Uitwerking colleges Inleiding Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoorcollege 1 – 10 september 2012

 

Inleiding Privaatrecht gaat over de rechtsverhouding tussen burgers onderling. In het privaatrecht is het vermogensrecht een belangrijk onderdeel. Vermogen is juridisch gezien het geheel van op geld waardeerbare rechten en plichten die een persoon heeft. Vermogensrechten zijn alle regels met betrekking tot de rechten en plichten die deel uitmaken van een vermogen. Het vermogensrecht valt te splitsen in goederenrecht en in verbintenissenrecht.

 

Goederen- en verbintenissenrecht

Het goederenrecht regelt de rechtsverhouding tussen een goed en een persoon. Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten(art 3:1 BW). Voorbeeld van een goederenrecht is het eigendomsrecht(art.5:1 BW). Eigendom is volgens dit wetsartikel het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Goederenrecht heeft ook te maken met het eenheidsbeginsel. Dit beginsel wil zeggen dat wanneer je eigenaar bent van iets, een hoofdzaak, je automatisch ook eigenaar bent van al zijn bestanddelen.

Voorbeeld hiervan is de zaak die netwerkbeheerder Enexis tegen de provincies Groningen en Drenthe aan heeft gespannen. Enexis heeft het kabelnetwerk onder de lantaarnpalen in de provincies aangelegd en claimt eigenaar van deze palen te zijn. De grond waar deze lantaarnpalen instaan is echter van provincie en gemeente. Omdat het kabelnetwerk duurzaam met de grond is verenigd zijn gemeente en provincie hier ook eigenaar van. De gemeente is eigenaar van de hoofdzaak, de grond, dus ook van de rest van de bestanddelen van de lantaarnpalen.

Het verbintenissenrecht regelt de rechtsverhouding tussen personen onder elkaar. De relaties tussen verkoper en koper en verhuurder en huurder zijn hier voorbeelden van.

Het goederenrecht staat vooral beschreven in de boeken 3 en 5 van het Burgerlijk Wetboek. Het verbintenissenrecht staat beschreven in de boeken 3, 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek.

 

Goederen

Goederen bestaan uit zaken en vermogensrechten.

 

Zaken (art.3:2 BW)

Het Burgerlijk Wetboek beschrijft zaken als voor de menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten(art.3:2 BW). Zaken kunnen onroerend of roerend zijn. Onroerende zaken zijn de grond, de delfstoffen die nog niet gewonnen zijn, beplanting op de grond en werken en gebouwen die met de grond verenigd zijn. Roerende zaken zijn alle zaken die niet onroerend zijn, ook wel de zaken die zich kunnen voortbewegen.

 

Portacabin arrest

In de zaak van het Portacabin arrest( jurisprudentiereader blz 27) komt duidelijk naar voren dat het van belang is dat men weet of een zaak roerend of onroerend is.

Op het bedrijfsterrein van Buys was een portacabin geplaatst, die Buys als uitbreiding voor het bedrijfsgebouw wilde gebruiken. Hiervoor waren ook diverse voorzieningen aangelegd. De portacabin werd in gebruik genomen en later heeft Buys bij de Rabobank een hypotheek gevestigd op zowel het bedrijfsgebouw als op de portacabin. De belastingdienst heeft echter in april 1992 executoriaal beslag doen leggen op alle roerende zaken die eigendom van Buys waren, waaronder ook de portacabin. De Rabobank heeft in dit geding echter verklaard dat de portacabin valt onder haar recht van hypotheek en gesteld dat het dus een onroerende zaak is. Door alle kenmerken van deze portacabin waardoor het een geheel met de grond vormde, stelt de rechter dat het een onroerende zaak is, zoals beschreven in art. 3:3 BW, en de Rabobank in haar gelijk wordt gesteld. Portacabins die als bouwketen worden gebruikt zijn overigens wel roerende zaken.

 

Eenheidsbeginsel

Zoals al eerder vernoemd houdt dit beginsel in dat wanneer je eigenaar bent van iets, een hoofdzaak, je automatisch ook eigenaar bent van al zijn bestanddelen. Wil iets een bestandsdeel van een hoofdzaak zijn moet het of fysiek verbonden zijn met de hoofdzaak, of volgens verkeersopvatting ergens deel van uitmaken (art. 3:4 BW). Een voorbeeld van volgens verkeersopvatting ergens deel van uitmaken is dat een auto zonder motor niet compleet is en de motor met een toekomstige verkoop dus ook met de auto wordt mee verkocht. Het bestandsdeel hoeft maar aan een van de twee criteria te voldoen om bestandsdeel van de hoofdzaak te zijn.

 

Vermogensrechten (art. 3:6 BW)

Vermogensrechten kunnen weer worden onderverdeeld in absolute rechten en relatieve rechten.

Relatieve rechten kunnen alleen ten opzichte van één persoon worden ingeroepen. Het zijn ook wel vorderingsrechten.

Absolute rechten kunnen ten opzichte van iedereen worden ingeroepen. Voorbeeld hiervan is het eigendomsrecht. Men is eigenaar van een goed en kan dit tegenover iedereen inroepen. Absolute rechten kunnen worden gesplitst in rechten op voortbrengselen van de geest, zoals auteursrecht, en rechten op goederen. Deze rechten op goederen kunnen volledig zijn, zoals het eigendomsrecht, maar er zijn ook beperkte rechten op goederen. Beperkte rechten zijn rechten die zijn afgeleid uit een meer omvattend recht (art. 3:8 BW). Beperkte rechten bestaan uit twee categorieën, de genotsrechten en de zekerheidsrechten.

De genotsrechten die het Burgerlijk Wetboek kent zijn:

  • vruchtgebruik (art. 3:201 BW)

  • erfpacht (art. 5:85 BW)

  • opstal (art. 5:101 BW)

  • erfdienstbaarheid (art. 5:70 BW)

 

De zekerheidsrechten zijn pand en hypotheek(art. 3:227 e.v. BW). De zekerheidsrechten zorgen ervoor dat jij, als er geld moet worden teruggeëist, een sterkere positie hebt dan de andere schuldeisers.

 

De kenmerken van goederenrechtelijke rechten

  • Ze bevinden zich in een gesloten stelsel. Het numerus clausus beginsel speelt hierin een rol. Men kan de goederenrechtelijke rechten niet zomaar vorm geven. De wet en alleen de wet bepaalt. Alle goederenrechtelijke rechten zijn in de wet vermeld

  • Goederenrechtelijke rechten hebben een absolute werking. Ze kunnen dus tegenover iedereen worden ingeroepen.

  • Ze hebben een goederenrechtelijk gevolg, het recht volgt het goed. Dit wordt ook wel ‘droit de suite’ genoemd.

  • Goederenrechtelijke rechten hebben prioriteit. Eerder gevestigde (oudere) rechten gaan voor later gevestigde (jongere) rechten

  • De eigenaar kan zijn zaak ook opeisen als deze zich in faillissement bevindt: separatisme.

 

Voorbeelden goederenrechtelijk gevolg
 

Voorbeeld 1.

Kunstenaar Reijtenbagh heeft aan het Centraal Museum het recht van vruchtgebruik op zijn schilderijen gegeven. Zij mogen zijn schilderijen tentoonstellen en hier de vruchten van plukken. Het Rijksmuseum koopt de schilderijen van Reijtenbagh op, er vindt dus een eigendomsoverdracht plaats. De schilderijen blijven echter in bezit van het Centraal Museum, omdat het recht van vruchtgebruik een absolute werking heeft en een goederenrechtelijk recht is. Dit gaat boven het eigendomsrecht van het Rijksmuseum,wat slechts een verbintenissenrecht is, omdat het absolute recht van vruchtgebruik tegenover iedereen geldt. Had het Centraal Museum alleen een overeenkomst van bruikleen afgesloten met Reijtenbagh, dan waren zij de schilderijen kwijtgeraakt aan het Rijksmuseum. Dan was het geen goederenrechtelijk gevolg geweest.

 

Voorbeeld 2.

Reijtenbagh sluit eerst pandrecht op zijn schilderijen af met J.P. Morgan. J.P Morgan is er zo zeker van dat het geleende geld altijd bij hem terugkomt. Hierna sluit Reijtenbagh ook een pandrecht af met ABN Amro. Mocht Reijtenbagh het geleende geld niet terug kunnen betalen krijgt eerst JP Morgan het recht de schilderijen te verpanden, omdat hij als eerste het pandrecht met Reijtenbagh had afgesloten. Het oudste beperkt recht gaat immers voor het jongere beperkt recht.

 

Registergoederen

Registergoederen zijn onroerende zaken, teboekstaande vliegtuigen en schepen en de beperkte rechten die op deze zaken staan. Voor het vestigen en overdragen van een registergoed moet men het goed inschrijven in een openbaar register wat voor publicatie bestemd is voor de vesting of overdracht van juist dat goed. Bij de onroerende zaken moet dit bij de notaris worden gedaan. Dit heet dan inschrijving van de notariële transportakte.

Voorbeelden van registergoederen zijn:

 

    • Het recht van eigendom op een huis

    • Het recht van eigendom op een teboekstaand schip

    • Recht van erfdienstbaarheid

    • Hypotheekrecht

    • Recht van vruchtgebruik op een huis

 

 

Hoorcollege 2 – 17 september 2012

 

Het eigendomsrecht kan op twee manieren verkregen worden: onder algemene titel en onder bijzondere titel.

 

Algemene titel

Bij het verkrijgen van het eigendomsrecht onder algemene titel gaat het hele vermogen van een persoon over op een ander persoon. Dit kan ook een evenredig deel van het vermogen zijn, zoals bij erving. Eigendomsrechten verkregen onder algemene titel zijn:

  • Erfopvolging

  • Boedelmenging

  • Fusie en splitsing.

 

Bijzondere titel

Voorbeelden van eigendomsrechten die verkregen zijn onder bijzondere titel zijn:

  1. Overdracht of vestiging beperkt recht. Dit gebeurt als A het bezit heeft verschaft aan B. Ook moet voor overdracht aan andere vereisten worden voldaan.

  2. Verjaring. B heeft het goed jarenlang in bezit gehad en heeft het goed te goeder trouw verkregen. Na een aantal jaar kan hij het eigendom opeisen.

  3. Toe-eigening. Als B iets in bezit neemt wat aan niemand toebehoort, wordt B eigenaar van het goed. Het moet gaan om een res nullius. A heeft de zaak prijsgegeven en heeft op deze manier zijn eigendom verloren.

  4. Natrekking. Als men eigenaar is van een zaak kun je na natrekking eigenaar worden van meer. Dit heeft te maken met het eenheidsbeginsel.

 

Andere voorbeelden van verkrijging onder bijzondere titel zijn:

    • vinderschap – art. 5:5-12 BW

    • zaaksvorming – art. 5:16 BW

    • vruchttrekking – art. 5:17 BW

    • schatvinding – art. 5:13 BW

    • vermenging – art. 5:15 BW

 

Het arrest om naar te verwijzen als het gaat om het verkrijgen van eigendomsrecht door natrekking is: HR 15 nov. 1991, NJ 1993, 316 Dépex curatoren/Bergel. Dit arrest is te vinden in de jurisprudentiebundel.

 

Eigendom door natrekking

Als je eigenaar bent van een zaak, een bestandsdeel, kun je via natrekking eigenaar worden van meer, dit heet ook wel het eenheidsbeginsel. Het goederenrecht is kei hard. Volgens de Hoge Raad moet je niet kijken naar de functie van zaken in een gebouw, maar of dingen in een gebouw constructief op elkaar zijn afgesteld. Een voorbeeld hiervan zijn de lampen in de gebouwen van de universiteit op het Janskerkhof. Lampen zijn volgens verkeersopvatting bestandsdeel van het gebouw. Een gebouw zonder verlichting kan niet als bedrijfsgebouw functioneren. Als een gebouw dus zonder een zaak ‘incompleet’ is en het niet kan functioneren, is de zaak een bestandsdeel en kan het eigendom worden verkregen door natrekking.

 

Eigenaar, bezitter of houder

De eigenaar of rechthebbende ben je wanneer je het eigendomsrecht of een beperkt recht over een goed hebt. De vraag of je eigenaar of rechthebbende bent heeft te maken met de rechten die iemand heeft.

 

De vraag of iemand bezitter of houder is wordt puur op de uiterlijke feiten beoordeeld. Het gaat om de feitelijke macht die iemand op een goed uitoefent.

Je bent bezitter van een zaak als je de zaak voor jezelf houdt. Je bent houder, of anders gezegd detentor, als je de zaak voor een ander houdt. Een voorbeeld van zo’n houderschap is het lenen van een boek.

 

De relevantie van bezit

Bij het verkrijgen van het eigendomsrecht is het vaak belangrijk in bezit te zijn van het goed.

Bij overdracht van roerende zaken is een van de vereisten dat het bezit moet worden verschaft door de vervreemder aan de ‘nieuwe’ eigenaar van het goed. Zonder deze levering is de overdracht niet geldig. Dit staat te lezen in art 3:84 BW

Ook bij verjaring is het belangrijk dat de ‘nieuwe’ eigenaar al een x- aantal jaren het goed in bezit heeft. Dit is te vinden in art. 3:99 BW en art. 3:105 BW.

Bij toe-eigening van een res nullius, een zaak die aan niemand toebehoort, is het belangrijk dat het goed in bezit wordt genomen. Dit valt te lezen in art. 5:4 BW en art. 3:113 BW.

 

Ook in andere opzichten is bezit relevant. Bezit geeft namelijk een gevoel van eigendom. Ook draagt de bezitter het risico van aansprakelijkheid over het goed. Als je een zaak in je bezit hebt, kun je hiervan de vruchten genieten. Een voorbeeld hiervan is rente. Ook heb je recht op een vergoeding bij schade en kosten.

 

Bezitter of houder

Bij het onderscheid tussen bezitter of houder is het cruciaal om te weten of je het goed voor jezelf of voor een houder houdt. Houd je het goed voor jezelf, dan ben je bezitter van het goed. Houd je het goed voor een ander, dan ben je houder van het goed. Of je houder of bezitter bent moet beoordeelt worden naar verkeersopvatting op grond van de uiterlijke feiten. Er wordt gekeken of de man of vrouw de feitelijke macht uitoefent op de zaak. Wie een goed houdt, wordt vermoed dit goed voor zichzelf te houden.

Als je toch een zaak voor een ander houdt geldt de uitspraak dat als je houder bent, je ook altijd houder blijft. De houder kan niet zelf het houderschap veranderen. Hij kan niet zelf het bezit verkrijgen en hij kan niet zomaar van houder voor de een houder voor de ander worden.

 

Het krijgen van bezit( art. 3:116 BW)

Ook bezit kan onder algemene titel worden verkregen. Een voorbeeld hiervan is als iemand komt te overlijden. Al diens rechten en plichten worden door de erfgenaam in bezitgenomen. De vermogensrechtelijke positie wordt zo doorgezet.

Ook kan het bezit worden verkregen door inbezitneming (art. 3:113 BW). Dit doe je door de feitelijke macht over een zaak voor jezelf te verschaffen. Je bent in dit geval wel bezitter van de zaak, maar niet per se eigenaar. Ook kan bezit door overdracht worden verkregen.

 

Hoorcollege 3 – 24 september 2012

 

Deze week gaat het hoorcollege over een van de manieren om eigendom te verkrijgen: de overdracht. Om het eigendomsrecht door overdracht te verkrijgen moet aan een aantal vereisten zijn voldaan:

  1. Het goed moet overdraagbaar zijn.

  2. Het goed moet geleverd zijn.

  3. Dit moet zijn gedaan krachtens een geldige titel

  4. Verricht door degene die bevoegd is over het goed te beschikken.

Deze vereisten voor de overdracht zijn te vinden in art. 3:83 BW en 3:84 BW.

 

Pas als aan alle vereisten van overdracht is voldaan, heeft de verkrijger van het goed ook het eigendomsrecht verkregen. Het maakt niet uit of het hier om een schenking, een ruil of een koop gaat.

Als achteraf blijkt dat de vervreemder van het goed geen eigendomsrecht bezat, werkt dit automatisch door op de verkrijger van het goed. Deze verkrijgt dan ook niet het eigendomsrecht, omdat niet aan alle eisen voor overdracht is voldaan.

 

Overdraagbaarheid

Van alle vereisten is de overdraagbaarheid van een goed het minst lastig. De eis van overdraagbaarheid is te vinden in art. 3:83 BW. Alle eigendomsrechten op zaken zijn in principe overdraagbaar. Als iets overdraagbaar is, kun je iets als zekerheidsrecht bieden. In beginsel zijn ook vorderingsrechten en beperkte rechten overdraagbaar. Alleen bij vorderingsrechten is het mogelijk om een contractuele beperking op te leggen op de overdraagbaarheid. Dit komt omdat vorderingsrechten vaak een persoonlijk karakter hebben. Een voorbeeld hiervan is de vordering van pensioensgeld. Dit vorderingsrecht is niet vrijelijk overdraagbaar door zijn persoonlijk karakter.

Andere rechten zijn slechts overdraagbaar als dit door de wet wordt bepaald.

 

Geldige titel

Een overdracht moet krachtens een geldige titel zijn verlopen. Een geldige titel is een verbintenis tussen twee partijen waarbij het eigendomsrecht van A naar B gaat. Voorbeelden van geldige titels zijn:

    • Overdracht uit koopovereenkomst

    • Overdracht uit ruilovereenkomst

    • Overdracht uit schenkingsovereenkomst

 

Tegenover deze verbruiksovereenkomsten, die wel een geldige titel zijn, staan gebruiksovereenkomsten, zoals bijvoorbeeld een huurovereenkomst. Bij gebruiksovereenkomsten is er geen sprake van een geldige titel dus vindt er geen overdracht plaats, ookal is aan de rest van de vereisten voldaan.

Als van begin af aan van de overdracht de geldige titel ontbreekt spreekt men van een nietige titel. Deze titel is nietig op grond van strijd met de wet of met een goede zeden. Ook kan er sprake zijn van een putatieve titel. Beide partijen denken in dit geval dat er een specifiek goed wordt overgedragen, wat eigenlijk niet meer bestaat.

Ook kan de geldige titel met terugwerkende kracht komen te vervallen. Dit kan door vernietiging van de titel door bijvoorbeeld bedrog en handelingsonbekwaamheid. In zo’n geval heeft de levering van het goed geen overdracht als gevolg.

 

Nederland heeft een causaal stelsel. Dit houdt in dat als er geen sprake is van een geldige titel, er nooit een overdracht heeft plaatsgevonden. Van meet af aan is de overdracht ongeldig geweest.

 

Beschikkingsbevoegdheid

Beschikkingsbevoegdheid is de bevoegdheid om een goed over te dragen of met een beperkt recht te belasten. Normaal gesproken is de rechthebbende beschikkingsbevoegd. Toch hoeft de beschikkingsbevoegdheid niet per definitie bij de eigenaar te liggen. Bij bijvoorbeeld een faillissement verliest de eigenaar zijn beschikkingsbevoegdheid. In zo’n geval wordt een niet-rechthebbende, de curator in faillissement, de beschikkingsbevoegde. Ook een dief is wel bezitter van een goed, maar is niet beschikkingsbevoegd.

 

Derdenbescherming

Ondanks het ontbreken van een beschikkingsbevoegdheid kan er toch een overdracht plaatsvinden. In zo’n geval moet er aan alle vereiste van art. 3:86 BW zijn voldaan. Deze eisen zijn:

  • Het moet gaan om een roerende zaak of een niet-registergoed

  • De overdracht moet hebben plaatsgevonden krachtens geldige titel en geldige levering

  • De verkrijger is te goeder trouw. De verkrijger wist niet dat de vervreemder beschikkingsonbevoegd was en had ook geen reden om dit te denken.

  • De verkrijging is anders dan ‘om niet’. Dit houdt in dat er een tegenprestatie is geleverd, er is voor betaald.

 

Uitzondering op de derdenbescherming is diefstal. In zo’n geval kan de eigenaar zijn goed revindiceren tot drie jaar na de diefstal, tenzij het goed door een particulier is gekocht in de normale handel, zoals een fiets in een fietsenwinkel.

 

Als het goed echter niet geldig geleverd is kom je bij diefstal niet bij art. 3:86 lid 3 BW uit en kan een eigenaar zich ook niet op dit lid beroepen.

 

Voor de overdracht van onroerende zaken is een ander artikel in het Burgerlijk Wetboek van kracht: art. 3:88 BW. Er moet aan de volgende vereisten zijn voldaan:

  • Het moet gaan om een registergoed

  • De verkrijger is te goeder trouw.

  • De beschikkingsonbevoegdheid vloeit voort uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht.

  • De ongeldigheid van die vroegere overdracht is niet het gevolg van de onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder!

 

Artikel 3:88 BW geldt ook wanneer niet op een goede manier is geleverd. Ondanks het ontbreken van beschikkingsbevoegdheid of geldige levering is er toch sprake van een rechtsgeldige overdracht als aan alle vereisten van het artikel is voldaan.

 

Levering

De manier waarop een goed geleverd wordt hangt af van de aard van het goed. Bij de levering van roerende zaken wordt het goed geleverd door bezitsverschaffing. De vervreemder verschaft in dit geval aan de verkrijger het bezit. Bezitsoverdracht kan door middel van feitelijke bezitsverschaffing, levering c.p., brevi manu en longa manu.

 

Bij onroerende zaken wordt het goed geleverd door middel van een notariële akte en inschrijving daar deze akte in de openbare registers

 

Hoorcollege 4 15 oktober 2012.

Het vermogensrecht bestaat uit het goederenrecht en het verbintenissenrecht. De komende hoorcolleges gaan over het verbintenissenrecht. Deze week zal het gaan om wat een verbintenis precies is, welke bronnen van verbintenissen er zijn, wat een rechtshandeling inhoudt, over de totstandkoming van een overeenkomst en over het wilsontbreken en handelingsonbekwaamheid.

De verbintenis.

Een verbintenis is een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking. Een rechtsbetrekking is een juridische relatie. Een verbintenis houdt in dat de ene partij recht heeft op iets, waartoe de andere partij verplicht is. Bij een verbintenis zijn er altijd twee partijen. Er zijn echter ook kale rechtsplichten. Het recht legt hier ook een plicht op, maar dit is niet volgens het vermogensrecht geregeld. Een voorbeeld van een kale rechtsplicht is het dragen van een helm. Kale rechtsplichten zijn abstract en algemeen. Dit staat tegenover de verbintenis, omdat het bij een verbintenis gaat om een concreet recht van de een tegenover een concrete plicht van de ander.

Bij een verbintenis zijn er dus twee zijden: de actieve zijde en de passieve zijde. Aan de actieve zijde staat de schuldeiser, aan de passieve zijde de schuldenaar. De schuldeiser heeft een vorderingsrecht, waartegenover de schuldenaar schuld heeft. Om de vordering sterker te maken heeft de schuldeiser het recht op rechtsvordering. Wanneer het recht niet naar wens wordt vervuld kan deze rechtsvordering worden ingezet. De schuldenaar is als hij zijn schuld niet nakomt hiervoor aansprakelijk. Daarbovenop kan de schuldeiser alsnog dwingen dat de schuldenaar het vonnis nakomt met het executierecht. De schuldenaar heeft hierbij uitwinbaarheid. Hij staat bloot aan het verhaal van de schuldeiser en kan gedwongen worden om de plicht na te komen. Een verbintenis is dus minder dan alleen een recht en een plicht, je kunt gedwongen worden na te komen.

De bronnen van verbintenissen.

Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek beslaat het algemene deel van het verbintenissenrecht. In art. 6:1 BW staat dat verbintenissen slechts kunnen ontstaan indien dit uit de wet voortvloeit. Enkele voorbeelden van algemeen wettelijke verbintenissen zijn:

  • De obligatoire overeenkomst (art. 6:213 BW). Bij een obligatoire overeenkomst roepen de beide partijen de verbintenis in het leven. Beide partijen worden verplicht tot een bepaalde prestatie. De obligatoire overeenkomst is langs de contractuele weg op te eisen. Een voorbeeld is de koopovereenkomst.

  • De onrechtmatige daad (art 6:162 BW). Er wordt bij een onrechtmatige daad altijd iemand verplicht om een prestatie na te komen die hij eigenlijk niet wil nakomen. Deze prestatie is namelijk het betalen van schadevergoeding.

  • Zaakwaarneming( art 6:198 BW). Bij zaakwaarneming neemt de ene partij onverwacht zaken van een ander waar. Hij heeft recht op een vergoeding voor de kosten die hij daarmee maakt.

  • De onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW). Bij een onverschuldigde betaling is er meer betaald dan nodig en heeft de betalende partij recht op terugbetaling van het te veel betaalde bedrag.

  • Ongerechtvaardigde verrijking(art. 6:212 BW). Een ongerechtvaardigde verrijking komen we niet veel tegen. Toch kan dit gebeuren door middel van natrekking. Als een product door natrekking bestanddeel blijkt te zijn van een andere hoofdzaak, heeft de oude eigenaar van dit product recht op een vergoeding.

Naast deze algemene bronnen zijn er nog meer verbintenissen mogelijk. Het woord voortvloeit in het wetsartikel maakt dit mogelijk. Het hoeft niet letterlijk in de wet te staan, want niet elke verbintenis kan in de wet worden opgenomen. Een andere bron van verbintenissen is het ongeschreven recht. Ook kan een verbintenis ontstaan als het aansluit bij het wettelijke systeem en aansluit op een wel in de wet geregeld geval. Dit laatste valt te lezen in het Quint/Te Poel arrest.

De overeenkomst.

De overeenkomst staat beschreven in artikel 6:217 BW. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en een aanvaarding van dat aanbod. Zowel het aanbod als de aanvaarding zijn rechtshandelingen. Zij brengen een rechtsgevolg met zich mee. Als aanbod en aanvaarding samen komen ontstaat er een wilsovereenstemming. Met het ontstaan van een wilsovereenstemming komt er een overeenkomst tot stand. Een aanbod is herroepelijk als het nog niet is aanvaard of als de tot aanvaarding strekkende mededeling nog niet verzonden is. Als uit het aanbod onherroepelijkheid volgt, bijvoorbeeld door een termijn, kan het aanbod niet worden ingetrokken (art. 6:219 BW). Een vrijblijvend aanbod is onverwijld herroepelijk, dit wil zeggen dat het kan worden ingetrokken zonder vertraging.

Wilsontbreken.

Het kan zijn dat bij het tot stand komen van de overeenkomst misverstanden zijn ontstaan. De ene partij weet niet wat de ander bedoeld met zijn wil en denkt dat dit hetzelfde is als wat hij wil. Dit gebeurt vaak als er termen worden gebruikt die men eigenlijk niet kent. De wil is dus het niet hetzelfde. Dit valt te lezen in het Bunde/Erckens-arrest en het Eelman/Hin arrest.

Bunde/Erckens

Bunde heeft een overeenkomst met Erckens gesloten, waar het ging over het betalen van belastingschade. Bunde dacht dat het om een bedrag van $1000 ging, maar Erckens had bij de belastingschade een ander, veel hoger bedrag in zijn hoofd. Als het niet duidelijk is wat de belastingschade precies inhoudt kan de overeenkomst nietig verklaard worden. In art. 3:33 BW valt namelijk te lezen dat een rechtshandeling een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist die zich door een verklaring heeft geopenbaard. De overeenkomst is dus nooit tot stand gekomen. Er was in dit geval sprake van een wilsontbreken dus er was geen wilsovereenstemming.

Eelman/Hin

Ook in het Eelman/Hin-arrest speelt het wilsontbreken een rol. Eelman verkocht zijn boerderij aan Hin voor een redelijke prijs. Eelman verklaarde dat hij zijn boerderij verkocht voor een bepaald bedrag. Hin aanvaarde dit aanbod en verklaarde dat hij de boerderij voor dat bedrag wilde kopen. De overeenkomst kwam dus tot stand door aanbod en aanvaarding van dit aanbod. Na het sluiten van de overeenkomst werd Eelman onder curatele gesteld omdat hij schizofreen bleek te zijn. Hij dacht dat er spoken in zijn boerderij zaten en dat hij daarom zijn boerderij wegdeed, maar nooit de wil heeft gehad te verkopen en de overeenkomst dus nietig wil laten verklaren op basis van art 3:34 BW. De overeenkomst wordt niet nietig verklaard, omdat Eelman na het tot stand komen van de overeenkomst pas onder curatele werd gesteld. Hin niets wist van de geestesgesteldheid. Hin was te goeder trouw, wilde de boerderij gewoon kopen en had ook geen reden om te twijfelen. Hin werd op deze manier beschermd, omdat hij aan de vereisten van art. 3:35 BW had voldaan:

‘ Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil. ’

Als het echter gaat om veel te onrechtvaardigde gevallen dan kunnen redelijkheid en billijkheid de partij waarbij de wil bleek te ontbreken toch beschermen.

Handelingsonbekwaamheid ( art. 1:234 BW en 1:378 BW).

Je kunt handelingsonbekwaam zijn als je minderjarig bent, of onder curatele bent gesteld. Een minderjarige is onbekwaam als deze een rechtshandeling heeft verricht, waarvoor deze geen toestemming had van zijn of haar ouders. Als een rechtshandeling door het maatschappelijk verkeer als gebruikelijk wordt verondersteld, dan is er een vermoeden van toestemming, zolang er niets anders over het ontbreken hiervan bekend is. Bij een onder curatele gestelde geldt de handelingsonbekwaamheid ook, tenzij deze toestemming van de curator heeft om een rechtshandeling te verrichten.

Bij handelingsonbekwaamheid is de rechtshandeling vernietigbaar. Dit moet worden gedaan door de ouders van de minderjarige of door de onder curatele gestelde zelf. Dit is met terugwerkende kracht, dus de overeenkomst heeft in zo’n geval niet bestaan. Eenzijdige ongerichte rechtshandelingen van handelingsonbekwamen zijn nietig(art. 3:32 lid 2 BW).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoorcollege 5 - 22 oktober 2012.

In het hoorcollege van deze week zal het gaan over contracten waardoor twee partijen met elkaar zijn verbonden en wat er gebeurt als dit contract niet wordt nagekomen. Het zal gaan over wat deze niet-nakoming inhoudt en wat de rechten zijn van de schuldeiser bij het niet nakomen. Besproken zullen worden nakoming, schadevergoeding, opschorting en ontbinding van de contracten.

Niet-nakoming.

In de volksmond wordt niet-nakoming ook wel een wanprestatie genoemd. Een wanprestatie leveren is echter heel wat meer dan alleen niet-nakoming. Niet-nakoming wordt daarom gezien als een tekortkoming in de nakoming. Er zijn verschillende gevallen van niet nakoming. Zo kan er sprake zijn dat er überhaupt geen nakoming is. Er is in een contract een afspraak gemaakt, maar deze afspraak wordt door de schuldenaar niet nagekomen. Ook kan het zijn dat er sprake is van te late nakoming. Te late nakoming kan echter fataal zijn, omdat het in sommige gevallen niet meer mogelijk is om na te komen. Er kan als laatste ook nog sprake zijn van ondeugdelijke nakoming. Dit is als er niet wordt nagekomen wat er is afgesproken, maar iets anders wordt nagekomen. Dit kan liggen aan de prestatie die was verschuldigd. Sommige prestaties zijn gericht op resultaat, andere op inspanning. Als er een resultaatsverbintenis is aangegaan, maar er wordt inspanning nagekomen, dan is er dus sprake van een ondeugdelijke nakoming. Het arrest wat van belang is bij ondeugdelijke nakoming is het ‘Lijn 10 en de omgevallen weduwe’-arrest.

Nakoming in rechte.

Om alsnog nakoming te eisen via de weg van het recht moet het gaan om een opeisbare verbintenis waarvan nakoming nog mogelijk is ( art 3:296 BW). De schuldenaar moet dan alsnog doen wat er beloofd is. De schuldeiser kan met een rechtsvordering naar de rechter gaan om te vorderen dat er alsnog wordt nagekomen. Wel moet de schuldeiser als er een gebrek in de nakoming is niet te lang treuzelen. Er moet binnen een bepaalde tijd bij de rechter gevorderd worden (art 7:23 BW)

Schadevergoeding

Om een succesvolle schadeclaim in te stellen moet er aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Deze zijn te lezen in art. 6:74 lid 1 BW:

  • Er moet sprake zijn van een tekortkoming (art. 6:74 lid 1 BW)

  • Deze tekortkoming moet de schuldenaar toerekenbaar zijn (art. 6:74 lid 1 jo 6:75 BW)

  • Er moet sprake zijn van schade ( art. 6:95 e.v.). Dit kan zowel ‘harde’ vermogensschade zijn, als immateriële schade. Er zijn verschillende soorten schade, de vervangingsschade, vertragingsschade en bijkomingsschade.

  • Ook is er een causaal verband nodig tussen de schade en de tekortkoming( art. 6:74 jo 6:98 BW). Zonder de tekortkoming zou er geen schade zijn.

  • Verzuim, indien nakoming niet blijvend onmogelijk is (art 6:74 lid 2 jo 6:81e.v.). Als de schuldenaar na de vordering nog steeds weigert om na te komen, is hij in verzuim.

 

Verzuim

 

Als nakoming niet blijvend onmogelijk is, is verzuim een vereiste voor schadevergoeding. Verzuim treedt op door een ingebrekestelling met een termijn om alsnog na te komen. (art. 6:82 lid 1). Er zijn echter uitzonderingen op deze hoofdregel. Er kan ook een schriftelijke aanmaning zonder termijn worden verstuurd.(art. 6:82 lid 2) In drie gevallen is een ingebrekestelling niet nodig. Dit is bij een schadevergoeding, een fatale termijn of een mededeling. De schuldenaar is in deze gevallen gelijk in verzuim (art. 6:83 BW).

 

Opschorting

 

Als de schuldenaar niet nakomt heeft de schuldeiser recht op opschorting. Dit wil zeggen dat hij zijn eigen verplichtingen tegenover de schuldenaar ook opschort en ook pas op een later tijdstip zal voldoen. Dit moet echter wel voldoende samenhangen met de niet-nakoming. ( art. 6:52 BW). Er zijn ook bijzondere opschortingsrechten, zoals de ENAC (exceptio non adimpleti contractus). Dit is een opschortingsrecht wat kan worden ingezet bij wederkerige overeenkomsten. De schuldeiser heeft het recht om zijn verplichtingen op te schorten als de schuldenaar in gebreken blijft. Een voorbeeld hierbij is ‘geen arbeid zonder loon te krijgen.’ De schuldeiser schort hierbij zijn verplichting tot arbeid op totdat de schuldenaar zijn verplichting tot het geven van loon nakomt(art. 6:262 BW). Andere bijzondere opschortingsrechten staan in Boek 6 artikel 263, 37 en Boek 3 290. Een belangrijke voorwaarde voor opschorting is wel dat het nog steeds mogelijk moet zijn om de overeenkomst na te komen.

 

Ontbinding(art. 6:265 BW)

 

Door ontbinding van een overeenkomst komt de overeenkomst ten einde. Dit kan worden gedaan door middel van een schriftelijke verklaring naar de wederpartij. Om een verbintenis te kunnen ontbinden moet aan vier voorwaarden worden voldaan(art. 6:265). Er moet sprake zijn van een wederkerige overeenkomst, van een tekortkoming, toerekenbaar of niet, dus ook overmacht. Indien nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is moet er sprake zijn van verzuim. Ook moet er worden gekeken of de ontbinding wel gerechtvaardigd is. In art. 6:267 staan de manieren waarop ontbonden kan worden. Dit kan door middel van een schriftelijke mededeling naar de wederpartij of via de rechter.

Ontbinding heeft geen terugwerkende kracht, de overeenkomst heeft dus wel bestaan en de reeds geleverde prestatie is niet onverschuldigd betaald(art. 6:269 BW). Als de ontbinding plaats vindt voor er een prestatie is geleverd zijn beide partijen van de verplichtingen ‘bevrijd’. Als er reeds al wel iets is gepresteerd wordt er een nieuwe verbintenis aangegaan voor het ongedaan maken van deze prestatie. Dit valt te lezen in artikel 6:271 BW.

 

Het grootste verschil tussen vernietiging en ontbinding van een verbintenis is dat de vernietiging met terugwerkende kracht is en ontbinding niet. Bij vernietiging is de verbintenis nooit tot stand gekomen en heeft het nooit bestaan. Bij ontbinding heeft er een verbintenis tussen partijen bestaan, die voortijdig is beëindigd. De prestaties die reeds geleverd zijn worden niet gezien als onverschuldigde betalingen. Vernietiging van een verbintenis heeft dus wel een goederenrechtelijk effect, terwijl ontbinding van een verbintenis dit niet heeft.

 

Hoorcollege 6 - 29 oktober 2012.

Deze week wordt er een inleiding gegeven in het aansprakelijkheidsrecht. Dit keer niet via de contractuele weg, maar buiten contractuele aansprakelijkheid. Ook zal er worden gesproken over de onrechtmatige daad. Als laatst zal de schadevergoedingsplicht die je als burger hebt worden behandeld.

Het aansprakelijkheidsrecht.

Binnen het aansprakelijkheidsrecht staan twee hoofdprincipes tegenover elkaar. Het uitgangspunt van dit recht is dat iedereen gehouden is zijn eigen schade te dragen. Een ander persoon kan zonder aansprakelijk te zijn niet verplicht worden om deze schade te vergoeden. Er worden echter wel uitzonderingen op het uitgangspunt gemaakt. Een wederpartij moet een ander geen schade berokkenen. In de westerse cultuur van tegenwoordig komt het uitgangspunt dat iedereen zijn eigen schade moet dragen steeds meer te vervallen. Men probeert steeds vaker de schade bij een andere partij te verhalen. Het aansprakelijkheidsrecht biedt in dit geval mogelijkheden om ervoor te zorgen dat men de schade door een ander kan laten dragen. Het aansprakelijkheidsrecht wijst dan de persoon aan die de schade moet vergoeden. Als deze persoon niet goed verzekerd is zal hij hieraan failliet gaan, omdat deze claims vaak om hele grote bedragen in euro’s gaan.

 

De vereisten voor aansprakelijkheid op grond van de onrechtmatige daad.

 

De vereisten voor aansprakelijkheid op grond van de onrechtmatige daad zijn te vinden in artikel 6:162 BW, een artikel met een onbepaald bereik, op enorm veel zaken kan dit artikel worden toegepast. De vereisten zijn:

  • Er moet sprake zijn van een onrechtmatige daad .

  • De onrechtmatige daad moet de gedaagde toerekenbaar zijn.

  • De eiser moet schade hebben opgelopen.

  • Er moet sprake zijn van een causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade.

  • Er moet sprake zijn van relativiteit.

 

Onrechtmatige daad.

Als men over een onrechtmatige daad spreekt gaat het over de onrechtmatigheid van het gedrag. In artikel 6:162 lid 2 staan drie criteria waar aan moet worden voldaan voor iets een onrechtmatige daad kan worden genoemd. Het is voldoende als er aan een van de criteria wordt voldaan. Iets is onrechtmatig als er inbreuk op een subjectief recht wordt gemaakt. Om te zien of iets echt inbreuk maakt op een recht moet er worden gekeken hoe het is veroorzaakt. Als het opzettelijk is gedaan is er sprake van een inbreuk op een recht. Een voorbeeld hiervan is het bewust schenden van het recht op privacy. Ook is iets een onrechtmatige daad als het in strijd is met een wettelijke plicht. Dit geldt voor alle algemeen verbindende voorschriften. Bij het in strijd zijn met een wettelijke plicht geldt een aanvullend vereiste, het vereiste van relativiteit. Als de wettelijke plicht die geschonden is niet tot bescherming van de eiser of diens schade strekt, dan zal de schadeclaim van de eiser niet slagen. Om te kijken wie er wordt beschermd door deze geschonden wettelijke norm moeten de wettelijke stukken worden nagepleegd. Er kan ook sprake zijn van een onrechtmatige daad als het gedrag maarschappelijk onzorgvuldig wordt beschouwd. Dit is van de drie criteria de lastigste categorie omdat het gaat om ongeschreven regels van behoren en fatsoen.

Voor alle drie de criteria gelden rechtvaardigheidsgronden, zoals bijvoorbeeld overmacht. Indien aan een van de criteria is voldaan, maar deze door een rechtvaardigheidsgrond kan worden gerechtvaardigd, is er dus geen sprake van een onrechtmatige daad.

 

In het Kelderluik-arrest stelt de Hoge Raad een algemene regel hoe men zich behoort te gedragen. De Hoge Raad vindt het belangrijk dat men zelf ook moet opletten op het gedrag van anderen, als men deze mensen in gevaar brengt door zijn eigen gedraging. Je moet voorzien dat een ander zich ook onoplettend kan gedragen en je moet hiervoor voorzorgsmaatregelen treffen. Dit worden de Kelderluikfactoren genoemd. Het komt echter steeds vaker voor dat er volgens de rechter sprake zou zijn van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, in plaats van een gedraging die als een onrechtmatige daad kan worden gezien.

 

Toerekenbaarheid

Ook voor toerekenbaarheid zijn er drie criteria’s waar aan voldaan moet worden. Ook hier is het voldoende als aan een van de criteria wordt voldaan. Het eerste criteria is schuld. De persoon heeft niet nagedacht bij iets te doen, waar hij wel over had moeten nadenken en de schade die is opgelopen is zijn schuld. Ook kan iets op grond van de wet aan iemand worden toegerekend(art 6:165 BW). Iets is ook toerekenbaar als het krachtens verkeersopvatting toerekenbaar wordt gezien.

 

Schade

Natuurlijk moet er om iemand aansprakelijk te stellen voor de schade wel een schade zijn. Het kan hierbij gaan om harde vermogensschade, maar ook om immateriële schade, zoals letsel of verdriet wat hierdoor geleden wordt. Als vergoeding voor immateriële schade krijgt de wederpartij smartengeld(art 6:106 BW).

 

Het causaal verband

De schade die is geleden moet zijn veroorzaakt door de onrechtmatige daad. Er geldt een Condicio sine qua non, zonder de onrechtmatige daad zou er ook geen schade zijn geweest. Ook moet er gekeken in hoeverre het redelijk is om de schade aan de gedaagde toe te reken (art 6:98 BW). Dit moet niet worden verward met de toerekenbaarheid.

 

Relativiteit.

In art. 6:163 BW staat dat het gedrag van de gedaagde onrechtmatig moet zijn tegenover de eiser en dat de schade, die de benadeelde eiser heeft geleden, onder de bescherming van de geschonden norm moet vallen.

 

Aansprakelijkheid op grond van een onrechtmatige daad.

 

Men kan op grond van een onrechtmatige daad persoonlijk aansprakelijk worden gesteld of kwalitatief. Als men persoonlijk aansprakelijk wordt gesteld is dit in eigen persoon omdat men zelf de schade heeft doen ontstaan. Als men kwalitatief aansprakelijk wordt gesteld is dit in een bepaalde hoedanigheid omdat men moet instaan voor het gedrag van personen met wie het in een relatie staat, of omdat men moet instaan voor zaken waarvan het gebruiker, beheerder of bezitter is. Het is een risicoaansprakelijkheid. Zo is een ouder tot de leeftijd van 14 aansprakelijk voor het gedrag van zijn kinderen en heeft een werkgever kwalitatieve aansprakelijkheid voor zijn ondergeschikte werknemers. Een werknemer is niet draagplichtig, behalve in het geval van opzet of bewuste roekeloosheid.

 

Schadevergoedingsplicht

 

In het Burgerlijk Wetboek zijn een aantal schadevergoedingsverbintenissen te vinden. Zo kan er schadevergoeding worden geëist door een toerekenbare tekortkoming in de nakoming (art. 6:74 jo 6:75 BW), door een onrechtmatige daad(titel 6.3 BW) en zijn er nog een aantal andere bronnen van schadevergoedingsverbintenissen(titel 6.4 BW). In afdeling 6.1.10 wordt de inhoud en de omvang van de schadevergoedingsplicht beschreven.

 

 

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is used in:

Privaatrecht bundel

Inleiding Privaatrecht: Verbintenissenrecht - UU - Aantekeningenbundel

Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:
This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2269 1