Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2017/2018 (2)


Vragen

Vraag 1

Royce wordt veroordeeld ter zake van afpersing (art. 317 lid 1 Sr). Hij heeft onder bedreiging het horloge, de Iphone en de bromfiets afhandig gemaakt van een man die voor een stoplicht stond te wachten. Royce heeft al vaker dit soort delicten gepleegd. De rechter veroordeelt Oscar tot:

  • twee jaar gevangenisstraf waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarde dat hij de schade die door het misdrijf is veroorzaakt geheel vergoedt;
  • een geldboete van € 1000,-;
  • een taakstraf van 40 uur.

Is deze strafoplegging rechtens?

  1. Ja, de combinatie met de taakstraf is mogelijk nu geen ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer;
  2. Ja, de straffen en de combinatie daarvan zijn in overeenkomst met de wettelijke bepalingen;
  3. Nee, de gevangenisstraf mag niet in combinatie met de taakstraf worden opgelegd;
  4. Nee, een proeftijd van drie jaar is te lang bij een veroordeling tot twee jaar gevangenisstraf waarvan één jaar voorwaardelijk.

    Vraag 2

    Welke van onderstaande alternatieven geeft het beste het verschil weer tussen een rechtvaardigingsgrond en een schulduitsluitingsgrond?

    1. Een schulduitsluitingsgrond excuseert de verdachte maar - anders dan een rechtvaardigingsgrond - niet eventuele deelnemers;
    2. Een schulduitsluitingsgrond heft de strafbaarheid van het tenlastegelegde feit op, terwijl een rechtvaardigingsgrond de strafbaarheid van de verdachte opheft;
    3. Een rechtvaardigingsgrond is strafuitsluitend voor de verdachte, hetgeen - anders dan een schulduitsluitingsgrond - niet voor eventuele deelnemers geldt;
    4. Een geslaagd beroep op een schulduitsluitingsgrond leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging, terwijl een geslaagd beroep op een rechtvaardigingsgrond leidt tot vrijspraak.

      Vraag 3

      Waar is het legaliteitsbeginsel neergelegd?

      1. Het is een algemeen rechtsbeginsel en is dus niet neergelegd in een wet;
      2. Het staat in de Grondwet en in wetten waarin een formele delictsomschrijving is opgenomen;
      3. Het staat in de Grondwet en in wetten waarin een materiële delictsomschrijving is opgenomen;
      4. Het staat in de Grondwet, het Wetboek van Strafrecht, en het Wetboek van Strafvordering.

      Vraag 4

      Art. 40 Wegenverkeerwet 1994 is een:

      1. delictsomschrijving;
      2. materiële norm;
      3. sanctienorm;
      4. strafbepaling.

      Vraag 5

      In de 19 eeuw verenigden strafrechtsgeleerden en -practici zich achter de Moderne Richting, in reactie op de -tot dan toe- dominante Klassieke Richting. De aanhangers van de Moderne Richting hadden duidelijk een andere visie op de rechtvaardiging en het nut van strafrechtspleging. In welk opzicht onderscheidde de Moderne Richting zich vooral van de Klassieke Richting?

      1. De Moderne Richting benadrukte de noodzaak van proportionaliteit tussen de ernst van het feit en de zwaarte van de straf;
      2. De Moderne Richting drong aan op codificatie van strafbaarstellingen in wetboeken als uitdrukking van de volkswil;
      3. De Moderne Richting besteedde aandacht aan speciale preventie bij de strafoplegging, opdat de delinquent niet meer in zijn oude fouten zou vervallen;
      4. De Moderne Richting bepleitte een terughoudende toepassing van het strafrecht met het oog op de vrijheid van de burger.

      Vraag 6

      Het Nederlandse strafrecht en de strafrechtspleging in Nederland kon na de Tweede Wereldoorlog niet op ieders instemming rekenen. Sommigen waren zelfs van mening dat het strafrecht toch vooral schadelijke effecten heeft en drongen dan ook aan op een radicale afschaffing van het strafrecht. Met welke school of richting kan dit zogenoemde abolitionisme worden geassocieerd?

      1. Met de ethisch-humanistische richting van de Utrechtse School;
      2. Met de Welzijnsrichting van de Rotterdamse hoogleraar Hulsman;
      3. Met de juridiseringsrichting van de Utrechtse hoogleraar Peters;
      4. Met de School van de Groningse hoogleraar Vrij.

      Vraag 7

      Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan voordat er sprake kan zijn van een strafbaar feit?

      1. Er moet sprake zijn van een menselijke gedraging die onder een delictsomschrijving valt, wederrechtelijk is en aan schuld te wijten;
      2. Er moet sprake zijn van een menselijke gedraging die onder een delictsomschrijving valt, wederwettelijk is en aan schuld te wijten;
      3. Er moet sprake zijn van een menselijk handelen dat onder een delictsomschrijving valt, wederrechtelijk is en aan onvoorzichtigheid is te wijten;
      4. Er moet sprake zijn van een menselijk handelen dat onder een delictsomschrijving valt, wederwettelijk is en aan schuld te wijten.

      Vraag 8

      Gwen wordt vervolgd ter zake van het veroorzaken van een aanrijding. Aan haar wordt ten laste gelegd dat

      ‘zij op 21 september 2016 te Amsterdam op de kruising Buitenveldertseselaan en de Boelelaan een fietser, Bram, geen voorrang heeft verleend waardoor deze door haar schuld letsel aan zijn knie heeft opgelopen waardoor hij gedurende drie weken zijn werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten’ (art. 6 Wegenverkeerswet 1994).

      Gwen beroept zich op overmacht als noodtoestand nu zij met haar ernstig zieke dochter onderweg was naar het VU-ziekenhuis.

      Tot welke uitspraak komt de rechter als haar verweer wordt gehonoreerd?

      1. Ontslag van alle rechtsvervolging;
      2. Schuldigverklaring zonder strafoplegging;
      3. Veroordeling tot het verrichten van een taakstraf;
      4. Vrijspraak.

      Vraag 9

      Wat voor feit betreft art. 228 lid 2 Sr?

      1. Een gekwalificeerd delict;
      2. Een geprivilegieerd delict;
      3. Een materieel delict;
      4. Een omissiedelict.

      Vraag 10

      Wat oordeelde de Hoge Raad in het arrest 'Melk en water’ (HR 14 februari 1916, NJ 1916, 681)?

      1. Dat degene die de melk afleverde een beroep kon doen op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid;
      2. Dat er alleen sprake kan zijn van 'doen plegen' indien de fysieke dader strafbaar is;
      3. Dat er bij overtredingen geen sprake hoeft te zijn van schuld;
      4. Dat schuld altijd een voorwaarde is voor strafbaarheid.

      Vraag 11

      Zijn wederrechtelijkheid en schuld in art. 173a Sr bestanddeel en/of element?

      1. Ze zijn beiden bestanddelen;
      2. Ze zijn beiden elementen;
      3. Schuld is een bestanddeel en wederrechtelijkheid is een element;
      4. Wederrechtelijkheid is een bestanddeel en schuld is een element.

      Vraag 12

      Ginny wordt veroordeeld wegens stalking (art. 285b Sr). Zij wordt hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar onder de bijzondere voorwaarde dat zij gedurende de proeftijd geen contact zal leggen of laten leggen met haar vroegere echtgenoot. Tenslotte legt de rechter ook een voorwaardelijke taakstraf op van twaalf uur. Is de opgelegde straf rechtens?

      1. Ja, de combinatie van straffen is wettelijk toegelaten;
      2. Nee, een contactverbod kan niet naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
      3. Nee, een taakstraf kan niet voorwaardelijk worden opgelegd;
      4. Nee, een voorwaardelijke taakstraf kan niet naast de gevangenisstraf.

      Vraag 13

      Uit het oogpunt van rechtszekerheid kan bestraffing van nalaten problematisch zijn, met name als het gaat om de zogenoemde oneigenlijke commissiedelicten. In welke specifieke, door Remmelink genoemde, omstandigheid is dit acceptabel?

      1. Als de verdachte de verboden toestand had kunnen opheffen;
      2. Als de verdachte ‘niet de zorgvuldigheid heeft betracht die in het maatschappelijk verkeer betaamt’, conform de formulering van het onrechtmatige daad-leerstuk;
      3. Als het algemeen belang de strafbaarheid vergt;
      4. Als op verdachte -uit hoofde van zijn beroep- een bijzondere zorgplicht rust.

      Vraag 14

      Wanneer zijn wederrechtelijkheid en schuld bestanddelen?

      1. Als de verdachte een geslaagd beroep kan doen op een rechtvaardigingsgrond;
      2. Als de verdachte een geslaagd beroep kan doen op een schulduitsluitingsgrond;
      3. Als deze zijn opgenomen in de delictsomschrijving;
      4. Als er sprake is van een conflict van plichten en belangen.

      Vraag 15

      Welke van onderstaande omstandigheden kan als een geschreven schulduitsluitingsgrond worden aangemerkt?

      Dat de dader het feit beging:

      1. terwijl hij zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, terwijl die verdediging ook noodzakelijk was;
      2. terwijl hij daarbij de toestemming van het slachtoffer had tot het plegen van het feit, dat hij in redelijkheid als vrijelijk gegeven kon beschouwen en waarvoor de benodigde vereisten in ogenschouw waren genomen;
      3. terwijl hij de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, terwijl is gebleken dat hij over de benodigde geestescapaciteiten beschikte en ook anderszins verantwoordelijk kon worden gehouden voor het gepleegde feit;
      4. terwijl hij een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel uitvoerde, dat hij te goeder trouw als bevoegd gegeven beschouwde en waarvan de nakoming binnen de kring van zijn ondergeschiktheid was gelegen.

      Vraag 16

      Welke interpretatiemethode hanteert de Hoge Raad in het Electriciteitsarrest (HR 23 mei 1921, NJ 1921, 564)?

      1. De grammaticale interpretatiemethode;
      2. De teleologische interpretatiemethode;
      3. De wetshistorische interpretatiemethode;
      4. De wetssystematische interpretatiemethode.

      Vraag 17

      Welke van de volgende bepalingen behelst alleen een rechtvaardigingsgrond?

      1. Art. 39 Sr;
      2. Art. 40 Sr;
      3. Art. 41 Sr;
      4. Artikel 42 Sr.

      Vraag 18

      Op welke strafuitsluitingsgrond beroept de verdachte zich in de volgende zaak die het hof vervolgens ook als zodanig beoordeelt?

      De verdachte is een van de weinige dierenartsen ter wereld die zich als specialist bezighoudt met de duivengeneeskunde. Hij wordt door grote aantallen duivenmelkers wereldwijd en dus ook uit Nederland, benaderd als een ziekte uitbreekt of dreigt uit te breken. Hem wordt verweten dat hij, in strijd met de Diergeneesmiddelenwet diergeneesmiddelen afleverde, die niet waren geregistreerd. De verdachte voert aan dat hij voor zijn handelen een zeer goede reden had. In Nederland zijn geen geregistreerde geneesmiddelen beschikbaar, die effectief de vaak levensbedreigende ziektes kunnen bestrijden waaraan de door hem te behandelen duiven leden, danwel dreigden te worden blootgesteld. Het anderszins bereiden van geneesmiddelen in de hoeveelheden, die noodzakelijk waren om te kunnen voldoen aan de vraag waarmee verdachte zich geconfronteerd zag, was feitelijk onmogelijk. Het hof beoordeelt zowel of de gedraging van verdachte voortvloeit uit een actuele – niet noodzakelijk “acute” –, concrete nood als of aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is voldaan.

      De verdachte beroept zich op:

      1. Noodweer (art. 41 lid 1 Sr);
      2. Ontoerekeningsvatbaarheid (art. 39 Sr);
      3. Overmacht in de zin van noodtoestand (art. 40 Sr);
      4. Psychische overmacht (art. 40 Sr).

      Vraag 19

      In het "Veearts"-arrest (HR 20 februari 1933, NJ 1933, p. 918) oordeelde de Hoge Raad dat in ons strafrecht:

      1. ten aanzien van overtredingen de leer van de formele wederrechtelijkheid wordt gehuldigd;
      2. het openbaar ministerie de wederrechtelijkheid moet stellen en bewijzen;
      3. het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid een strafuitsluitingsgrond is;
      4. buitenwettelijke schulduitsluitingsgronden moeten worden erkend.

      Vraag 20

      Een dierenarts Dennis wordt vervolgd omdat hij gezonde kippen in contact heeft gebracht met kippen die met de kippenziekte zijn besmet. De tenlastelegging luidt:

      “Dat hij, Dennis, op 8 december 2017 te Overveen opzettelijk en wederrechtelijk gezonde kippen in een ren heeft gebracht met kippen die met kippenziekte zijn besmet.” (art. 25 Gezondheids- en welzijnwet voor dieren)

      Dennis beroept zich op het feit dat hij heeft gehandeld naar geldend veterinair wetenschappelijk inzicht en dat hij dit deed met de bedoeling hetzelfde belang te dienen dat met het verbieden van dit gedrag wordt beoogd te beschermen. Indien de rechter dit verweer honoreert, moet hij de dierenarts:

      1. vrijspreken omdat het opzet ontbreekt de wet te willen overtreden;
      2. vrijspreken omdat de wederrechtelijkheid ontbreekt;
      3. ontslaan van alle rechtsvervolging omdat er sprake is van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid;
      4. ontslaan van alle rechtsvervolging omdat er sprake is van afwezigheid van alle schuld.

      Vraag 21

      Voorwaarden voor een succesvol beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid zijn:

      1. Het moet een redelijk middel tot een redelijk doel zijn;
      2. Het doel moet een evident voordeel voor de rechtsorde opleveren;
      3. Ter bestrijding van een reëel geconstateerd gevaar;
      4. Waarbij zo veel mogelijk het belang wordt beschermd dat in het verlengde ligt van het belang dat door de wet wordt beschermd;
      5. Waarbij het middel onmisbaar en niet vervangbaar is door een ander middel.

      Welke van bovenstaande voorwaarden zijn juist?

      1. alleen voorwaarde 1, 2, 3, 4 en 5;
      2. alleen voorwaarde 1, 2, 3 en 4;
      3. alleen voorwaarde 1, 2, 4 en 5;
      4. alleen voorwaarden 1, 3, 4 en 5.

      Vraag 22

      Wat is de relatie tussen een delictsomschrijving en strafuitsluitingsgronden?

      1. Delictsomschrijvingen wijzen per definitie onrechtmatig gedrag aan en gedrag dat voldoet aan de delictsomschrijving wordt verondersteld wederrechtelijk en verwijtbaar te zijn. Aanvaarden dat desondanks sprake is van een strafuitsluitingsgrond is daarom aan strikte eisen gebonden.
      2. Delictsomschrijvingen wijzen per definitie onrechtmatig gedrag aan en gedrag dat voldoet aan de delictsomschrijving wordt verondersteld wederrechtelijk en verwijtbaar te zijn. Aanvaarden dat er sprake is van een strafuitsluitingsgrond is daarom niet aan strikte eisen gebonden.
      3. Delictsomschrijvingen wijzen per definitie onrechtmatig gedrag aan waarin de wederrechtelijkheid en de verwijtbaarheid moet worden bewezen. Aanvaarden dat desondanks sprake is van een strafuitsluitingsgrond is daarom aan strikte eisen gebonden.
      4. Delictsomschrijvingen wijzen per definitie onrechtmatig gedrag aan waarin de wederrechtelijkheid en de verwijtbaarheid moet worden bewezen. Aanvaarden dat er sprake is van een strafuitsluitingsgrond is daarom niet aan strikte eisen gebonden.

      Vraag 23

      Rechtsdwaling zal slechts worden gehonoreerd wanneer advies is ingewonnen bij:

      1. de docent strafrecht;
      2. het juridisch adviesbureau;
      3. de handhavende instantie;
      4. de advocaat.

      Vraag 24

      Klaas heeft toen hij met zijn voertuig op de openbare weg reed en naar links afsloeg, een hem tegemoetkomende bestuurder van een bromfiets niet gezien en daarom niet voor laten gaan. Ten gevolge van de daarop volgende botsing is de bestuurder van de bromfiets overleden. Klaas wordt op correcte wijze vervolgd voor art. 6 jo 175 lid 1 onder a Wegenverkeerswet. Klaas zal moeten worden vrijgesproken indien hij een geslaagd beroep doet op:

      1. afwezigheid van alle schuld
      2. het ontbreken van boos opzet
      3. het ontbreken van de wilsvrijheid
      4. het ontbreken van het opzet

      Vraag 25

      Op 22 december 2011, omstreeks 05.50 uur, valt Simon in een heel stil café de barvrouw lastig. Daarop zegt Jan tegen Simon dat hij dat in het licht van de #MeToo- discussies niet kan maken. Simon kijkt goed om zich heen en pakt een glas op om het naar Jan te gooien. Maar hij beslist dat niet te doen, al roepend: ‘Ik zou dit glas wel op jouw hoofd kapot willen gooien, maar dat is te gevaarlijk’. Als Ahmed daarop op Simon afloopt, roept Simon dat hij Ahmed ‘een bierdouche zal geven’. Maar in zijn onderhandse gooibeweging glipt het glas mee en komt het in het gezicht van Ahmed terecht. Ahmed loopt daardoor een oogwond op waardoor hij niet langer zijn beroep als opticien kan uitoefenen. De camerabeelden van het café bevestigen de hiervoor gestelde gang van zaken. De officier van justitie stelt dat Simon rekening had moeten houden met het feit dat een glas kan meeglippen als je iemand onderhands een zogenoemde bierdouche wil geven.

      Ten laste is gelegd:

      Primair: het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (art. 302 Sr) en
      Subsidiair: door schuld zodanig lichamelijk letsel toebrengen dat daardoor verhindering in de uitoefening van beroepsbezigheden is ontstaan (art. 308 Sr).

      Zal de rechtbank Simon voor het primaire en/of subsidiaire feit moeten veroordelen of vrijspreken?

      1. Veroordelen voor opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengen omdat er sprake is van voorwaardelijk opzet en veroordelen voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door schuld omdat er sprake is van bewuste schuld;
      2. Vrijspreken van opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengen omdat er sprake is van een rot afgelopen barincident dat Simon niet te verwijten valt en veroordelen voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door schuld omdat er sprake is van bewuste schuld;
      3. Vrijspreken van opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengen maar veroordelen voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door schuld omdat er sprake is van bewuste schuld;
      4. Vrijspreken van opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengen maar veroordelen voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door schuld omdat er sprake is van onbewuste schuld.

      Vraag 26

      Jan weet dat Piet van plan is bij de miljonair Kees in te breken. Jan is wel eens bij Kees binnen geweest en weet dat een van de tuindeuren aan de achterkant van het huis slecht beveiligd is en eenvoudig open te breken is. Piet breekt, na door Jan te zijn ingelicht, kort daarop via deze tuindeur bij Kees in en neemt enkele kostbare voorwerpen weg. In welke deelnemingsvorm maakt Jan zich schuldig aan diefstal met braak (art. 310 jo. 311 lid 1 sub 5 Sr)?

      1. doen plegen;
      2. medeplegen;
      3. medeplichtigheid tot;
      4. uitlokking.

      Vraag 27

      Wat zijn de eisen die worden gesteld aan poging in de zin van art. 45 Sr?

      1. De in art. 46 Sr genoemde voorbereidingshandelingen en een begin van uitvoering van dat misdrijf;
      2. De in art. 46 Sr genoemde voorbereidingshandelingen en een voornemen om een bepaald misdrijf te plegen;
      3. Een voornemen om een bepaald misdrijf te plegen en een begin van uitvoering van dat misdrijf;
      4. Een voornemen om een bepaald misdrijf te plegen en uitlokking van een bepaald misdrijf.

      Vraag 28

      Melanie neemt vanaf vliegveld Zanderij in Suriname een vlucht naar Nederland. Zij neemt op verzoek van een kennis, een vaste klant van haar café, vanuit Suriname per vliegtuig twee zakken met bonbons naar Nederland mee voor de nicht van die kennis. Deze nicht zou naar Schiphol komen om die chocolaatjes in ontvangst te nemen. Melanie geeft zelf bij de rechter aan dat zij ‘even snel dacht dat het gek was omdat Nederland een chocoladeland was’ maar ‘dat zij er verder niet bij stil heeft gestaan en de zakken gewoon heeft meegenomen’. Zij antwoordt op vragen van de rechter dat zij de borden op het vliegveld Zanderij met de waarschuwing ‘niet zomaar spullen van anderen mee te nemen’, heeft zien staan, maar niet vond dat zij de zakken moestonderzoeken omdat er op het etiket stond dat er bonbons in zaten. Op zitting neemt de rechter waar dat deze zakken een licht chemische geur hebben en dat deze 2 kilogram per stuk wegen in plaats van de op het etiket vermelde 200 gram. De officier van justitie legt ten laste dat Melanie in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod de aangegeven hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.

      Hoe zal de rechter, gezien de voorgeschreven literatuur en jurisprudentie, oordelen over het psychische bestanddeel dat Melanie wordt verweten?

      Hij zal vinden dat er sprake is van:

      1. bewuste schuld;
      2. boos opzet;
      3. onbewuste schuld;
      4. voorwaardelijk opzet.

      Vraag 29

      Het leerstuk ‘culpa in causa’ speelt een vrij belangrijke rol bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van strafuitsluitingsgronden. Het houdt in dat iemand die zich verwijtbaar in een situatie heeft gebracht, waarin hij in beginsel een beroep op een strafuitsluitingsgrond zou kunnen doen – noodweer(exces) of overmacht -, toch nul op het rekest krijgt omdat het aan zijn schuld te wijten is dat die situatie zich voordoet.

      In zijn essay ‘Vrije Wil’ gaat de filosoof Thomas Nagel in op de verschillende opvattingen van deterministen en indeterministen omtrent de menselijke vrije wil en de mogelijke consequenties voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Wat zijn volgens Nagel de consequenties van de opvattingen van deterministen en indeterministen voor strafrechtelijke aansprakelijkheid in geval van ‘culpa in causa’?

      1. Een determinist heeft problemen met de toepassing van het culpa in causa leerstuk, omdat hij zal beweren dat de ‘keuze’ van de verdachte om zich in die situatie te begeven ook niet vrij is geweest;
      2. Een determinist zal de culpa in causa-redenering onderschrijven, omdat de verdachte ten tijde van het plegen van het delict zijn wil niet vrijelijk kon bepalen;
      3. Een indeterminist zal moeite hebben met de strafrechtelijke consequenties van culpa in causa omdat hij zal aanvoeren dat ten tijde van het plegen van het delict verdachte geen (volledig) vrije wil had;
      4. Een indeterminist zal vrede hebben met de toepassing van culpa in causa, omdat het correspondeert met zijn opvatting dat mensen onder alle omstandigheden een zekere mate van wilsvrijheid hebben.

      Vraag 30

      Siep, werkzaam bij café de Zotte, wordt vervolgd wegens het feit van art. 252 lid 1 sub 1 Sr. De tenlastelegging luidt:

      ‘dat hij, Siep, op 20 december 2017 te Amsterdam, aan Karel, die in kennelijke staat van dronkenschap verkeerde, bedwelmende drank, te weten whiskey, heeft verkocht.’ (art. 252 lid 1 sub 1 Sr)

      Siep voert aan dat hij niet wist dat hij whiskey schonk. In de fles waar spa blauw op stond bleek naderhand whiskey te zitten; een stomme en ongepaste grap van een collega. Stel dat de rechter dit verweer honoreert, tot welke einduitspraak moet hij dan komen?

      1. Ontslag van alle rechtsvervolging omdat de schuld ontbreekt;
      2. Ontslag van alle rechtsvervolging omdat de wederrechtelijkheid ontbreekt;
      3. Veroordelen;
      4. Vrijspraak.

      Vraag 31

      Sam wordt vervolgd voor:

      Feit 1: computervredebreuk (art. 138ab lid 1 Sr); en
      Feit 2: openlijke geweldpleging in vereniging tegen goederen (art. 141 lid 1 Sr)

      Ten aanzien van beide feiten beroept Sam zich op noodweerexces. Als de feiten juist ten laste zijn gelegd en de rechter dit verweer honoreert tot welke einduitspraken zal hij dan moeten komen?

      1. Ten aanzien van beide feiten vrijspraak;
      2. Ten aanzien van feit 1 vrijspraak, ten aanzien van feit 2 ontslag van alle rechtsvervolging;
      3. Ten aanzien van feit 1 ontslag van alle rechtsvervolging, ten aanzien van feit 2 vrijspraak;
      4. Ten aanzien van beide feiten ontslag van alle rechtsvervolging.

      Vraag 32

      Jeanette moet terechtstaan wegens het uitgeven van vervalste briefjes van 50 euro in een winkel in Amsterdam (art. 213 Sr). De tenlastelegging luidt:

      ‘dat zij op 8 februari 2017, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, 10 vervalste bankbiljetten heeft uitgegeven.’ (art. 213 Sr)

      Jeanette voert aan dat zij de bankbiljetten van haar moeder had gekregen en niet had gezien dat ze vals waren. Stel dat de rechter Jeanette volgt in haar verweer, maar ook naar de tenlastelegging kijkt, tot welke einduitspraak zal hij dan moeten komen?

      1. ontslag van alle rechtsvervolging, omdat Jeanette geen verwijt kan worden gemaakt;
      2. ontslag van alle rechtsvervolging, omdat het bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd als strafbaar feit;
      3. veroordeling;
      4. vrijspraak.

      Vraag 33

      Tigger heeft zonder te betalen twee cd’s van Frans Bauer meegenomen uit een muziekwinkel. Hem wordt ten laste gelegd dat:

      ‘hij op 4 december 2016 te Amsterdam twee cd’s heeft weggenomen zonder te betalen terwijl die cd’s aan een ander toebehoorden dan aan hem (art 310 Sr).’

      Tigger geeft aan dat hij de cd’s heeft weggenomen uit een rek waar een bordje gratis bij stond. De eigenaar van de zaak heeft laten weten dat er wel zo’n rekje in zijn winkel staat maar dat daar geen cd’s van Frans Bauer in staan. Blijkbaar heeft iemand die daar in gezet waardoor Tigger heeft gemeend dat hij ze mee kon nemen. Als de rechter deze gang van zaken aannemelijk acht, maar ook naar de tenlastelegging kijkt, wat zal dan zijn uitspraak zijn?

      1. Ontslag van alle rechtsvervolging omdat het beroep van Tigger op AVAS gehonoreerd is;
      2. Ontslag van alle rechtsvervolging omdat het feit niet gekwalificeerd kan worden;
      3. Vrijspraak omdat niet bewezen kan worden dat Tigger de cd’s heeft gestolen;
      4. Vrijspraak omdat Tigger een geslaagd beroep heeft gedaan op feitelijke dwaling.

      Vraag 34

      Arista moet terechtstaan wegens vernieling (art. 350 Sr). Haar is ten laste gelegd dat ‘zij op 21 juni 2016 te Haarlem, zonder toestemming van de rechthebbende opzettelijk het slot van de toegangsdeur van diens vakantiehuisje heeft vernield door dit te forceren met een schroevendraaier waarbij ook de deurpost beschadigd is waarbij een schade van € 200,- is ontstaan.’ (art 350 Sr)

      Arista verdedigt zich door te stellen dat in het vakantiehuisje kinderen met vuur speelden. Arista heeft de kinderen, door op de ramen te tikken, trachten te weerhouden van brandstichting. De kinderen trokken zich daar echter niets van aan, vandaar dat ze de deur heeft geforceerd en de lucifers heeft afgepakt. Als de rechter het verweer van Arista aanvaardt, wat moet dan zijn uitspraak zijn?

      1. ontslag van alle rechtsvervolging;
      2. vrijspraak omdat het ten laste gelegde niet kan worden gekwalificeerd;
      3. vrijspraak omdat wederrechtelijkheid niet bewezen kan worden;
      4. vrijspraak omdat Lyda het slot en de deurpost niet opzettelijk heeft vernield.

      Vraag 35

      Ainsworth heeft in haar rechtsvergelijkende artikel 'Legal Discourse and Legal Narratives' het adversaire systeem ten opzichte van het inquisitoire systeem geprezen. Waarom acht Ainsworth het adversaire systeem vanuit het perspectief van een eerlijk proces beter dan het inquisitoire systeem?

      1. In het adversaire systeem is er de waarborg dat de officier van justitie objectief de waarheid vast stelt;
      2. De rechter in het adversaire systeem ondervraagt verdachten en getuigen actief op de zitting, ter vaststelling van de objectieve waarheid;
      3. In het adversaire systeem hebben procespartijen controle over de versie van de feiten die zij ter zitting naar voren willen brengen;
      4. Het recht op rechtsbijstand wordt beter beschermd in het adversaire stelsel.

      Vraag 36

      Waarom vindt het recht om getuigen te ondervragen, zoals dat te vinden is in art. 6 lid 3 sub d EVRM, betere bescherming in het adversaire strafproces dan in het inquisitoire strafproces?

      1. de getuigen worden per definitie op de zitting gehoord in het adversaire strafproces, waar de procespartijen hun vragen kunnen stellen;
      2. in het adversaire strafproces bevinden getuigenverklaringen zich in het strafdossier;
      3. de rechter in het adversaire strafproces zorgt er voor dat namens de verdediging alle vragen aan getuigen worden gesteld;
      4. in het adversaire strafproces worden getuigen ondervraagd door de rechter-commissaris, waarbij aanklager en verdediging alle vragen kunnen stellen.

      Vraag 37

      Thrace heeft een winkeltje op de Overtoom waar zij trendy armbandjes verkoopt. Als zij ziet dat één van haar klanten (Nimbus) een armbandje in zijn jaszak steekt loopt zij hem achterna naar buiten. Als er op straat een schermutseling dreigt te ontstaan, komen twee voorbijgangers, Royce en Hadrian, Thrace te hulp. Terwijl Royce en Hadrian Nimbus in bedwang houden, belt Thrace de politie. Is de aanhouding van Nimbus terzake van art. 310 Sr door Thrace rechtens?

      1. Ja, Thrace heeft zelf gezien dat Nimbus een armbandje in zijn zak stopte en er is geen geweld gebruikt bij de aanhouding buiten heterdaad;
      2. Ja, er was sprake van heterdaad;
      3. Nee, er was geen sprake meer van heterdaad;
      4. Nee, de aanhouding heeft op straat plaatsgevonden en dan mag alleen een opsporingsambtenaar aanhouden.

      Vraag 38

      Royce en Hadrian lopen ’s avonds laat door een winkelcentrum in Uithoorn. Zij zijn baldadig geworden door het drinken van een paar glazen wodka. Bij een appartementencomplex staat de toegangsdeur naar de lift open. Royce en Hadrian gaan naar binnen en drukken op de alarmknop in de lift. Zij schrikken zelf als er een harde alarmbel af gaat. Ze gaan er als een haas vandoor. De bewoners van het appartementencomplex schrikken wakker en bellen de politie. De volgende dag bekijken agenten de camerabeelden waarbij Royce en Hadrian in beeld komen. Later op de dag worden zij aangehouden wegens verdenking van het overtreden van art. 142 lid 1 Sr. Is de aanhouding rechtens?

      1. Ja, de opsporingsambtenaren waren bevoegd de verdachten van een strafbaar feit aan te houden buiten heterdaad;
      2. Ja, de opsporingsambtenaren herkenden de verdachten op de camerabeelden hetgeen geldt als heterdaad;
      3. Nee, de opsporingsambtenaren mochten de verdachten niet aanhouden ter zake van dit feit;
      4. Nee, de camerabeelden kunnen geen bewijs leveren dat de verdachten het feit hebben gepleegd.

      Vraag 39

      Wat wordt verstaan onder het beginsel van interne openbaarheid?

      1. Het dossier is openbaar voor iedereen die aanwezig is op de terechtzitting;
      2. Het onderzoek ter terechtzitting is openbaar;
      3. De terechtzitting vindt plaats achter gesloten deuren;
      4. De rechter, de officier van justitie en de verdediging hebben hetzelfde, volledige dossier.

      Vraag 40

      Frans heeft een illegaal baantje. Hij bezorgt hipstermaaltijden in Amsterdam Centrum en West. Hij gebruikt hiervoor zijn eigen elektrische scooter waarop hij een bak van een bezorgscooter heeft gemonteerd. Op de bak staat ‘Maaltijden binnen een half uur’. Hij wordt door het (overigens legale) bedrijf waar hij voor werkt contant betaald en het verdient goed. Als Frans in de namiddag op de Overtoom rijdt, ziet hij dat twee agenten hem blijkbaar in de gaten houden. De agenten moeten te hard rijdende (pizza)koeriers bekeuren. Frans is bang dat hij zal worden betrapt op zwartwerken en rijdt met een omweg langs de agenten. Maar de agenten halen Frans op de Overtoom in en vragen hem of hij drugs bij zich heeft. Als Frans ontkennend antwoordt, wordt hij aangehouden op grond van een vermeende overtreding van de Opiumwet. Op het bureau wordt hij aan de kleding onderzocht en ook de scooter wordt aan een onderzoek onderworpen. Bij het onderzoek aan de kleding wordt 100 gram cocaïne aangetroffen.
      Is de aanhouding van Frans terzake van overtreding van de Opiumwet rechtens?

      1. Ja, het was duidelijk dat Frans er vandoor ging toen hij zag dat hij in de gaten werd gehouden;
      2. Ja, er waren ernstige bezwaren tegen Frans nu hij er vandoor ging;
      3. Nee, Frans kon niet als verdachte van een Opiumwetdelict worden beschouwd;
      4. Nee, de agenten konden niet weten dat Frans een illegaal baantje had.

      Vraag 41

      De gemeente Amsterdam heeft in een APV vastgelegd dat bij het niet op verzoek van de politie kunnen tonen van de aankoopnota van een fiets met een cataloguswaarde van € 800,- of meer waarmee op de openbare weg gereden wordt, de berijder als verdachte van heling kan worden aangemerkt en mag worden aangehouden. Is de APV verbindend?

      1. Ja, de bepaling is niet in strijd met het legaliteitsbeginsel
      2. Ja, de lagere overheid kan zelf regels maken als het gaat om een verdachte en aanhouding;
      3. Nee, regels van strafprocesrecht worden alleen door de wetgever in formele zin gemaakt;
      4. Nee, de bepaling had eerst voorgelegd moeten worden aan de (hoofd) officier van justitie.

      Vraag 42

      Monika wordt al langer op basis van betrouwbare informatie uit een lopend onderzoek verdacht van handel in XTC maar de politie heeft haar daar tot nog toe niet op kunnen betrappen. Als Greetje en Dirk, beiden gewone opsporingsambtenaren van het bureau IJtunnel-2 op het Waterlooplein hun ronde doen, zien zij dat Monika iets overhandigt aan een Duitse toerist en daar geld voor in ontvangst neemt. Het is overigens algemeen bekend dat er gedeald wordt op het Waterlooplein. Greetje en Dirk houden Monika aan. Monika ontkent in drugs gehandeld te hebben. De opsporingsambtenaren onderzoeken haar aan de kleding alvorens haar achterin de surveillanceauto te zetten. Er wordt hierbij niets anders aangetroffen dan een biljet van € 10,-. Als Monika later voor de officier van justitie wordt geleid, stelt zij dat het onderzoek aan de kleding onrechtmatig is geweest. Heeft Monika gelijk?

      1. Ja, het onderzoek aan de kleding had alleen door een (hulp)officier van justitie mogen worden uitgevoerd;
      2. Ja, tegen haar bestonden nog geen ernstige bezwaren toen de agenten hun bevoegdheden gingen uitoefenen;
      3. Nee, er bestonden ernstige bezwaren tegen Monika dus konden de opsporingsambtenaren hun bevoegdheden rechtens uitoefenen;
      4. Nee, Monika mocht in deze situatie door hen aan lichaam en kleding worden onderzocht.

      Vraag 43

      In zijn artikel 'Is the Criminal Process About the Truth', zegt Weigend over plea bargaining:

      In plea bargaining, we encounter the related myth that the agreed-upon sentence is a just sentence because it reflects the defendant's "true" responsibility taking into account his remorse and contrition.

      Is het adversaire systeem, waarvan plea bargaining een essentieel onderdeel uitmaakt, hiermee volgens Weigend per definitie ongeschikt voor adequate waarheidsvinding?

      1. ja, want er zijn in adversaire stelsels meer gerechtelijke dwalingen dan in inquisitoire stelsel;
      2. ja, want de resultaten van plea bargaining komen meestal niet overeen met wat er daadwerkelijk is voorgevallen;
      3. nee, want in het adversaire systeeem is het recht op een eerlijk proces beter beschermd;
      4. nee, zo lang er maar sprake is van een 'honest effort' om de objectieve waarheid vast te stellen.

      Vraag 44

      Er is altijd veel media-aandacht voor gerechtelijke dwalingen, namelijk als het gaat om ernstige tekortkomingen in de strafrechtelijke waarheidsvinding. Hierbij is er tot op heden weinig aandacht voor het herstellen van onterechte vrijspraken. De zogenaamde herziening ten nadele' is in Nederland met enige kritiek geïntroduceerd, omdat het op gespannen voet zou staan met het recht van een vrijgesproken verdachte om niet twee keer voor hetzelfde feit berecht te worden (ne bis in idem). Waarom hechten we toch belang aan de mogelijkheid van herziening ten nadele?

      1. Als het onderzoek te lang zou duren dan is er het risico van verjaring;
      2. Als een verdachte bijvoorbeeld wordt vrijgesproken vanwege eigen onrechtmatig gedrag, zoals het bedreigen van getuigen, dan mag hij daar geen voordeel aan ontlenen;
      3. Er is voldoende capaciteit en wettelijke mogelijkheden om ook na een vrijspraak door te gaan met het strafrechtelijke onderzoek;
      4. Herziening ten voordele en herziening ten nadele kunnen alleen tegelijk worden geïntroduceerd in wetgeving.

      Vraag 45

      Bij een beroep in cassatie betreffende een arrest van het Gerechtshof Den Haag, blijkt dat de ingediende klacht niet tot cassatie kan leiden, er geen nieuw onderzoek naar de feiten zal plaatsvinden en er ook geen rechtsvragen beantwoord dienen te worden. Welke beslissing zal de Hoge Raad moeten nemen?

      1. Het arrest partieel vernietigen;
      2. Het beroep in cassatie niet ontvankelijk verklaren;
      3. Verwijzen naar een ander hof;
      4. Zelf afdoen;

      Vraag 46

      Merel en Mees vieren in een gezellig versierde tuin het heugelijke feit dat zij zes maanden een relatie hebben. Mees komt op het idee om een paar ballonnen die in een feestwinkel zijn gevuld met helium op te laten met een (traag)brandend servet er onder. Het is een leuk gezicht, maar het scheelt niet veel of het schuurtje van de buren vliegt in de brand. De buurman doet aangifte. Mees wordt vervolgd ter zake van:

      primair: poging tot brandstichting (art. 45 jo 157 sub 1 Sr)
      subsidiair: het oplaten van een ballon waaraan brandende stoffen gehecht zijn (art. 429 sub 2 Sr).

      Mees wordt uiteindelijk door de rechtbank vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en voor het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 50,-. Kan Mees hoger beroep aantekenen?

      1. Ja, Mees kan hoger beroep aantekenen tegen de veroordeling terwijl de vrijspraak voor het primair ten laste gelegde buiten beschouwing blijft;
      2. Ja, Mees kan hoger beroep aantekenen waarbij hij het risico loopt voor het primair ten laste gelegde alsnog veroordeeld te worden;
      3. Nee, Mees kan geen hoger beroep aantekenen, dat is slechts voorbehouden aan de officier van justitie;
      4. Nee, Mees kan geen hoger beroep aantekenen nu hij slechts veroordeeld is tot een geldboete van € 50,- en tegen een vrijspraak voor de verdachte geen hoger beroep openstaat.

      Vraag 47

      Dora heeft een verkeersbord bij haar huis met een spuitbuis bespoten met haar leeftijd (45) en een pijl richting haar huis als teken voor de gasten dat daar haar verjaardag wordt gevierd. De volgende dag heeft zij de verf weer verwijderd. Na een tijd krijgt ze een boete van € 150,- ter zake van overtreding van art. 424 lid 1 Sr. Een agent heeft op ambtseed een proces-verbaal opgemaakt van het feit toen hij zag dat Dora er mee bezig was. Dora vindt het nogal flauw dat ze daarvoor een boete krijgt terwijl de agent verder niets heeft gezegd of gedaan. Bovendien is ze van mening dat als ze ontkent het feit te hebben gepleegd, er onvoldoende bewijs is om haar daarvoor te veroordelen. Alleen de agent heeft immers gezien dat ze daar mee bezig was. Verder niemand. Mag Dora worden veroordeeld ter zake van art. 424 lid 1 Sr?

      1. Ja, bij overtredingen is één getuige genoeg;
      2. Ja, zij kan in dit geval veroordeeld worden want er is het door de opsporingsambtenaar op ambtseed opgemaakte proces-verbaal;
      3. Nee, een veroordeling zou in dit geval in strijd zijn met het onmiddellijkheidsbeginsel;
      4. Nee, hier geldt de regel één getuige is geen getuige.

      Vraag 48

      Frits heeft op een terrasje in de Lange Leidsedwarsstraat een glas dubbele whisky in het gezicht van Duco gegooid. Duco draagt contactlenzen en ondervindt veel pijn van de sterke drank in zijn ogen. Omdat hij het gedoe van Frits al langer zat is, doet hij aangifte wegens mishandeling (art 300 lid 1 Sr). Frits ontkent dat hij met whisky heeft gegooid, hij stelt dat hij zelfs nog nooit whisky heeft gedronken. Naast de aangifte van Duco is er een verklaring van Sanne die van een vriendin heeft gehoord dat Frits een glas whisky in het gezicht van Duco heeft gegooid op die bewuste avond. Die vriendin heeft tegen haar gezegd dat zij gezien heeft dat Frits Duco whisky in het gezicht gooide. Kan Frits worden veroordeeld?

      1. Ja, de getuigenverklaring van horen zeggen vindt voldoende steun in de aangifte van Duco;
      2. Ja, van de verklaring van Duco is een proces verbaal opgemaakt en dat is voldoende voor een veroordeling;
      3. Nee, er is te weinig bewijs, er zijn immers geen twee volwaardige bewijsmiddelen;
      4. Nee, voor een getuigenverklaring van horen zeggen moet steunbewijs uit andere bron zijn.

      Vraag 49

      Wat zijn de deelnormen van het legaliteitsbeginsel?

      1. In dubio pro reo, lex certa, nulla poena sine lege, het verbod op analogisch redeneren en het verbod op terugwerkende kracht;
      2. Lex scripta, lex certa, nulla poena sine lege, het verbod op extensieve interpretatie en het verbod op terugwerkende kracht;
      3. Lex scripta, lex certa, nulla poena sine lege, het verbod op analogisch redeneren en het verbod op terugwerkende kracht;
      4. Lex scripta, in dubio pro reo, nulla poena sine lege, het verbod op extensieve interpretatie en het verbod op terugwerkende kracht.

      Vraag 50

      Alric is eigenaar van een keten van souvenirwinkels. Hij heeft recent Myron aangenomen als manager van een van zijn filialen. Bij een controle van de boekhouding ziet Alric dat Myron sjoemelt met de BTW en valsheid in geschrifte pleegt. Als Alric Myron om opheldering vraagt, legt Myron uit dat de pakkans zeer klein is en dat hij de verantwoordelijkheid neemt. Hij vraagt of Alric instemt. Alric zegt niets en loopt hoofdschuddend weg. Myron gaat op dezelfde voet verder. Vijf maanden later wordt Alric aangehouden omdat bij controle door de belastingdienst is gebleken dat in de souvenirwinkel waarvan Myron manager is, valsheid in geschrifte wordt gepleegd. Kan Alric worden veroordeeld als functioneel dader van valsheid in geschrifte (art. 225 Sr)?

      1. Ja, de eigenaar is functioneel dader, omdat er sprake is geweest van een bewuste samenwerking;
      2. Ja, de eigenaar is functioneel dader, omdat hij kon beschikken en heeft aanvaard;
      3. Nee, de eigenaar is geen functioneel dader, omdat er geen sprake is geweest van een bewuste samenwerking;
      4. Nee, de eigenaar is geen functioneel dader, omdat hij niet heeft ingestemd, en dus niet heeft aanvaard.

        Antwoordindicatie

        1. C

        2. A

        3. D

        4. B

        5. C

        6. B

        7. A

        8. D

        9. A

        10. D

        11. D

        12. A
        13. D

        14. C

        15. D

        16. B

        17. D

        18. C

        19. C

        20. B

        21. C

        22. A

        23. C

        24. A

        25. C

        26. C

        27. C

        28. D

        29. A

        30. A

        31. D

        32. B

        33. B

        34. C

        35. C

        36. A

        37. B

        38. C

        39. D

        40. C

        41. C

        42. C

        43. D

        44. B

        45. D

        46. B

        47. B

        48. A

        49. C

        50. B

        Check page access:
        Public
        Check more or recent content:

        Oefententamens Inleiding Strafrecht - UvA

        Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2017/2018 (1)

        Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2017/2018 (1)


        Vragen

        Vraag 1

        De heersende leer bij het vaststellen van causaliteit is de:

        1. Adequatietheorie;
        2. Equivalentietheorie;
        3. Leer van de redelijke toerekening;
        4. Leer van de conditio sine qua non.

          Vraag 2

          Bij de vergelijking tussen accusatoire en inquisitoire stelsels komt de vraag aan de orde welk stelsel gelet op zijn theoretische uitgangspunten zich beter zou lenen voor de bescherming van mensenrechten.

          Welke van de volgende mensenrechten zijn minder goed beschermd in een accusatoir systeem van strafvordering, met juryrechtspraak?

          1. Recht op een gemotiveerd oordeel over schuld en straf (‘right to a reasoned judgement’);
          2. Equality of arms;
          3. Recht om (belastende) getuigen te horen;
          4. Recht op vrijheid.

          Vraag 3

          Agent Alric surveilleert in het pittoreske Harlingen, als er opeens een Libaneese man hard voorbij komt rennen. Alrics Fingerspitzengefühl zegt hem dat hier iets aan de hand is en hij zet de achtervolging in. De Libaneese man versnelt zijn pas. Vlak bij de veerhaven weet Alric hem toch in te halen.

          Alric heeft:

          1. de bevoegdheid om de man staande te houden, maar niet om hem aan te houden;
          2. de bevoegdheid om de man staande te houden en aan te houden;
          3. de bevoegdheid om de man te fouilleren;
          4. geen van bovenstaande bevoegdheden.

            Vraag 4

            Arista rijdt met haar auto over de A44 in Den Haag. Sinds kort is daar een wisselstrook aangelegd om files terug te dringen. Arista maakt gebruik van de wisselstrook maar wordt aangehouden door twee opsporingsambtenaren. Zij wijzen haar op het bord dat je

            1. alleen van de wisselstrook gebruik mag maken als je met drie of meer mensen in de auto zit.

            Arista wordt vervolgd en aan haar wordt ten laste gelegd dat “zij op 2 maart 2017 te Den Haag gebruik heeft gemaakt van de wisselstrook, terwijl zij alleen, althans niet met drie of meer mensen, in haar auto zat”.

            Ter zitting stelt ze dat ze onterecht vervolgd wordt omdat er geen wettelijke bepaling is die dit verkeersgedrag strafbaar stelt. De officier van justitie voert aan dat er wél een strafbepaling is die het gedrag van Arista strafbaar stelt, omdat die wet per 15 maart 2017 is ingevoerd en het verbod tevoren duidelijk uit de bebording bleek. Uit het Staatsblad blijkt dat de wet inderdaad per 15 maart 2017 is ingevoerd.

            De rechter zal Arista:

            1. veroordelen. Dat het bord voor Arista niet duidelijk was doet niet af aan het feit dat iedere burger wordt geacht de wet te kennen;
            2. veroordelen, nu is gebleken dat het verkeersgedrag bij wet strafbaar is gesteld;
            3. niet veroordelen, vanwege strijd met het lex certa-vereiste;
            4. niet veroordelen, vanwege strijd met het verbod van terugwerkende kracht.

            Vraag 5

            Royce en Hadrian zijn aan het picknicken in het

            .....read more
            Access: 
            Public
            Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2017/2018 (2)

            Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2017/2018 (2)


            Vragen

            Vraag 1

            Royce wordt veroordeeld ter zake van afpersing (art. 317 lid 1 Sr). Hij heeft onder bedreiging het horloge, de Iphone en de bromfiets afhandig gemaakt van een man die voor een stoplicht stond te wachten. Royce heeft al vaker dit soort delicten gepleegd. De rechter veroordeelt Oscar tot:

            • twee jaar gevangenisstraf waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarde dat hij de schade die door het misdrijf is veroorzaakt geheel vergoedt;
            • een geldboete van € 1000,-;
            • een taakstraf van 40 uur.

            Is deze strafoplegging rechtens?

            1. Ja, de combinatie met de taakstraf is mogelijk nu geen ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer;
            2. Ja, de straffen en de combinatie daarvan zijn in overeenkomst met de wettelijke bepalingen;
            3. Nee, de gevangenisstraf mag niet in combinatie met de taakstraf worden opgelegd;
            4. Nee, een proeftijd van drie jaar is te lang bij een veroordeling tot twee jaar gevangenisstraf waarvan één jaar voorwaardelijk.

              Vraag 2

              Welke van onderstaande alternatieven geeft het beste het verschil weer tussen een rechtvaardigingsgrond en een schulduitsluitingsgrond?

              1. Een schulduitsluitingsgrond excuseert de verdachte maar - anders dan een rechtvaardigingsgrond - niet eventuele deelnemers;
              2. Een schulduitsluitingsgrond heft de strafbaarheid van het tenlastegelegde feit op, terwijl een rechtvaardigingsgrond de strafbaarheid van de verdachte opheft;
              3. Een rechtvaardigingsgrond is strafuitsluitend voor de verdachte, hetgeen - anders dan een schulduitsluitingsgrond - niet voor eventuele deelnemers geldt;
              4. Een geslaagd beroep op een schulduitsluitingsgrond leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging, terwijl een geslaagd beroep op een rechtvaardigingsgrond leidt tot vrijspraak.

                Vraag 3

                Waar is het legaliteitsbeginsel neergelegd?

                1. Het is een algemeen rechtsbeginsel en is dus niet neergelegd in een wet;
                2. Het staat in de Grondwet en in wetten waarin een formele delictsomschrijving is opgenomen;
                3. Het staat in de Grondwet en in wetten waarin een materiële delictsomschrijving is opgenomen;
                4. Het staat in de Grondwet, het Wetboek van Strafrecht, en het Wetboek van Strafvordering.

                Vraag 4

                Art. 40 Wegenverkeerwet 1994 is een:

                1. delictsomschrijving;
                2. materiële norm;
                3. sanctienorm;
                4. strafbepaling.

                Vraag 5

                In de 19 eeuw verenigden strafrechtsgeleerden en -practici zich achter de Moderne Richting, in reactie op de -tot dan toe- dominante Klassieke Richting. De aanhangers van de Moderne Richting hadden duidelijk een andere visie op de rechtvaardiging en het nut van strafrechtspleging. In welk opzicht onderscheidde de Moderne Richting zich vooral van de Klassieke Richting?

                1. De Moderne Richting benadrukte de noodzaak van proportionaliteit tussen de ernst van het feit en de zwaarte van de straf;
                2. De Moderne Richting drong aan op codificatie van strafbaarstellingen in wetboeken als uitdrukking van de volkswil;
                3. De Moderne Richting besteedde aandacht aan speciale preventie bij de strafoplegging, opdat de delinquent
                .....read more
                Access: 
                Public
                Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2016/2017 (1)

                Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2016/2017 (1)


                Vragen

                Vraag 1

                Arista wordt vervolgd wegens een poging tot afpersing (art. 45 jo 317 Sr). De rechter legt acht maanden gevangenisstraf op waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar onder de voorwaarde dat zij zich voor het einde daarvan niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast legt de rechter ook een voorwaardelijke taakstraf van 200 uur op.

                De officier van justitie gaat in hoger beroep en verzoekt het gerechtshof het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de strafoplegging te vernietigen

                Hij verzoekt het gerechtshof om:

                I. De door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen, omdat een combinatie van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de door de rechtbank opgelegde duur niet gecombineerd mag worden met een taakstraf;

                II. De taakstraf van 200 uur onvoorwaardelijk op te leggen, omdat een voorwaardelijke taakstraf niet kan.

                Beoordeel de juistheid van deze twee standpunten.

                1. Beide standpunten zijn juist;
                2. Beide standpunten zijn onjuist;
                3. Standpunt I is juist, standpunt II is onjuist;
                4. Standpunt I is onjuist, standpunt II is juist.

                  Vraag 2

                  Wat is niet juist ten aanzien van het legaliteitsbeginsel?

                  1. Een gedraging is pas strafbaar als die ten tijde van het begaan in een wet strafbaar is gesteld;
                  2. In een wettelijke bepaling mogen soms open termen worden gebruikt;
                  3. Een strafbaar feit moet altijd in een wet in formele zin zijn opgenomen;
                  4. De rechter mag in moeilijke gevallen de wet interpreteren.

                  Vraag 3

                  Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is niet vereist dat:

                  1. er sprake was van een noodweersituatie;
                  2. verdachtes reactie geboden was door de noodzakelijke verdediging;
                  3. er causaal verband bestaat tussen de hevige gemoedsbeweging en de aanranding;
                  4. er causaal verband bestaat tussen de hevige gemoedsbeweging en de disproportionele reactie.

                    Vraag 4

                    Het verbod van analoge wetsinterpretatie houdt in dat het in het strafrecht verboden is:

                    1. iemand te straffen voor een feit dat voor de inwerkingtreding van de strafbaarstelling begaan is;
                    2. vage termen in wettelijke bepalingen met een zekere vrijheid te interpreteren;
                    3. uit een wettelijk voorschrift een grondregel af te leiden en toe te passen op een geval dat strikt genomen niet onder dit voorschrift valt;
                    4. iemand voor een feit te bestraffen waarvoor deze persoon al eerder is gestraft.

                    Vraag 5

                    De stichting ‘Red een Eend’ trekt zich het belang aan van enkele koppels krakeenden die hun broedgebied hebben rond de Demmeriksekade, nabij de Vinkeveense plassen. Om de dieren zoveel mogelijk rust te bezorgen, stelt de stichting aan de gemeente De Ronde Venen voor een inrijverbod gedurende de maanden februari-juni voor alle verkeer van kracht te laten worden door het plaatsen van een bord aan het begin van de Demmeriksekade. Diederik, de wethouder van natuur en milieu voelt daar niet

                    .....read more
                    Access: 
                    Public
                    Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2016/2017 (2)

                    Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2016/2017 (2)


                    Vragen

                    Vraag 1

                    Welke stelling over het legaliteitsbeginsel is juist?

                    Stelling I Het lex certa-beginsel verbiedt het gebruik van open termen.

                    Stelling II Uit het legaliteitsbeginsel volgt dat de rechter wettelijke bepalingen niet extensief mag interpreteren.

                    1. Alleen stelling I is juist.
                    2. Alleen stelling II is juist.
                    3. Stelling I en II zijn beide juist.
                    4. Beide stellingen zijn onjuist.

                    Vraag 2

                    Naar heersende opvatting is analogische interpretatie van strafbepalingen

                    1. toegelaten omdat de wetgever ten tijde van het opstellen van een strafbepaling niet alle in de toekomst voor strafbaarheid van belang zijnde omstandigheden kan voorzien.
                    2. toegelaten omdat strafbepalingen onvermijdelijk een abstract karakter hebben.
                    3. niet toegelaten omdat dit in strijd is met de legaliteitseis van art. 1 Sr.
                    4. niet toegelaten omdat wettelijke strafbepalingen met terugwerkende kracht de nullum crimen regel opzij zetten.

                    Vraag 3

                    Uit het legaliteitsbeginsel van artikel 1 Sr worden in het algemeen vier verboden afgeleid. Welk van de volgende alternatieven behoort daar niet toe?

                    1. Het verbod van terugwerkende kracht.
                    2. Het verbod van onduidelijke, onnauwkeurige strafbepalingen.
                    3. Het verbod van teleologische interpretatie.
                    4. Het verbod van toepassing van ongeschreven recht.

                    Vraag 4

                    Welke filosoof wordt geassocieerd met de idee van de vergelding als voornaamste grondslag voor bestraffing?

                    1. De Schotse filosoof David Hume.
                    2. De Franse filosoof Michel Foucault.
                    3. De Engelse filosoof Jeremy Bentham.
                    4. De Duitse filosoof Immanuel Kant.

                    Vraag 5

                    Art. 5 Wegenverkeerswet 1994 bevat een

                    1. formele norm.
                    2. materiële norm.
                    3. sanctienorm.
                    4. ambtelijk bevel.

                    Vraag 6

                    In het strafrecht wordt zowel onderscheiden tussen formele en materiële delicten als tussen krenkings- en gevaarzettingsdelicten. Maak de zin af: art. 307 Sr (dood door schuld) is

                    1. zowel een formeel delict als een gevaarzettingsdelict.
                    2. zowel een materieel delict als een gevaarzettingsdelict.
                    3. zowel een formeel delict als een krenkingsdelict.
                    4. zowel een materieel delict als een krenkingsdelict.

                    Vraag 7

                    Welke stelling(en) is/zijn (on)juist?

                    Stelling I Zowel bij een commissiedelict als bij een formeel omschreven delict dient een bepaald gevolg te zijn ingetreden.

                    Stelling II Bij een omissiedelict dient een bepaald gevolg te zijn ingetreden.

                    1. Alleen stelling I is juist.
                    2. Alleen stelling II is juist.
                    3. Beide stellingen zijn juist.
                    4. Beide stellingen zijn onjuist.

                    Vraag 8

                    Het belang van het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 1933 (Veearts) is gelegen in het feit dat de Hoge Raad in dit arrest

                    1. uitbreiding heeft gegeven aan de strafuitsluitingsgrond wettelijk voorschrift.
                    2. uitbreiding heeft gegeven aan de strafuitsluitingsgrond overmacht.
                    3. een ongeschreven schulduitsluitingsgrond aanvaardde.
                    4. een ongeschreven rechtvaardigingsgrond aanvaardde.

                    Vraag 9

                    Het begrip ‘facetwederrechtelijkheid’ verwijst naar

                    1. de wederrechtelijkheid als element van het strafbare feit.
                    2. de specifieke betekenis die de wederrechtelijkheid heeft in verschillende strafbepalingen.
                    3. de wederrechtelijkheid als bestanddeel van de delictsomschrijving.
                    4. de wederrechtelijkheid als ongeschreven voorwaarde
                    .....read more
                    Access: 
                    Public
                    Inleiding Strafrecht - UvA - Extra oefenvragen 2016/2017

                    Inleiding Strafrecht - UvA - Extra oefenvragen 2016/2017


                    Vragen

                    Vraag 1

                    Een deel van de Loosdrechtse plassen geldt als waterwingebied. Het is een verboden gebied voor vaartuigen hetgeen steeds duidelijk op witte borden met zwarte letters staat aangegeven. Herman is een fervent surfer en is op zijn surfplank in het waterwingebied verzeild geraakt. Hij wordt door de waterpolitie staande gehouden en krijgt een boete van € 130,- Herman is het hier niet mee eens en betaalt de boete niet. Uiteindelijk moet hij voorkomen. Herman legt aan de rechter uit dat het verbodsbord vaartuigen betreft en dat een surfplank geen vaartuig is. Herman beroept zich op

                    1. het verbod van analogische wetstoepassing
                    2. het verbod van toepassing van ongeschreven recht
                    3. het lex certa beginsel
                    4. het verbod van extensieve interpretatie

                    Vraag 2

                    De gemeente Amsterdam wil een verbod om fietsen te stallen op het Sierplein in Amsterdam en dit strafbaar stellen. De doorgang op het plein wordt van tijd tot tijd versperd door een wirwar aan fietsen. Eén van de raadsleden betoogt dat een dergelijk verbod niet nodig is. Zij geeft aan dat indien voldoende plek aan de zijkant van het plein wordt gemaakt voor nieuwe fietsenrekken dat fietsers dan automatisch hun fiets daar zullen neerzetten. Daarbij merkt zij op dat gezien het gebrek aan capaciteit bij de politie er van handhaving van het verbod niet veel zal terechtkomen.

                    Op welke voorwaarden voor strafbaarstelling (criteria van de Roos) doelt het raadslid?

                    1. Schade en proportionaliteit
                    2. Proportionaliteit en legaliteit
                    3. Subsidiariteit, praktische hanteerbaarheid en effectiviteit
                    4. Anticipatie, praktische hanteerbaarheid en effectiviteit

                    Vraag 3

                    Bij welke stafrechtelijke theoretische stroming kan de TBS-maatregel het best worden ondergebracht?

                    1. Absolute vergelding
                    2. Klassieke richting
                    3. Verenigingstheorie
                    4. Schade en proportionaliteit
                    5. Proportionaliteit en legaliteit
                    6. Subsidiariteit, praktische hanteerbaarheid en effectiviteit
                    7. Anticipatie, praktische hanteerbaarheid en effectiviteit
                    8. Relatieve/doel theorieën

                    Vraag 4

                    Artikel 290 Sr (kinderdoodslag) is een:

                    1. geprivilegieerd delict ten opzichte van art. 287 Sr
                    2. gekwalificeerd delict ten opzichte van art. 287 Sr
                    3. geprivilegieerd delict ten opzichte van art 307 Sr
                    4. gronddelict

                    Vraag 5

                    Fenix is een enthousiaste jongen die zojuist gestart is met een opleiding als brandweerman. Op een mooie avond loopt hij in de Bos-en Lommerwijk en ziet een oud gebouwtje in brand staan. Fenix inspecteert snel of het stulpje misschien op de monumentenlijst staat, maar dat blijkt niet het geval te zijn. Hij steekt geen vinger uit. Zelden heeft hij zo’n mooi brandje gezien! De Officier van Justitie besluit Fenix te vervolgen op grond van art. 157 Sr. Geef aan wat rechtens is.

                    1. Veroordeling van Fenix is in strijd met diens autonomie van vrij mens en burger. Art. 157 Sr. is immers uitdrukkelijk geformuleerd als een commissiedelict;
                    2. Veroordeling van Fenix is in strijd met het legaliteitsbeginsel.. Art. 157 Sr. is immers uitdrukkelijk geformuleerd als een commissiedelict;
                    3. Veroordeling van
                    .....read more
                    Access: 
                    Public
                    Oefententamens Straf(proces)recht I - UvA - Rechtsgeleerdheid

                    Oefententamens Straf(proces)recht I - UvA - Rechtsgeleerdheid

                    Deze oefenbundel bevat 3 oefententamens, allen gebaseerd op 2014-2015 van het vak Straf(proces)recht I, Universiteit van Amsterdam, rechtsgeleerdheid jaar 1. Vanaf 2017-2018 is dit vak voortgezet onder de naam Inleiding strafrecht, de inhoud van het vak is grotendeels hetzelfde gebleven.


                    Oefententamen I

                    Deel 1

                    Niels zal, evenals voorgaande jaren, op het slotfeest van de intreeweek voor eerstejaars rechtenstudenten Amsterdam naast drank en andere versnaperingen, ook spacecake verkopen. De burgemeester van Amsterdam komt dit ter ore. In overleg met de hoofdofficier van justitie wordt besloten, dat politieagenten, van wie sommige in burger, een oogje in het zeil zullen houden en zullen ingrijpen als dat nodig is. Als zij Niels een aantal malen stukken cake hebben zien verkopen, gaan zij tot aanhouding over. Als omstanders zich er tegenaan bemoeien, ontstaat er een opstootje tussen bezoekers van het feest en de aanwezige politie.

                    Dit loopt dusdanig uit de hand dat de politie besluit een einde te maken aan het feest, de omgeving wordt schoongeveegd. Een klein stukje verderop, in de Taksteeg, wordt Daan door een politieagent te verstaan gegeven dat hij dient te vertrekken. Aangezien Daan dat naar het inzicht van de agent niet snel genoeg doet, wordt hij, wegens het verstoren van de orde, aangehouden en naar het politiebureau gebracht. Na verhoor en het opmaken van proces-verbaal mag hij het politiebureau weer verlaten.

                    Enige tijd later wordt Daan door de officier van justitie voor de kantonrechter gedagvaard ter zake van overtreding van art. 2.2 lid 1 APV Amsterdam. De officier legt het volgende ten laste: “dat hij de orde heeft verstoord door zich niet aanstonds, na het gedane bevel van een ambtenaar van politie daartoe, te verwijderen maar in plaats daarvan de agent op luide toon heeft gevraagd of “hij geen boeven kon gaan vangen” en hem daarbij heeft uitgescholden en daarbij onder andere de woorden “kut-Marrokaan” en “geitenneuker” heeft gebezigd’. De kantonrechter acht zich bevoegd kennis te nemen van het ten laste gelegde feit.

                    Ter terechtzitting stelt de raadsman van Daan, dat art. 2.2 lid 1 APV buiten toepassing moet worden gelaten. De delictsomschrijving is niet duidelijk genoeg, althans niet zo duidelijk dat voor Daan (de burger) vooraf helder is welke gedraging krachtens het artikel strafbaar is en welke niet. Artikel 1 Sr is daarom geschonden.

                    Vraag 1. Op welke norm in het legaliteitsbeginsel doelt de raadsman?

                    Art. 2.2 lid 1 APV Amsterdam luidt:

                    Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig deel te nemen aan een samenscholing of in groepsverband dan wel afzonderlijk onnodig op te dringen, anderen lastig te vallen, te vechten of op andere wijze de orde te verstoren.

                    Vraag 2. Heeft het verweer

                    .....read more
                    Access: 
                    Public
                    Inleiding Strafrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UvA
                    Work for WorldSupporter

                    Image

                    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

                    Working for JoHo as a student in Leyden

                    Parttime werken voor JoHo

                    Check more of this topic?
                    How to use more summaries?


                    Online access to all summaries, study notes en practice exams

                    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

                    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

                    1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
                    2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
                    3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
                    4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
                    5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

                    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

                    Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

                    Field of study

                    Access level of this page
                    • Public
                    • WorldSupporters only
                    • JoHo members
                    • Private
                    Statistics
                    1751
                    Comments, Compliments & Kudos:

                    Add new contribution

                    CAPTCHA
                    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
                    Image CAPTCHA
                    Enter the characters shown in the image.
                    Promotions
                    Image

                    Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

                    Werkzaamheden: o.a.

                    • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
                    • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
                    • PR & communicatie werkzaamheden

                    Interesse? Reageer of informeer