Begrippenlijst Kernvak Privaatrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoofdstuk 1: Inleiding

 

A

Absoluut toekomstig goed: goederen die in het geheel nog niet bestaan.

 

Afhankelijke rechten: een recht dat zodanig aan een ander recht is verbonden dat het niet zonder dat andere recht kan bestaan (art. 3:7 BW).

 

Authentieke akte: Een akte opgemaakt in de vereiste vorm en bevoegdelijk opgemaakt door een daartoe aangestelde ambtenaar of een daarmee gelijk te stellen persoon. Voorbeeld is bijvoorbeeld een notariële akte, dagvaarding of beslagexploot.

 

B

Beperkt recht: een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht (art. 3:8 BW).

 

Bestanddeel: onzelfstandige onderdelen van een zaak op grond van een ideële band of hechte materiele band (art. 3:4 BW).

 

Bloot eigenaar: de eigenaar die zijn zaak met een goederenrechtelijk recht bezwaard ziet.

 

Burgerlijke vruchten: opbrengsten die goederen met behoud van hun substantie genereren, waarbij de vrucht een vermogensrecht is (art. 3:9 lid 2 BW).

 

C

Conservatoir: rechten bewarend.

 

D

Dubbel toekomstige vorderingen: nog niet bestaande vorderingen uit een al evenmin bestaande rechtsverhouding.

 

E

Eenheidsbeginsel: zakelijke rechten kunnen slechts een zaak als geheel betreffen, niet slechts een of meer onderdelen ervan.

 

Eigendom: het meest volledige recht op een goed.

 

Enkel toekomstige vorderingen: nog niet bestaande vorderingen uit een al wel bestaande rechtsverhouding.

 

Exclusiviteit van goederenrechtelijke rechten: iedere derde is verplicht zich te onthouden van gedragingen die de rechthebbende op een goed in zijn gebruik, beheer of beschikking storen.

 

Executoriaal: rechten effectuerend.

 

G

Gesloten systeem: men kan geen nieuwe goederenrechtelijke rechten in het leven roepen. Daarnaast is goederenrecht, behoudens uitzonderingen, dwingend recht en er kan dus niet van afgeweken worden.

 

Goed: alle zaken en alle vermogensrechten (art. 3:1 BW).

 

Goede trouw (negatief): een kennen noch behoren te kennen (art. 3:11 BW). Dit is de omschrijving die men wettelijk gezien aanhoudt.

 

Goede trouw (positief): een niet weten en niet behoren te weten.

 

Goodwill: de surplus waarde van de onderneming boven de optelsom van de waarden der afzonderlijke goederen.

 

H

Heerschappijleer: Verdedigd door Von Savigny. Een goederenrechtelijk recht geeft heerschappij over een goed, een persoonlijk recht geeft heerschappij over een persoon.

 

I

Ideëel bestanddeel: een bestanddeel dat zonder een bepaalde hoofdzaak als onvoltooid moet worden aangemerkt. Men kijkt bij het vaststellen hiervan naar de verkeersopvattingen (art. 3:4 lid 1 BW).

 

K

Kadaster: een soort van juridische landkaart van Nederland. Onroerende zaken, schepen en luchtvaartuigen.

 

Kenbronnen: Burgerlijk Wetboek, verdragen, overige wetgeving, jurisprudentie en literatuur.

 

Klassieke leer: verdedigd door Diephuis, Opzoomer, Suijling en Scholten. Een goederenrechtelijk recht vormt een directe rechtsbetrekking tussen mens en goed. Een persoonlijk recht vormt een rechtsbetrekking tussen twee of meer personen.

 

L

Leer van Ginossar: Eigendom is een universele vorm van toebehoren. Bij een persoonlijk recht is de debiteur aan een bepaalde persoon verbonden.

 

Leer van Meijers: daar waar de wet een recht niet als een persoonlijk of goederenrechtelijk recht aanmerkt, zal bezien moeten worden of het in voldoende mate over eigenschappen beschikt die kenmerkend zijn voor een goederenrechtelijk recht. Het zogenaamde normaal-type.

 

M

Materieel bestanddeel: een bestanddeel dat men niet kan afscheiden zonder substantiële schade aan de hoofdzaak of het bestanddeel aan te richten (art. 3:4 lid 2 BW).

 

Misbruik van bevoegdheid: een bevoegdheid hebben, maar deze niet kunnen inroepen, voor zover je die misbruikt (art. 3:13 BW).

 

Moederrecht: een meer omvattend recht ten opzichte van een ander recht, het dochterrecht (art. 3:8 BW).

 

N

Natuurlijke vruchten: opbrengsten die goederen met behoud van hun substantie genereren, waarbij de vrucht een zaak is (art. 3:9 lid 1 BW).

 

Negatief stelsel van de openbare registers: Het geldende systeem in Nederland. Zonder inschrijving kan een goederenrechtelijke verandering met betrekking tot registergoederen, niet tot stand komen. De bewaarder is lijdelijk. Hij is niet bevoegd om een onderzoek in te stellen naar de juistheid van de feiten in de hem aangeboden stukken en om aan de hand daarvan eventueel inschrijving te weigeren.

 

Nevenrechten: rechten die steeds verbonden zijn aan een vordering, dit behoeven geen vermogensrechten te zijn. Meestal volgen nevenrechten het hoofdrecht, veel afhankelijke rechten zijn tevens nevenrechten. Bij deze laatste categorie moet men denken aan pand, hypotheek en borgtocht.

 

Niet-registergoed: een goed waarbij inschrijving in een openbaar register geen constitutief vereiste is.

 

O

Onderhandse akte: Gevallen waarbij er geen sprake is van een authentieke akte. De bewijsrechtelijke status van een onderhandse akte is minder dan die van een authentieke akte.

 

Onroerende zaken: de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, met de grond verenigde beplantingen, gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd benevens hun bestanddelen (art. 3:3 lid 1 BW).

 

P

Positief stelsel van de openbare registers: de openbare registers worden geacht de werkelijke situatie weer te geven. De bewaarder moet bij elke aanbieding van stukken een uitvoerig onderzoek verrichten.

 

Prioriteit van goederenrechtelijke rechten: geen enkele derde kan een goederenrechtelijk recht op datzelfde goed vestigen, zonder het eerdere recht volledig in acht te nemen. Prior tempore, potior iure.

 

Publiciteitseis: om een goederenrechtelijke status te verkrijgen moet er naar gelang van de aard van het goed worden voldaan aan bepaalde publiciteitseisen.

 

R

Recht aan order: een document waarin een schuldenaar erkent dat een schuldeiser een vordering op hem heeft. In dit document wordt expliciet de naam van de schuldeiser genoemd. Voor overdracht van dit recht is endossement vereist.

 

Recht aan toonder: een document waaruit blijkt dat de persoon die dat document toont recht heeft op voldoening van de vordering genoemd in dat document. De naam van de schuldeiser op dit document is dus niet vereist. Voor de overdracht van een recht aan toonder is dan ook geen endossement vereist, zoals dat wel vereist is bij een recht aan order.

 

Registergoed: een goed voor welker overdracht of vestiging inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers nodig is (art. 3:10 BW).

 

Relatief toekomstig goed: bestaande goederen die (nog) niet behoren tot het vermogen van degene die het goed aanduidt als toekomstig.

 

Respectleer: passief-normatieve benadering van het onderscheid tussen goederenrechtelijke rechten en persoonlijke rechten. Het persoonlijke recht is gericht tegen een of meer bepaalde personen, een goederenrechtelijk recht tegen alle personen buiten de titularis zelf. Een persoonlijk recht geeft aanspraak op een positieve prestatie. Een goederenrechtelijk recht op een negatieve prestatie, namelijk dat derden zich onthouden van inbreuken.

 

Retentierecht: het recht tot opschorting van de verplichting tot afgifte van een zaak.

 

Roerende zaken: alle zaken en hun bestanddelen die niet onroerend zijn (art. 3:3 lid 2 BW).

 

S

Separate behandeling: een goederenrechtelijk gerechtigde kan een later beslag of faillissement negeren en zijn goederenrechtelijke recht separaat uitoefenen. Dit vloeit voort uit het absolute karakter van een goederenrechtelijk recht.

 

T

Tegenwoordig goed: een goed dat reeds bestaat.

 

 

V

Vermogensrecht: een recht met vermogenswaarde (art. 3:6 BW).

 

Volgrecht van goederenrechtelijke rechten: droit de suite. De rechthebbende kan zijn recht uitoefenen ongeacht onder wie het goed zich bevindt.

 

Volledig recht: de eigendom van zaken en het toebehoren van vermogensrechten.

 

Vruchten: de opbrengsten die goederen met behoud van hun substantie genereren (art. 3:9 BW).

 

Z

Zaken: voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (art. 3:2 BW).

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 2: Bezit, houderschap en bewind

 

 

A

Aansprakelijkheidsfunctie van bezit: Een bezitter kan op diverse gronden aansprakelijk worden gesteld voor eventuele schade die het object waarvan hij de bezitter is veroorzaakt. Zie bijvoorbeeld art. 6:173 of art. 6:179 BW.

 

Actiefunctie van bezit: Op basis van art. 3:125 BW heeft de bezitter het recht op bezitsacties. Deze acties gelden slechts tijdens het bezit en binnen een jaar na een eventueel bezitsverlies of bezitsstoornis.

 

B

Bewijsfunctie van bezit: Bezit te goeder trouw schept niet alleen de suggestie, maar ook het wettelijk vermoeden van toebehoren.

 

Bewind: de rechtspositie die bestaat uit beheers- en beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van goederen die aan een ander toebehoren.

 

Bezitsverkrijging onder algemene titel: art. 3:116 BW. Opvolging van een persoon in alle hoedanigheden en gebreken. Denk hierbij aan erfopvolging.

 

Bezitsverlies: kan plaatsvinden door zowel kennelijke prijsgave van het bezit als door bezitsverkrijging door een ander (art. 3:117 lid 1 BW).

 

Brevi manu: een tweezijdige verklaring strekkende tot bezitsverschaffing aan een houder. De houder veranderd dus in een bezitter (art. 3:115 sub b BW).

 

C

Constituto possessorio: bezitsoverdracht door een tweezijdige verklaring waarbij de vervreemder voortaan houder zal zijn (art. 3:115 sub a BW).

 

G

Goederenrechtelijke functie van bezit: voldoen aan de standaardeis van levering door middel van bezitsverschaffing.

 

I

Individualisatie-eis: voor alle vormen van bezitsverkrijging geldt als eis dat de desbetreffende goederen geïndividualiseerd moeten kunnen worden.

 

L

Longa manu: De houder voor de een wordt voortaan houder voor een ander. Hierbij is een tweezijdige verklaring niet langer genoeg, erkenning van de overdracht door de houder of simpelweg een mededeling is noodzakelijk (art. 3:115 sub c BW).

 

M

Materiële functie van bezit: Tot op bepaalde hoogte wordt de bezitter te goeder trouw beschermd, zelfs als hij het door hem bezeten goed dient af te geven.

 

Middellijk bezit: een goed wordt door een houder namens de bezitter gehouden.

 

Middellijk houderschap: houden door middel van een ander. Er is dus sprake van een persoon die houdt voor een houder, als het ware een onderhouder.

 

O

Occupatie: zich de feitelijke macht van het goed verschaffen. Dit gebeurd dus vanuit het initiatief van de occupant en is in die zin tegenovergesteld aan overdracht.

 

Onmiddellijk bezit: bezitten voor jezelf, zonder dat er iemand is die voor je houdt.

 

Onmiddellijk houderschap: zelf een goed houden voor een ander.

 

Overdracht: Iemand die zelf bezitter is verschaft het bezit aan een ander. Houdt hierbij de ‘nemo-plusregel’ in gedachten.

 

S

Sine manu: een tweezijdige verklaring tot verschaffing van bezit aan een der partijen daar waar beide partijen voorafgaand aan de overdracht al feitelijke macht over de betrokken zaak hadden.

 

V

Verbod van interversie: Art. 3:111 BW. In de eerste plaats sluit het uit dat een houder zijn houderschap voor een ander wijzigt in houden voor zichzelf, en dus bezit. Ten tweede sluit het uit dat de houder zijn houderschap voor de een in een houderschap voor een ander wijzigt. Dit alles behoudens uitzonderingen.

 

Vermoeden van bezit: Wie stelt bezitter te zijn van een goed waarover hij de feitelijke macht uitoefent, geldt als bezitter, tenzij een ander bewijs van houderschap levert (art. 3:109 BW). Dit kan worden ontkracht door een feitelijk vermoeden aan de kant van de rechter, hij kan veronderstellen dat een bepaald feit zich heeft voorgedaan op grond van een ander vaststaand feit.

 

Verschaffing van de feitelijke macht: het verschaffen van de feitelijke macht over een goed.

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 3: Eigendom en overig toebehoren

 

 

A

Appartementsrecht: een goederenrechtelijk recht dat bestaat uit een aandeel in een gebouw met toebehoren.

 

E

Eigendom: het meest volledige recht dat een persoon op een zaak kan hebben (art. 5:1 lid 1 BW). Het recht van een persoon op een zaak. Indien dit eigendom grond omvat, omvat dit eigendom op basis van art. 5:20 BW ook al hetgeen de eigendom van de grond omvat.

 

Eigendom van bestanddelen: het eenheidsbeginsel verzet zich hiertegen. Een bestanddeel volgt simpelweg de hoofdzaak waar het deel van uitmaakt.

 

F

Factoring: de overeenkomst waarbij een persoon de incasso van zijn vorderingen over laat aan een ander.

 

Fiducia cum amico: naar Romeins recht was dit een overdracht van een goed aan een relatie waarmee men bevriend was, met de verplichting om dit goed later terug te leveren.

 

Fiduciaire eigendom: de juridisch-technische rechthebbende op een zaak is een ander dan degene aan wie die zaak economisch gezien zou moeten toebehoren. Het nieuwe BW heeft deze constructie verboden, men heeft enkel nog de optie van een stil pandrecht.

 

Financial lease: het economisch risico, zoals waardevermindering, van het object dat geleased wordt ligt bij degene die het object leased.

 

G

Gebruiksrecht op basis van eigendom: Het staat de eigenaar vrij om met uitsluiting van alle anderen gebruik te maken van een zaak (art. 5:1 lid 2 BW). Dit omvat zowel feitelijke handelingen als rechtshandelingen.

 

Gemeenschap: het geval wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer personen gezamenlijk (art. 3:166 lid 1 BW). Hierbij zijn de aandelen gelijk, tenzij uit de rechtsverhouding van personen anders blijkt (art. 3:166 lid 2 BW).

 

Generatievermogen: eigendom genereert eigendom. Men kan hier bijvoorbeeld denken aan natrekking door bestanddeelvorming, hierdoor omvat de eigendom uiteindelijk meer dan ervoor.

 

H

 

Hinder: een grond eigenaar mag niet ten opzichte van zijn buren hinder toebrengen (art. 5:37 ev. BW).

 

L

Leasing: de overeenkomst waarbij een persoon een bepaald omschreven goed in gebruik geeft aan een ander, dit in ruil voor een bepaalde vergoeding voor een bepaalde tijd.

 

M

Mandeligheid: een vorm van gemeenschap van een onroerende zaak, die toebehoort aan eigenaars van verschillende erven. Deze onroerende zaak is tot gemeenschappelijk nut van die erven. De mede-eigendom van deze onroerende zaak is verbonden aan de hoedanigheid van eigenaar van een van deze erven. Wordt een erf overgedragen, dan wordt de mandeligheid ook overgedragen.

 

O

Operational lease: het economisch risico berust bij degene die de ander het object in lease verschaft.

 

P

Periode-eigendom (Timesharing): ons wettelijk systeem staat geen periode-eigendom toe, in plaats daarvan converteren wij haar (art. 3:85 BW).

 

Privaatrechtelijke beperkingen: Beperkingen die een eigenaar zelf creëert. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het bezwaren met een beperkt gebruiksrecht, zoals vruchtgebruik of pand.

 

Privaatrechtelijke beperkingen met een publiekrechtelijk karakter: Beperkingen van de eigendom die met behulp van rechterlijk verlof ontstaan. Voorbeeld is hierbij bijvoorbeeld de surseance van betaling.

 

R

Relatieve eigendom: de situatie dat zelfs de rechter zal erkennen dat de eigendom wel of niet geldt ten opzichte van een of meer anderen. Bijvoorbeeld als er sprake is van een derde met een ouder recht en een levering door middel van constitutum possessorium.

 

Repurchase agreements: financiële transacties waarbij persoon A aan persoon B effecten verkoopt en waarop persoon B aan persoon A effecten van dezelfde soort en hoeveelheid terug verkoopt. Enkel met als specifiek kenmerk dat deze laatste koop met behulp van levering op termijn plaats vindt.

 

Revindicatie: de goederenrechtelijke actie van de eigenaar tot opvordering van de zaak bij een ander (art. 5:2 BW).

 

S

Securitisatie: A verkoopt vorderingen en levert aan een rechtspersoon B die daarvoor speciaal is opgericht. Deze B financiert de koopprijs door het uitgeven van effecten.

 

T

Trust: eigendom ten titel van beheer.

 

V

Verblijvensbeding: het geval waarbij personen in een gemeenschap overeenkomen dat indien een van de deelgenoten vroegtijdig overlijdt, de goederen aan de kant van die persoon geheel of gedeeltelijk toekomt aan een of meer van de andere deelgenoten.

 

Verdeling: een rechtshandeling waarmee alle deelgenoten van een gemeenschap meewerken en op basis waarvan een of meer van hen een of meer goederen van de gemeenschap met uitsluiting van alle overige deelnemers verkrijgen. Dit is een meerzijdige rechtshandeling. Het kan plaats vinden door overeenstemming van partijen of door een besluit van de rechter (art. 3:182 BW).

 

Verlies (van eigendom): indien een ander de eigendom verkrijgt of de zaak in kwestie teniet gaat.

 

Voorwaardelijk eigendom: Gebeurd onder meer door bijvoorbeeld een eigendomsvoorbehoud. Het vormt een extra zekerheid voor de verkoper, door de eigendom pas over te dragen op het moment dat de volledige koopsom betaald is.

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 4: Originaire wijzen van verkrijging

 

 

B

Bevrijdende verjaring: een actierecht gaat teniet, een subjectief recht valt niet langer in rechte af te dwingen.

 

D

Derivatieve verkrijger: de verkrijger die een goed verkrijgt met alle daaraan verbonden lasten en lusten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan beperkte rechten.

 

N

Natrekking: het geval wanneer de eigendom van een roerende zaak over gaat op de eigenaar van een hoofdzaak.

 

O

Occupatie: De situatie waarin iemand een aan niemand toebehorende roerende zaak in bezit neemt, en daar zo de eigendom van verkrijgt.

 

Oneigenlijke verkrijgende verjaring: er ontstaat geen nieuw recht door de verjaring, het is echter wel zo dat door de verjaring de draagwijdte van het moederrecht aangroeit.

 

Oneigenlijke vermenging: Het geval waarbij zaken dusdanig met elkaar zijn verenigd, dat zij nog wel zelfstandig voort kunnen bestaan, maar niet langer te individualiseren zijn. Denk hierbij aan twee herders met hun kuddes waarbij hun kuddes dusdanig vermengd raken dat niet langer valt op te maken welk schaap van wie is.

 

Originaire verkrijger: de persoon die niets te maken heeft met de eventuele juridische voorgeschiedenis van een goed. Het recht ontstaat namelijk niet door middel van overdracht, maar ontstaat bij hem zelf.

 

R

Res nullius: een roerende zaak die aan niemand toebehoort. Een onroerende zaak kan in Nederland geen res nullius zijn, aangezien onroerende zaken bij gebrek aan een eigenaar toevallen aan de staat.

 

S

Schatvinding: een schat komt toe aan degene die hem ontdekt en de eigenaar van de zaak waarin die schat wordt aangetroffen, in gelijke delen (art. 5:13 lid 1 BW). Een schat is een zaak van waarde, die zolang verborgen is gebleven dat het onmogelijk is om te bepalen wie de eigenaar was.

 

Stuiting: Een gebeurtenis die er voor zorgt dat de verjaringstermijn stopt met lopen.

 

Substitutie: de vervanging van een aan een persoon toebehorend goed door een ander goed, zodat dit goed aan dezelfde persoon toe gaat behoren. Denk hierbij aan de hypotheekhouder die het huis waar de hypotheek op rust in vlammen op ziet gaan.

 

T

Termijn verjaring: begint te lopen de dag na de dag van de bezitsverkrijging (art. 3:101 BW).

 

V

Verbinding: de vorming van een nieuwe zaak, zonder dat er sprake is van vorming van enige betekenis. Dit komt ten goede aan de oorspronkelijke eigenaar.

 

Verkrijgende verjaring: een wijze van verkrijging van rechten en zaken, het is een wijze van verkrijging. Hoofdfunctie hiervan is rechtszekerheid, de rechtstoestand en feitelijke toestand moeten met elkander overeenkomen.

 

Vermenging met een hoofdzaak: de situatie waarin afzonderlijke hoeveelheden vloeistoffen of gassen in elkaar overgaan, zodat er uiteindelijk slechts een afzonderlijke hoeveelheid van materialen overblijft.

 

Vinderschap: wijze van eigendomsverkrijging. De vondst van een onbeheerde roerende zaak die geen schat is, de vinder heeft voldaan aan de verplichtingen in art. 5:5 lid 1 BW, er is een jaar verstreken en de zaak bevindt zich nog steeds in de macht van de vinder.

 

Vindersloon: de vinder die aan zijn verplichtingen voldoet, kan naar omstandigheden rekenen op een redelijke beloning (art. 5:10 lid 2 BW).

 

Vruchttrekking: het verkrijgen van de vruchten van een zaak doordat men krachtens een genotsrecht op die zaak ook gerechtigd is tot de vruchten daarvan (art. 3:9 BW).

 

Z

Zaaksvorming: de vorming van een nieuwe zaak waarvan de waarde in behoorlijke mate door de vormgeving wordt bepaald (art. 5:16 BW). Hierbij wordt gekeken naar de verkeersopvattingen.

 

 

 

 

Hoofdstuk 5: Overdracht

 

 

A

Abstract stelsel: Damhof beriep zich op dit stelsel. Dit stelsel brengt met zich mee dat een overdracht geldig is, ongeacht de kwestie of de daaraan ten grondslag liggende titel geldig is of niet. De eigendom gaat hoe dan ook over.

 

Anders dan om niet: tegenover de verkrijger is een contra-prestatie verschuldigd. Echter: bijna niets is ook om niet. Een dikke ketting van 24 karaats goud voor vijf euro kopen is ook om niet.

 

B

Bescherming tegen de actio Pauliana: op basis van art. 3:45 BW. Indien een schuldenaar bij het verrichten van een rechtshandeling waartoe hij niet verplicht was, wist dat hij daarmee schuldeisers zou benadelen in hun verhaalsmogelijkheden, is die rechtshandeling vernietigbaar. Deze vernietiging kan worden ingeroepen door iedere schuldeiser die benadeeld is in zijn verhaalsmogelijkheden.

 

Bescherming tegen het reclamerecht: op basis van art. 7:42 BW. De verkochte zaak is anders dan om niet door bezitsverschaffing aan een derde te goeder trouw vervreemd.

 

Beschikkingsbevoegdheid: de bevoegdheid om te vervreemden of te bezwaren. De ‘nemo plus-regel’ is hierbij leidend.

 

C

Causaal stelsel: de situatie waarin een ongeldige titel resulteert in een ongeldige overdracht en dus geen eigendom voor de verkrijger.

 

Cessie-akte: de akte die de goederenrechtelijke overeenkomst van overdracht bevat.

 

Cessie ter incasso: het geval waarbij persoon A zijn handelsdebiteuren aan een ander persoon cedeert opdat die de vorderingen op de debiteuren gaat incasseren.

 

Consumentenbescherming: Een bestolen eigenaar heeft geen mogelijkheid tot revindicatie op basis van 3:86 lid 3 BW, indien een natuurlijk persoon (consument) een zaak verkrijgt van een vervreemder die van het verhandelen van soortgelijke zaken zijn bedrijf heeft gemaakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte. Openbare markt of veilingverkopers vallen hier niet onder.

 

Convalescentie: ook wel bekend als bekrachtiging. Een ongeldige overdracht wordt hierdoor met terugwerkende kracht geldig (art. 3:58 BW).

 

D

Derdenbescherming: bescherming van derden die te goeder trouw zijn en verkregen hebben van een persoon met de feitelijke macht, feitelijke macht die de schijn wekt van beschikkingsbevoegdheid en daardoor de vervreemder legitimeert.

 

Directe leer: het goed komt nooit in het vermogen van de tussenpersoon terecht, maar zal automatisch doorvloeien naar het vermogen van de principaal.

 

Documentatierecht: de debiteur van de vordering heeft op basis van art. 3:94 lid 4 BW een recht om van de vervreemder te verlangen dat hem een gewaarmerkt uittreksel van de akte en haar titel ter hand wordt gesteld.

 

Doorleveringsleer: het aan de tussenpersoon geleverde goed wordt door hemzelf verkregen, overdracht aan de principaal kan slechts bewerkstelligd worden doordat de tussenpersoon aan hem door levert.

 

Dubbele cessie, tweemaal stille cessie: de oudste cessie gaat voor.

 

Dubbele cessie, eerst stille cessie daarna openbare cessie: de oudste cessie gaat voor.

 

Dubbele cessie, eerst openbare cessie daarna stille cessie: indien de stille cessie eerder is voltooid dan dat aan de mededelings-eis van de openbare cessie is voldaan, dan geldt de stille cessie als oudste en gaat dus voor.

 

Dubbele cessie, tweemaal openbare cessie: de cessie die het eerste heeft voldaan aan alle voorwaarden, akte en mededelings-eis, geldt als oudste en heeft dus voorrang.

 

E

Eigendomsvoorbehoud: een contractueel beding waarmee wordt beoogd dat de een zich de eigendom van een zaak die is de macht van een ander wordt gebracht voorbehoudt totdat die ander aan een bepaalde prestatie heeft voldaan (art. 3:92 lid 1 BW).

 

Eisen 3:86 BW: een goed opgesomd in 3:86 BW, aan alle eisen voldaan behalve die van beschikkingsbevoegdheid, anders dan om niet verkregen en de derde is te goeder trouw. Zie voor uitzonderingen 3:86 lid 3-4 jo 3:86b BW jo 3:87 BW.

 

Eisen 3:88 BW: een registergoed of een openbaar gecedeerde vorderingen op naam (art. 3:94 BW), aan alle eisen voldaan behalve die van beschikkingsbevoegdheid, anders dan om niet verkregen en de derde is te goeder trouw.

 

F

Feit ingeschreven maar onjuist: bescherming op basis van 3:25-26 BW. De informatie is misleidend en kan onder omstandigheden de derde niet tegengeworpen worden.

 

Feit inschrijfbaar maar niet ingeschreven: bescherming op basis van 3:24 lid 1 BW. Dit kan niet aan een derde worden tegengeworpen.

 

Geen goederenrechtelijk effect, noch terugwerkende kracht: ontbinding wegens tekortkoming (art. 6:265 BW).

 

G

Goederenrechtelijke werking van een titelgebrek: ook ten opzichte van derden geldt de vervreemder (weer) als rechthebbende.

 

Goederenrechtelijk effect maar geen terugwerkende kracht: bijvoorbeeld een ontbindende voorwaarde en het inroepen van een reclamerecht.

 

H

Haviltexcriteria: men moet bij de uitleg van een overeenkomst niet enkel kijken naar wat de akte zelf zegt. Men moet ook kijken naar ‘de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten’.

 

Herstel beschikkingsonbevoegdheid vervreemder: Dit kan op basis van onder andere 3:86 BW (roerende zaken) of 3:88 BW (onroerende zaken).

 

L

Levering aandelen in goederen: Hiervoor gelden dezelfde eisen als bij levering van die goederen zelf (art. 3:96 BW).

 

Levering afhankelijke- en nevenrechten: deze worden over het algemeen niet zelfstandig geleverd, deze gaan van rechtswege over op de verkrijger van het goed waar deze rechten aan verbonden zijn.

 

Leveringshandeling: dit is afhankelijk van de aard van het over te dragen goed.

 

Leveringshandelingen onroerende zaken: het neerleggen van de goederenrechtelijke overeenkomst in een notariële akte, gevolgd door inschrijving van die akte.

 

Leveringshandelingen roerende niet-registerzaken: Hierbij is het de vraag of de vervreemder de macht over de zaak heeft of niet. Men moet bij de eerste art. 3:90 BW in het oog houden, bij de tweede is art. 3:95 BW voldoende.

 

M

Mededelings-eis: de mededeling om de openbare cessie te voltooien, dient te bestaan uit informatie dat de desbetreffende vordering op de debiteur gecedeerd wordt en aan wie deze wordt gecedeerd. De mededeling kan zowel door de verkrijger als de vervreemder geschieden (art. 3:94 BW).

 

Middellijke vertegenwoordiging: verkrijgen voor rekening van een ander, de vertegenwoordiger valt er niet automatisch tussenuit. De doorleveringsleer is hierbij leidend.

 

Moment van levering: het moment waarop aan alle vereisten voor overdracht moet zijn voldaan.

 

O

Onmiddellijke vertegenwoordiging: verkrijgen op naam van een ander, de tussenpersoon valt er als het ware tussenuit. De directe leer is hierbij leidend.

 

Openbare cessie: de overdracht van een vordering op naam waarbij als leveringseis een akte en mededeling daarvan aan de debiteur noodzakelijk is.

 

Opgewekte schijn van beschikkingsbevoegdheid: Bescherming mogelijk op basis van art. 3:36 BW. Indien A door een verklaring of gedraging de schijn opwekt ten opzichte van een derde dat zijn voorganger beschikkingsbevoegd was en de verkrijger op basis van die schijn zich het goed laat leveren, dan kan men geen beroep doen op de onjuistheid van die veronderstelling.

 

Overdraagbaarheid: de mogelijkheid voor een persoon die tot een goed gerechtigd is, dit goed kan overdragen op een ander persoon.

 

Overdracht: het door partijen op grond van levering bewerkstelligen van een rechtsovergang van de ene persoon op de ander.

 

Overdracht onder voorwaarde: de bepaling waardoor het ontstaan of het voortbestaan van een bepaalde toestaand afhankelijk wordt gesteld van het wel of niet plaatsvinden van een onzekere toekomstige gebeurtenis.

 

P

Principaal: de persoon achter de vertegenwoordiger, de persoon die daadwerkelijk de wens heeft om het goed te bezitten.

 

Putatieve titel: een titel die slechts in de verbeelding van vervreemder en verkrijger bestond. Men dacht bijvoorbeeld een overeenkomst gesloten te hebben. Met terugwerkende kracht heeft er geen overdracht plaats gevonden.

 

R

Rechtsgeldige levering: bestaat uit twee onderdelen aan welke beiden moet worden voldaan. En wel een eis van een goederenrechtelijke overeenkomst en vervolgens de eis van een leveringshandeling. Bij de uitleg van de goederenrechtelijke overeenkomst moet men onder andere de Haviltexcriteria in het oog houden.

 

Rechtsgeldige titel: de rechtsgrond die aan de rechtsovergang en de levering ten grondslag ligt moet rechtsgeldig zijn. Deze titel kan ook een verbintenis uit de wet zijn.

 

Reële executie: de effectuering van een verplichting van een debiteur ten opzichte van een crediteur en wel op die manier dat de crediteur zonder de medewerking van de debiteur datgene verkrijgt waartoe de verplichting van de debiteur strekt.

 

S

Schending wegwijsplicht: Indien een verkrijger binnen drie jaar na de verkrijging gevraagd wordt om informatie over zijn voorganger, dient hij deze informatie te verschaffen. Als hij dit niet doet schendt hij zijn wegwijsplicht en kan hij zich niet beroepen op art. 3:86 BW (art. 3:87 lid 1 tweede zin BW).

 

Stille cessie: de manier om een vordering op naam over te dragen, waarbij er geen mededelings-eis geldt ten opzichte van de debiteur maar wel een authentieke of geregistreerde akte.

 

T

Terugwerkende kracht: alsof bepaalde gebeurtenissen nooit hebben plaatsgevonden. In goederenrechtelijke zin: de vervreemder is nog steeds eigenaar en is nooit anders geweest.

 

Titelgebrek: de situatie waarin de rechtsgrond voor een overdracht ongeldig blijkt te zijn, reeds vanaf het begin, dan wel vernietigd wordt met terugwerkende kracht.

 

V

Vereisten voor overdracht: een rechtsgeldige titel, rechtsgeldige levering en beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder.

 

Verkrijging te goeder trouw: een toepassing van art. 3:11 BW. Een persoon wist, noch behoorde te weten dat de vervreemder beschikkingsonbevoegd is. Men wordt geacht van een eventueel faillissement op de hoogte te zijn. Men moet te goeder trouw zijn op het moment van levering.

 

Verkrijging van waardepapieren: een bestolen eigenaar delft het onderspit indien het gaat om diefstal van geld, order- of toonderpapier.

 

Vordering op naam: ook wel bekend als cessie. Er bestaan twee soorten cessie, te weten stille cessie en openbare cessie. Voor openbare cessie geldt als leveringshandeling een akte en mededeling aan de debiteur. Voor stille cessie geldt geen mededelings-eis aan de debiteur, wel heeft men een authentieke of geregistreerde onderhandse akte nodig. De eisen van cessie zijn ook van toepassing op vorderingen aan toonder en vorderingen order die men niet feitelijk in bezit heeft.

 

W

Wilsrecht: de bevoegdheid om met behulp van een wilsverklaring, al dan niet met behulp van een rechterlijke uitspraak, een nieuwe rechtstoestand te scheppen. Denk hierbij aan een optierecht.

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 6: Beperkte rechten in het algemeen

 

 

A

Afgeleid recht: een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht. Dit meeromvattende recht is bezwaard met een beperkt recht.

 

D

Derdenbescherming pandrecht: art. 3:238 jo 3:239 BW.

 

E

Eerst een gebruiksrecht, dan een zekerheidsrecht: Oudere rechten gaan voor jongeren. Het gebruiksrecht blijft bij uitwinning in stand en men moet dit eerbiedigen.

 

Eerst een zekerheidsrecht, dan een gebruiksrecht: Door het vestigen van een zekerheidsrecht wordt men niet onbevoegd om een genotsrecht op hetzelfde goed te vestigen. Het wordt enkel een probleem wanneer degene die een zekerheidsrecht heeft (bijvoorbeeld een hypotheekhouder) dit recht ten uitvoer legt. Daarvoor hebben wij art. 3:273 en art. 3:282 BW. Het beperkte genotsrecht gaat in zulk een geval teniet en wordt vervangen door een vordering tot schadevergoeding die op de executie-opbrengst bevoorrecht is.

 

M

Meerdere gebruiksrechten: Indien deze met elkander in botsing komen, betekend dit dat de jongere gebruiksgerechtigde bij het uitoefenen van zijn recht rekening moet houden met de rechten van de oudere gebruiksgerechtigde.

 

Moederrecht: een zelfstandig en overdraagbaar recht (art. 3:81 lid 1 BW).

 

P

Prioriteitsregel: Abstract gezien houdt deze regel in dat het oudere recht voor het jongere recht gaat.

 

R

Rangwisseling: Aan een jonger gerechtigde een hogere rang toekennen met toestemming van de andere beperkt gerechtigden.

 

Rechtsgevolgen beperkte rechten: exclusiviteit, droite de suite en goederenrechtelijke acties. Zie voor een omschrijving van deze begrippen week 1 van deze stamplijst.

 

T

Tenietgaan beperkt recht: zie hiervoor de niet-limitatieve lijst van art. 3:81 lid 2 BW. Daarop geldt als aanvulling de executie door de beslaglegger, extinctieve verjaring, een geslaagd beroep op derdenbescherming of tenietgaan van het recht waaraan zij verbonden is.

 

V

Verbandcriterium: Daar waar de wet geen regeling biedt, of daar waar zij uitdrukkelijk een afwijkende regeling toelaat, kunnen partijen rechten en verplichtingen tot inhoud van het recht maken. Dit kan echter alleen indien zij niet in strijd komen met het wezen van dat recht en indien ze een zodanig verband hebben met het beperkte recht, dat een gelijke behandeling gerechtvaardigd is. Voldoet de situatie niet aan dit criterium, dan werken dergelijke bedingen ten hoogste als obligatoire overeenkomst.

 

Vestigingsvereisten beperkt recht: Afhankelijk van de aard van het goed waarop men het beperkte recht wil vestigen. Men dient te allen tijde de schakelbepaling van art. 3:98 BW te noemen. ‘

 

 

 

Hoofdstuk 7: Zekerheidsrechten

 

A

Accessoriteitsregel: rechten die dusdanig aan de gezekerde vordering zijn verbonden dat zij niet zonder die vordering kunnen bestaan en die vordering te allen tijde volgen (art. 3:82 BW). Het zekerheidsrecht gaat dan ook van rechtswege teniet wanneer de desbetreffende vordering tenietgaat.

 

Achterstelling: In de wet of bij overeenkomst wordt bepaald dat de vordering van een schuldeiser jegens een of meer van zijn schuldenaars een lagere rang inneemt dan normaal gesproken zou voortvloeien uit de wet.

 

Afkoelingsperiode: de periode die de rechter in kan stellen om een partij tijdelijk af te houden van zijn recht op parate executie (art. 63a FW.).

 

B

Bankhypotheek: deze strekt tot zekerheid van al hetgeen de hypotheekhouder te vorderen heeft of zal hebben.

 

Beding van niet-verandering: een beding in de hypotheekakte die vaak voorkomt. Deze houdt in dat de hypotheekgever de inrichting of gedaante van het bezwaarde goed niet of niet zonder toestemming van de hypotheekhouder zal veranderen.

 

Beheers- en ontruimingsbeding: een beding in de hypotheekakte die vaak voorkomt. Dit houdt in dat de hypotheekhouder bevoegd is om het verhypothekeerde goed in beheer te nemen, indien de hypotheekgever ernstig tekortschiet in zijn verplichtingen. Hiervoor is een machtiging van de voorzieningenrechter noodzakelijk.

 

Bepaaldheidsvereiste: de akte van verpanding moet dusdanige gegevens bevatten dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welk goed het gaat. Zie Stichting Spaarbank Rivierenland/ Gispen q.q.-arrest.

 

Bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid bij vuistpand: hiervoor geldt de aan 3:86 BW derogerende bepaling, namelijk art. 3:238 BW.

 

Bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid bij stil pandrecht: Er is geen sprake van het hebben van de macht over een goed, de bescherming van art. 3:238 BW geldt dan ook niet voor deze vorm van pand.

 

Bijstandshypotheek: deze hypotheek is door een bijstandsontvanger gevestigd ten behoeve van de bijstandsverlenende gemeente.

 

Borgtocht: de overeenkomst tussen de derde en de schuldeiser, waarbij de desbetreffende borg zich tegenover de schuldeiser verbindt tot nakoming van een verbintenis die de debiteur tegenover de schuldeiser heeft (art. 7:850 BW). De schuldenaar kan de borg pas aanspreken op het moment dat de hoofdschuldenaar door hem is aangesproken.

 

Bouwhypotheek: deze strekt tot zekerheid voor een geldlening betreffende de bouwkosten van een onroerende zaak.

 

C

Conventionaliteitsbeginsel: de totstandkoming van hypotheek berust op wilsovereenstemming tussen partijen voor zowel de titel als de vestiging zelf.

 

D

Derdenpand of –hypotheek: De situatie waarin een derde zijn (register)goed bezwaart ter verzekering van een schuld die een ander heeft.

 

E

Eigendomsvoorbehoud: de leverancier die niet (volledig) betaald is kan hierdoor zijn zaken uit een faillissement separeren, hij hoeft zijn vordering niet in te dienen bij de curator.

 

G

Goederenrechtelijke zekerheden: Pand en hypotheek zijn hier voorbeelden van. Beperkte rechten die ertoe strekken om op de daaraan onderworpen goederen een vordering bij voorbaat boven andere schuldeisers te verhalen.

 

Goede trouw bij eigendomsvoorbehoud: wist of behoorde de derde te weten dat de koper (voor de derde de verkoper) beschikkingsonbevoegd was?

 

H

Herverpanding: deze bevoegdheid bezit de pandhouder uitsluitend wanneer deze hem ondubbelzinnig is toebedeeld (art. 3:242 BW.).

 

Huurkoop: De regels hieromtrent zijn van dwingend recht. De koop en verkoop op afbetaling, waarbij door partijen overeengekomen wordt dat de eigendom pas overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling (art. 7A:1576h BW). Het is hierdoor een combinatie tussen koop en verkoop op afbetaling en eigendomsvoorbehoud.

 

Hypotheek: een beperkt zekerheidsrecht op registergoederen.

 

Hypotheekakte: deze bestaat uit een titel van vestiging, de goederenrechtelijke overeenkomst een aanduiding van de vordering waartoe de hypotheek tot zekerheid strekt. Bovendien moet men het bedrag vermelden waarvoor de hypotheek wordt verleend en een kadastrale aanduiding van het registergoed.

 

Hypotheekbelofte: er ontstaat een obligatoire verplichting om een hypotheek te vestigen.

 

Hypotheekgever: degene wiens registergoed met een hypotheek wordt bezwaard.

 

Hypotheeknemer: degene die de hypotheek verkrijgt.

 

Hypotheekverlening: de fase waarin ter uitvoering van de hypotheekbelofte een notariële akte wordt opgemaakt.

 

I

Inningsbevoegdheid: vraag is hierbij wie er bevoegd is om van de debiteur te innen. Bij een stil pandrecht is dit de pandgever, bij een openbaar pand de pandhouder.

 

K

Krediethypotheek: deze hypotheek strekt tot zekerheid voor opgenomen gelden in een kredietverhouding.

 

N

Negatieve hypotheekverklaring: een kredietnemer verklaart hierbij dat hij een bepaald registergoed niet ten gunste van een ander met een hypotheek zal belasten.

 

O

Omzetten van een stil pand in een vuistpand: door het onder omstandigheden als pandhouder te bedingen dat de zaak alsnog in zijn macht of die van een derde te brengen, wordt hem een sterkere positie gegeven (art. 3:237 lid 3 BW).

 

Ondeelbaarheid van pand en hypotheek: het recht drukt in zijn geheel op al de goederen die voor de schuld verbonden zijn. Dit is regelend recht, partijen kunnen een afwijkende regeling treffen.

 

Onderhandse verkoop: Dit gebeurd met rechterlijke goedkeuring. Door de voorzieningenrechter kan op verzoek van een van beider partijen dat verkoop zal geschieden op een andere wijze dan in het openbaar.

 

Onderhandse verkoop bij pand: bij een pand kunnen partijen een alternatieve vorm van verkoop overeenkomen. Dit is echter alleen geldig indien deze overeenstemming plaats vindt op het moment dat de pandhouder bevoegd is om tot verkoop over te gaan.(art. 3:251 lid 2 BW).

 

Oneigenlijke zekerheden: verrekening, achterstelling en de negatieve hypotheekverklaring.

 

Openbaar pandrecht: een pandrecht dat gevestigd wordt door die zaak in de macht van de pandhouder te brengen (art. 3:236 lid 1 BW). Ook wel bekend als vuistpand.

 

Openbaar pandrecht op vorderingen op naam: dit gebeurd op dezelfde wijze als de levering van zulk een vordering, dus door middel van een akte en mededeling door de pandgever of de pandhouder aan de debiteur van de te verpanden vordering (art. 3:94 lid 1 BW). Ook gelden hier natuurlijk de vereisten van een geldige titel en beschikkingsbevoegdheid. Voor bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid geldt hier art. 3:88 BW.

 

Openbare verkoop: dit is over het algemeen de norm bij executie van een pand of hypotheek.

 

Overdracht onder opschortende voorwaarde van betaling: art. 3:92 BW. Een beding in een titel tot overdracht waarin wordt bepaald dat de eigendom pas overgaat op het moment dat de debiteur aan zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan.

 

P

Pand: een beperkt zekerheidsrecht op andere goederen dan registergoederen (art. 3:227 BW.).

 

Pandgever: degene wiens goed met het pandrecht wordt bezwaard.

 

Pandnemer: degene die het pandrecht verkrijgt.

 

Pandrecht op het geïnde: indien de verpande vordering wordt geïnd, komen de pandrechten op het geïnde te rusten.

 

Parate executie: verkoop zonder voorafgaan beslag en zonder executoriale titel. Indien een goed meerdere malen is verpand dan kan parate executie slechts plaats vinden met handhaving van de oudere pandrechten. Indien een registergoed meerdere hypotheken heeft, vind er zuivering plaats.

 

Positie stil pandhouder: de persoon met een stil pandrecht geniet geen bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid, noch tegen de uitoefening van een reclamerecht.

 

Persoonlijke zekerheden: Hoofdelijkheid, borgtocht en garantie. De crediteur vindt zijn zekerheid in het feit dat een derde al dan niet subsidiair medeaansprakelijk is voor de voldoening van de vordering.

 

R

Rekening-couranthypotheek: deze strekt tot zekerheid voor een toekomstig debetsaldo van een rekening-courant.

 

Royement van hypotheken: een regeling die veronderstelt dat de hypotheek op enige wijze teniet is gegaan (art. 3:274 BW.).

 

S

Stille verpanding van bedrijfsvoorraden: de pandgever is bevoegd om de zaken in de normale uitoefening van zijn bedrijf vrij van pandrecht te vervreemden. Zie het Love-Love-arrest.

 

Stil pandrecht: het pandrecht dat tot stand komt door middel van een authentieke of geregistreerde onderhandse akte zonder dat er zodanige machtsverschaffing plaats vindt (art. 3:237 BW).

 

Substitutie: hypotheek en pand brengen met zich mee dat van rechtswege een recht van pand bestaat op alle vorderingen tot vergoeding die in de plaats treden van het verbonden goed.

 

T

Tenietgaan eigendomsvoorbehoud: de vervulling van een opschortende voorwaarde, een gebeurtenis zoals genoemd in art. 3:92 lid 3 BW, een bevoegdelijk verrichte overdracht van de onvoorwaardelijke eigendom, een onbevoegdelijk verrichte overdracht van de onvoorwaardelijke eigendom in het geval dat de derde zich kan beroepen op goede trouw. Ook zijn natrekking, vermenging en zaaksvorming opties.

 

Tenietgaan pand en hypotheek: zie de opsomming in art. 3:81 lid 2 BW.

 

V

Verbod van toe-eigening: Elk beding waarin wordt bepaald dat hypotheek- of pandhouder bevoegd zijn zich het goed toe te eigenen, is nietig (art. 3:235 BW).

 

Verpanding rechten aan toonder of order: qua vestigingsvereiste worden dezen gelijk gesteld aan de wijze van verpanding voor roerende zaken.

 

Verrekening: Hierbij vindt de schuldeiser de zekerheid voor de nakoming van zijn vordering op de debiteur in het bestaan van een schuld aan zijn kant jegens diezelfde debiteur. Voldoet men aan de voorwaarden van art. 6:127 BW, dan kan men door een verrekeningsverklaring bewerkstelligen dat de vorderingen over en weer teniet gaan.

 

Vervulling opschortende voorwaarde: de vervreemder verliest zijn eigendom definitief.

 

Vestiging hypotheek: bestaat uit de hypotheekbelofte, hypotheekverlening en vestiging van de hypotheek.

 

Voorbehoud van pandrecht: Pandrecht gevestigd door middel van een voorbehoud. Hiervoor is noodzakelijk dat men zowel voldoet aan de vereisten voor overdracht van het te verpanden goed, als de vereisten voor vestiging van het pandrecht (art. 3:81 lid 1 BW.).

 

Voorwaardelijk recht vervreemder bij eigendomsvoorbehoud: eigendomsrecht onder ontbindende voorwaarde aan de kant van de vervreemder. De vervreemder is dan ook bevoegd om over dit voorwaardelijke recht te beschikken. Hij kan echter niet meer overdragen dan dat hij zelf heeft (nemo plus-regel), een eigendomsrecht onder ontbindende voorwaarde.

 

Vuistpand op vruchtgebruik: Voor het vestigen van een pandrecht op het vruchtgebruik van een roerende zaak of recht aan toonder of order gelden dezelfde vereisten als voor pandrecht op het aan dat vruchtgebruik onderworpen goed zelf (art. 3:236 BW.).

 

Z

Zorgverplichting vuistpandhouder: uit hoofde van het pandrecht is de pandhouder verplicht om als een goed pandhouder voor de zaak die hij onder zich heeft zorg te dragen (art. 3:243 lid 1 BW.).

 

Zuivering: het tenietgaan van hypotheken, beslagen en beperkte rechten na executoriale verkoop (art. 3:273 BW.).

 

 

 

 

Hoofdstuk 8: Beperkte genotsrechten

 

A

Aanbrengen van gebouwen, werken of beplantingen: ik de akte van vestiging van een erfdienstbaarheid kan worden bepaald dat als nevenverplichting het aanbrengen van gebouwen, werken of beplantingen verplicht is voor het dienende erf.

 

Afhankelijk opstalrecht: de verlening van een opstalrecht, afhankelijk van een ander gebruiksrecht op de onroerende zaak. Dit andere recht kan een zakelijk of een persoonlijk recht zijn. Het desbetreffende opstalrecht wordt voor wat betreft duur en tenietgaan in grote mate bepaald door het recht waaraan het verbonden is.

 

B

Beheer vruchtgebruik: dit omvat de bevoegdheden van de vruchtgebruiker om eventueel vorderingen te innen, soms het vervreemden van het vruchtgebruikgoed of eventueel verhuur of verpachting (art. 3:210 BW ev.).

 

Bevoegdheden erfpachter: de erfpachter komen diverse bevoegdheden toe. De erfpachter heeft hetzelfde genot van de zaak als een eigenaar, hem komt het gebruik en het plukken van vruchten toe en hij mag gebouwen en dergelijke aanbrengen.

 

Bevoegdheden opstaller: naast het feit dat hij juridisch eigenaar is van de opstallen, komen hem ook gebruiks- en genotsrechten toe.

 

C

Canon: de verplichting aan de zijde van de erfpachter om, al dan niet regelmatig, een som gelds te betalen (art. 5:85 lid 2 BW).

 

D

Dienend erf: het erf dat met de erfdienstbaarheid is bezwaard.

 

Duur vruchtgebruik: dit is beperkt tot het leven van de vruchtgebruiker (art. 3:203 lid 2 BW). Een langere termijn kan niet, een kortere wel.

 

E

Eeuwigdurende erfpacht: deze kan niet door tijdsverloop of opzegging tot een einde komen. Afstand en opzegging blijven echter wel mogelijk.

 

Erfdienstbaarheden: een last waarmee een onroerende zaak, ten behoeve van een andere onroerende zaak is bezwaard.

 

Erfpacht: een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te houden en te gebruiken (art. 5:85 lid 1 BW). Dit kan uitsluitend op een onroerende zaak rusten.

 

Erfpachter: degene aan wie een recht van erfpacht toekomt.

 

Erfpacht voor bepaalde tijd: een erfpacht dat is afgesloten voor een bepaalde tijd. Het eindigt met het verstrijken van de termijn.

 

Erfpacht voor onbepaalde tijd: Ofwel in de vorm van daadwerkelijk onbepaalde tijd, ofwel in de vorm van een termijn die telkens verlengd kan worden (voortdurend erfpacht).

 

Erfverpachter: degene wiens onroerende zaak met een erfpacht is bezwaard.

 

G

Gebruik en verbruik: de persoon die een goed in vruchtgebruik heeft gekregen heeft het recht om dit goed, in overeenstemming met partijbedoelingen en gewoonten, te gebruiken en eventueel zelfs te verbruiken (art. 3:207 lid 1 BW).

 

H

Heersend erf: het erf dat de voordelen ziet van het feit dat een ander erf met erfdienstbaarheid, ten gunste van hem, is bezwaard.

 

Hoofdelijke verbondenheid erfdienstbaarheid: behoort het heersende of dienende erf toe aan een of meer personen, dan zijn zij hoofdelijk verbonden wat betreft de geldelijke verplichtingen die uit erfdienstbaarheid voortvloeit (art. 5:77 lid 1 BW).

 

I

Insnoerende bedingen: bedingen waardoor het genotsrecht van de erfpachter wordt beperkt.

 

Ius tollendi erfpacht: de erfpachter mag gebouwen, werken en beplantingen wegnemen. Dit mag echter alleen indien deze door hemzelf of zijn rechtsvoorganger onverplicht zijn aangebracht.

 

Ius tollendi vruchtgebruik: de vruchtgebruiker mag eventuele toevoegingen en veranderingen op het goed wegnemen. Dit zolang hij uiteindelijk maar, bij het teruggeven van het goed, de oude staat daarvan herstelt.

 

K

Kettingbeding: een samenstel van beloften om te zullen contracteren, een pactum de contrahendo.

 

Kwalitatieve verplichting: een verplichting tot een dulden of niet doen ten aanzien van een registergoed, zonder dat de gerechtigde aan de actieve zijde kwalitatief is bepaald. (art. 6:252 BW).

 

L

Last van de erfdienstbaarheid: dulden of niet doen (art. 5:71 lid 1 BW). Behoudens uitzonderingen kunnen de verplichtingen dus niet liggen in een doen. Voor de uitzonderingen: zie ‘aanbrengen van gebouwen, werken of beplantingen’ en ‘onderhoud’.

 

O

Onderhoud: een plicht waaraan het dienende erf moet voldoen.

 

Ondererfpacht: art. 5:93 lid 1 BW. Men heeft de constructie ontwikkeld dat de ondererfpacht rust op de in erfpacht gegeven zaak zelf.

 

Onderopstal: indien de opstaller een zelfstandig opstalrecht heeft, kan hij deze ook in onderopstal geven. Dit tenzij de akte anders zegt.

 

Ontstaan erfdienstbaarheid: door vestiging ofwel verjaring (art. 5:72 BW). Voor de vestigingsvereisten moet men kijken naar de schakelbepaling van art. 3:98 BW en dus naar de vereisten voor overdracht van het dienende erf.

 

Ontstaan erfpacht: Voor de vestiging moet met art. 3:98 BW in het oog houden en dus kijken naar de noodzakelijke vereisten voor de zaak waar men erfpacht op wil vestigen.

 

Ontstaan vruchtgebruik: meestal door vestiging op basis van 3:98 BW en dus afhankelijk van het goed waar men een vruchtgebruik op wil vestigen.

 

Opstal: een beperkt zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouw, werken of beplantingen in eigendom te hebben of te verkrijgen (art. 5:101 lid 1 BW).

 

Overdracht vruchtgebruik: de vruchtgebruiker is gerechtigd om zijn recht van vruchtgebruik te vervreemden of bezwaren (art. 3:223 BW). Dit heeft echter geen invloed op de duur van het vruchtgebruik, deze blijft beperkt tot de duur van het leven van de oorspronkelijke vruchtgebruiker.

 

Overdracht erfpacht: op basis van art. 3:98 BW gebeurd dit in overeenstemming met de regels die gelden voor de onroerende zaak die in erfpacht wordt gegeven.

 

R

Rechten van gebruik en bewoning: de bepalingen van vruchtgebruik zijn van toepassing, tenzij art. 3:226 BW anders bepaald. Deze rechten kunnen gevestigd worden op zaken, maar ook op rechten. Deze rechten zijn echter persoonsgebonden en kunnen dan ook niet worden vervreemd of bezwaard.

 

V

Verdeling erven: Erfdienstbaarheid is onsplitsbaar. Zelfs indien dus het heersende erf wordt opgesplitst in delen, blijft de erfdienstbaarheid bestaan ten behoeve van alle delen.

 

Verhuur of verpachting opstalrecht: de opstaller is bevoegd om de zaak waarop zijn recht rust te verpachten of verhuren (art. 5:104 lid 2 jo art. 5:94 BW).

 

Verrichtingen op dienend erf: de eigenaar van het heersende erf is bevoegd om op eigen kosten op het dienende erf alle werkzaamheden te verrichten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid (art. 5:75 lid 1 BW).

 

Vruchtgebruik: het geeft een persoon het recht om andermans goederen te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten (art. 3:201 BW). Dit recht kan op alle goederen rusten.

Vruchtgebruik en substitutie: een vruchtgebruik geldt ook op hetgeen dat in de plaats treedt van het goed, door middel van substitutie (art. 3:213 lid 1 BW). Degene die het vruchtgebruik op zijn goed vestigt is immers door dit vruchtgebruik niet opeens beschikkingsonbevoegd ten opzichte van het goed. Indien hij dus zijn goed verkoopt, treed het door hem ontvangen geld in de plaats van het oorspronkelijke goed.

 

Vruchtgebruik en verzekering: de vruchtgebruiker heeft een verplichting om het goed dat hij in vruchtgebruik heeft te verzekeren (art. 3:209 BW).

 

Vruchttrekking: bevoegdheid van de vruchtgebruiker. Hij mag op basis hiervan de vruchten genieten (art. 3:201 BW).

 

Vruchttrekking erfpacht: de erfpachter is rechthebbende op de vruchten die tijdens de erfpacht zijn afgescheiden of opeisbaar zijn geworden (art. 5:89 lid 1 BW).

 

W

Wijziging bestemming erfpacht: Dit mag niet zonder toestemming van de eigenaar (art. 5:89 lid 2 BW).

 

Z

Zorg van een goed vruchtgebruiker: een vruchtgebruiker moet in relatie tot de hoofdgerechtigde goed zorg dragen voor het goed dat hij in vruchtgebruik heeft. Dit geldt voor zowel het beheer als de vruchtgebruikgoederen zelf (art. 3:207 lid 3 BW). Bij het einde van het vruchtgebruik kan de vruchtgebruiker eventueel ook aansprakelijk gesteld worden voor schade.

 

Zelfstandig opstalrecht: de duur van het opstalrecht wordt door partijen bepaald (art. 5:104 lid 2 BW).

 

 

Hoofdstuk 9: Beslag, verhaal en voorrang

 

A

Algemene voorrechten: deze worden telkens verhaald op het gehele vermogen van de schuldenaar en worden genoemd in art. 3:288 BW. Hun rangorde wordt bepaald door de volgorde waarin de wet hen noemt (art. 3:281 lid 2 BW).

 

B

Beslag: beperkt de debiteur/rechthebbende in zijn mogelijkheden om over het beslagen goed te beschikken.

 

Beslagrecht: wordt gekenmerkt door kwesties zoals droit de suite, prioriteit en publiciteit.

 

Bijzonder voorrecht op appartementsrecht: de vordering(en) van appartementseigenaars is bevoorrecht op het appartementsrecht (art. 3:286 lid 1 BW).

 

Bijzonder voorrecht op vordering uit aansprakelijkheidsverzekering: Dit beoogd ervoor te zorgen dat degene die is benadeeld door gedrag van de verzekerde, ook daadwerkelijk de verzekeringspenningen toekomt (art. 3:287 BW).

 

Bijzonder voorrecht wegens aanneming van werk: heeft iemand op basis van een overeenkomst werk aangenomen voor de bearbeiding van een zaak, dan is hij bevoorrecht op die zaak (art. 3:285 lid 1 BW).

 

Bijzonder voorrecht wegens kosten tot behoud: De vordering tot voldoening van kosten die gemaakt zijn tot behoud van een goed. Op grond daarvan is degene die die kosten gemaakt heeft bevoorrecht op het zo behouden goed (art. 3:284 lid 1 BW).

 

Blokkerende werking beslag: beschikkingshandelingen die na de beslaglegging zijn verricht kunnen niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen.

 

F

Fiscaal bodemrecht: de fiscus is bevoegd om voor de belastingschulden beslag te leggen en verhaal te nemen, op bepaalde zaken die zich tijdens de beslaglegging op de bodem van de belastingschuldige bevinden. Dit gaat voorbij aan de vraag of deze zaken in eigendom aan iemand anders dan de belastingschuldige toebehoorden. Art. 22 lid 3 Invorderingswet 1990.

 

Fiscaal voorrecht: art. 21 lid 1 Invorderingswet 1990 kent de fiscus een algemeen voorrecht toe. Deze voorrang is dusdanig sterk dat hij ook wel aangeduid wordt als ‘superpreferent’.

 

G

Gesloten systeem der voorrechten: voorrechten ontstaan alleen uit de formele wet (art. 3:278 lid 2 BW).

 

P

Paritas creditorum: het beginsel dat alle schuldeisers onderling een gelijk recht hebben om uit de opbrengst van de goederen van de schuldenaar te worden voldaan (art. 3:277 lid 1 BW). Hier zijn uitzonderingen op.

 

Prioriteitsbeginsel: de rangorde van beslag en beschikkingshandeling wordt bepaald door de tijdstippen van inschrijving van het proces-verbaal van inbeslagneming (art. 505 Rv) of de notariële akte (art. 3:89 BW). Dit geldt voor onroerende zaken.

 

R

Rangorderegels: geven aan welke regels er gelden bij samenloop van pand, hypotheek en voorrechten op eenzelfde goed (art. 3:279-281 BW).

 

Retentierecht: de bevoegdheid van een schuldeiser om de nakoming van zijn verplichting tot afgifte op te schorten totdat zijn eigen vordering wordt voldaan (art. 3:290 BW). Dit retentierecht wordt aangegeven in de wet, bijvoorbeeld in art. 6:52 BW of 3:290 BW. Dit recht van retentie geldt ook ten opzichte van de crediteuren van de debiteur. Ook kan hij het retentierecht inroepen tegen derden die een recht op de zaak hebben verkregen nadat de zaak bij de schuldeiser, die het retentierecht inroept, beland is. Ook werkt het retentierecht onder omstandigheden ten opzichte van derden die een ouder recht op de zaak hebben (art. 3:291 lid 2 BW).

 

V

Verhaalsrecht: ziet op de mogelijkheid van een crediteur om bij niet-nakoming van zijn debiteur het vermogen van die debiteur te gelde te maken, zodat hij zich uit de opbrengsten daarvan kan voldoen. Hoofdbeginsel is dat een schuldenaar met al zijn goederen garant staat ten opzichte van zijn schuldeisers (art. 3:276 BW.

 

Voorrang: uitzondering op het paritas creditorum beginsel. De wet erkent bepaalde gronden voor voorrang, zoals hypotheek en pand (art. 3:278 lid 1 BW).

 

Voorrang bij verhaal: het recht om bij een rangregeling hoger te worden geplaatst dan mede-schuldeisers.

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is used in:

Privaatrecht bundel

Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2671