel we gaan uit van een onherstelbaar vormverzuim. Namelijk de onrechtmatige aanhouding en inbeslagneming o.a. wegens het ontbreken van een machtiging. Zo’n vormverzuim kan achteraf niet worden hersteld. Er moet namelijk, voorafgaand aan het binnentreden van de woning tegen de wil van bewoner, een machtiging door een bevoegde autoriteit zijn verleend. Als dat niet is gebeurd kan dit achteraf niet worden hersteld. Het onherstelbare vormverzuim moet zijn begaan in het voorbereidend onderzoek van het aan de verdachte ten laste gelegde strafbare feit.

Er hoeft geen rechtsgevolg te worden verbonden aan het verzuim, als de verdachte door de niet-naleving van de norm niet is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Is de verdachte in dat belang getroffen? We noemen dit de relativiteitseis (of Schnutznorm). In dat geval is artikel 359a Sv van toepassing. De rechter moet volgens art. 359a lid 2 Sv de keuze voor een rechtsgevolg motiveren. Volgens het arrest Loze Hashpijp gelden de volgende aanknopingspunten:

  1. Heeft de verdachte echt nadeel ondervonden?
  2. Is het nadeel veroorzaakt door het verzuim?
  3. Is het nadeel geschikt voor compensatie door middel van strafvermindering?
  4. Is strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd?

Dan vinden we in artikel 359a lid 1 Sv verschillende sancties voor het geval normen worden geschonden. Zo ook de zware sanctie voor het OM. Het OM wordt namelijk niet-ontvankelijk verklaard wanneer een verzuim de beginselen van een behoorlijke procesorde aantast. Dit (zwaarste) rechtsgevolg komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Het gaat dan om vormverzuimen waarbij de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.

Ook kan de rechter bewijsuitsluiting als rechtsgevolg aan het vormverzuim verbinden (art. 359a lid 1 onder b Sv). De Hoge Raad kan ook bewijs uitsluiten als een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in grote mate blijkt te zijn geschonden. Daarbij kan het ook gaan om een zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte. Als daar sprake van is, zoals het gescheden van de rechten van de bewoner door zonder toestemming de woning te betreden, dan kan je (als aan alle bovengenoemde punten is voldaan) overgaan tot het verbinden van het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting. Ook kan de rechter strafvermindering als rechtsgevolg aan een vormverzuim verbinden (art. 359a lid 1 onder a Sv). Daarvoor moet aannemelijk zijn dat de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden van het vormverzuim en het nadeel is veroorzaakt door het verzuim. Als hij dus daadwerkelijk geschaad is in zijn verdediging omdat de autoriteiten door het vormverzuim een cruciaal bewijsmiddel hebben verkregen.

Relevante arresten: Loze hashpijp

Vraag 5

In deze passage gaat de Hoge Raad in op het zogenoemde Zwolsman-criterium. De Hoge Raad oordeelde in het Zwolsman-arrest dat onrechtmatig optreden van opsporingsambtenaren een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde zou kunnen opleveren. Soms kan het OM dan niet-ontvankelijk worden verklaard. Vooral als belangen van de verdachte zo ernstig zijn geschaad, dat dit invloed heeft op een eerlijke behandeling van zijn zaak. We noemen dit het Zwolsman-criterium. De vergaande sanctie van niet-ontvankelijkheid van het OM, kan alleen volgen als sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.

Vraag 6

Er moet sprake zijn van een vormverzuim begaan in het vooronderzoek terzake van het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Dat vormverzuim moet niet meer kunnen worden hersteld of er moet geen ander rechtsgevolg uit de wet blijken. Voorts moet dit worden meegewogen:

  • Het belang dat met het geschonden voorschrift wordt gediend.
  • De ernst van het verzuim.
  • Het nadeel dat daardoor is veroorzaakt.

In dit kader moet de Schutznorm ook benoemd worden.

Vraag 7

  • Zorgen voor een consistente en eigentijds ordening van de rechtsstof.
  • De regeling van processuele sancties is niet meer alleen tot de rechter gericht. De gedachte is dat ook officieren van justitie beoordelen of aan onrechtmatig handelen processuele sancties verbonden moeten worden.
  • Het zal een richtsnoer geven voor de toepassing van elke processuele sanctie.
  • Het reparatieargument wordt gevolgd. M.a.w. bewijsuitsluiting kan plaatsvinden met het oog op het voorkomen, rechtzetten of compenseren van een inbreuk op rechten van de verdachte (denk aan privéleven en fair hearing).
  • Het bevat ook regels in geval van onrechtmatig handelen door politie of het OM. Het effectiviteitsargument wordt expliciet opgenomen in de nieuwe regeling. Resultaten kunnen worden uitgesloten als bewijs ten einde te bevorderen dan in overeenstemming met de geschonden norm wordt gehandeld.

Vraag 8

Een spontane bekentenis tijdens transport mag gewoon gebruikt worden voor het bewijs. Het gaat om een spontane bekentenis. Als er sprake is van een verhoor, dan moet cautie worden gegeven. De aangehouden verdachte moet de mogelijkheid worden geboden om een advocaat te consulteren, en (als dat niet gebeurt) moet altijd bewijsuitsluiting volgen op grond van artikel 359a Sv.

Vraag 9

Berechting binnen een redelijke termijn is een belangrijk waarborg. In principe geldt dat een zaak binnen twee jaar afgerond moet zijn. Behoudens enkele uitzonderingen (als de verdachte in voorlopige hechtenis is of in het geval de verdachte minderjarig is).

Worden de termijnen overschreden? Dan wordt een strafkorting toegepast. De Hoge Raad heeft geoordeeld welk percentage strafkorting dan exact geldt.

  • 5% strafkorting bij een overschrijding van zes maanden of minder;
  • 10% strafkorting bij een overschrijding tussen de 6 en de 12 maanden.

Hoe komt het vonnis tot stand? - TentamenTest 16

Vragen

Vraag 1

Mag de rechtbank bij de sanctieoplegging zonder nadere motivering haar eigen uitgangspunten hanteren?

Vraag 2

Stel de rechtbank legt een vrijheidsstraf op, ondanks dat de raadsman uitdrukkelijk heeft betoogd dat dit achterwege zou moeten worden gelaten. Moet de rechter dan in het vonnis aandacht besteden aan dat argument?

Antwoordindicatie

Vraag 1

De rechter mag eigen uitgangspunten hanteren. Uit artikel 359 lid 6 Sv volgt dat bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsbeneming meebrengt, het vonnis in het bijzonder de redenen aangeeft die tot de keuze van deze strafsoort (of maatregel) hebben geleid. Het vonnis geeft ook de omstandigheden aan, waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet. De rechter moet dus in het vonnis motiveren waarom hij voor een bepaalde straf heeft gekozen. De Hoge Raad meent dat er extra motivering noodzakelijk is over de duur van de vrijheidsbenemende straf. Een standaardmotivering is in dat geval niet genoeg.

Vraag 2

Wanneer het vonnis afwijkt van de visie van de verdachte, dan moet het vonnis expliciet aangeven welke redenen hier voor hebben gezorgd. Het vonnis bevat de aanleiding voor de straf of maatregel. Zie art 359 lid 5 Sv. En daarnaast moet het ook de wettelijke voorschriften noemen waarop deze is gegrond. Als er een vrijheidsbenemende straf wordt opgelegd, dan geldt dat een aanvullende motivatie nodig. Het vonnis geeft ook zoveel mogelijk de omstandigheden aan, waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet. Zie artikel 359 lid 6 Sv. Hoe zwaarder de sanctie hoe meer motivatie vereist is.

Relevante jurisprudentie: HR Blind in de gevangenis.

Welke rechtsmiddelen zijn er? - TentamenTest 17

Vragen

Vraag 1

Een verdachte wordt door de rechtbank veroordeeld tot een geldboete en een taakstraf van vier dagen. Hij wil in hoger beroep bij het hof omdat hij zich helemaal niet kan vinden in deze veroordeling. Leg uit wat bedoeld wordt met ‘voortbouwend appel’. En leg (aan de hand van art. 6 EVRM) uit of deze regeling houdbaar is.

Vraag 2

Een verdachte wordt voor het primaire vrijgesproken maar krijgt voor hetgeen subsidiair ten laste is gelegd een veroordeling tot de betaling van een geldboete van €45. De officier van justitie is niet blij met het resultaat omdat het (gezien de complexheid van de zaak) het opsporingsonderzoek en de vervolging veel moeite hebben gekost. Hij wil een zwaardere veroordeling door het hof. Kan dit?

Antwoordindicatie

Vraag 1

De zitting bij het hof noemen we vaak ook wel een voortbouwend appel. Dat wil zeggen dat op de zitting in hoger beroep het alleen zal gaan om de feiten die door een verdachte worden tegengesproken. Het is dus niet zo dat altijd de gehele strafzaak nogmaals behandeld wordt. In een voortbouwend appel wordt in hoger beroep het vonnis in eerste aanleg als uitgangspunt van de behandeling genomen en niet meer de gehele behandeling in eerste aanleg (art. 422 lid 2 Sv). In hoger beroep wordt de zaak dus niet helemaal opnieuw onderzocht, maar alleen enkel geschilpunten. Artikel 415 lid 2 Sv.

Hoe verhoudt zich dit tot artikel 6 EVRM? Uit dit artikel leiden we af dat wanneer er sprake is van berechting in tweede instantie de appelrechter een substantiële toets moet uitvoeren. Voorts moet de rechter onafhankelijk en onpartijdig zijn. Is dit het geval bij voortbouwend appel? Er wordt immers alleen de bezwaren behandeld en het eerdere vonnis is het uitgangspunt. Je kunt concluderen dat het voortbouwend appel geen schending oplevert van het EVRM omdat uit EHRM rechtspraak valt af te leiden dat dit binnen de leidende rol van de rechter in een contradictoir proces passend is.

Vraag 2

Om te weten of hoger beroep opstaat moet o.a. worden gekeken naar artikel 404 lid 1 Sv. De officier van justitie moet binnen 14 dagen na het instellen van het hoger beroep, zijn grieven kenbaar maken aan de griffier van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. Dat staat in artikel 410 lid 1 Sv. Datzelfde artikel bepaalt dat de verdachte ook een schriftuur met grieven kan indienen. De OvJ kan niet-ontvankelijk worden verklaard als hij niet tijdig het schriftuur heeft ingediend, maar dat hoeft niet.

Hoger beroep betreft het gehele vonnis. Soms worden de OvJ of de verdachte partieel niet-ontvankelijk verklaard. Artikel 407 Sv bepaalt dat hoger beroep alleen tegen het vonnis als geheel kan worden ingesteld. Als hoger beroep openstaat (art. 404 Sv) dan bepaalt artikel 407 Sv dwingend dat het hoger beroep het gehele vonnis betreft.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
985