Tentamenvragen (mc) Grensoverscheidend Privaatrecht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamenvragen deel A

2012

 

  1. De Franse Code Civil:

    1. is geschreven op maat van de vrije, ondernemende burger.

    2. verbiedt de rechter uitspraak te doen door zelf algemeen verbindende regels neer te leggen.

    3. zowel alternatief a als alternatief b is juist.

    4. zowel alternatief a als alternatief b is onjuist.

 

  1. De bevoegdheid tot wetgeving op het terrein van het Privaatrecht berust in Duitsland bij:

    1. uitsluitend de federale overheid (de Bund).

    2. uitsluitend bij de deelstaten (de Länder).

    3. deels bij de federatie en deels bij de deelstaten, waarbij de federatie echter voorrang geniet (o.a. “Bundesrecht bricht Landesrecht”).

    4. deels bij de federatie en deels bij de deelstaten, waarbij de deelstaten echter voorrang genieten (o.a. “Landesrecht bricht Bundesrecht”).

 

  1. Met betrekking tot de privaatrechtelijke richtlijnen, kan er correct worden geconcludeerd dat:

    1. alle richtlijnen consumentenbescherming tot doel hebben en een minimumharmonisatie nastreven.

    2. de meeste richtlijnen consumentenbescherming tot doel hebben, maar dat de richtlijn Productaansprakelijkheid (85/374/EG) daarop een uitzondering vormt.

    3. de meeste richtlijnen een minimumharmonisatie nastreven, maar dat de richtlijn betalingsachterstand bij handelstransacties (2000/35/EG) daarop een uitzondering vormt.

    4. de meeste richtlijnen consumentenbescherming tot doel hebben, maar dat de richtlijn betalingsachterstand bij handelstransacties (2000/35/EG) daarop een uitzondering vormt.

 

  1. Hartkamp stelt in zijn boek dat doorwerking van Europees privaatrecht in het algemeen plaatsvindt:

    1. via de directe/rechtstreekse werking, dat wil zeggen de mogelijkheid van burgers om voor het Hof van Justitie een beroep te doen op Europeesrechtelijke (communautaire) normen.

    2. via de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie, dat wil zeggen de plicht van het Hof van Justitie om het nationale recht van lidstaten in overeenstemming met de Europese richtlijn uit te leggen

    3. via de overheidsaansprakelijkheid voor schendingen van Europees recht, dat wil zeggen de mogelijkheid van burgers om bij het Hof van Justitie compensatie te krijgen voor schade die is ontstaan door een schending van het Europees recht.

    4. via de plicht van de nationale rechter tot richtlijnconforme interpretatie van nationaal recht, waarmee richtlijnen in horizontale situaties van invloed kunnen zijn indien implementatie niet correct is geschied.

 

  1. Welke bewering ten aanzien van richtlijnen is de meest juiste?

    1. Verticale directe werking van een richtlijn is mogelijk indien een lidstaat de richtlijn niet, te laat of verkeerd heeft omgezet; deze bepalingen van de richtlijn dienen echter voldoende precies te zijn en aan de burger onvoorwaardelijk een recht toe te kennen.

    2. Art. 114 VWEU is de exclusieve basis voor het uitvaardigen van alle richtlijnen.

    3. Richtlijnen bevatten expliciete instructies aan lidstaten, waarbij de lidstaten weinig beleidsvrijheid krijgen om zelf vorm en middelen te kiezen om het vereiste resultaat te bereiken.

    4. Richtlijnen dienen als richtsnoeren voor de Lidstaten, omdat binnen de Europese Unie het subsidiariteitsbeginsel geldt.

 

  1. Met betrekking tot Richtlijn 85/374/EG heeft het Hof van Justitie in Skov/Bilka (zaak nr. C-402/03) bepaald dat:

    1. de toepassing van de richtlijn kan worden uitgebreid, zodat ook leveranciers onder dezelfde omstandigheden aansprakelijk zijn als de producent, omdat het voor slachtoffers van gebrekkige produkten dan gemakkelijker is om hun schade te verhalen.

    2. er door de richtlijnopstellers bewust is gekozen voor beperking van de aansprakelijkheid tot de producent, en slechts in uitzonderingsgevallen onder dezelfde voorwaarden als voor de producent ook een leverancier aansprakelijk kan worden gehouden.

    3. de Richtlijn de exclusieve basis vormt voor vorderingen op grond van productaansprakelijkheid in EU. Daarom zijn nationale vorderingen op het gebied van productaansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad of wanprestatie niet meer mogelijk.

    4. op grond van art. 13 van de Richtlijn onder omstandigheden ook een leverancier aansprakelijk kan worden gehouden.

 

  1. In ons eigen Nederlands Burgerlijk Wetboek heeft het Europees privaatrecht:

    1. op boek 2 weinig invloed gehad, omdat het feit dat een rechtspersoon, die is opgericht in de ene lidstaat, dient te worden erkend in de andere lidstaat, als te zeer in strijd wordt beschouwd met culturele achtergronden.

    2. op boek 4 redelijk veel invloed heeft gehad, omdat de financiële posities van kinderen materieel eenvoudig op een lijn te brengen zijn.

    3. op boek 5 nauwelijks invloed heeft gehad, omdat de meeste lidstaten een gesloten systeem van goederenrecht hebben.

    4. op (ontwerp) boek 10 weinig invloed heeft gehad, omdat internationaal privaatrecht altijd nationaal wordt geregeld.

 

  1. De drie hoofdvragen van het internationaal privaatrecht hebben betrekking op:

    1. de betekening van stukken, rechtshulp in internationale gevallen en internationale bevoegdheid.

    2. de internationale bevoegdheid, de internationale rechtshulp en de grensoverschrijdende bewijsopneming.

    3. het toepasselijk recht, de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, en de bewijsopneming.

    4. de internationale bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging en het toepasselijk recht.

 

  1. In het arrest Schmidberger (C-112/00) heeft het Hof van Justitie bepaald dat:

    1. het stakingsrecht ook een economisch grondrecht is onder het (oude) EG-verdrag (nu VWEU), en derhalve door particulieren kan worden ingeroepen.

    2. dat de vrijheid van verkeer van goederen onder voorwaarden kan worden opzij gezet door bepalingen uit Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).

    3. dat de bij de verdragsbepalingen op het gebied van discriminatie, en de vrijheden van goederen-, personen- en dienstenverkeer behorende ‘excepties’ vanwege de rechtszekerheid in nationale wetgevingen niet mogen worden uitgebreid, en derhalve door particulieren niet kan worden ingeroepen.

    4. dat een lidstaat in beginsel niet verplicht is belemmeringen door particulieren van het vrije verkeer van goederen tegen te gaan. Om die reden hebben bepalingen van het vrije verkeer van goederen geen invloed op rechtsverhoudingen tussen particulieren.

 

  1. Binnen de Europese Unie is de Draft Common Frame of Reference (DCFR) opgesteld. Welke bewering is de meest juiste met betrekking tot de DCFR?

    1. De werkingssfeer van de DCFR is zeer beperkt, omdat specifieke contracten er niet onder vallen.

    2. De DCFR is een particulier initiatief van hoogleraren in Nederland en Duitsland, en derhalve erg academisch van stijl.

    3. Vanwege het feit dat Europese wetgeving er nu grotendeels hetzelfde uitziet als nationale wetgeving in de lidstaten, is de DCFR eigenlijk overbodig geworden.

    4. De DCFR bevat zogenaamde ‘open normen’ en deze zouden volgens sommige critici de rechtszekerheid in gevaar kunnen brengen.

 

  1. In de zaak Ruiz Torija v. Spain (EHRM 9 december 1994, appl. No. 18390/9, Reader II) kwam naar voren dat:

    1. de rechterlijke uitspraken binnen continentaal Europa door het Hof van Justitie beantwoorden aan de fundamentele rechten in art. 6 EVRM.

    2. lidstaten zelfstandige beroepsgronden mogen passeren, als deze in strijd zijn met art. 6 EVRM.

    3. het Europees Hof van de Rechten van de Mens, voor wat betreft rechterlijke uitspraken, een balans probeert te vinden tussen het respecteren van nationale tradities en de door de Europese wetgever gewaarborgde rechten in art. 6 EVRM.

    4. art. 6 EVRM geen rol speelt in privaatrechtelijke zaken, en derhalve het Europees Hof van de Rechten van de Mens zich onbevoegd verklaart in deze zaken.

 

  1. Het effectiviteitsbeginsel, een van de algemene beginselen van het EU-recht:

    1. wordt door de nationale rechter binnen het privaatrecht niet gebruikt, omdat nationale rechters met het invullen van ‘open normen’ werken.

    2. is een door het Hof van Justitie bij de lidstaataansprakelijkheid veelgebruikt middel om particulieren te verzekeren van de volle werking van gemeenschapsbepalingen.

    3. is tot op heden voor de ontwikkeling van privaatrechtelijk gemeenschapsrecht van ondergeschikte betekenis geweest.

    4. wordt bij lacunes in nationale wetgeving niet door het Hof van Justitie gebruikt, omdat nationale wetgevers in zo’n geval ingrijpen.

 

  1. Als hoofdregel voor het toepasselijke recht op algemene internationale overeenkomsten geldt dat:

    1. het recht van het land waar de overeenkomst is gesloten van toepassing is.

    2. partijen het toepasselijke recht door middel van een rechtskeuze zelf mogen bepalen.

    3. het recht van het land waar de overeenkomst moet worden uitgevoerd toepasselijk is.

    4. het recht van het land waar de verweerder woonplaats heeft toepasselijk is.

 

  1. Welke bewering met betrekking tot de Richtlijn betreffende oneerlijke contractsbedingen (93/13/EEG) is de meest juiste?

    1. De Richtlijn bevat in artikel art. 5 de zgn. Contra proferentem-regel, die ter verhoogde bescherming aan consumenten door lidstaten ook kan worden ingevuld met ‘open normen’.

    2. De Richtlijn heeft als kernbegrip ’oneerlijke beding‘, waarmee bedoeld wordt een beding dat in strijd met de goede trouw de machtsbalans tussen de contractspartijen verstoort en waarover aldus afzonderlijk nog moet worden onderhandeld.

    3. Het Hof van Justitie is in beginsel de bevoegde instantie om in een concreet geval te beoordelen of een contractueel beding als oneerlijk in de zin de richtlijn moet worden aangemerkt (Freiburger Kommunalbauten, C-237/02).

    4. De Richtlijn bevat in de bijlage een niet-limitatieve opsomming van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt.

 

  1. In het arrest Courage/Crehan (C-453/99) werd bepaald dat:

    1. de nietigheid van een overeenkomst vanwege strijd met het verbod op beperking van de handel en de mededinging, ter beoordeling van het Hof van Justitie is.

    2. het in de pachtovereenkomst opgenomen beding in strijd was met Richtlijn Oneerlijke bedingen, en daarom geen horizontale werking kon hebben.

    3. de nietigheid van de overeenkomst door eenieder kan worden ingeroepen, deze nietigheid voor de nationale rechter bindend is en een absoluut karakter heeft.

    4. mededingingsbepalingen van (oud) EG Verdrag slechts onder bijzondere omstandigheden directe rechtsgevolgen teweegbrengen in de betrekkingen tussen particulieren.

 

  1. De Richtlijn overeenkomsten op afstand (97/7/EG):

    1. geeft de consument een herroepingsmogelijkheid van drie maanden, als de leverancier niet tijdig de benodigde voorafgaande informatie aan de consument verstrekt.

    2. geeft de consument de mogelijkheid om bij de implementatie van de richtlijn afstand te doen van zijn rechten.

    3. eist in artikel 4 lid 1 (b) dat een geleverd goed aan het conformiteitsvereiste voldoet.

    4. geeft in artikel 2 lid 2 een beperktere definitie van het begrip ‘consument’ dan art. 6 van Rome I, zodat consumenten, die overeenkomsten sluiten met deels beroepsmatige doeleinden, niet meer de bescherming van deze richtlijn genieten.

 

  1. De Richtlijn consumentenkoop en -garanties (1999/44/EG):

    1. biedt ter keuze van consumenten hetzij het recht op kosteloze vervanging van de goederen, hetzij het recht op ontbinding van de overeenkomst.

    2. biedt consumenten, indien vervanging van de goederen niet mogelijk is, een recht op schadevergoeding aan.

    3. kent een conformiteitsvermoeden in het geval de goederen geschikt zijn voor elk door de consument gewenst gebruik en de verkoper op de hoogte is van het bijzonder gebruik van het consumptiegoed.

    4. beschermt verkoper als er een gebrek aan overeenstemming is vanwege het feit dat consument het goed verkeerd heeft geïnstalleerd.

 

  1. De UNIDROIT Principles of International Commercial Contracts zijn te vergelijken met de PECL, in de zin dat:

    1. zij qua inhoud in belangrijke mate overeenstemmen.

    2. zij beide beogen een uniforme codificatie te verwezenlijken in de vorm van een Europees BW.

    3. zij beide beogen de gemeenschappelijke kenmerken van het privaatrecht van de 27 EU-lidstaten in kaart te brengen.

    4. zij beide bijna uitsluitend bepalingen bevatten die in de nationale context van regelend recht zijn, zoals consumentenrecht.

 

  1. Welke bewering is de meest juiste ten aanzien van Richtlijn (98/5/EG)?

    1. De richtlijn laat toe dat een Nederlandse advocaat permanent zijn werkzaamheden van advocaat uitoefent in Duitsland, mits hij zijn werkzaamheden verricht onder de beroepstitel van ‘Rechtsanwalt’.

    2. De richtlijn laat toe dat een lidstaat, net als onder Richtlijn 77/249/EEG, een zogenaamde Gouvernante Clausule invoert in haar wetgeving.

    3. De richtlijn is, in tegenstelling tot Richtlijn 89/48/EEG, niet gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning van de beroepskwalificaties zelf. Dit blijkt uit artikel 6 van de Richtlijn.

    4. De richtlijn kan worden beschouwd als een zogenaamde ‘horizontale’ richtlijn.

 

  1. Belangrijke criteria voor de internationale bevoegdheid van de rechter in dagvaardingszaken zijn:

    1. de woonplaats van de verweerder en de plaats van uitvoering van de overeenkomst.

    2. de woonplaats van de eiser en de plaats waar een onrechtmatige daad plaatsvindt.

    3. de woonplaats van de eiser en de plaats waar een onroerende zaak gelegen is.

    4. de woonplaats van de verweerder en de nationaliteit van partijen.

 

  1. De exequaturprocedure kan het beste worden omschreven als:

    1. de procedure voor de erkenning van buitenlandse vonnissen.

    2. de procedure voor de bepaling van de internationale bevoegdheid van de rechter.

    3. de procedure voor de verkrijging van verlof tot tenuitvoerlegging voor een buitenlands vonnis.

    4. de procedure voor de vaststelling van de geldigheid van een vonnis in internationale gevallen.

 

  1. Lekenparticipatie (in de vorm van hetzij een jury, hetzij lekenrechters) vindt men in:

    1. de Verenigde Staten, maar niet in Engeland en Frankrijk.

    2. de Verengde Staten en in Engeland, maar niet in Frankrijk.

    3. de Verenigde Staten en in Frankrijk; vroeger ook in Engeland maar daar is dit afgeschaft.

    4. zowel de Verenigde Staten als in Engeland als in Frankrijk.

 

  1. In 1975 oordeelde het HvJEG in het (2e) Defrenne arrest dat:

    1. de Richtlijn gelijke behandeling horizontale directe werking heeft.

    2. de Verdragsbepaling inzake gelijk loon horizontale directe werking heeft.

    3. de Richtlijn gelijke behandeling verticale directe werking heeft.

    4. de Verdragsbepaling inzake gelijk loon verticale directe werking heeft.

 

  1. Volgens Devroe moeten indelingen in rechtsfamilies gerelativeerd worden:

    1. omdat elke indeling noodzakelijk tijdgebonden is (denk bijvoorbeeld aan de voormalige ‘Oostblok’ landen die nu tot de civil law familie zijn gaan behoren).

    2. omdat in sommige territoria het recht uit componenten van verschillende rechtsfamilies bestaat (zgn. hybride stelsels).

    3. Noch a, noch b is juist.

    4. a en b zijn beide juist.

 

  1. Eerst na verkregen toestemming en/of het voldaan hebben aan bijzondere voorwaarden kan beroep worden ingesteld bij:

    1. het United States Supreme Court.

    2. het House of Lords, thans Supreme Court of the UK.

    3. het Bundesgerichtshof.

    4. zowel alternatief a, als b, als c, is juist

 

  1. Rechterlijke toetsing van een (formele) wet aan de nationale grondwet is wel mogelijk in

    1. Duitsland en de VS, maar niet in Engeland en Frankrijk.

    2. Duitsland, de VS en Frankrijk, maar niet in Engeland.

    3. de VS, maar niet in Frankrijk, Duitsland en Engeland.

    4. Duitsland, maar niet in de VS, Frankrijk, en Engeland.

 

  1. De functionele methode van rechtsvergelijking houdt kort gezegd in dat:

    1. men vergelijkt op basis van homoniemen.

    2. men rechtstelsels integraal met elkaar vergelijkt.

    3. men vergelijkt op basis van het probleem waarop (mogelijk verschillende) rechtsregels een antwoord bieden.

    4. men de vergeleken juridische oplossingen steeds waardeert op basis van efficiëntie.

 

  1. Met betrekking tot de Amerikaanse diversity jurisdiction geldt:

    1. dat eiser kan kiezen tussen toepassing van federaal dan wel statelijk rechtersrecht.

    2. dat eiser kan kiezen voor aanleggen bij een State Court dan wel bij een Federal (District) Court.

    3. zowel alternatief a. als alternatief b. is juist.

    4. zowel alternatief a. als alternatief b. is onjuist

 

  1. Het internationaal privaatrecht kan het beste worden omschreven als:

    1. het geheel van internationale regels dat de verhouding tussen burgers reguleert.

    2. een rechtssysteem dat is ontworpen voor de beslechting van internationale geschillen.

    3. een systeem van regels dat privaatrechtelijke verhoudingen met internationale elementen reguleert.

    4. het geheel van regels dat uniform recht verschaft voor internationalprivaatrechtelijke gevallen.

 

  1. Ten aanzien van de Engelse rule of binding precedent geldt:

    1. dat slechts het zogeheten obiter dictum gedeelte van een eerdere toepasselijke uitspraak bindend is.

    2. dat slechts uitspraken van na 1875 (toen de Judicature Acts waren doorgevoerd) als precedent kunnen gelden.

    3. dat een eerdere, toepasselijke uitspraak waarin de rechters onderling verdeeldheid waren (dissenting opinions) geen precedent kan vormen.

    4. geen van bovengenoemde alternatieven is juist

 

 

Tentamenvragen deel B

 

2010

  1. Het vrije verkeer en de bescherming van advocaten binnen Europa zijn onder meer gewaarborgd via richtlijnen en door het Hof van Justitie. Welke van de onderstaande beweringen is de meest juiste?

    1. De vrijheid van de advocaten wordt belemmerd, omdat de meeste lidstaten naast een aanpassingsstage ook nog de proeve van bekwaamheid eisen.

    2. De vrijheid van de advocaten wordt extra verzekerd door de zogenaamde ‘Gouvernante clausule’ die te vinden is in de Dienstenrichtlijn (77/249/EEG), en de Vestigingsrichtlijn (98/5/EG).

    3. De vrijheid van de advocaten wordt belemmerd, omdat de Vestigingsrichtlijn (98/5/EG) niet toelaat dat een advocaat in het land van ontvangst zijn cliënt in hoger beroep mag begeleiden.

    4. Sinds het arrest Morgenbesser (C-313/01) geniet ook de advocaatstagiaire enige bescherming.

 

  1. Welke onderstaande bewering is juist?

a. In het Duitse civiele recht is de beperkende werking van de goede trouw (Treu und Glauben) breed aanvaard; de aanvullende werking van de goede trouw wordt slechts aanvaard bij misbruik van recht.

b. In het Franse civiele recht kan de aanvullende werking van de goede trouw (bonne foi) nooit tot aanpassing van het contract leiden.

c. In het Duitse civiele recht is slechts de aanvullende werking van de goede trouw (Treu und Glauben) aanvaard.

d. In het Franse recht is slechts de beperkende werking van de goede trouw (bonne foi) aanvaard.

 

  1. Art. 5 van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen wordt in het arrest Leitner/TUI (C-168/00) door het Hof van Justitie nader toegelicht. Het begrip ‘schade’ omvat volgens het Hof van Justitie:

    1. de immateriële schade van de consument, omdat de richtlijn een maximumharmonisatie beoogt en de Lidstaten geen aanvullende regelgeving mogen toevoegen.

    2. de immateriële schade van de consument, omdat de mogelijkheid van vergoeding van deze schade voortvloeit uit de richtlijn.

    3. niet de immateriële schade van de consument, als de vergoeding van deze schade niet van tevoren is afgesproken tussen consument en organisator.

    4. niet de immateriële schade van de consument, omdat het aan de Lidstaten wordt overgelaten de schadeloosstelling te beperken.

 

  1. Tussen de rechtssystemen van de staten binnen de USA is een zekere mate van harmonisatie bereikt door:

    1. de Restatements.

    2. het werk van de National Conference of Commissioners for Uniform State Law.

    3. de uitspraken van het Federale Hooggerechtshof.

    4. al deze factoren (a, b en c) gezamenlijk.

 

  1. De Richtlijn productaansprakelijkheid (85/374/EG):

    1. stelt dat de importeur, die zijn produkten verhandelt binnen de Gemeenschap, eenzelfde aansprakelijkheid heeft als de producent, zoals gedefinieerd onder de richtlijn.

    2. beoogt volgens het arrest Commissie/Frankrijk (C-52/00) voor de punten die zij regelt een minimumharmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten.

    3. laat in artikel 13 toe dat nationale regelingen tot bescherming van de consument kunnen worden beperkt door de omzetting van de richtlijn (Gonzáles Sánchez, C-183/00).

    4. laat volgens het arrest Skov/Bilka (C-402/03) in artikel 3 van de richtlijn ruimte open voor de interpretatie dat leveranciers onder de dezelfde omstandigheden als de producent aansprakelijk zijn.

 

  1. De contra proferentem-regel uit de Richtlijn oneerlijke bedingen (93/13/EEG) houdt in dat:

    1. in geval van twijfel over de betekenis van een beding, moet worden gekozen voor de uitleg die voor de consument het gunstigst is.

    2. in geval van twijfel over de betekenis van een beding, in verband met het gelijkwaardigheidbeginsel moet worden gekozen voor de uitleg die voor degene die het beding heeft opgesteld het gunstigst is.

    3. bedingen duidelijk en begrijpelijk moeten zijn opgesteld.

    4. in geval van twijfel over de betekenis van een beding, het beding buiten beschouwing dient te blijven.

 

  1. Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I):

    1. is niet van toepassing op via het internet tot stand gekomen consumentenovereenkomsten.

    2. beschermt de actieve consument, omdat deze meer moeite heeft gedaan om informatie te winnen over het product.

    3. beschermt zowel de actieve als de passieve consument.

    4. beschermt onder bepaalde voorwaarden de passieve consument.

 

  1. Stelling 1: Als bronnen van Europees Privaatrecht kunnen genoemd worden het EG-verdrag/thans VWEU en de daarop gebaseerde secundaire wetgeving.

Stelling 2: Als bronnen van Europees Privaatrecht kunnen genoemd worden de rechtspraak van het Hof van Justitie en de aanvaarde algemene beginselen van gemeenschapsrecht

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist.

  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist.

  3. Stelling 1 en 2 zijn juist.

  4. Stelling 1 en 2 zijn onjuist.

 

 

  1. De Richtlijn 1999/44/EG betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen:

    1. laat aan de consument over of deze kiest voor een vermindering van de aankoopprijs of een kosteloos herstel.

    2. geeft de consument bij gebrek aan conformiteit recht op kosteloze vervanging van de goederen. De producent is gerechtigd een passend bedrag in rekening te brengen bij consument voor de periode dat het niet-conforme goed is gebruikt door de consument. (Arrest Quelle, C-404/06).

    3. eist dat de consument voor het aansprakelijk stellen van de producent het gebrek aan conformiteit binnen twee maanden meldt bij de producent. Daarna kan de consument zijn recht niet meer uitoefenen.

    4. regelt niet expliciet het recht op schadevergoeding, maar dit is naar aanleiding van de implementatie wel geregeld in ons BW.

 

  1. Welke stelling over de Richtlijn Betalingsachterstanden bij handelstransacties (00/35/EG) is de meest juiste?

    1. De betalingstermijnen uit artikel 3 van de richtlijn gelden slechts indien partijen niet uitdrukkelijk een betalingstermijn zijn overeengekomen.

    2. De richtlijn betreft maximumharmonisatie.

    3. Volgens het Hof van Justitie is een bepaling van nationaal recht die voorschrijft dat een eigendomsvoorbehoud slechts jegens derden kan worden ingeroepen indien registratie heeft plaatsgevonden, in strijd met de richtlijn.

    4. De richtlijn beoogt vooral een hoog niveau van consumentenbescherming in de EU te bewerkstelligen.

 

 

  1. Welke van onderstaande stellingen is de meest juiste?

    1. De dogmatische methode staat borg voor realistische conclusies bij rechtsvergelijkend onderzoek.

    2. Het is voldoende bij wetenschappelijk rechtsvergelijkend onderzoek de gevonden overeenkomsten en verschillen te beschrijven.

    3. Met de functionele methode werkt men probleemgericht.

    4. Rechtsvergelijkend onderzoek dient altijd uit te gaan van homoniemen.

 

 

 

  1. Bij de rechtsharmonisatie buiten EU verband worden verschillende juridische instrumenten (technieken) gebruikt. Het meest bindend voor de desbetreffende staten is:

a. Een Modelwet.

b. Een Verdrag

c. Een Resolutie.

d. Een Aanbeveling.

 

  1. Vergelijking van de Franse Code Civil (CC) en het Duitse Bürgerliches Gesetzbuch (BGB) leert:

    1. dat het BGB, anders dan de CC, de rechter expliciet toestaat bij leemten zelf regels neer te leggen als ware hij wetgever.

    2. dat de grondideeën van de Franse Revolutie al weer goeddeels waren losgelaten in de CC, maar in het BGB juist werden omarmd.

    3. dat de CC, anders dan het BGB, typisch door professoren is geschreven.

    4. dat het BGB, anders dan de CC, typisch door professoren is geschreven.

  2. Welke onderstaande bewering is de meest juiste?

a. Franse rechtscolleges beroepen zich in hun uitspraken op de wet en de doctrine als voornaamste autoriteit.

b. De hoogste Engelse rechtscolleges beroepen zich in hun uitspraken op precedenten en de doctrine als voornaamste autoriteiten.

c. Kenmerkend voor de Duitse rechtspraak is de Begriffsjurisprudenz; belangenafweging speelt nauwelijks een rol

d. Het Cour de Cassation wekt in zijn uitspraken de indruk dat de wet slechts één interpretatie toelaat.

 

 

  1. Vergelijking van het Nederlandse met het Franse, Duitse en Engelse recht leert dat speciale rechtscolleges voor arbeidsgeschillen

 

  1. wel bestaan in Engeland en Duitsland, maar niet in Nederland en Frankrijk.

  2. wel bestaan in Engeland en Frankrijk, maar niet in Nederland en Duitsland.

  3. alleen in Frankrijk niet bestaan.

  4. alleen in Nederland niet bestaan

 

 

16. Met betrekking tot het gebruik van precedenten geldt:

  1. dat de Amerikaanse rechter vaker dan de Engelse rechter gebruik maakt van overruling

  2. dat slechts in het Engelse recht de techniek van prospective overruling bekend is

  3. dat in het Engelse recht overruling in het geheel niet is toegestaan

  4. zowel A als B zijn juist

 

 

  1. Ten aanzien van wetgeving neemt de Engelse rechter de bedoeling van de wetgever

    1. traditioneel niet in ogenschouw, hoewel dit sinds het Britse EG/EU lidmaatschap inmiddels in een beperkt aantal uitspraken wel gebeurd is.

    2. traditioneel wel in ogenschouw, gezien de conventie van Sovereignty of Parliament.

    3. traditioneel niet in ogenschouw; dominant is de wetsystematische interpretatie methode.

    4. Geen van bovenstaande alternatieven is juist.

 

  1. Welke onderstaande bewering is de meest juiste? Voor het rechtersambt:

    1. volgt men in Frankrijk en Duitsland doorgaans een ambtelijke loopbaan meteen na het afstuderen.

    2. wordt men in Engeland ten behoeve van de senior courts gerekruteerd uit de geledingen van ervaren advocaten (QC’s).

    3. wordt men bij de superior state courts in de meeste Amerikaanse staten door de Gouvernor voorgedragen en moet men door de kiezer bevestigd worden.

    4. Zowel a. als b. als c. zijn juist.

 

  1. Welk van onderstaande algemene beginselen en/of leerstukken is NIET aanvaard in het Gemeenschapsrecht?

    1. Proportionaliteitsbeginsel.

    2. Beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.

    3. Onverschuldigde betaling.

    4. Beginsel van effectieve rechtsbescherming.

 

  1. Welke onderstaande bewering is de meest juiste?

a. In Frankrijk kunnen burgers sinds kort in het kader van een aanhangige procedure de rechter (inclusief de civiele) verzoeken de grondwettigheid van op hun zaak toepasselijke wetgeving te laten toetsen door de Conseil Constitutionnel.

b. In Frankrijk kunnen burgers de grondwettigheid van wetgeving niet laten toetsen door de civiele rechter, en ook niet door de Conseil Constitutionnel. Een dergelijke toetsing is echter al sinds 1916 mogelijk via de Conseil d’Etat.

c. Elk Duits rechtscollege heeft de bevoegdheid wetgeving te toetsen aan de (Federale) Grondwet

d. Slechts het Bundesgerichtshof is bevoegd wetgeving te toetsen aan de (Federale) Grondwet

 

  1. De Principles of European Contract Law (PECL) hebben de juridische status van:

    1. Verordening.

    2. Richtlijn.

    3. Verdrag.

    4. Particulier project (modelregeling).

 

  1. Stelling 1: De consumentenovereenkomst wordt in het gehele Europees privaatrecht op dezelfde wijze gedefinieerd.

Stelling 2: Volgens het Hof van Justitie is ook sprake van een consumentenovereenkomst indien de overeenkomst wordt gesloten voor deels beroepsmatig gebruik, mits het niet-beroepsmatige gebruik zwaarder weegt.

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist.

  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist.

  3. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide juist.

  4. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide onjuist.

 

  1. Het Common Frame of Reference:

a. is een andere aanduiding voor de Unidroit Principles of International Commercial Contracts (PICC)..

b. heeft tot doel de kwaliteit van EU-wetgeving te bevorderen en bestrijkt het gehele verbintenissenrecht..

c. is de evenknie van de Principles of European Contract Law (PECL) op het terrein van de onrechtmatige daad.

d. beoogt de Unidroit PICC te integreren met de PECL..

 

  1. Met betrekking tot de Richtlijn productenaansprakelijkheid (85/374/EEG) heeft het Hof van Justitie in Commissie/Frankrijk (C-52/00) beslist:

    1. dat de franchise van 500 euro in strijd is met art. 6 EVRM.

    2. dat het feit dat de richtlijn productenaansprakelijkheid op bepaalde punten naar het nationale recht verwijst, de richtlijn eigenlijk minimumharmonisatie beoogt.

    3. dat consumenten met een vordering van minder dan 500 euro zich kunnen beroepen op het gewone contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht.

    4. dat de richtlijn een allesomvattende regeling op het gebied van productaansprakelijkheid beoogt, en dat derhalve daarvan niet mag worden afgeweken.

 

  1. In de rechtswetenschap wordt het Europees privaatrecht wisselend omschreven. Men heeft nog niet eenduidig gecategoriseerd wat onder Europees Privaatrecht begrepen moet worden. Zo is er een verschil van mening omtrent de zgn. ‘soft law’. Met ‘soft law’ wordt bedoeld:

    1. de uitleg in beperktere zin van het Europees Privaatrecht, nl. uitgezonderd het EVRM

    2. de uitleg in ruimere zin van het Europees Privaatrecht, nl. tevens de Amerikaanse ‘restatements’

    3. regelgeving, die nog geen geldend recht is

    4. de Principles of European Contract Law

 

  1. In het arrest Commissie/Italiaanse Republiek (C-302/05) werd met betrekking tot de Richtlijn betalingsachterstand bij handelstransacties (00/35/EG) beslist dat:

    1. de voorwaarden voor tegenwerpbaarheid aan derden van een eigendomsvoorbehoud bij uitsluiting worden geregeld door het nationale recht.

    2. de voorwaarden voor geldigheid van het beding van eigendomsvoorbehoud ter beoordeling is van het Hof van Justitie.

    3. weliswaar het nationale recht de voorwaarden voor geldigheid van het beding van eigendomsvoorbehoud regelt, doch dat de voorwaarden voor derdenwerking ter beoordeling is van het Hof van Justitie.

    4. een eigendomsvoorbehoud voor de goede werking van de interne markt in alle lidstaten moet worden geregistreerd.

 

  1. In het arrest Francovich/Italiaanse Republiek (gevoegde zaken C-6/90 en C-9/90):

    1. kwam de indirecte werking van de bepalingen van een richtlijn aan de orde.

    2. kwamen het bestaan en de omvang van de aansprakelijkheid van de staat voor schade als gevolg van de niet-nakoming van uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen aan de orde.

    3. werd bepaald door het Hof van Justitie dat de rechten van de werknemers niet tegenover de Staat konden worden ingeroepen.

    4. bepaalde het Hof van Justitie dat een particulier onvoorwaardelijk recht heeft op schadevergoeding indien een Lidstaat een europeesrechtelijke regel heeft geschonden.

 

  1. Volgens Pintens illustreert het leerstuk van aanbod en aanvaarding (de totstandkoming van de overeenkomst):

    1. dat cultuurverschillen harmonisatie van het Engelse, Franse en Duitse recht onmogelijk maken.

    2. dat het Engelse, Franse en Duitse recht naar elkaar toegroeien (convergentie), getuige het bereikte compromis in het Weens Koopverdrag.

    3. dat het Engelse, Franse en Duitse recht steeds meer uiteen groeien (divergentie).

    4. dat het Engelse, Franse en Duitse recht op dit punt vanouds identiek zijn, zodat dezelfde regeling nogmaals kon worden opgenomen in het Weens Koopverdrag.

 

 

  1. Welk alternatief is juist? Op het terrein van het sociaal recht worden richtlijnen:

    1. niet door de Europese Commissie/Raad van Ministers uitgevaardigd, maar door de Europese werkgevers- en werknemersorganisaties.

    2. door de Europese Commissie/Raad van Ministers uitgevaardigd; Europese werkgevers- en werknemersorganisaties spelen daarbij geen rol.

    3. door de Europese Commissie/Raad van Ministers uitgevaardigd, soms ter implementatie van tussen Europese werkgevers- en werknemersorganisaties bereikte overeenkomsten.

    4. op nationaal niveau geïmplementeerd door CAO’s.

 

  1. Directe horizontale werking tussen privaatrechtelijke partijen:

 

  1. is alleen mogelijk bij verordeningen.

  2. is alleen mogelijk bij richtlijnen en verordeningen.

  3. is mogelijk bij verordeningen en bij bepalingen uit het EG/verdrag, thans het VWEU, getuige bijvoorbeeld het arrest Defrenne I.

  4. is mogelijk bij richtlijnen en bij bepalingen uit het EG/verdrag, thans het VWEU, getuige bijvoorbeeld het arrest Defrenne I.

 

 

Antwoorden tentamenvragen deel A

 

  1. c

  2. c

  3. d

  4. d

  5. a

  6. b

  7. c

  8. d

  9. b

  10. d

  11. c

  12. b

  13. b

  14. d

  15. c

  16. a

  17. c

  18. a

  19. b

  20. a

  21. c

  22. d

  23. b

  24. d

  25. d

  26. b

  27. c

  28. b

  29. c

  30. d

 

Antwoorden tentamenvragen deel B

 

1. d.

2. b

3. b

4. d

5. c

6. a

7. d

8. c

9. d

10 a

11. c

12. b

13. d

14. d

15. d

16. a

17. a

18. d

19 b

20. a

21. d

22. d

23. b

24. c

25. c

26. a

27. b

28. b

29. c

30. c

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is used in:

Privaatrecht bundel

Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1723