TentamenTests bij Circulatie 1 - UU (2013-2014)


  • Casusvragen Cardiologie
    • 11 casusvragen gebaseerd op voortgangstoetsen (inclusief antwoorden)
  • Casusvragen Longheelkunde
    • 7 casusvragen gebaseerd op voortgangstoetsen (inclusief antwoorden)

 

Casusvragen Cardiologie

Deze vragen zijn gebaseerd op voortgangstoetsen en kunnen ook onderwerpen behandelen die niet bij Circulatie I aan bod komen.

Vraag 1

Een 72-jarige vrouw komt op de poli cardiologie en klaagt over toenemende kortademigheid bij inspanning en recent ook over kortademigheid in rust. Bij lichamelijk onderzoek worden tekenen gevonden van een ernstige aortaklepinsufficiëntie. Andere afwijkingen lijken niet aanwezig. Behandeling met diuretica, digitalis en een ACE remmer helpen onvoldoende.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Met welk niet-invasief onderzoek kan men het beste de diagnose bevestigen en de functie van de linker hartkamer beoordelen?

1. Echocardiografie.

2. Als uit het onderzoek van vraag (1) blijkt dat de insufficiëntie inderdaad ernstig is en de linker kamer normaal is, welk therapie is dan aangewezen?

2. Vervanging van de aortaklep door een klepprothese (alleen 'operatie' niet goed gerekend).

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Welk verschil is er tussen de sinus aortae en de sinus trunci pulmonalis ? Deze sinus zijn ruimtes achter de valvulae (cuspes) van de betreffende kleppen.

1. In de sinus aortae ontspringen twee arteriën, de coronairarteriën.

 

Vraag 2

Een 66-jarige man die bekend is met een inoperabel bronchuscarcinoom is door de huisarts verwezen naar de longarts. Hij is toenemend dyspnoïsch en blijkt veel vocht in de rechter pleuraholte te hebben. U overweegt in de eerste plaats een exsudaat, maar omdat hij vroeger ook een groot hartinfarct heeft gehad, denkt U ook aan een transsudaat bij decompensatio cordis.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Noem twee mogelijke laboratoriumbevindingen bij pleurapunctie die de conclusie 'exsudaat' zouden rechtvaardigen.

1.

- hoog totaal eiwit (> 0.5 totaal plasma eiwit); - hoog LDH (> 0.6 serum LDH of > 2/3 bovengrens normaalwaarde serum LDH.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

Verhoogde concentraties van bepaalde enzymen in bloedplasma duiden op beschadiging / celdood in specifieke weefsels.

1. Verhoging van welk enzym duidt op beschadiging / celdood in (hart)spierweefsel?

1. Creatine kinase (CK).

2. Verhoging van welk enzym duidt op beschadiging van pancreas weefsel?

2. Lipase of amylase.

3. Enzymen, die in vrijwel alle celtypen voorkomen, kunnen toch als indicatoren voor specifieke weefselschade gebruikt worden. Waardoor is dat mogelijk?

3. Het voorkomen van  verschillende weefselspecifieke iso-enzymen van LDH, resp. ALP.

Vraag 3

Een 66-jarige vrouw wordt binnengebracht in het ziekenhuis omdat zij op straat onwel is geworden. Zij is een beetje 'dizzy', maar heeft verder eigenlijk geen klachten, geen pijn op de borst, nauwelijks kortademig. Bij onderzoek is de bloeddruk 140/90 mm Hg, de pols (en hart) frequentie 172/min, lijkt regulair. In afwachting van het ECG laat de Eerste Hulp arts haar een Valsalva manoeuvre uitvoeren, wat geen effect heeft. Na carotismassage wordt de hartfrequentie meteen 84/min. 

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Van welke hartritmestoornis is hier sprake?

1. Supraventriculaire tachycardie.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Hoe heet de verbinding tussen boezem en kamer?

1. AV-knoop.

2. Hoeveel vertraging treedt daar op in de voortgeleiding van de elektrische impuls?

2. 40-80 msec.

3. Waarom?

3. Lediging van de boezems / optimale contractie kamers.

 

 

Vraag 4

Een 63-jarige man meldt zich op uw huisartsspreekuur met plotseling ontstane pijn in het rechter onderbeen. Bij onderzoek is het rechter onderbeen bleek en ontbreken de perifere pulsaties. De patiënt heeft een regulair hartritme. Behalve hypertensie vermeldt de voorgeschiedenis geen bijzonderheden.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

1. Arteriële embolie.

2. Wat is in dat geval de therapie?

2. Embolectomie.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

De kamer contractie van het hart kent 4 fasen: vullingsfase, isovolumetrische aanspanningsfase, ejectiefase en de isovolumetrische relaxatiefase.

1. Waar bevindt de isovolumetrische aanspanningsfase zich in het ECG?

1. QRS-complex.

2. Welke kleppen sluiten tijdens deze fase?

2. AV-kleppen.

 

 

Vraag 5

Een 57-jarige boetiekhoudster wordt door haar huisarts naar de oogarts verwezen vanwege rode en pijnlijke ogen. De ogen komen ook duidelijk meer naar voren dan op de anderhalfjaar oude pasfoto in haar rijbewijs. Op de ochtend van het eerste consult bij de oogarts voelt ze zich niet lekker en heeft ze last van flinke hartkloppingen. Haar man besluit om vóór het bezoek aan de oogarts eerst maar even langs de afdeling Spoedeisende Hulp met haar te gaan. U bent daar werkzaam als poortarts en meet bij haar een bloeddruk van 170/65 mm Hg en een pols van 132 irregulair. Over het hart hoort u onregelmatige harttonen en een systolisch uitdrijvingsgeruis graad 2 uit 6. U telt een hartfrequentie van 176 slagen/minuut.

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Hoe heet het verschil dat u vindt tussen de polsfrequentie en de hartfrequentie?

1. Polsdeficit (1 punt).

2. Bij welke ritmestoornis passen uw bevindingen?

2. Atriumfibrilleren (1 punt). Ook goed: “snel atriumfibrilleren” of (beter) atriumfibrilleren met snel ventrikel volgen / snelle ventrikelvolgfrequentie. Niet goed:  “supraventriculaire tachycardie” en dergelijke (te weinig specifiek).

3. U wilt nader onderzoek laten verrichten om uw vermoeden van de onderliggende oorzaak van de ritmestoornis bij deze patiënte te bevestigen. Welke laboratoriumbepaling geeft u hierover de meeste informatie?

3. TSH (1 punt). Niet goed: (vrij)T4 /fT4, “schildklierhormoon”, “schildklierfunctie”.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Waardoor ontstaan de eerste en tweede hartttoon?

1. Sluiten van de kleppen: van de mitraal en tricuspidaal klep voor de eerste (1 punt) en van de aorta en pulmonaal klep voor de tweede (1 punt).

2. Waar in het ECG kun je de eerste toon verwachten?

2. QRS-complex (1 punt).

 

 

Vraag 6

Als huisarts ziet u een 35-jarige vrouw vanwege hartkloppingen. Ze vertelt 3 kilo te zijn afgevallen in een maand tijd, en last heeft van transpireren. U vindt haar onrustig.   

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Waar dient u op te letten bij het lichamelijk onderzoek?

1. Vergroting van schildklier, protrusie (bol zijn) van het oog, lid-retractie.

2. Welke twee bloedbepalingen zijn aangewezen om de vermoedelijke diagnose te stellen?

2. TSH, vrij T4, TSI (=Thyreoid Stimulerende Immuunglobulinen, Stimulerende anti-stoffen tegen schildklier).

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

Hartkloppingen kunnen veroorzaakt worden door geleidingsstoornissen in het hart.

1. Verklaar eerste, tweede en derde graads AV-blok aan de hand van de relatie tussen de aantallen van de P en R toppen in het ECG.

1.

1e graads: verlengde PQ met 1:1 P-R

2e graads: 2:1, 3:1, 3:2 P-R

3e graads: onafhankelijk

Vraag 7

Een vrouw van 79 jaar gebruikt als medicatie insuline wegens diabetes mellitus, furosemide en enalapril wegens hartfalen, digoxine en acenocoumarol wegens boezemfibrilleren en lactulose en magnesiumhydroxide wegens obstipatie en temazepam als slaapmiddel. Ze heeft last van een pijnlijke dikke pols en vraagt aan u om diclofenac, een NSAID, voor te schrijven.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Met welke drie van de genoemde geneesmiddelen geeft diclofenac een klinisch relevante interactie?

1. a. furosemide   b. digoxine   c. acenocoumarol.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Benoem van elk van de geneesmiddelen het gevolg van de interactie.

1.

a: (1) verminderde werking furosemide door verminderde nierfunctie (2) kans op toename hartfalen.

b: (1)stijging digoxineconcentratie door verminderde nierfunctie (2) kans op digoxine-intoxicatie

c: (1) farmacodynamische interactie met acenocoumarol  (2) kans op verhoogde bloedingneiging met name gastro-intestinaal.

 

Vraag 8

De huisarts wordt geroepen bij een 85-jarige weduwe die sinds 3 jaar in een verzorgingstehuis woont. De laatste tijd heeft hij haar vaker bezocht omdat het niet zo goed met haar ging. Ze is moe en zit de hele dag in de stoel. Vroeger rookte ze graag een sigaretje maar dat is er de laatste tijd ook niet meer bij. Haar voorgeschiedenis vermeldt 1962 appendectomie, 1973 cholecystectomie, 1993 hypertensie, 1995 total hip rechts na val, 1996 emfyseem. Als medicatie gebruikt ze een diureticum chloorthiazide 1 dd 12,5 mg voor de hypertensie die daarmee redelijk geregeld is, variërend van RR 150/90 tot 165/105. Daarnaast gebruikt ze voor de pijn in haar heup af en toe paracetamol en voor de lucht 4 dd 2-4 puffs Ipratropium en zonodig bij dyspnoe Salbutamol 400 microgram, max. 4 dd. De huisarts wordt verzocht om snel te komen want ze is erg benauwd. Volgens de verzorgster heeft ze ook iets verhoogde temperatuur: 38,1 en werkt de salbutamol niet meer. Omdat ze zich al een tijdje niet lekker voelde, blijkt ze al twee weken haar tabletten niet te hebben ingenomen, maar haar pufjes wel.

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Geef de drie meest waarschijnlijke diagnosen.

1. (a) decompensatio cordis (b)luchtweginfectie bij emfyseempatient (Bronchitis (viraal of bacterieel); pneumonie) ©toename spastische component a.g.v. ontsteking, longembolie, hartinfarct

 

2. Een ACE-remmer, bijv. enalapril (2,5 – 10 mg 1-2 dd)

 

 

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Met welk medicament kan de kortademigheid in eerste instantie het beste worden behandeld?

1. Een lisdiureticum, bijv. furosemide (40 – 80 mg i.v.)

2. Indien verbetering is ingetreden, welke onderhoudsmedicatie kan dan – gelet op de diagnose - worden toegevoegd?

 

 

 

 

Vraag 9

Een 77-jarige vrouw komt bij de huisarts met klachten van dikke voeten 's avonds. 's Ochtends zijn ze weer normaal. Er zijn geen verdere klachten. Behalve het oedeem zijn er bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen, met name geen varices aan de benen. De centraal veneuze druk is R+1.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Welk medicamenteus beleid is hier aangewezen?

1. (Proef) behandeling met een diureticum.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Welke drie fysiologische parameters worden gebruikt om de hartfunctie in uit te drukken?

1. (a) slagvolume (b) hartminuutvolume = cardiac output (c) ejectie fractie

 

Vraag 10

Een 55-jarige man bezoekt het spreekuur van de cardioloog. Hij heeft onlangs een coronaire bypass operatie ondergaan i.v.m. ernstige angina pectoris. Hij komt terug i.v.m. cardiovasculair risico management. De cardioloog heeft al aanvullend onderzoek laten doen: HDL-cholesterol 0.8 mmol/L (normaal >1.1), triglyceriden 2.4 mmol/L (normaal <1.7). De body mass index is 30 kg/m2. De bloeddruk is 150/90.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Welke andere diagnose dan ischemisch coronair lijden kunt u met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid stellen op grond van bovenstaande informatie? Motiveer uw antwoord.

1. Metabool Syndroom in verband met laag HDL, hoog triglyceriden, hoge tailleomtrek en hypertensie. Familiair gecombineerde hyperlipidemie is ook goed, type 2 diabetes.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Welke lipoproteïne deeltjes vervoeren de uit de darm opgenomen triglyceriden naar vetweefsel?

1. Chylomicronen.

2. Welke lipoproteïne deeltjes transporteren in de lever gesynthetiseerde triglyceriden naar vetweefsel?

2. VLDL (very light density lipoprotein.

3. Welk extracellulair enzym is in het vetweefsel actief en bewerkstelligt, dat de aangevoerde vetzuren in de adipocyten opgenomen kunnen worden?

3. LpL (lipoproteine lipase)

 

 

 

Vraag 11

Op uw huisartsspreekuur komt een 56-jarige man met de klacht dat hij gisteravond bij het uitlaten van de hond pijn kreeg achter zijn borstbeen. Toen hij rustig ging zitten zakte de pijn af. Hij heeft dit nog nooit eerder gehad. U maakt een ECG: dit is normaal.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Welke diagnose past het best bij dit verhaal? (specificeer)

1. angina pectoris, typisch instabiel

2. Welk beleid is geïndiceerd?

2. verwijzen naar de cardioloog

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

Vanuit het gehele lichaam stroomt veneus bloed terug naar de rechterharthelft

1. Noem twee mechanismen waardoor het veneuze bloed tegen de zwaartekracht in altijd naar het hart toe kan stromen.

1.

a. Spieractiviteit van de extremiteiten.

b. Veneuze kleppen.

Richting van bloeddoorstroming van veneuze kleppen: geen terugstroom mogelijk

 

 

 

 

 

Casusvragen Longheelkunde

Deze vragen zijn gebaseerd op voortgangstoetsen en kunnen ook onderwerpen behandelen die niet bij Circulatie I aan bod komen.

 

Vraag 1

Een 28-jarige man is hedenmiddag acuut ziek geworden nadat hij al een paar dagen verkouden was. Tijdens het werk (hij is verkoper in een gereedschapswinkel) zakte hij bijna in elkaar. Hij was niet buiten bewustzijn. Een collega bracht hem naar de Eerste Hulp. Hij blijkt een temperatuur van 39.8  C te hebben en heeft een koude rilling. Hij heeft vooral pijn rechts op de borst die niet uitstraalt. Hij hoest ook wat, maar geeft niet op. Bij onderzoek ziet U een zieke man, ademfrequentie 24/min, pols 120/min regulair. Rechts voor en lateraal is een gebied met verkorte percussie. Het ademgeruis is hier verscherpt en er zijn knetters. De O2-saturatie aan de vinger gemeten is 96% (zonder O2 toediening).

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

1. Pneumococcen pneumonie.

2. Vervallen.

2. Vervallen.

3. Welke beeldvormend onderzoek is geïndiceerd om tot een diagnose te komen?

3. Thoraxfoto.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. De barrière tussen lucht en bloed in respiratoir longweefsel wordt gevormd door twee celtypen. Welke twee?

1. Epitheel alveolaire wand (Pneumocyten I), Endotheel alveolaire capillairen.

2. De dikte van de bloed-lucht barrière is ongeveer: 1nm    1μm    1mm  (omcirkel het juiste antwoord.

2. 1 μm

 

Vraag 2

Als huisarts heeft U zojuist een 67-jarige man onderzocht, die de laatste paar maanden klaagt over een vastzittende hoest en het opgeven van sputum waarin zo nu en dan een spoortje bloed aanwezig is. De anamnese vermeldt verder, dat hij tot zijn  vijftigste jaar 20 sigaretten per dag heeft gerookt. De laatste tien jaar wordt patiënt behandeld met bloedverdunnende medicatie wegens claudicatio intermittens. Bij het lichamelijk onderzoek vindt U alleen een verhoogde bloeddruk (180/95 mmHg). Over de longen is beiderzijds ademgeruis te horen met verspreid enkele rhonchi. 

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Noem de drie meest waarschijnlijke diagnosen bij deze haemoptoe in volgorde van waarschijnlijkheid

1.

neoplastisch (m.n. longcarcinoom)

cardiovasculair (b.v. longembolie)

 ontstekingsprocessen (bronchusboom, longparenchym)

 

 

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

Een X-thorax toont een 5 centimeter groot, centraal in de long gelegen proces.

1. Welk soort proces bevindt zich meestal centraal in de long?

1. Plaveiselcelcarcinoom.

2. Hoe is dat te verklaren?

2. Cylindrisch bronchusepitheel verandert in plaveiselepitheel (metaplasie) door exogene prikkel (roken), er kan dysplasie optreden en vervolgens ontstaat het plaveiselcelcarcinoom.

 

 

Vraag 3

U bent poortarts op de Spoedeisende Eerste Hulp. Bij onderzoek van een zojuist binnengebrachte 28-jarige man vindt u een steekwond ter hoogte van de 4de rib in de medio-claviculairlijn  rechter borstkas. Verder vindt u subcutaan emphyseem, afwezige ademgeruisen en een naar links verplaatste trachea.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Wat is de diagnose?

1. (Spannings)pneumothorax rechts.

2. Welke therapie is onmiddellijk geïndiceerd?

2. (Luchtdicht afdekken steekwond) Thorax-drain rechts.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Benoem de anatomische structuren die betrokken zijn bij de adembeweging.

1. Longen, borstwand, (ademhalings)spieren.

2. Geef een relatieve schatting van de longfunctie bij deze man in %.

2. ± 50%.

 

Vraag 4

Op de Spoedeisende Hulp ziet u als poortarts een 25-jarige man die betrokken was bij een auto-ongeval.Bij onderzoek vindt u verminderd ademgeruis links. Patiënt heeft moeite met ademen. Op de thoraxfoto ziet u buikinhoud in de linker thoraxhelft.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Wat is de diagnose?

1. Traumatische ruptuur (linker) middenrif (diafragma).

2. Welke therapie is geïndiceerd?

2. Chirurgische correctie.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Zal het ademhalingsprobleem van de patiënt eerder leiden tot respiratoire acidose of tot respiratoire alkalose?

1. Respiratoire acidose.

2. Waardoor wordt in dat geval de afwijkende zuurgraad (pH) van het bloed van de patiënt veroorzaakt?

2. Stijgende CO2 concentratie in het bloed.

3. Wat is de meest voorkomende oorzaak van respiratoire alkalose?

3. Hyperventilatie.

 

 

Vraag 5

Een 78-jarige Nederlandse vrouw komt bij u als haar huisarts, omdat ze de laatste maanden 3 kilo is afgevallen. Ze voelt zich sinds 2 maanden onwel en vertelt steeds wat te hoesten; soms hoest ze daarbij wat slijm op. Ze voelt zich wat koortsig. Op uw vraag blijkt ze last te hebben van nachtzweten. Ze heeft nooit gerookt. In haar jeugd heeft ze een periode van ruim een jaar gehoest. De vervangende huisarts had haar al twee maal gedurende tien dagen behandeld met een antibioticum zonder resultaat. Bij auscultatie van de thorax hoort u verspreide ronchi. 

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Welke ziekte dient u te overwegen?

1. Tuberculose (1 punt).

2. Welk twee aanvullende onderzoeken zijn geïndiceerd?

2. Een X-thorax (1 punt) , en een sputumkweek met Ziehl-Nielsen kleuring (1 punt).

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Leeft de verwekker van de ziekte obligaat intracellulair of extracellulair?

1. Obligaat intracellulair.

Bij mensen met HIV wordt dit ziektebeeld geregeld gezien.

2. T lymfocyten (Th1).

2. Welk type lymfocyten is bij deze groep defect of afwezig? 3. Op welke manier dragen lymfocyten van dit type bij aan het onschadelijk maken van de verwekker?

3. Activatie van killing mechanismen van macrofagen (via interleukine).

 

Vraag 6

Marjan van Aken, 12 jaar, komt met haar moeder op uw huisartsenspreekuur. Zij is de laatste maanden af en toe zo kortademig, vooral bij gymnastiek op school. Ook is ze wat benauwd als zij een weekend bij opa en oma heeft gelogeerd.   

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Waar let je in het bijzonder op bij deze patiënte bij longauscultatie?

1. Expiratie even lang als de inspiratie, ofwel geen verlengd expirium.

2. Als u de diagnose astma vermoedt, welk kenmerk van de dyspnoe moet u dan bevestigen voordat u de diagnose met zekerheid mag stellen?

2. Reversibiliteit van de dyspnoe (= van de bronchusobstructie).

3. Door middel van welk aanvullend onderzoek doet u dit?

3. Longfunktie-onderzoek d.m.v. spirometrie of piekstroommeting.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

In rust is de ademfrequentie 12-15 per minuut. Het ademvolume ligt rond de 500 ml per ademteug.

1. Hoe groot  is het ademminuutvolume?

1. 6-7.5 l/minuut.

Bij zware inspanning nemen ademfrequentie en ademvolume sterk toe.

 

2. Hoe verhoudt zich het ademvolume t.o.v. de vitale capaciteit bij een gezond persoon? Druk het uit in een verhouding.

2. 500-4500/5000 = 1:9/10.

 

 

Vraag 7

U bent huisarts en op uw spreekuur komt een 76-jarige man. Hij hoest al geruime tijd taai wit slijm op. Hij rookt al sinds zijn 17e een pakje per dag. Hij heeft het nu, na een verkoudheid, ook fors benauwd. Over zijn longen hoort U verzwakt ademgeruis  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

1. COPD,( exacerbatie)

2. Noem twee andere diagnosen in de differentiaal diagnose.

2. ca, maligniteit (plaveiselcelcarcinoom), hartfalen.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Wat is de belangrijkste ademhalingsspier?

1.Diafragma

2. Door welke zenuw wordt deze spier geïnnerveerd?

2.Nervus phrenicus

3. Van welke ruggenmergsegmenten is deze zenuw afkomstig?

3.Cervicaal 3 t/m 5 (C3,4,5) (goed indien cervicaal wordt genoemd)

 

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Circulatie en regulatie - Geneeskunde - Bundel

Study notes bij Circulatie 1 - UU (2015-2016)

Study notes bij Circulatie 1 - UU (2015-2016)

Deze aantekeningen zijn gebasseerd op het het vak Circulatie 1 in 2015-2016


Thema 1: Het hart

HC - Hartfunctie en mechanische activiteit

Bloedsomloop en het hart

Het bloedvatsysteem is een gesloten systeem; het bloed dat het hart verlaat, komt het hart ook weer in. Het bloed wordt uit de linkerhelft van het hart via de aorta het lichaam ingepompt, vanwaar het naar allerlei organen gaat. Hier vindt uitwisseling plaats in het capillaire netwerk van deze organen. Dit is mogelijk doordat de stroomsnelheid van het bloed laag is. Aan het begin van het capillaire netwerk is de transmurale druk hoger dan de osmotische druk. Hierdoor is er sprake van filtratie. Aan het eind van het capillaire netwerk is de osmotische druk weer hoger, waardoor er absorptie plaatsvindt. Het bloed komt terug in het hart via de onderste of bovenste holle ader (vena cava inferior en superior) in het rechteratrium. Vanuit het rechteratrium gaat het bloed via het rechterventrikel en de longslagader (truncus pulmonalis) de kleine circulatie in (via de longen). Wanneer het bloed het capillaire vaatbed van de longen gepasseerd is, stroomt het dan zuurstofrijke bloed via de longader in het linkeratrium. Na ook het linkerventrikel te zijn gepasseerd, gaat het bloed vervolgens weer de aorta in.

In de longen verloopt de capillaire uitwisseling iets anders dan normaal. In de longen is er namelijk continu absorptie nodig. De zuurstof die geabsorbeerd moet worden is slecht oplosbaar in bloed. Daarom is er in het bloed een hulpstof aanwezig: hemoglobine. Om continu absorptie mogelijk te maken is de osmotische druk altijd hoger dan de transmurale druk.

Het hart heeft een linker- en een rechterhelft. De linkerhelft ontvangt bloed uit de longen en pompt bloed naar het lichaam. De rechterhelft ontvangt bloed uit het lichaam en pompt bloed naar de longen. Het bloed stroomt via venen de atria binnen. De ventrikels pompen het bloed in de arteriën. Tussen de ventrikels en de atria en tussen de ventrikels en de arteriën zijn kleppen aanwezig.

In het kader van hartwerking wordt vaak gesproken over de cardiac output (CO). De CO drukt uit hoeveel bloed het hart per minuut uitpompt via de aorta. Dit wordt ook wel het hartminuutvolume genoemd. In rust is dit zo’n 4 à 5 liter per minuut. CO = hartfrequentie x slagvolume. Hartfrequentie betekent het aantal slagen per minuut. Slagvolume staat voor de hoeveelheid bloed die per hartslag uit wordt gepompt uit één ventrikel. In het Engels heet het slagvolume stroke volume. De cardiac output van de linker kamer is gelijk van die van de rechterkamer

Wat betreft de hartcyclus, is er sprake van een systole (de fase van samentrekking van de ventrikels) en een diastole (de fase waarin.....read more

Access: 
Public
Study notes bij Circulatie 1 - UU (2014-2015)

Study notes bij Circulatie 1 - UU (2014-2015)


Week 1

Voorcollege hart anatomie

Anatomie

Het hart ligt in het middenste deel van de borstkas, genaamd het mediastinum. Naast het mediastinum liggen de twee cavitas pleuralis (links en rechts). Het mediastinum en de cavitas pleuralis vormen de drie compartimenten van de cavitas thoracica (borstholte).

Het hart ligt als een omgevallen en gedraaide piramide in het mediastinum. De hartpunt ligt namelijk linksonder en de hartbasis rechtsboven. De rechterkant van het hart is tevens naar het borstbeen toegedraaid.

Om het hart ligt het hartzakje, genaamd het pericardium. Dit pericardium bestaat uit drie onderdelen:

  • Pericardium fibrosum: de buitenste laag. De pericardium fibrosum is aan de onderkant gehecht aan het diafragma. Het pericardium fibrosum bestaat uit bindweefsel.

  • Pericardium serosum: het binnenste vlies bestaande uit een lamina parietalis en een lamina visceralis (epicard). De lamina parietalis ligt aan de binnenkant tegen de pericardium fibrosum aan. De lamina visceralis ligt tegen het hartweefsel zelf aan. Het pericardium serosum heeft een glad oppervlak en produceert vocht. Hierdoor ontstaat er een glijvlak tussen de lamina parietalis en de lamina visceralis. Wanneer er een ontsteking van het hartzakje is, kan er te veel vocht geproduceerd worden, waardoor het hart in verdrukking komt. Hierdoor kan het zijn functie, het rondpompen van bloed, niet meer goed uitoefenen.

  • Cavitas pericardiaca: ook wel pericardholte genoemd. Deze holte ligt tussen de lamina parietalis en lamina visceralis en is gevuld met vocht. In de cavitas pericardiaca kunnen twee delen worden onderscheiden: de sinus transversus pericardii en de sinus obliquus pericardii. De sinus obliquus pericardii ligt rondom de ventrikels. De sinus transversus pericardii ligt tussen de arteriële pool en de veneuze pool van het hart.

Het hart heeft zich gevormd uit een rechte, horizontale hartbuis met aan de ene kant arteriën (de arteriële pool) en aan de andere kant venen (de veneuze pool). In de loop van de ontwikkeling is het hart gaan groeien en gaan buigen. Door de buiging kwamen de arteriën en venen bij elkaar te liggen. De kleine ruimte die in een volwassen hart nog steeds bevindt tussen de arteriën en de venen van het hart heet de sinus tranversus pericardii.

Aan de kant van het borstbeen en ribben (dit deel wordt het facies sternocostalis genoemd) zijn verschillende hartonderdelen te zien:

  • Atrium met hartoor (auricula). Vooral het rechter atrium is met hartoor is goed te zien.

  • Ventrikel. In het vooraanzicht is voornamelijk het rechter ventrikel zichtbaar.

  • Sulcus coronarius. Deze groeve is loopt dwars rondom het hart.

  • Sulcus interventricularis anterior. Deze groeve is gelegen tussen linker- en rechterventrikel aan de voorzijde van het hart en loopt als de sulcus interventricularis posterior ook door op de achterkant van het hart.

  • .....read more
Access: 
Public
Notes bij het vak Regulatie en integratie - Geneeskunde - B1 - UU (2015-2016)

Notes bij het vak Regulatie en integratie - Geneeskunde - B1 - UU (2015-2016)

Deze notes zijn gebaseerd op de colleges, werkgroepen e.d. uit 2015-2016


Thema: Principes & regulatie

HC: Inleiding regulatie en Integratie

Homeostase betekent dat je lichaam de controle heeft over (vitale) parameters. Homeostase kost energie. Homeostase werkt met behulp van regelkringen. In deze kringen worden op grofweg twee manieren signalen doorgegeven. Dit zijn: nerveuze en humorale signalen, respectievelijk via het AZS en via hormonen. Homeostase is er ook voor om grote variaties binnen het lichaam te voorkomen. Er is daardoor vaak sprake van een negatieve terugkoppeling. Maar heel soms werkt het lichaam met positieve terugkoppeling, bijvoorbeeld bij bloedstolling. Een positieve terugkoppeling draagt er namelijk niet aan bij om het lichaam in balans te houden.

Een regelsysteem kan verstoringen redelijk goed bijsturen. Stel echter dat de sensor of referentie niet deugen, dan zal het regelsysteem niet meer goed kunnen werken. De balans in je lichaam wordt verstoord. Een voorbeeld hiervan is de Cheynes-Stokesademhaling. Dit is een bijzonder type ademhaling. We gaan uit van een persoon met deze afwijking. De pCO2 in het bloed stijgt. Hierdoor ga je sneller ademen. Hierdoor daalt de pCO2 weer waardoor je weer langzamer moet gaan ademhalen. Normaalgesproken is dit goed in balans. Bij iemand met Cheynes-Stokesademhaling is dat niet zo; je zal zo iemand afwisseling snel zien ademen en dan weer langzaam.

Het autonome zenuwstelsel

Dit is één manier van het doorgeven van signalen voor de regulatie en integratie. Het AZS is onder te verdelen in het (ortho)sympatisch en parasympatisch zenuwstelsel. Het autonome zenuwstelsel werkt snel en via elektrische signalen.

Het orthosympatisch zenuwstelsel omvat de ruggenmergzenuwen Th1 – L3. Ze hebben een kort preganglionair neuron en een lang postganglionair neuron dat naar het doelorgaan loopt. Het OS werkt katabool; het zorgt voor energievrijmaak en is dus belangrijk om je lichaam in een actieve toestand te brengen.
Het parasympatisch zenuwstelsel omvat de hersenzenuwen III, VII, IX en X + het sacraal ruggenmerg. Dit stelsel heeft een lang preganglionair neuron en juist een kort postganglionair neuron. Het werkt anabool, voor energieopslag dus.

In het AZS zitten verschillende soorten receptoren. In de ganglia zitten N2-typereceptoren......read more

Access: 
Public
Regulatie en Integratie Oefenpakket

Regulatie en Integratie Oefenpakket


De oefententamens zijn gebaseerd op voorgaande jaren en bieden geen garantie dat de literatuur ongewijzigd is gebleven. Alle antwoorden zijn onder voorbehoud.

Oefententamens

Oefententamen 1 (2013)

1. Gegeven is een geregeld systeem zonder uitwendige storingen waarin de geregelde grootheid precies de streefwaarde (setpoint-waarde) heeft. Wat zal er gebeuren met de geregelde grootheid als de gevoeligheid van de receptor wordt. De geregelde grootheid zal:

1. groter worden

2. kleiner worden

3. niet veranderen

 

2. Welke relatie geeft de Frank-Starling-curve weer?

1. Hoe groter de druk in het hart is des te krachtiger zal het hart contraheren.

2. Hoe beter het hart gevuld wordt des te krachtiger zal het hart contraheren.

 

3. In welke situatie wordt het setpoint van de borneostaat aangepast? In het geval van:

1. bloeddrukregulatie tijdens inspanning

2. temperatuurregulatie tijdens inspanning

 

4. Bij een anafylactische shock wordt een dosis adrenaline gegeven ter bestrijding van de lage bloeddruk. Wat is het effect van adrenaline?

1. een vasoconstrictie door stimulatie van de bèta-reeptoren in het hart

2. een vasoconstrictie van de bloedvaten in het maag-darmkanaal via de bèta-receptoren

3. een gegeneraliseerde vasoconstrictie via de alfa-receptoren

 

5. De bloeddruk wordt geregeld door een centrum in het centrale zenuwstelsel. In welk deel van het centrale zenuwstelsel bevindt zich dit centrum?

1. in de hersenstam

2. in de kleine hersenen

3. in de grote hersenen

 

6. Wat is I zijn bij de acute regulatie van de bloeddruk de effector(en)?

1. het autonome zenuwstelsel

2. hart en bloedvaten

3. hart en nieren

 

7. Bij iemand die betrokken is bij een Iicht verkeersongeval wordt een lage bloeddruk {8 0140 mm Hg) en een lage hartfrequentie (40 slagen per minuut) gemeten. Wat is hiervoor de meest waarschijnlijke verklaring? Het slachtoffer ...

1. heeft mogelijk veel bloed verloren

2. gebruikt mogelijk medicatie met een adrenerge bijwerking

3. heeft een shock I vasovagale collaps

 

8. Sommige farmaca hebben een hoog first-pass-effect. Het begrip first-pass-effect heeft hierbij betrekking op:

1. de farmacadynamiek van het geneesmiddel

2. de farmacakinetiek van het geneesmiddel

3. de farmaceutische vorm van het geneesmiddel

 

9. Welke van de volgende receptoren geven het snelst een verandering in celfunctie na stimulatie door een agonist? De ...

1. G-eiwit-gekoppelde receptoren

2. ion-kanaal-gekoppelde receptoren

3. nucleaire receptoren

 

10. Bij een ex-heroïne-verslaafde.....read more
Access: 
Public
Notes bij het vak Regulatie en integratie - Geneeskunde - B1 - UU (2014-2015)

Notes bij het vak Regulatie en integratie - Geneeskunde - B1 - UU (2014-2015)

Deze notes zijn gebaseerd op de colleges, werkgroepen e.d. uit 2014-2015


Thema 1 – Principes van regulatie

Hoorcollege 1

Homeostase betekent dat je lichaam de controle heeft over (vitale) parameters. Homeostase kost energie. Homeostase werkt met behulp van regelkringen. In deze kringen worden op grofweg twee manieren signalen doorgegeven. Dit zijn: nerveuze en humorale signalen, respectievelijk via het AZS en via hormonen. Homeostase is er ook voor om grote variaties binnen het lichaam te voorkomen. Er is daardoor vaak sprake van een negatieve terugkoppeling. Maar heel soms werkt het lichaam met positieve terugkoppeling, bijvoorbeeld bij bloedstolling. Een positieve terugkoppeling draagt er namelijk niet aan bij om het lichaam in balans te houden.

Een regelsysteem kan verstoringen redelijk goed bijsturen. Stel echter dat de sensor of referentie niet deugen, dan zal het regelsysteem niet meer goed kunnen werken. De balans in je lichaam wordt verstoord. Een voorbeeld hiervan is de Cheynes-Stokesademhaling. Dit is een bijzonder type ademhaling. We gaan uit van een persoon met deze afwijking. De pCO2 in het bloed stijgt. Hierdoor ga je sneller ademen. Hierdoor daalt de pCO2 weer waardoor je weer langzamer moet gaan ademhalen. Normaalgesproken is dit goed in balans. Bij iemand met Cheynes-Stokesademhaling is dat niet zo; je zal zo iemand afwisseling snel zien ademen en dan weer langzaam.

Het autonome zenuwstelsel
Dit is één manier van het doorgeven van signalen voor de regulatie en integratie. Het AZS is onder te verdelen in het (ortho)sympatisch en parasympatisch zenuwstelsel. Het autonome zenuwstelsel werkt snel en via elektrische signalen.

Het orthosympatisch zenuwstelsel omvat de ruggenmergzenuwen Th1 – L3. Ze hebben een kort preganglionair neuron en een lang postganglionair neuron dat naar het doelorgaan loopt. Het OS werkt katabool; het zorgt voor energievrijmaak en is dus belangrijk om je lichaam in een actieve toestand te brengen.
Het parasympatisch zenuwstelsel omvat de hersenzenuwen III, VII, IX en X + het sacraal ruggenmerg. Dit stelsel heeft een lang preganglionair neuron en juist een kort postganglionair neuron. Het werkt anabool, voor energieopslag dus.

In het AZS zitten verschillende soorten receptoren. In de ganglia zitten N2-typereceptoren. De transmitterstof is hier ACh. De receptor op het doelorgaan verschilt wel tussen de twee systemen. Voor het OS zitten er adrenerge receptoren op de doelorganen. Deze reageren op (nor)adrenaline. De type alfa-receptoren hebben een hogere affiniteit voor noradrenaline, de bèta-receptoren voor adrenaline. Voor het PS zitten er muscarinerge, M-receptoren op de doelorganen. Deze reageren op ACh. Een bijzonder onderdeel van het autonome zenuwstelsel is het bijniermerg. Een preganglionair neuron van het OS komt hier op uit en geeft direct een hormoon af, namelijk adrenaline. Er is.....read more

Access: 
Public
Aanvulling colleges week 5 Circulatie II (gebaseerd op 2012-2013)

Aanvulling colleges week 5 Circulatie II (gebaseerd op 2012-2013)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Interactief College

 

Hartfalen

Casus 4: een 67-jarige man met dyspneuklachten (huisarts)

Maart 2004: Meneer De Boer, 67 jaar oud, bezoekt uw spreekuur in verband met, in ernst toenemende, klachten van benauwdheid. Dit heeft hij vaker, ongeveer 1-2 keer per jaar. Drie weken geleden heeft u hem behandeld voor een exacerbatie van zijn COPD met een prednisolonstootkuur (7 dagen, 30 mg/dd). Aanvankelijk gaf dit duidelijke verlichting van de kortademigheidsklachten, echter deze nemen nu weer iets toe. Voorgeschiedenis: 2000 myocardinfarct; COPD (Gold III); DM II en hypertensie

 

Lichamelijk onderzoek: geen zieke indruk, ademfrequentie 18/min; RR 162/92 mm Hg; polsfrequentie 86 r.a.; geen souffles over het hart; over de longen is bij auscultatie een licht hoorbare piepende ademhaling waar te nemen met een verlengd expirium en laagfrequente rhonchi beiderzijds. De temperatuur bedraagt 37,4 graden celcius.

 

Medicatie: Formeterol/butosonide inhalatiemedicatie, metformine 850 mg 2 dd1, Perindopril/hydrochloorthiazide (5/12,5mg) 1dd1; metoprolol retard 50 1dd1, simvastatine 40 mg 1dd1, acetylsalicylzuur 80 mg 1dd1.

Overig: BMI: 28,4; gestopt met roken in 1995 (30 pakjesjaren), alcohol 1-2E/dd.

 

COPD is een deels genetisch ziekte, maar wordt vooral uitgelokt door roken. Bij COPD heeft de patiënt constant last van kortademigheid. Soms treedt er een verergering op, waarbij de luchtwegen worden dichtgeknepen en het uitademen erg moeilijk wordt. Het probleem zit dan onder de stembanden.

 

COPD-klachten kunnen erg lijken op klachten van hartfalen. Meneer heeft ook risicofactoren voor hartproblemen. COPD gaat vaak gepaard met een grote co-morbiditeit. Meneer heeft COPD Gold III (van IV). Meneer heeft ernstige COPD.

 

De differentiaal diagnose van meneer bestaat dus uit:

  1. Exacerbatie COPD

  2. Pulmonale hypertensie door linkszijdig hartfalen

 

Om te kijken of meneer een exacerbatie van COPD heeft vraag je naar de therapietrouw van de patiënt en of hij meer is gaan hoesten. Daarnaast vraag je naar de comorbiditeit, of er mogelijke infecties zijn opgetreden waardoor het herstel minder snel verloopt en of de klachten/beloop anders zijn geworden dan vorige keren.

 

Bij het lichamelijk onderzoek luister je naar het verlengd expirium, piepende ademhaling en rhonchi. Als aanvullend onderzoek vraag je laboratoriumonderzoek aan om andere oorzaken uit te sluiten en COPD te bevestigen. Ook vraag je een röntgenonderzoek aan om een andere pulmonale oorzaak uit te sluiten.

 

De patiënt moet op lange termijn prednisolon slikken.

 

Maart 2011: Sinds 2004 heeft meneer De Boer bijna elk jaar eenzelfde episode van benauwdheid gehad, waarvoor hij uw spreekuur bezocht. Deze exacerbaties waren goed ambulant te behandelen, veelal met alleen een stootkuur prednisolon. Echter de afgelopen weken, zo verteld hij tijdens het laatste consult, blijft hij ondanks deze stootkuur kortademig. Het hoesten en de slijmproductie zijn wel afgenomen.

 

Op dit.....read more

Access: 
Public
Study Notes bij het vak Circulatie 2 - Geneeskunde - B1 - UU (2014-2015)

Study Notes bij het vak Circulatie 2 - Geneeskunde - B1 - UU (2014-2015)

Bevat aantekeningen van de colleges, werkgroepen en zelfstudies bij het vak uit 2014-2015


Week 1

Hoorcollege 1

Inleiding in hemostase, endotheelfunctie, atherosclerose en trombose

Hemostase

Hemostase is het doen stelpen van een bloeding, die is ontstaan als gevolg van beschadiging van de vaatwand. De cellen die betrokken zijn bij de homeostase zijn de rode bloedcellen, de endotheelcellen, de witte bloedcellen en de bloedplaatjes (trombocyten). Onderdeel van de hemostase is het vormen van een hemostatische plug, ofwel het stolsel, die bestaat uit fibrinedraden, bloedplaatjes en bloedcellen.

Er is een balans tussen stolling (coagulatie) en de afbraak van het stolsel (fibrinolyse) nodig.

Te veel stolling (hypercoagulatie) kan het bloedvat afsluiten (trombose) en ischemie van het achterliggende weefsel veroorzaken. Het fibrinolytisch systeem is dan onbekwaam. Wanneer bloed te weinig stolt (hypocoagulatie), zal een persoon last hebben van bloedingsneiging.

Er is een aantal systemen betrokken bij de hemostase, namelijk:

  • Vasculaire systeem – beschadigde wand zorgt voor initiële vasoconstrictie. Hierdoor bloed je niet meteen bij vaatwandbeschadiging.

  • Bloedplaatjessysteem – beschadigde wand zorgt voor bindingsmogelijkheid met collageen, waardoor plaatjesaggregatie gestimuleerd wordt.

  • Coagulatiesysteem (stollingssysteem) – stimuleert vorming van fibrineplug.

  • Fibrinolytisch systeem – zorgt voor afbreken van het stolsel.

  • Remmers om bovenstaande systemen te remmen.

Primaire hemostase

Dit is het onderdeel van de stolling waarbij de bloedplaatjes en de vaatwand betrokken zijn.

De primaire hemostase kan opgedeeld worden in verschillende fases:

  • Bloedplaatjes hechten aan subendotheliaal collageen, dat tot expressie is gekomen in de beschadigde vaatwand, met hun GPIb receptor (met als brugmolecuul de Von Willebrand’s factor) of met hun GPIa receptor (via fibronectine).

  • Bloedplaatjes worden geactiveerd, zodat meer plaatjes betrokken raken bij de vorming van de hemostatische plug. Er treedt vormverandering en degranulatie van de bloedplaatjes op. Bloedplaatjes bevatten granules met vaso-actieve stoffen die vrijkomen bij

  • .....read more
Access: 
Public
Study Notes bij Circulatie 2 - Geneeskunde - B1 - UU (2013-2014)

Study Notes bij Circulatie 2 - Geneeskunde - B1 - UU (2013-2014)

Bevat aantekeningen van de colleges, werkgroepen en zelfstudies bij het vak uit 2013-2014


Hoorcollege week 1

Hoorcollege 1

Inleiding in hemostase, endotheelfunctie, atherosclerose en trombose

Hemostase

Hemostase is het doen stelpen van een bloeding, die is ontstaan als gevolg van beschadiging van de vaatwand. De cellen die betrokken zijn bij de homeostase zijn de rode bloedcellen, de endotheelcellen, de witte bloedcellen, de bloedplaatjes. Onderdeel van de homeostase is het vormen van een hemostatische plug, ofwel het stolsel, die bestaat uit fibrinedraden, bloedplaatjes en bloedcellen. 

Er is een balans tussen stolling (coagulatie) en de afbraak van het stolsel (fibrinolyse) nodig.

Te veel stolling (hypercoagulatie) kan het bloedvat afsluiten (trombose). Het fibrinolytisch systeem is dan onbekwaam. Wanneer bloed te weinig stolt (hypocoagulatie), zal een persoon last hebben van bloedingsneiging.

Er is een aantal systemen betrokken bij de hemostase, namelijk:

·         Vasculaire systeem – beschadigde wand zorgt voor initiële vasoconstrictie. Hierdoor bloed je niet meteen bij vaatwandbeschadiging.

·         Bloedplaatjes systeem – beschadigde wand zorgt voor bindingsmogelijkheid met collageen, waardoor plaatjesaggregatie gestimuleerd wordt.

·         Coagulatie systeem (stollingssysteem) – stimuleert vorming van fibrine plug.

·         Fibrinolytisch systeem – zorgt voor afbreken van het stolsel.

·         Remmers om bovenstaande systemen te remmen.

Primaire hemostase

Dit is het onderdeel van de stolling waarbij de bloedplaatjes en de vaatwand betrokken zijn.

De primaire hemostase kan opgedeeld worden in verschillende fasen:

·          Bloedplaatjes hechten aan subendotheliaal collageen, dat tot expressie is gekomen in de beschadigde vaatwand, met hun GPIb receptor (met als brugmolecuul de Von Willebrand’s factor) of met hun GPIa receptor (via fibronectine).

·          Bloedplaatjes worden geactiveerd, zodat meer plaatjes betrokken raken bij de vorming van de hemostatische plug. Er treedt vormverandering en degranulatie van de bloedplaatjes op. Bloedplaatjes bevatten granules met vaso-actieve stoffen die vrijkomen bij activatie. Bloedplaatjes hebben a-granules, die fibrinogeen, antiheparine, von Willebrand factor en factor V bevatten. Daarnaast hebben ze dense granules, die serotinine, ADP en calcium bevatten.

·         Door de vormverandering komt via een flip-flop mechanisme de GPIIb/IIIa receptor op het oppervlakte van het membraan van het bloedplaatje, Deze receptor speelt een rol bij de plaatjesaggregatie. Aan de receptor zal fibrinogeen binden. Dit complex kan weer binden aan een ander bloedplaatje met een GPIIb/IIIa receptor.  Op deze manier worden de bloedplaatjes met elkaar verbonden en ontstaat er een hemostatische plug.

Drie voorbeelden, waarbij de primaire hemostase gestoord is, zijn het Bernard Soulier syndroom, Glanzmann’s trombastenia en de Von Willebrands ziekte. Bij het Bernard Soulier syndroom is de GPIb-receptor afwezig. Hierdoor zullen de bloedplaatjes minder goed aan het collageen van de beschadigde vaatwand hechten. Er is dus een probleem bij de plaatjes adhesie. Bij Glanzmanns trombostenia is de GPIIb/IIIa receptor afwezig. Er is dus een probleem bij de plaatjes.....read more

Access: 
Public
Study Notes bij Circulatie 2 - Geneeskunde - B1 - UU (2015-2016)

Study Notes bij Circulatie 2 - Geneeskunde - B1 - UU (2015-2016)

Bevat aantekeningen van de colleges, werkgroepen en zelfstudies bij het vak uit 2015-2016


HC: Introductie hemostase, endotheelfunctie, atherosclerose en trombose

Hemostase

Hemostase is het doen stelpen van een bloeding, die is ontstaan als gevolg van beschadiging van de vaatwand. De cellen die betrokken zijn bij de homeostase zijn de rode bloedcellen, de endotheelcellen, de witte bloedcellen en de bloedplaatjes (trombocyten). Onderdeel van de hemostase is het vormen van een hemostatische plug, ofwel het stolsel, die bestaat uit fibrinedraden, bloedplaatjes en bloedcellen.

Er is een balans tussen stolling (coagulatie) en de afbraak van het stolsel (fibrinolyse) nodig.

Te veel stolling (hypercoagulatie) kan het bloedvat afsluiten (trombose) en ischemie van het achterliggende weefsel veroorzaken. Het fibrinolytisch systeem is dan onbekwaam. Wanneer bloed te weinig stolt (hypocoagulatie), zal een persoon last hebben van bloedingsneiging.

Er is een aantal systemen betrokken bij de hemostase, namelijk:

  • Vasculaire systeem – beschadigde wand zorgt voor initiële vasoconstrictie. Hierdoor bloed je niet meteen bij vaatwandbeschadiging.

  • Bloedplaatjessysteem – beschadigde wand zorgt voor bindingsmogelijkheid met collageen, waardoor plaatjesaggregatie gestimuleerd wordt.

  • Coagulatiesysteem (stollingssysteem) – stimuleert vorming van fibrineplug.

  • Fibrinolytisch systeem – zorgt voor afbreken van het stolsel.

  • Remmers om bovenstaande systemen te remmen.

Primaire hemostase

Dit is het onderdeel van de stolling waarbij de bloedplaatjes en de vaatwand betrokken zijn.

De primaire hemostase kan opgedeeld worden in verschillende fases:

  • Bloedplaatjes hechten aan subendotheliaal collageen, dat tot expressie is gekomen in de beschadigde vaatwand, met hun GPIb receptor (met als brugmolecuul de Von Willebrand’s factor) of met hun GPIa receptor (via fibronectine).

  • Bloedplaatjes worden geactiveerd, zodat meer plaatjes betrokken raken bij de vorming van de hemostatische plug. Er treedt vormverandering en degranulatie van de bloedplaatjes op. Bloedplaatjes bevatten granules met vaso-actieve stoffen die vrijkomen bij activatie. Bloedplaatjes hebben alfa-granules, die fibrinogeen, antiheparine, von Willebrand factor en factor V bevatten. Daarnaast hebben ze dense granules, die serotinine, ADP en calcium bevatten.

    • Door de vormverandering komt via een flip-flopmechanisme de GPIIb/IIIa-receptor op het oppervlakte van het

  • .....read more
Access: 
Public
TentamenTests bij Circulatie 2 - B1 - Geneeskunde - UU (2014-2015)

TentamenTests bij Circulatie 2 - B1 - Geneeskunde - UU (2014-2015)

Bevat oefenvragen voor het tentamen en een handige stamplijst


Te behandelen thema's:

  • Thema 1 Trombose en atherosclerose; perifere vaatziekten
  • Thema 2 Ischemische hartziekte
  • Thema 3 Neurologie: Ischemische hersenziekten
  • Thema 4 Ritmestoornissen
  • Thema 5 Hartfalen
  • Thema 6 Hartklepafwijkingen

Veel succes!

Oefenvragen uit 2015 (meerkeuze)

VRAAG 1: De ernst van linkszijdig hartfalen kan onder andere worden afgelezen aan:
  1. de hoeveelheid pleuravocht op de thoraxfoto

  2. de hoogte van de CVD

  3. het electracardiogram

  4. het plasma natrium

 

VRAAG 2: Bij hartfalen wordt ook de term diastolische disfunctie gebruikt. Hierbij is meestal sprake van een afname van de:
  1. linkeratriumdruk.

  2. polsdruk.

  3. veneuze return.

  4. ventrikelcompliantie.

 

VRAAG 3: Voor de meeste bevindingen die bij lichamelijk onderzoek van een patiënt met hartfalen ·gedaan kunnen worden, geldt dat de positief voorspellende waarde ervan:
  1. laag is.

  2. hoog is.

 

VRAAG 4: In de dagelijkse praktijk wordt gebruik gemaakt van verschillende manieren van bloeddrukmeting zoals spreekkamermeting, ambulante 24 uursmeting (ABPM) en thuismetingen. Welke van deze resultaten voorspelt het beste het optreden van harten vaatziekten? Dat is de
  1. bloeddruk 's nachts, gemeten met de ABPM.

  2. bloeddruk overdag, gemeten door patiënt.

  3. bloeddruk overdag, gemeten met de ABPM.

  4. spreekkamerbloeddruk mits door een arts gemeten.

 

VRAAG 5: Zogenaamde geïsoleerde systolische hypertensie is minder onschuldig dan men vroeger dacht. Wat is meestal de oorzaak van deze vorm van hypertensie?
  1. Hyperactiviteit van het renine-angiotensine systeem.

  2. Insufficiëntie van de aortaklep.

  3. Overmatig zoutgebruik.

  4. Toegenomen vaatwandstijfheid.

 

VRAAG 6: Voor de behandeling van hoge bloeddruk is het belangrijk om een gezonde leefstijl erop na te houden. Onderdeel daarvan is de beperking van het gebruik van natrium in de vorm van keukenzout. Wat is het huidige advies ten aanzien van het dagelijkse gebruik van keukenzout? Dat is niet meer dan:
  1. 10 mmol

  2. 50 mmol

  3. 100 mmol

  4. 200 mmol

 

VRAAG 7: Bij secundaire vormen van hypertensie spelen vaak hormonen een rol. Welk hormoon veroorzaakt de hypertensie bij een zogenaamde drophypertensie? Dat is:
  1. aldosteron

  2. cortisol

  3. .....read more
Access: 
Public
TentamenTests bij Circulatie 1 - UU

TentamenTests bij Circulatie 1 - UU

Deze oefentoets bevat 40 vragen gevolgd door de antwoordsleutel bij het blok


Oefentoets

Deze oefentoets bevat 40 vragen gevolgd door de antwoordsleutel

1. De spieren van de thoraxwand en buikwand vertonen een sterke overeenkomst in:
  1. Hun vermogen een hoge druk te creëren in de betreffende lichaamsholte

  2. De aanwezigheid van grote aponeurosen

  3. De aanwezigheid van een in lengterichting verlopende spier

  4. De vezelrichting van de drie elkaar overlappende spierlagen

 

2. De “cardia output” kan niet oneindig groot worden door het hartritme te verhogen omdat:
  1. De beschikbare vullingstijd te kort wordt

  2. De cardiovasculaire centra het hartritme regelen

  3. Het aantal spontane depolarisaties afneemt bij toenemend hartritme

  4. De ion concentraties in de pacemaker cellen afnemen.

 

3. Iemand heeft een Tmax (tubulair maximum) voor resorptie van glucose van 500 mg/min en een GFR (glomerular filtration rate) van 125 ml/min. Wat is ongeveer de plasma drempel voor glucose voor dit individu?
  1. 40 mg/ml

  2. 4 mg/ml

  3. 0,4 mg/ml

  4. 0,04 mg/ml

 

4. Longoedeem als gevolg van astma cardiale ontstaat omdat:
  1. Het rechter ventrikel niet genoeg hydrostatitische druk kan leveren om het bloed snel genoeg door de longcapillairen te pompen.

  2. De kracht van het linkerventikel zo groot is dat de hydrostatische druk in het gehele lichaam te hoog is.

  3. Het linkerventrikel te slecht werkt waardoor stuwing van bloed in de longcirculatie optreedt.

  4. De colloïd osmotische druk in de longcapillairen verlaagd is.

 

5. In welke fase van de hartcyclus vindt de perfusie van de kransslagaders plaats?
  1. Voornamelijk tijdens de diastole

  2. Voornamelijk tijdens de systole

  3. In vergelijkbare mate tijdens de systole en de diastole

  4. Voornamelijk aan het einde van de diastole

 

6. Tijdens de sovolumetrische contratiefase van het hart zijn:
  1. De AV-kleppen dicht en de halfmaanvormige kleppen dicht

  2. De AV-kleppen open en de halfmaanvormige kleppen dicht

  3. De AV-kleppen open en de halfmaanvormige kleppen open

  4. De AV-kleppen dicht en de halfmaanvormige kleppen open

 

7. Als de K+ permeabiliteit van de cellen in de sinusknoop toeneemt:
  1. Wordt het potentiaalverschil over de celmembraan kleiner

  2. Daalt de hartfrequentie

  3. Wordt het interval tussen de atrium en ventrikelconcentratie langer

  4. Wordt de duur van de P top langer

 

8. De diameter van een capillair is veel kleiner dan de diameter van een arteriool. Toch wordt de totale perifere weerstand voornamelijk door arteriolen bepaald. Waarom?
  1. De cumulatieve “cross sectional area”oftewel totaal doorsnede van de capillairen is veel groter dan die van de arteriolen

  2. .....read more
Access: 
Public
Circulatie 3 - B2 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

Circulatie 3 - B2 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

Bevat aantekeningen bij de colleges, werkgroepen etc. bij het blok uit 2015-2016


HC Inleiding in de nefrologie

De nieren liggen achterin de buikholte en kunnen dus niet met de handen gevoeld worden. Beide nieren worden van bloed voorzien door een a. renalis. Het bloed wordt weer afgevoerd door de v. renalis. De nier heeft een duidelijke opbouw:

  • Nierschors, dit is een radiaire structuur.

  • Niermerg, dit is ook een radiaire structuur.

De radiaire structuur van nierschors en –merg wordt verklaard door het feit dat nefronen in radiale richting gerangschikt zijn. De nefronen bestaan uit de volgende structuren:

  • De glomerulus. Dit is een kluwen van vaten met een aanvoerend (afferent) en een afvoerend (efferent) bloedvat/arteriole. Hier vindt onder invloed van de bloeddruk filtratie plaats waardoor in water opgeloste afvalstoffen in het kapsel van Bowman terecht komen. Er wordt heel veel voorurine gemaakt, zo’n 150 L per dag. Hiervan wordt 99% weer teruggehaald met behulp van tubulaire resorptie.

  • Proximale tubulus. Deze is verantwoordelijk voor ongeveer 2/3e van de resorptie.

  • Lis van Henle.

  • Distale tubulus.

  • Verzamelbuis

Aan elke aftakking van een arterie bevindt zich een glomerulus. De capillairen in de glomerulus worden bekleed met endotheelcellen die rusten op een basaalmembraan. Aan de andere kant van dit basaalmembraan liggen de podocyten. Stoffen die gefiltreerd worden gaan door deze lagen heen en komen in de ruimte van Bowman terecht.

Deze drie lagen vormen dus de filtratiebarrière. Onder invloed van de bloeddruk wordt vocht door de capillairwand geperst richting het kapsel van Bowman. Alleen water-oplosbare stoffen kunnen mee en sommige eiwitten die klein genoeg zijn. Voorbeelden zijn glucose, water, aminozuren (moeten behouden blijven), ureum en mineralen (zouten). Welke stoffen.....read more

Access: 
Public
Circulatie 3 - B2 - Geneeskunde Utrecht - Oefententamens

Circulatie 3 - B2 - Geneeskunde Utrecht - Oefententamens

Tentamenvragen inclusief antwoorden voor Circulatie 3.


Oefenvragen Circulatie III (1)

1. Een patiënt heeft hoge spitse T toppen op het ECG en een lage bloeddruk. Het meest waarschijnlijk lijdt hij aan het:

  1. syndroom van Conn
  2. syndroom van Cushing
  3. syndroom van Bartter
  4. syndroom van Addison

2. Een medicament dat de luminale natriumkanaaltjes blokkeert in de hoofdcellen van de corticale verzamelbuizen van de nieren:

  1. is een osmotisch diureticum
  2. versterkt het effect van aldosteron in de nier
  3. is een kaliumsparend diureticum
  4. heeft hypokaliëmie als belangrijke bijwerking

3. Een meisje van 6 jaar komt op uw spreekuur omdat zij sinds enkele dagen vooral ’s ochtends gezwollen oogleden heeft. Zij was voorheen altijd gezond. Haar oudere broertje kent u vanwege een milde atopische constitutie. De oogleden zijn niet rood en jeuken niet. Ook haar enkels zijn gezwollen maar niet rood of pijnlijk. Haar bloeddruk is 110/65 mm Hg. Bij laboratoriumonderzoek vindt u 3 g/L eiwit in de urine en enkele erytrocyten in het urinesediment. De serum kreatinineconcentratie is 52 mmol/L, de serum albumineconcentratie 19 gr/L. De serum complement C3 concentratie is normaal. De meest waarschijnlijke diagnose is:

  1. Postinfectieuze glomerulonefritis
  2. Idiopathisch nefrotisch syndroom
  3. Een allergische reactie
  4. Pyelonefritis

4. Een jongetje van 4 jaar wordt door de huisarts ingezonden vanwege enkele dagen bestaande bloederige diarree en toenemende malaise. Hij braakt enkele malen per dag en is minder gaan plassen. Hij heeft geen koorts, maar is erg bleek. Zijn bloeddruk bedraagt 118/75 mm Hg. Bij laboratoriumonderzoek vindt u een hemoglobineconcentratie van 4,2 mmol/L (sterk verlaagd), thrombocyten 78 x 109/L (sterk verlaagd), leukocyten 24 x 109/L (sterk verhoogd), kreatinine 450 mmol/L. In urine zijn veel erytrocyten en leukocyten aantoonbaar, evenals 6 gr/L eiwit. De meest waarschijnlijke diagnose bij deze patiënt is:

  1. een chronische nierinsufficiëntie
  2. het hemolytisch-uremisch syndroom
  3. een acute glomerulonefritis
  4. een acute pyelonefritis

5. Na opname van een kaliumrijke maaltijd is de verhoogde renale excretie van kalium primair het gevolg van:

  1. Toegenomen filtratie van kalium
  2. Afgenomen proximale resorptie van gefiltreerd kalium
  3. Toegenomen secretie van kalium in de laat distale en corticale verzamelbuizen
  4. Afgenomen medullaire kalium resorptie

6. Bij een acute tubulusnecrose is:

  1. De urine Na concentratie hoog en de urine osmolariteit hoog
  2. De urine Na concentratie laag en de urine osmolariteit laag
  3. De urine Na concentratie hoog en de urine osmolariteit laag
  4. De urine Na concentratie laag en de urine osmolariteit hoog

7. Bij een 59-jarige man komt bij aanvullend onderzoek wegens vermoeidheid een ernstige nierinsufficientie aan het licht (plasma kreatinine 930 micromol/l, normaal is 58-103 micromol/l). Echografisch hebben beide nieren een normale anatomie en een lengte van 13,5 cm......read more

Access: 
Public
Circulatie 3 - B2 - Geneeskunde - UU - Stof bij de colleges

Circulatie 3 - B2 - Geneeskunde - UU - Stof bij de colleges

Bevat samenvattingen bij de stof van het blok, gebaseerd op voorgaande studiejaren


Verplichte stof week 1

Deel 1: Fysiologie en pathologie

I. Trombosevorming en aderverkalking

Hemostase (bloedstelping) bestaat uit drie afzonderlijke processen: vasoconstrictie, primaire hemostase en secundaire hemostase (bloedstolling). Hiernaast vindt fibrinolyse plaats, dit is het proces waarbij het stolsel wordt afgebroken.

Vasoconstrictie

Vasoconstrictie kan optreden als gevolg van beschadiging van een bloedvat. Vasoconstrictor tromboxaan A2 (TXA2) komt vrij uit bloedplaatjes en zorgt voor een lokaal myogeen spasme van het vat (dus vasoconstrictie). De mate van vasoconstrictie is afhankelijk van de grote van de beschadiging.

Primaire hemostase

De primaire hemostase is ook weer opgedeeld in drie deelprocessen:

  • Trombocytenactivatie. Bij beschadiging van de vaatwand komt collageen vrij (ligt onder het endotheel) en dit activeert trombocyten. De activatie leidt ertoe dat de glycoproteïne (GP) Ib-receptor en Ia-receptor tot expressie worden gebracht op het membraan van het bloedplaatje.

  • Trombocytenadhesie.

  • De Ib-receptor op het bloedplaatje bindt aan de vrij circulerende von Willebrandfactor (vWF). Deze von Willebrandfactor bindt weer aan het collageen van de vaatwand en fungeert zo als brugmolecuul.

  • De Ia-receptor op het bloedplaatje bindt aan fibronectine, wat weer bindt aan collageen.

  • Trombocytenaggregatie.

Door de adhesie raakt het bloedplaatje verder geactiveerd wat leidt tot een vormverandering van de trombocyt. Met behulp van het flip-flopmechanische (omkering van de membraan) komen GPIIb/IIIa receptoren tot expressie op het celmembraan van het bloedplaatje. Deze receptoren binden fibrinogeen, dat een verbinding zal vormen tussen andere geactiveerde bloedplaatjes.

Tijdens de activatie worden er ook stoffen uitgestoten die in de granulae van de trombocyten liggen (ADP, collageen, adrenaline en trombine), deze zorgen voor verdere activatie van de bloedplaatjes.

Secundaire hemostase

De secundaire hemostase wordt ook wel de stollingsfase genoemd en is het gevolg van een cascade van stollingsfactoren die er uiteindelijk voor zorgen dat het onoplosbare fibrine gevormd wordt. De cascade begint met vaatwand beschadiging, waardoor tissue factor (TF) vanuit de vaatwand in het bloed terecht komt. TF vormt dan een complex met factor VIIa, dat in kleine hoeveelheid aanwezig is. Er wordt hierdoor nog meer factor VII geactiveerd. Daarnaast bindt het TF-VIIa-complex aan factor X en activeert dit tot Xa. Vervolgens vormt dit tot een TF-VIIa-Xa-complex (tenase complex). Dit tenase complex kan met behulp van cofactor V, factor II (protrombine) binden tot protrombinase complex, waarna factor II (protrombine) wordt omgezet in factor IIa (trombine). Een geschikt fosfolipidenoppervlak is hierbij essentieel. Factor IIa zorgt ten slotte voor de omzetting van fibrinogeen in fibrine.

Ook zijn er nog twee versterkingslussen in dit systeem, die zijn in de figuur hieronder te zien. Ten eerste kan TF ook factor IX activeren, waarna deze met behulp van.....read more

Access: 
Public
TentamenTests bij Circulatie 1 - UU (2013-2014)

TentamenTests bij Circulatie 1 - UU (2013-2014)


  • Casusvragen Cardiologie
    • 11 casusvragen gebaseerd op voortgangstoetsen (inclusief antwoorden)
  • Casusvragen Longheelkunde
    • 7 casusvragen gebaseerd op voortgangstoetsen (inclusief antwoorden)

 

Casusvragen Cardiologie

Deze vragen zijn gebaseerd op voortgangstoetsen en kunnen ook onderwerpen behandelen die niet bij Circulatie I aan bod komen.

Vraag 1

Een 72-jarige vrouw komt op de poli cardiologie en klaagt over toenemende kortademigheid bij inspanning en recent ook over kortademigheid in rust. Bij lichamelijk onderzoek worden tekenen gevonden van een ernstige aortaklepinsufficiëntie. Andere afwijkingen lijken niet aanwezig. Behandeling met diuretica, digitalis en een ACE remmer helpen onvoldoende.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Met welk niet-invasief onderzoek kan men het beste de diagnose bevestigen en de functie van de linker hartkamer beoordelen?

1. Echocardiografie.

2. Als uit het onderzoek van vraag (1) blijkt dat de insufficiëntie inderdaad ernstig is en de linker kamer normaal is, welk therapie is dan aangewezen?

2. Vervanging van de aortaklep door een klepprothese (alleen 'operatie' niet goed gerekend).

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Welk verschil is er tussen de sinus aortae en de sinus trunci pulmonalis ? Deze sinus zijn ruimtes achter de valvulae (cuspes) van de betreffende kleppen.

1. In de sinus aortae ontspringen twee arteriën, de coronairarteriën.

 

Vraag 2

Een 66-jarige man die bekend is met een inoperabel bronchuscarcinoom is door de huisarts verwezen naar de longarts. Hij is toenemend dyspnoïsch en blijkt veel vocht in de rechter pleuraholte te hebben. U overweegt in de eerste plaats een exsudaat, maar omdat hij vroeger ook een groot hartinfarct heeft gehad, denkt U ook aan een transsudaat bij decompensatio cordis.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

.....read more

1. Noem twee mogelijke laboratoriumbevindingen bij pleurapunctie die de conclusie 'exsudaat' zouden rechtvaardigen.

1.

- hoog totaal eiwit (> 0.5 totaal plasma eiwit); - hoog LDH (> 0.6 serum LDH of > 2/3 bovengrens normaalwaarde serum LDH.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

Verhoogde concentraties van bepaalde enzymen in bloedplasma duiden op beschadiging / celdood in specifieke weefsels.

1. Verhoging van welk enzym duidt op beschadiging / celdood in (hart)spierweefsel?

1. Creatine kinase (CK).

2. Verhoging van welk enzym duidt op beschadiging van pancreas weefsel?

2. Lipase of amylase.

3. Enzymen, die in vrijwel alle celtypen voorkomen, kunnen toch als indicatoren voor specifieke weefselschade gebruikt worden. Waardoor is dat mogelijk?

Access: 
Public
Notes bij Circulatie en volumeregulatie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Notes bij Circulatie en volumeregulatie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Bevat aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014


Begrippenlijsten

Esssential Clinical Anatomy - Hoofdstuk 1 – Thorax

.....read more

Mediastinum

Ruimte tussen de linker en de rechter long, boven het mediastinum en tussen het sternum en de wervelkolom. Het mediastinum is omgeven door een mediastinale pleura en bevat alle thoracale organen, behalve de longen. Het mediastinum is onderverdeeld in het mediastinum superior en inferior.

Mediastinum superior

Ligt tussen de thoracale opening en de transversale thoracale plaat. Het bevat de v. cava superior, v. brachiocephalicus, aortaboog, ductus thoracicus, trache, oesophagus, thymus, n. vagus, n. laryngeus recurrens sinistra en n. prhenicus.

Transversale thoracale plaat

Geometrische plaat, wordt gebruikt om mediastinum superior en inferior van elkaar te scheiden. Loopt van de sternale hoek naar de 4e tussenwervelschijf tussen T4 en T5.

Mediastinum inferior

Ligt tussen de transversale thoracale plaat en het diafragma. Het wordt onderverdeeld in: 1) mediastinum anterior (bevat restanten van

Access: 
Public
Notes bij Circulatie en vasculaire stoornissen - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Circulatie en vasculaire stoornissen - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015


College 1 – inleiding CVS

27-10-2014

Patiënte

We weten momenteel nog niet wat er met mevrouw aan de hand is.

Vragen uit de zaal:

  • Waar ligt u voor in het ziekenhuis?

Veel pijn in de voeten waardoor mevrouw niet meer kon lopen en staan, en de pijn is zo ondraaglijke dat ze nu niks meer kan.

Op de dia zien we wat mevrouw momenteel allemaal heeft zien langskomen aan haar bed in het ziekenhuis, je ziet dat dit allerlei verschillende specialisme zijn. Daarnaast zie je uitslagen van onderzoeken staan en medicatie gebruik. Voor elke patiënt houden we het zo bij, het is heel belangrijk dat elke arts goed zijn statussen bijhoud en dat je het er altijd weer bij kan pakken als dat nodig is.

  • Hoe is het begonnen?

Mevrouw is gevallen, op 4 april dit jaar, met haar scootmobiel. Ze wilde een bocht maken maar is toen gevallen en als het ware uit haar scootmobiel gelanceerd. Ze bleef haken achter een tuinhekje. Vanaf het moment dat ze gevallen is is er van alles gebeurd in haar benen en voeten. Na de val had mevrouw meteen heel veel last van haar voet, ze had een bloeduitstorting van 8cm doorsnee. Deze werd alleen maar groter en het werd erger. Uiteindelijk hebben ze haar hiervoor geopereerd. Ze hebben toen het bloed weg gehaald want dat drukt overal op.

Maar de pijn nam alleen maar meer toe en nu is het echt ondraaglijk. Eerst had mevrouw alleen last van haar voet waar de bloeduitstorting zat, maar later kreeg ze ook steeds meer last van haar andere voet.  En nu doen beide voeten heel erg pijn.

Access: 
Public

TentamenTests bij Circulatie 1 - UU - Studiebundel

TentamenTests bij Circulatie 1 - UU

TentamenTests bij Circulatie 1 - UU

Deze oefentoets bevat 40 vragen gevolgd door de antwoordsleutel bij het blok


Oefentoets

Deze oefentoets bevat 40 vragen gevolgd door de antwoordsleutel

1. De spieren van de thoraxwand en buikwand vertonen een sterke overeenkomst in:
  1. Hun vermogen een hoge druk te creëren in de betreffende lichaamsholte

  2. De aanwezigheid van grote aponeurosen

  3. De aanwezigheid van een in lengterichting verlopende spier

  4. De vezelrichting van de drie elkaar overlappende spierlagen

 

2. De “cardia output” kan niet oneindig groot worden door het hartritme te verhogen omdat:
  1. De beschikbare vullingstijd te kort wordt

  2. De cardiovasculaire centra het hartritme regelen

  3. Het aantal spontane depolarisaties afneemt bij toenemend hartritme

  4. De ion concentraties in de pacemaker cellen afnemen.

 

3. Iemand heeft een Tmax (tubulair maximum) voor resorptie van glucose van 500 mg/min en een GFR (glomerular filtration rate) van 125 ml/min. Wat is ongeveer de plasma drempel voor glucose voor dit individu?
  1. 40 mg/ml

  2. 4 mg/ml

  3. 0,4 mg/ml

  4. 0,04 mg/ml

 

4. Longoedeem als gevolg van astma cardiale ontstaat omdat:
  1. Het rechter ventrikel niet genoeg hydrostatitische druk kan leveren om het bloed snel genoeg door de longcapillairen te pompen.

  2. De kracht van het linkerventikel zo groot is dat de hydrostatische druk in het gehele lichaam te hoog is.

  3. Het linkerventrikel te slecht werkt waardoor stuwing van bloed in de longcirculatie optreedt.

  4. De colloïd osmotische druk in de longcapillairen verlaagd is.

 

5. In welke fase van de hartcyclus vindt de perfusie van de kransslagaders plaats?
  1. Voornamelijk tijdens de diastole

  2. Voornamelijk tijdens de systole

  3. In vergelijkbare mate tijdens de systole en de diastole

  4. Voornamelijk aan het einde van de diastole

 

6. Tijdens de sovolumetrische contratiefase van het hart zijn:
  1. De AV-kleppen dicht en de halfmaanvormige kleppen dicht

  2. De AV-kleppen open en de halfmaanvormige kleppen dicht

  3. De AV-kleppen open en de halfmaanvormige kleppen open

  4. De AV-kleppen dicht en de halfmaanvormige kleppen open

 

7. Als de K+ permeabiliteit van de cellen in de sinusknoop toeneemt:
  1. Wordt het potentiaalverschil over de celmembraan kleiner

  2. Daalt de hartfrequentie

  3. Wordt het interval tussen de atrium en ventrikelconcentratie langer

  4. Wordt de duur van de P top langer

 

8. De diameter van een capillair is veel kleiner dan de diameter van een arteriool. Toch wordt de totale perifere weerstand voornamelijk door arteriolen bepaald. Waarom?
  1. De cumulatieve “cross sectional area”oftewel totaal doorsnede van de capillairen is veel groter dan die van de arteriolen

  2. .....read more
Access: 
Public
TentamenTests bij Circulatie 1 - UU (2013-2014)

TentamenTests bij Circulatie 1 - UU (2013-2014)


  • Casusvragen Cardiologie
    • 11 casusvragen gebaseerd op voortgangstoetsen (inclusief antwoorden)
  • Casusvragen Longheelkunde
    • 7 casusvragen gebaseerd op voortgangstoetsen (inclusief antwoorden)

 

Casusvragen Cardiologie

Deze vragen zijn gebaseerd op voortgangstoetsen en kunnen ook onderwerpen behandelen die niet bij Circulatie I aan bod komen.

Vraag 1

Een 72-jarige vrouw komt op de poli cardiologie en klaagt over toenemende kortademigheid bij inspanning en recent ook over kortademigheid in rust. Bij lichamelijk onderzoek worden tekenen gevonden van een ernstige aortaklepinsufficiëntie. Andere afwijkingen lijken niet aanwezig. Behandeling met diuretica, digitalis en een ACE remmer helpen onvoldoende.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Met welk niet-invasief onderzoek kan men het beste de diagnose bevestigen en de functie van de linker hartkamer beoordelen?

1. Echocardiografie.

2. Als uit het onderzoek van vraag (1) blijkt dat de insufficiëntie inderdaad ernstig is en de linker kamer normaal is, welk therapie is dan aangewezen?

2. Vervanging van de aortaklep door een klepprothese (alleen 'operatie' niet goed gerekend).

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Welk verschil is er tussen de sinus aortae en de sinus trunci pulmonalis ? Deze sinus zijn ruimtes achter de valvulae (cuspes) van de betreffende kleppen.

1. In de sinus aortae ontspringen twee arteriën, de coronairarteriën.

 

Vraag 2

Een 66-jarige man die bekend is met een inoperabel bronchuscarcinoom is door de huisarts verwezen naar de longarts. Hij is toenemend dyspnoïsch en blijkt veel vocht in de rechter pleuraholte te hebben. U overweegt in de eerste plaats een exsudaat, maar omdat hij vroeger ook een groot hartinfarct heeft gehad, denkt U ook aan een transsudaat bij decompensatio cordis.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

.....read more

1. Noem twee mogelijke laboratoriumbevindingen bij pleurapunctie die de conclusie 'exsudaat' zouden rechtvaardigen.

1.

- hoog totaal eiwit (> 0.5 totaal plasma eiwit); - hoog LDH (> 0.6 serum LDH of > 2/3 bovengrens normaalwaarde serum LDH.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

Verhoogde concentraties van bepaalde enzymen in bloedplasma duiden op beschadiging / celdood in specifieke weefsels.

1. Verhoging van welk enzym duidt op beschadiging / celdood in (hart)spierweefsel?

1. Creatine kinase (CK).

2. Verhoging van welk enzym duidt op beschadiging van pancreas weefsel?

2. Lipase of amylase.

3. Enzymen, die in vrijwel alle celtypen voorkomen, kunnen toch als indicatoren voor specifieke weefselschade gebruikt worden. Waardoor is dat mogelijk?

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2065
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

Follow the author: Medicine Supporter