Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2012


Vragen

Vraag 1

In het Koninkrijk Valois, een EU lidstaat sinds 1995, is absint een geliefd genotsproduct. Absint is een hoog alcoholische drank met wortelextracten. Het wordt lokaal geproduceerd volgens een variabel recept m.b.t. alcohol percentage en hoeveelheid wortelextract. Minder dan 10% wordt geïmporteerd uit andere EU Lidstaten en minder dan 1% wordt geïmporteerd uit derde landen). De absint op de markt van Valois bevat een alcoholpercentage dat varieert van 35% tot wel 70%. De Regering van Valois probeert echter de consumptie van absint te ontmoedigen omdat het een zeer negatief effect heeft op de volksgezondheid (orgaanschade door het hoge alcoholpercentage) in het bijzonder voor jongeren en zwangere vrouwen. Het neemt daartoe decreet 2011/69 aan dat een serie maatregelen bevat om de consumptie van absint in Valois tegen te gaan. Het decreet trad in werking op 1 december 2011 Artikel 1 van het decreet verbiedt nog langer reclame in tijdschriften, kranten en andere mediadragers voor absint in Valois te maken. Artikel 2 van het decreet legt een hoge accijns op alcohol in absint. Voor absint die in Valois wordt geproduceerd worden verschillende tariefschalen ingevoerd: het laagste tarief voor absint met een alcoholpercentage van 30-40%, het middentarief voor een percentage van 40-50% en vanaf 50% wordt het toptarief geheven. Voor geïmporteerde absint geldt een standaardtarief dat overeenkomt met het middentarief dat in Valois zelf wordt geheven ongeacht het daadwerkelijke alcoholpercentage.

A.

Stel, u bent een Tsjechische producent van absint en zou graag een stuk(je) van de absintmarkt in Valois willen veroveren. Zonder reclame mogelijkheden in kranten, tijdschriften en andere mediadragers ziet u dat echter niet zitten. U wilt voor de lokale rechter in Valois het Decreet 2011/69 aanvechten met een beroep op het vrij verkeer van goederen. Het procesrecht van Valois heeft echter geen directe beroepsgang tegen wetgevingshandelingen zoals Decreet 2011/69. Bedenk een manier om toch het decreet aan te vechten voor de rechter in Valois.

B.

U slaagt er uiteindelijk in om toegang te krijgen tot de rechter in Valois. De Regering van Valois voert als verdedigende partij in de eerste instantie aan dat het vrij verkeer van goederen überhaupt niet in het geding is omdat Artikel 1 van Decreet 2011/69 slechts een verkoopmodaliteit behelst. Hoe zou u als Tsjechische producent dit verweer proberen te ontkrachten?

C.

Indien het bovenstaande primaire argument van de Regering van Valois niet slaagt, welke subsidiaire verdediging is dan te verwachten? Maakt het daarbij uit of deze maatregel onderscheid maakt tussen lokaal geproduceerde absint en geïmporteerde absint?

D.

Als Tsjechische producent van absint, produceert u deze drank volgens een recept waarbij het alcoholpercentage niet hoger is dan 35%. U wordt echter aangeslagen voor het ʻmiddentariefʼ. U wilt derhalve eveneens artikel 2 aanvechten voor de lokale rechter. Met welke Europeesrechtelijke argumentatie zou u deze regel aanvechten?

De Europese Unie heeft de zogenaamde ʻAbsint Richtlijnʼ vastgesteld die een vast alcoholpercentage voor absint van minimaal 50% voorschrijft. Drank die minder alcohol bevat mag niet langer de naam ʻabsintʼ dragen. Deze richtlijn is in werking getreden op 1 mei 2012 en moet uiterlijk worden omgezet op 1 mei 2015. De Tsjechische producent die inmiddels goed aan de weg timmert in Valois ziet hiermee nieuwe problemen opdoemen. Hij moet zijn productielijn aanpassen maar dacht daarvoor nog de tijd te hebben tot 1 mei 2015. Echter, per 1 mei 2012 passen de douaneautoriteiten van Valois rechtstreeks de ʻAbsint Richtlijnʼ toe. Absint met een percentage van minder dan 50% mag niet meer onder de naam ʻabsintʼ worden ingevoerd in Valois. De douaneautoriteiten van Valois zijn van mening dat de Richtlijn weliswaar nog niet is omgezet in nationaal recht maar inhoudelijk is deze voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk geformuleerd ʻzodat niemand voor verassingen kan komen te staan….ʼ. De Tsjechische producent accepteert deze opstelling van de douaneautoriteiten niet en overweegt op 1 augustus 2012 opnieuw een procedure voor de bestuursrechter in Valois met als inzet de mogelijkheid om voorlopig zijn product (dat immers minder dan 50% alcohol bevat) in Valois op de markt te mogen brengen onder de naam ʻabsintʼ, in ieder geval totdat de Absint Richtlijn is omgezet in het recht van Valois.

E.

Als u de Tsjechische producent moet adviseren over deze te starten procedure, wat is dan uw Europees rechtelijk advies m.b.t de slagingskans van deze actie?

Vraag 2

De Europese Raad wordt wel gezien als het hoogste beleidsorgaan van de EU omdat het de grote beleidslijnen voor de lange termijn uitzet.

A.

Geef aan waarom deze instelling vooral politiek gewicht heeft, maar juridisch gezien niet het belangrijkste besluitvormende orgaan van de EU is.

B.

Geef aan, in het licht van vraag 1a, waarom het van groot belang is dat de voorzitter van de Europese Commissie (José Manuel Barosso) ook onderdeel uitmaakt van de Europese Raad.

C.

Stel dat de Europese Raad besluit dat er op termijn een wijziging moet komen van Verordening 1/2003 met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 101 en 102 Wv. Welke juridische rol zal het Europees Parlement hierbij dan hebben?

Vraag 3

In Nederland is een aantal marktpartijen actief op de consumentenmarkt voor zeer hoogwaardige geluidsapparatuur. Deze hebben allemaal een eigen selectief distributienetwerk. De onderneming Decibel Galore NV, een prijsvechter met veelal goedkopere geluidsapparatuur, wil zijn assortiment uitbreiden door ook het Deense Klang & Blufse te gaan verkopen, een van de dure, hoogwaardige merken. Echter, de producent in Denemarken van deze apparatuur wil niet leveren aan Decibel Galore N.V. Klang & Blufse levert enkel aan Schoone Toonen B.V., de onderneming die in Nederland de exclusieve distributierechten heeft voor Klang & Blufse. Decibel Galore N.V. zou wel mogen distribueren voor Klang & Blufse als het bereid zou zijn te investeren in extra zorgvuldigheid, kwaliteitsbewaking en representativiteit van de verkooppunten. Dit is onmisbaar om aan de hoge eisen te kunnen blijven voldoen die de consument stelt aan de dealers van Klang & Blufse apparatuur (o.a. de thuisinstallatie, akoestisch advies, ʻnazorgʼ, etc. etc.) Klang & Blufse heeft op de Europese markt voor hoogwaardige geluidsapparatuur een marktaandeel van 2,9 % en op de Nederlandse markt voor hoogwaardige geluidsapparatuur een aandeel van 1,3 %.

A.

Decibel Galore N.V. vraagt u om een juridische analyse te geven in het licht van het Europese mededingingsrecht van (1) de distributieovereenkomst tussen Klang & Blufse en Schoone Toonen B.V. ; en (2) de weigering van Klang & Blufse om producten te leveren in strijd met. Hoe luidt uw juridische analyse op beide punten?

B.

Schoone Toonen B.V. is op zijn beurt aangesloten bij de brancheorganisatie voor distributeurs van hoogwaardige geluidsapparatuur. De directie van Schoone Toonen B.V. en zijn branchegenoten komen bijeen voor een informele lunch in het Hilton Hotel in Amsterdam om van gedachten te wisselen over de effecten van de eurocrisis op de markt voor hoogwaardige geluidsapparatuur. In het kader van deze lunch geeft elk van de distributeurs inzage in de hoogte van de distributievergoeding die ze aan de respectievelijke producenten van de door hen gedistribueerde geluidsapparatuur vragen.

C.

Decibel Galore N.V. is op de hoogte gekomen van deze bijeenkomst en wil een klacht indienen bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) wegens inbreuk op het Europese kartelverbod door de gezamelijke distributieondernemingen van hoogwaardige geluidsapparatuur. Geef wederom uw juridische analyse aan Decibel Galore N.V. van de kans van slagen van deze klacht.

Vraag 4

Bespreek de ʻautonome rechtsordeʼ van de EU in het licht van de toetreding van de EU tot het EVRM.

Vraag 5

A.

De democratie (democratische vertegenwoordiging en democratische controle) in de Europese Unie is op verschillende manieren gefundeerd, met een belangrijke rol voor het Europees Parlement maar ook met een belangrijke rol voor de nationale parlementen. Geef voor deze instellingen aan hoe zij bijdragen aan de democratische fundering van de Europese Unie.

B.

Het Duitse Bundesverfassungsgericht heeft een visie op de rol van het Europees Parlement die niet door iedereen gedeeld wordt. Noem twee argumenten die het Bundesverfassungsgericht aanhaalt met betrekking tot de zwakke democratische legitimering die het Europees Parlement verschaft aan de EU.

Antwoordindicatie

Vraag 1

A.

Dit probleem kan men in Nederland ook hebben aangezien ook hier directe beroepen tegen wetgeving niet gegeven is (zie art. 8:2, sub a, AwB). Men kan echter een rechtsgang te creëren door opzettelijk het nationale recht te schenden. Artikel 34 Wv (wat de relevante verdragsbepaling is) heeft directe werking. Na schending van het decreet, moet de producent dan hopen dat de rechter in Valois het decreet besluit niet toe te passen wegens strijd met 34 Wv. Deze kan eventueel besluiten hierover een prejudiciële vraag (art. 267 Wv) te stellen aan het HvJ.

B.

De producent kan stellen dat het wel degelijk gaat om een ʻmaatregel van gelijke werkingʼ in de zin van art. 34 Wv omdat het totale reclameverbod de verhandeling (eigenlijk: markttoegang) van zijn nu nog onbekende product veel harder treft dan de reeds bekende lokale producten. Dit is door het HvJ bepaald in de vergelijkbare zaak Gourmet (r.o. 25). De Keck jurisprudentie is niet van toepassing omdat daar een maatregel ʻzowel rechtens als feitelijkʼ binnenlandse en buitenlandse producten gelijkelijk raakt.

C.

Subsidiair zal de regering van Valois aangeven dat het reclameverbod wel een ʻmaatregel van gelijke werkingʼ is maar dat deze is uitgezonder van het verbod van 34 Wv op grond van 36 Wv (volksgezondheid). Verdragsuitzonderingen kunnen worden ingeroepen bij zowel de maatregelen zonder onderscheid als met onderscheid.

D.

Deze maatregel van Valois kan worden aangemerkt als een ʻdiscriminerende binnenlandse belastingʼ in de zin van art. 110 Wv. Een vergelijkbare zaak deed zich immers voor in het arrest Outokumpu Oy waar dit systeem werd gehanteerd voor (ingevoerde) energie. Het is in ieder geval geen ʻheffing van gelijke werkingʼ in de zin van art 30 Wv, zie r.o. 20 Autokumpu.

E.

De slagingskans is zeer hoog aangezien we hier te maken hebben met een Kolpinghuis situatie. De overheid van een EU Lidstaat mag zich niet tegen burgers beroepen op een niet omgezette richtlijn. Dan zou vanuit de richtlijn er rechtstreeks plichten op de burger worden opgelegd wat ook bij horizontale directe werking niet mag, zie voor dat laatste de Faccini dori.

(omgekeerde verticale rechtstreekse werking; zie p 259 van ERAD.)

Vraag 2

A.

De Europese Raad bestaat o.a. uit staatshoofden en regeringsleiders en hij bepaalt algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten (artikel 15 EU). Dit verklaart zijn politiek gewicht. Juridisch gezien zijn Europees Parlement en Raad die de wetgevingstaak en begrotingstaak uitoefenen (artikel 14 en artikel 16 EU) de belangrijkste organen. [ERAD p. 36-38].

B.

De Commissie heeft op veel terreinen het exclusieve recht van initiatief (artikel 17 lid 2 EU). Doordat de voorzitter van de Commissie deel uitmaakt van de Europese Raad wordt er een verbinding gemaakt tussen hetgeen in de Europese Raad wordt bepaald en de wetgevingsinitiatieven van de Commissie. Dit is gezien de juridische positie van de Europese Raad zeer belangrijk.

C.

De juridische rol hangt af van de wetgevingsprocedure die de rechtsbasis voorschrijft. Verordening 1/2003 is gebaseerd op artikel 103 Wv [oud artikel 83 EG, zie tekst Vo. op p. 249 van uw arrestenbundel]. Deze rechtsgrondslag schrijft een bijzondere wetgevingsprocedure voor, de adviesprocedure. Het Europees Parlement zal worden geraadpleegd.

Vraag 3

A.

Deze distributieovereenkomst is een verticale afspraak tussen ondernemingen (zie Hofner) die mogelijkerwijs in strijd zou kunnen zijn met artikel 101(1) Wv. Het is echter zeer waarschijnlijk dat deze overeenkomst uitgezonderd is via artikel 101(3) VWEU. Hierbij is het belangrijk de cumulatieve voorwaarden van artikel 101 (3) Wv na te lopen en te wijzen op de relevantie van het Metro arrest. De mogelijkheid tot groepsvrijstelling kan ook worden genoemd maar dit is niet noodzakelijk voor het behalen van de volledige hoeveelheid punten. De weigering van Klang & Blufse om producten te leveren zou kunnen vallen onder artikel 102 Wv (het gaat hier niet om een overeenkomst tussen ondernemingen maar om een eenzijdige actie van Klang & Blufse, derhalve valt het niet binnen de verboden onder artikel 101 Wv). Hiervoor moet echter wel sprake zijn van een machtspositie wat in het geval van Klang & Blufse (2,9% op de Europese markt en 1,3% op de Nederlandse markt) niet het geval is. Hierbij zijn de criteria ontwikkeld in United Brands van toepassing.

B.

Het feit dat de distributeurs elkaar inzage hebben gegeven in de distributievergoedingen is te kwalificeren als een 'onderling afgestemde feitelijke gedraging (OAFG). In het T-Mobile arrest wordt een OAFG gedefinieerd als zijnde 'een vorm van coördinatie tussen ondernemingen die, zonder dat het tot een eigenlijke overeenkomst komt, de risico's van de mededingen welbewust vervangt door feitelijke samenwerking (r.o. 26).'

Om te bepalen of er hier sprake van is, moet men de criteria in r.o. 27 en 28 van T-Mobile toepassen: de objectieve doelstellingen van de overeenkomst, de economisch en juridische context, of de mededinging merkbaar is verhinderd dan wel beperkt of vervalst (zie ook artikel 101(1) Wv).

Indien de OAFG in deze casus negatieve effecten op de mededinging kan hebben (r.o. 31) en afdoet aan de zelfstandigheid van de ondernemers (r.o. 33 en 34), dan hoeft het feit dat de ondernemers elkaar slechts een keer hebben gezien geen belemmering te zijn voor de conclusie dat dit een OAFG zou zijn (r.o. 60).

Vraag 4

De toetreding kan besproken worden vanuit verschillende invalshoeken. U kunt ingaan op de (1) toegevoegde waarde van de toetreding, (2) de eenheid van de EU rechtsorde, (3) de onafhankelijkheid van het HvJ als EU instelling.

A. Structuur:

 

  • Goede, heldere structuur (bij voorkeur volgens een van de drie basisvromen zoals weergegeven in het werkboek) levert in beginsel 10 punten op.

  • Coherentie (vb terugkomen aan het slot bij de openings(vraag)stelling

  • Opbouw van de argumentatie (duidelijke relatie tot de centrale (vraag)stelling.

Een lager puntenaantal is mogelijk indien het essay inhoudelijk slechts een van de onderstaande kenniselementen bevat.

B. Kennis elementen (nauw verbonden met C; spanningsvelden) (6 punten):

  • Autonome EU rechtsorde (2 punten)

  • Arresten die worden genoemd:

  • Costa en Van Gend en Loos, Simmenthal II, eventueel Foto Frost.

Gecommitteerdheid EU aan de mensenrechten

  • UPA, Kadi, Kucukdeveci

  • Art 2 EU (EU berust op de eerbiediging van de mensenrechten als grondwaarde)

  • 6 lid 3: EU (EVRM is reeds nu al onderdeel van EU Rechtsorde via de ʻalgemene beginselenʼ) Deze ontwikkeling is reeds begonnen in de nasleep van de Duisteʻ Solangeʼ arresten.

  • 6 lid 1: De EU respecteert haar eigen Handvest van Grondrechten De EU Lidstaten zijn allen individueel reeds partij bij het EVRM en de EU eist dat ook van haar lidstaten voorafgaand aan hun toetreding tot de EU.

De bevoegdheid tot toetreden

Art. 6 lid 2 EU (bevoegdheid tot toetreden);

(Zie ERAD p. 23. Gevolg toetreding tot het EVRM; De handelingen van de EU kunne rechtstreeks worden getoetst aan het EVRM)

C.

Het ʻspanningsveldʼ van het onderwerp

De volgende spanningspunten in het onderwerp kunnen worden belicht: Noodzaak van samenwerking / voorkomen tegenstrijdige uitleg mensenrechten tussen de beide Hoven (HvJ EN het EHRM) versus autonomie van de EU rechtsorde/vrijwaring EU rechtsorde ʻvreemdeʼ invloeden die toetreding EU tot EVRM met zich mee kan brengen (andere rechtstelsels zijn vertegenwoordigd in de Raad van Europa (Rusland. Turkije etc.)

Toenadering beide rechtsordes is een verbetering van de doelstelling van 2 EU (bescherming mensenrechten in de EU rechtsorde versus de toetreding tot het EVRM is daarvoor helemaal geen vereiste omdat de mensenrechten reeds goed zijn beschermd in de algemene beginselen en het Handvest van de Grondrechten (zie art. 6 lid 1 EU). Dus geen bedreiging van autonome rechtsorde maar een verbetering van de autonome rechtsorde.

D.

Bonus element: 59 lid 2 EVRM: Toetreding tot het EVRM van de EU is mogelijk.

Vraag 5

A.

Europees parlement: Controle op de Commissie (verkiezing voorzitter (artikel 14 VEU); enquêterecht (artikel 226 VWEU); vragenrecht (artikel 230 VWEU); motie van afkeuring (artikel 234 VWEU)); medewetgevende taak bij veel beleidsterreinen; leden direct verkozen door Europese burgers (artikel 14 VEU). Nationale parlementen: Protocol nr. 2 (en artikel 12 VEU), de ratificatie van verdragen en de controle van de nationale minister in de Raad.

B.

Degressieve vertegenwoordiging (geen one man, one vote); geen “uniform Europees volk” maar een vertegenwoordiging van de burgers van de lidstaten; geen parlementaire meerderheid (noch een oppositie) die een regering ondersteunt (een gemis aan beslissend effect voor politieke richting).

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens Europees Recht - UvA

Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2017

Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2017


Vragen

Vraag 1

Nederland besluit systematisch alle houten bouwmaterialen te controleren die worden ingevoerd vanuit Polen omdat er recentelijk opvallend veel klachten van consumenten over houtrot in deze Poolse bouwmaterialen zijn. EU-rechtelijk valt deze Nederlandse controlemaatregel te kwalificeren als:

  1. een heffing van gelijke werking (artikel 30 Wv);

  2. een maatregel van gelijke werking (artikel 34 Wv);

  3. een protectionistische belasting (artikel 110, tweede alinea, Wv);

  4. een consumentenmaatregel (artikel 169 Wv).

Vraag 2

In het arrest Keck gaf het Hof van Justitie van de EU (HvJEU):

  1. een ruimere uitleg aan het begrip maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

  2. een engere uitleg aan het begrip maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

  3. een ruimere uitleg aan de uitzonderingen op het verbod van maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

  4. een engere uitleg aan de uitzonderingen op het verbod van maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

Vraag 3

In het arrest in de zaak Outokumpu (C-213/96) verklaarde het HvJEU de betrokken Finse regeling over belasting op energie in strijd met artikel 110 Wv omdat:

  1. die regeling differentieerde tussen de belasting op milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit en de belasting op milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit;

  2. volgens die regeling voor in Finland ingevoerde milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit hetzelfde tarief moest worden betaald als voor in Finland milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit;

  3. volgens die regeling voor in Finland ingevoerde milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit een hoger tarief moest worden betaald dan voor in Finland milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit;

  4. volgens die regeling voor in Finland ingevoerde milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit een hoger tarief (een zogenoemd middentarief) moest worden betaald dan voor in Finland milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit.

Vraag 4

De Nederlander Jan Leep besluit om in Nederland te blijven wonen maar zijn eigen tandartsenpraktijk te beginnen net over de grens in Duitsland, omdat hij denkt aldaar – en anders dan in Nederland - een kapitaal te kunnen vergaren met het kiezen trekken c.s. Onder welke verkeersvrijheid van de interne markt valt Jan?

  1. Vrij verkeer van werknemers.

  2. Vrijheid van vestiging.

  3. Vrijheid van dienstverlening.

  4. Vrij verkeer van kapitaal.

Vraag 5

De beperkende maatregel van de gemeente Maastricht in de zaak Josemans, inhoudende dat niet-ingezetenen van Nederland geen toegang hadden tot de coffeeshops in Maastricht, werd door het HvJEU niet in strijd geacht met het EU-recht inzake het vrij verkeer, wat betreft de aldaar verkochte softdrugs, omdat:

  1. de betrokken Maastrichtse maatregel geen direct onderscheid naar nationaliteit maakte;

  2. de betrokken Maastrichtse maatregel weliswaar het vrij verkeer

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2015

Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2015


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Stelling I: Nationale regels die ‘verkoopmodaliteiten’ vaststellen, vallen per definitie niet onder het verbod van Artikel 34 Wv.
Stelling II: Het is onzeker of de regel in de zaak Keck aangaande verkoopmodaliteiten ook van toepassing is op het vrij verkeer van diensten.

  1. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 2

Nederlandse importeurs van buitenlandse consumentenelektronica moeten een 'recyclingbijdrage' betalen om de recycling van een apparaat te bekostigen nadat het is afgedankt. Voor Nederlandse producten bestaat die bijdrage in het geheel niet. De recyclingbijdrage is aan te merken als:

  1. een invoerrecht;
  2. een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking;
  3. een discriminerende binnenlandse belasting;
  4. een heffing van gelijke werking als een invoerrecht.

Vraag 3

Stelling I: Uit de zaak C-137/09, Josemans, volgde o.a. dat toegang weigeren tot een coffeeshop aan niet-ingezetenen die daar alcoholvrije dranken en etenswaren willen consumeren in strijd is met artikel 56 Wv en dus een rechtvaardiging behoeft.
Stelling II: Uit de zaak C-137/09, Josemans, volgde dat zowel drugs als prostitutie buiten de reikwijdte van de EU interne markt regels vallen

  1. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 4

De zogenoemde rule of reason doctrine:

  1. is enkel van toepassing in de context van het vrij verkeer van goederen en het vrije dienstenverkeer;
  2. behelst een limitatieve lijst openbare belangen;
  3. is nooit door de EU Lidstaten gecodificeerd in het EU Werkingsverdrag;
  4. kan in principe zowel ter rechtvaardiging van maatregelen mét onderscheid als maatregelen zonder onderscheid dienen.

Vraag 5

Het evenredigheidsbeginsel bij het vrij verkeer van diensten vereist dat een handelsbeperkende maatregel van een lidstaat:

  1. altijd een juiste afweging behelst van het te beschermen publieke belang tegen het belang van het vrij verkeer van diensten (ook bekend als evenredigheid strictu sensu);
  2. van de verschillende mogelijke alternatieven diegene volgt die het minst het vrije verkeer van diensten belemmert waarbij toch hetzelfde niveau van bescherming van het publieke belang wordt bereikt;
  3. geen onderscheid maakt tussen binnenlandse en buitenlandse dienstverleners;
  4. van tijdelijke aard is, dat wil zeggen tot dat deze wordt vervangen door EU-wetgeving.

Vraag 6

Het arrest Aher Waggon had betrekking op een richtlijn die:

  1. geen vrijverkeersclausule bevatte;
  2. wel een vrijverkeersclausule bevatte;
  3. optionele harmonisatie voorschreef;
  4. volledige harmonisatie voorschreef.

Vraag 7

EU harmonisatie van wetgeving ten behoeve van de interne markt:

  1. moet altijd het wegnemen van handelsbelemmeringen tot doel hebben;
  2. moet altijd het wegnemen van merkbare mededingingsverstoringen tot doel hebben;
  3. moet het wegnemen van merkbare mededingingsverstoringen en/of het wegnemen van handelsbelemmeringen tot doel hebben.
  4. Geen van de bovengenoemde opties is
.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2015

Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2015


Part A: Multiple Choice Questions

Question 1

The so-called ‘First Pillar’ of the former EU was comprised of:
1. Euratom, the European Community for Coal and Steel and the European Economic Community;
2. the European Economic Community;
3. Police and Judicial Cooperation in Criminal Matters;
4. Common Foreign and Security Policy.

Question 2

The most ‘intergovernmental’ type of EU decision-taking is present in:
1. Article 83 TFEU;
2. Article 113 TFEU;
3. Article 114 TFEU;
4. Article 177 TFEU.

Question 3

Which of the following statements is true / false?
I. In Van Gend en Loos, the European Court of Justice (ECJ) made no secret of the fact that direct effect of EU law would greatly improve the effectiveness of EU law.
II. Provisions of the EU Treaties have supremacy provided they are sufficiently clear and unconditional.
1. Statement I is true, Statement II is false.
2. Statement I is false, Statement II is true.
3. Both Statements are true.
4. Both Statements are false.

Question 4

Which of the following statements is true / false?
I. The Lisbon Treaty was designed to facilitate the enlargement of the EU with the former Communist countries in Eastern Europe.
II. Many of the changes introduced by the Treaty of Lisbon were copied from the Treaty establishing a Constitution for Europe.
1. Statement I is true, statement II is false.
2. Statement I is false, statement II is true.
3. Both statements are true.
4. Both statements are false.

Question 5

Article 157(1) TFEU:
1. lacks direct effect;
2. has only direct effect in vertical situations;
3. has only direct effect in horizontal situations;
4. has direct effect in both vertical and horizontal situations.

Question 6

Ratification of EU law by national parliaments is not required for:
1. the use of the simplified revision procedure to change the TFEU;
2. the accession of Turkey to the EU;
3. the amendment of the TEU;
4. the use of the so-called ‘Flexibility Clause’ (Article 352 TFEU).

Question 7

The ESM Amendment:
1. was proposed by a Member State Government instead of the Commission;
2. required a unanimous vote in the Council of Ministers;
3. amended article 125 TFEU;
4. amended article 48(6) TEU.

Question 8

In case the EU wants to immediately freeze financial assets in the EU that belong to relatives of Vladimir Putin, the best way to proceed is:
1. to adopt a EU regulation;
2. to adopt a EU

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - UvA - Deeltoets I (2e kans) 2015

Europees Recht - UvA - Deeltoets I (2e kans) 2015


Multiple Choice Questions

Question 1

The European Parliament cannot:

  1. approve EU legislation;

  2. approve the EU budget;

  3. adopt a legislative proposal in the field of internal market policy;

  4. adopt a motion of censure.

Question 2

Which of the following statements is true/false?

  1. Most decisions of the Council are formally adopted by COREPER.

  2. The Council can be regarded as part of a ‘bicameral legislature’.

  1. Statements I and II are true.

  2. Statements I and II are false.

  3. Statement I is true; statement II is false.

  4. Statement I is false; statement II is true.

Question 3

The so-called ‘Pillar Structure’ of the former EU was designed to:

  1. keep the powers of the European Commission intact in the EC Treaty (‘First Pillar’);

  2. keep the powers intact of the ECJ in the context of the Common Foreign and Security Policy (‘Second Pillar’);

  3. guarantee a dominant role for the Council in ‘Justice and Home Affairs’ (‘Third Pillar’);

  4. guarantee a dominant role for the European Parliament in the Euratom Treaty (‘First Pillar’).

Question 4

Which of the following statements is true / false?

  1. The Treaty of Lisbon retained the intergovernmental characteristics of EU Common Foreign and Security Policy.

  2. The Treaty of Lisbon finally managed to merge the EC and Euratom into one new international organisation called ‘European Union’ (new style).

  1. Statement I is true, statement II is false.

  2. Statement I is false, statement II is true.

  3. Both statements are true.

  4. Both statements are false.

Question 5

Which of the following statements is true / false?

  1. In Van Gend en Loos the ECJ stated that infringements of the EEC Treaty can also be dealt with by the European Commission.

  2. Provisions of the EU Treaties that enjoy direct effect also enjoy supremacy over national law.

  1. Statement I is true, Statement II is false.

  2. Statement I is false, Statement II is true.

  3. Both Statements are true.

  4. Both Statements are false.

Question 6

A provision of the TFEU will only have direct effect if it contains:

  1. an unconditional legal norm;

  2. a clear legal norm;

  3. a clear and unconditional legal norm;

  4. None of the above. 

Question 7

The accession of Montenegro to the EU:

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2014

    Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2014


    Multiple Choice Questions

    Question 1

    The Tobacco Advertising Case (C-376/98) teaches us that:

    1. The EU Member States may adopt legislation on the protection of public health as long as this does not result in a distortion of competition

    2. The EU Member States are exclusively competent in the area of health care policy

    3. The EU is never competent to adopt measures in the field of public health

    4. The European Union is competent to adopt measures in the field of public health in case such measures remove the obstacles to trade

    Question 2

    Under the ‘ordinary legislative procedure’:

    1. Neither the European Parliament nor the Council of Ministers can block the adoption of a EU act

    2. The European Parliament cannot block the adoption of a EU act

    3. The Council of Ministers cannot block the adoption of a EU act

    4. Both the European Parliament and the Council of Ministers can block the adoption of a EU act

    Question 3

    José-Manuel Barroso (President of the European Commission) is also a member of what other EU Institution, in addition to the European Commission?

    1. The Council of Ministers

    2. The European Council

    3. The European Central Bank

    4. The European Parliament

    Question 4

    Which of the following statements is true / false?

    1. Under Article 352 TFEU the European Union can adopt legislation to harmonize the laws of the Member States in the field of the protection of human health.

    2. The ‘ordinary legislative procedure’ is applicable when the EU wants to harmonize laws of the Member States for the improvement of the functioning of the Internal Market.

    1. Statement I is true, Statement II is false

    2. Statement I is false, Statement II is true

    3. Both Statements are true

    4. Both Statements are false

    Question 5

    When the Council of Ministers takes a ‘qualified majority vote’ before 1 November 2014:

    1. The individual EU Member States have a veto

    2. The Dutch Minister has a weighted vote worth more ‘points’ than the Croatian Minister

    3. The German Minister has a vote worth more weighted points than the vote of the Italian Minister

    4. The act must be approved by at least 65% of the EU Member States, representing at least 55% of the population of the EU

    Question 6

    1. One of the sources of law that inspire the European Court of Justice to ‘discover’ General

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2013

    Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2013


    Questions

    Question 1

    From the Costa-ENEL case (6/64) it appears that:

    1. All EU law has precedence over all national law;

    2. EU law has precedence over national law, including national constitutional law;

    3. All EU law has indirect effect;

    4. The status of EU law is independent on the national legal orders of the EU member states.

    Question 2

    COREPER (the Committee of Permanent Representatives of the EU Member States) is a EU body that supports:

    1. The European Court of Justice;

    2. The European Commission;

    3. The Council of Ministers;

    4. The European Parliament.

    Question 3

    One of the tasks of the European Commission is:

    1. To resolve legal disputes in the European Union;

    2. To propose Union legislative acts;

    3. To maintain public order in the member States;

    4. To represent the interests of the individual EU member states.

    Question 4

    Which of the following areas of policy is an exclusive competence of the European Union?

    1. Protection of human health;

    2. Consumer protection;

    3. Common commercial policy;

    4. Transport.

    Question 5

    Which of the following statements is true / false?

    1. An amendment of the Treaty on the functioning of the European Union can be stopped by the Dutch parliament.

    2. Accession of Turkey to the European Union can be stopped by the Dutch parliament.

    1. Both statements are true;

    2. Statement I is false, Statement II is true;

    3. Statement I is true, statement II is false;

    4. Both statements are false.

    Question 6

    The Tobacco Advertising Case (C-376/98) is essentially about:

    1. The compliance of EU legislation with the principle of conferral (also known as the principle of attribution).

    2. The compliance of EU legislation with the principle of subsidiarity;

    3. The compliance of EU legislation with the principle of proportionality;

    4. The compliance of EU legislation with human rights

    Answers

    1. a

    2. c

    3. b

    4. c

    5. a

    6. a

    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2013

    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2013


    Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    De ‘gewone wetgevingsprocedure’

    1. wordt ingeleid door de Raad van Ministers;

    2. is minder democratisch dan een ‘bijzondere wetgevingsprocedure’;

    3. legt het zwaartepunt van de beslissingsbevoegdheid bij het Europees Parlement;

    4. voorziet niet in een Nederlands veto.

    Vraag 2

    De reikwijdte van artikel 34 Wv werd verkleind:

    1. alleen in het Keck arrest (Gev. Zaken C-267/91 en C-268/91);

    2. alleen in het Dassonville arrest (zaak 8/74);

    3. in zowel het Keck arrest (Gev. Zaken C-267/91 en C-268/91) als in het Dassonville arrest (zaak 8/74);

    4. noch in het Keck arrest (Gev. Zaken C-267/91 en C-268/91) als in het Dassonville arrest (zaak 8/74).

    Vraag 3

    Welke Stelling is juist?

    I. De Europese Unie is ten tijde van het Verdrag van Lissabon toegetreden tot het Europees Verdrag tot de Rechten van de Mens

    II. Het Handvest voor de Grondrechten heeft sinds het Verdrag van Lissabon de status van secondair Unierecht.

    1. Stelling I en II zijn juist.

    2. Stelling I en II zijn onjuist.

    3. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.

    4. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.

    Vraag 4

    In de zaak Josemans oordeelde het HvJ dat

    1. prostitutie principieel buiten de werkingsfeer van de interne markt regels valt

    2. cannabis principieel binnen de reikweide van de interne markt valt;

    3. toegang weigeren tot een coffeeshop een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve uitvoerbeperking kan opleveren;

    4. toegang weigeren tot een coffeeshop een belemmering van het vrije dienstenverkeer kan opleveren.

    Vraag 5

    Een onderling afgestemde feitelijke gedraging:

    1. heeft noodzakelijkerwijs betrekking op de positie van de consument / eindverbruiker;

    2. betekent hetzelfde als ‘parallel gedrag van marktdeelnemers’;

    3. heeft altijd een mededingingsbeperkende strekking;

    4. kan bestaan uit de uitwisseling van gevoelige informatie tussen concurrenten.

    Vraag 6

    Het begrip ‘onderneming’ in de zin van artikel 101 Wv:

    1. verwijst naar iedere eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht rechtsvorm en financieringswijze;

    2. verwijst naar ieder type onderneming zoals erkent in het nationale vennootschapsrecht van de 27 EU Lidstaten;

    3. kan geen betrekking hebben op publiekrechtelijke rechtspersonen;

    4. kan geen betrekking hebben op private ondernemingen die met overheidsgeld zijn gefinancierd.

    Vraag 7

    De ‘Ruimte voor Vrijheid, Veiligheid en Recht’

    1. is onderworpen aan het exclusieve initiatiefrecht van de Europese Commissie;

    2. is onderworpen aan de rechtsmacht van het Hof van Justitie;

    3. behelst enkel regels van Europees straf- en strafprocesrecht;

    4. behelst de enige beleidsterreinen van het EU recht waar Lidstaten aan ‘nauwere samenwerking’ kunnen doen.

    Vraag 8

    Thomas Vandamme verkreeg op 17

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2012

    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2012


    Vragen

    Vraag 1

    In het Koninkrijk Valois, een EU lidstaat sinds 1995, is absint een geliefd genotsproduct. Absint is een hoog alcoholische drank met wortelextracten. Het wordt lokaal geproduceerd volgens een variabel recept m.b.t. alcohol percentage en hoeveelheid wortelextract. Minder dan 10% wordt geïmporteerd uit andere EU Lidstaten en minder dan 1% wordt geïmporteerd uit derde landen). De absint op de markt van Valois bevat een alcoholpercentage dat varieert van 35% tot wel 70%. De Regering van Valois probeert echter de consumptie van absint te ontmoedigen omdat het een zeer negatief effect heeft op de volksgezondheid (orgaanschade door het hoge alcoholpercentage) in het bijzonder voor jongeren en zwangere vrouwen. Het neemt daartoe decreet 2011/69 aan dat een serie maatregelen bevat om de consumptie van absint in Valois tegen te gaan. Het decreet trad in werking op 1 december 2011 Artikel 1 van het decreet verbiedt nog langer reclame in tijdschriften, kranten en andere mediadragers voor absint in Valois te maken. Artikel 2 van het decreet legt een hoge accijns op alcohol in absint. Voor absint die in Valois wordt geproduceerd worden verschillende tariefschalen ingevoerd: het laagste tarief voor absint met een alcoholpercentage van 30-40%, het middentarief voor een percentage van 40-50% en vanaf 50% wordt het toptarief geheven. Voor geïmporteerde absint geldt een standaardtarief dat overeenkomt met het middentarief dat in Valois zelf wordt geheven ongeacht het daadwerkelijke alcoholpercentage.

    A.

    Stel, u bent een Tsjechische producent van absint en zou graag een stuk(je) van de absintmarkt in Valois willen veroveren. Zonder reclame mogelijkheden in kranten, tijdschriften en andere mediadragers ziet u dat echter niet zitten. U wilt voor de lokale rechter in Valois het Decreet 2011/69 aanvechten met een beroep op het vrij verkeer van goederen. Het procesrecht van Valois heeft echter geen directe beroepsgang tegen wetgevingshandelingen zoals Decreet 2011/69. Bedenk een manier om toch het decreet aan te vechten voor de rechter in Valois.

    B.

    U slaagt er uiteindelijk in om toegang te krijgen tot de rechter in Valois. De Regering van Valois voert als verdedigende partij in de eerste instantie aan dat het vrij verkeer van goederen überhaupt niet in het geding is omdat Artikel 1 van Decreet 2011/69 slechts een verkoopmodaliteit behelst. Hoe zou u als Tsjechische producent dit verweer proberen te ontkrachten?

    C.

    Indien het bovenstaande primaire argument van de Regering van Valois niet slaagt, welke subsidiaire verdediging is dan te verwachten? Maakt het daarbij uit of deze maatregel onderscheid maakt tussen lokaal geproduceerde absint en geïmporteerde absint?

    D.

    Als Tsjechische producent van absint, produceert u deze drank volgens een recept waarbij het alcoholpercentage niet hoger is dan 35%. U wordt echter aangeslagen voor het ʻmiddentariefʼ. U wilt derhalve eveneens artikel 2 aanvechten voor de lokale rechter. Met welke Europeesrechtelijke argumentatie zou u deze regel aanvechten?

    De Europese Unie

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2011

    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2011


    Vragen

    Casus

    Zaak C393/08 Emanuela Sbarigia t. Azienda USL RM

    1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 49 EG, 81 EG, 82 EG, 86 EG, 152 EG en 153 EG.

    2. Dit verzoek werd ingediend in het kader van een geding tussen E. Sbarigia, eigenares van een apotheek, en de Azienda Unità Sanitaria Locale Roma” (hierna: „ASL RM”) inzake de beslissing van de ASL RM houdende verwerping van de verzoeken van Sbarigia om te mogen afwijken van de sluitingsuren en de sluitingsperiodes, in het bijzonder tijdens de zomer van 2006.

    3. De in het hoofdgeding aan de orde zijnde wetgeving is de regionale wet van Latium nr. 26 van 30 juli 2002 betreffende de openingstijden, de wachtdiensten en de vakanties van apotheken (hierna: „LR 26/02”).

    4. De LR 26/02 bepaalt de openingstijden, de vrijwillige wachtdiensten, de wekelijkse sluiting en de jaarlijkse vakanties van apotheken. Deze bepalingen leggen met name maximale openingstijden op, alsook de verplichting om te sluiten op zondagen, feestdagen en een halve dag per week. Daarenboven legt de LR 26/02 een minimumduur op voor de jaarlijkse vakantie.

    5. Artikel 10 van LR 26/02 luidt als volgt: “Voor de stad Rome stelt elke Unità Sanitaria Locale (lokale gezondheidsdienst; hierna: ‚USL’) de bij deze wet voorgeschreven maatregelen vast die tot haar bevoegdheid behoren. Voor in specifieke gemeentelijke gebieden gevestigde apotheken kunnen de wekelijkse openingstijden voor het publiek, de vakanties van de stadsapotheken en de wekelijkse halve rustdag [...] worden gewijzigd bij beslissing van de territoriaal bevoegde USL, in overleg met de betrokken gemeente, de provinciale orde van apothekers en de voor apotheken meest representatieve vakorganisaties.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    6. Sbarigia is eigenares van een apotheek, gelegen in de wijk „Tridente” in het historische stadscentrum van Rome. Deze wijk, die uitsluitend voetgangersgebied is, bevindt zich in het toeristische hart van de hoofdstad.

    8. In 2006 diende Sbarigia een verzoek in om te worden vrijgesteld van sluiting wegens jaarlijkse vakantie en feestdagen en om verlenging gedurende het hele jaar van de wekelijkse openingstijden. (…)

    9. Dit verzoek werd door de ASL RM afgewezen. Hiertegen heeft Sbarigia beroep ingesteld en opschortende maatregelen gevorderd.

    10. Bij beschikking van 22 juni 2007 heeft de verwijzende rechter het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de beslissing (…) toegewezen. (…)

    15. De verwijzende rechter twijfelt aan de verenigbaarheid van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde wetgeving met de beginselen van gemeenschapsrecht inzake vrije mededinging van ondernemingen enerzijds en met de maatregelen van de Europese Unie ter verbetering en bescherming van de volksgezondheid anderzijds. Hij is met name van mening dat het huidige wetgevende kader van de regio Latium inzake de organisatie van de farmaceutische zorg in strijd met deze doelstellingen een beletsel vormt voor een doeltreffende bescherming van de volksgezondheid.

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2010

    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2010


    Vragen

    Casus

    Zaak C56/09, Emiliano Zanotti tegen Agenzia delle Entrate

    1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 49 EG en 18 EG betreffende het vrij verrichten van diensten respectievelijk het burgerschap van de Unie.

    2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen E. Zanotti en de Agenzia delle Entrate (hierna: „Agenzia”) inzake het in mindering brengen op de brutobelasting van de kosten voor het volgen van universitaire cursus in een andere lidstaat.

    Toepasselijke nationale bepalingen

    3. Artikel 15, lid 1, sub e, van Besluit nr. 917 van de President van de Republiek tot goedkeuring van de eenvormige tekst betreffende de inkomstenbelasting; hierna: „Besluit 917”) bepaalt: „Op de brutobelasting wordt een bedrag in mindering gebracht gelijk aan 19 % van de hierna genoemde uitgaven die de belastingplichtige heeft gedaan (..): [...] e) voor kosten voor cursussen op universitair niveau, tot maximaal de voor binnenlandse instellingen vastgelegde heffingen en bijdragen.” (…)

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    7. In het academiejaar 20032004 volgde verzoeker in het hoofdgeding, die een te Rome wonende advocaat-fiscalist is, een master internationaal belastingrecht aan het International Tax Center (hierna: „ITC”) te Leiden (Nederland).

    8. In zijn aangifte voor aanslagjaar 2003 bracht verzoeker overeenkomstig artikel 15, lid 1, sub e, BESLUIT 917 een bedrag van 19 % van de kosten voor het volgen van deze master in mindering op de brutobelasting als aftrekbare kosten voor het volgen van universitair onderwijs. Deze kosten bedroegen 12 000 EUR.

    9. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de Agenzia heeft geweigerd leergeld voor de door Zanotti in Nederland gevolgde specialisatiecursus als aftrekpost in aanmerking te nemen en de aftrekbaarheid zelfs volledig heeft uitgesloten zonder daarvoor enige passende motivering of rechtvaardiging te geven (…)

    11. Op 14 december 2007 kwam Zanotti tegen zijn belastingaanslag op bij de Commissione tributaria provinciale di Roma; hij betwistte dat de betrokken aftrek werd geweigerd en hij beriep zich daartoe op de

    onverenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van de door de Italiaanse regeling voorgeschreven beperkingen van de aftrek.

    12. Daarop heeft de Commissione tributaria provinciale di Roma de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld: „Verzetten de algemene beginselen van het Verdrag en van het gemeenschapsrecht inzake een doeltreffende en volledige rechterlijke bescherming, gelijke behandeling en vrij verkeer zich tegen toepassing van artikel 15, [lid 1,] sub e, van BESLUIT 917] (…)?”

    13. De Italiaanse regering is van mening dat de prejudiciële vraag irrelevant is voor de beslechting van de voor de nationale rechter aanhangige zaak. (…)

    14. Deze tegenwerping kan niet worden aanvaard. 15 Volgens vaste rechtspraak rust er een vermoeden van relevantie op de vragen betreffende de uitlegging van het gemeenschapsrecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen & oefenvragen - UvA

    Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen & oefenvragen - UvA

    • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Europees Recht voor de opleiding Rechten Bachelor 1 aan de Universiteit van Amsterdam.
    • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare artikel- en arrestsamenvattingen maak je gebruik van de zoekfunctie

     

    Work for WorldSupporter

    Image

    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

    Working for JoHo as a student in Leyden

    Parttime werken voor JoHo

    Check more of this topic?
    Check all content related to:
    How to use more summaries?


    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
    2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
    4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
    5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

    Field of study

    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    1805
    Comments, Compliments & Kudos:

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    Promotions
    Image

    Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

    Werkzaamheden: o.a.

    • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
    • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
    • PR & communicatie werkzaamheden

    Interesse? Reageer of informeer