Oefenvragen Principles of Cognitive Neuroscience van Purves

Oefenvragen bij h1 t/m h4 van het boek Principles of Cognitive Neuroscience van Purves e.a. 2e druk.

Oefenvragen Hoofdstuk 1

1. De stroming binnen de psychologie die zich vooral op observeerbaar gedrag richtte heet:

  1. Cognitieve psychologie

  2. Cognitieve neurowetenschap

  3. Behaviorisme

  4. Exotisme

 

2. Cognitieve neurowetenschap bevindt zich op het snijpunt van deze twee disciplines:

  1. Cognitieve wetenschap en neurowetenschap

  2. Biologie en neurowetenschap

  3. Cognitieve wetenschap en biologie

  4. Neurowetenschap, cognitieve wetenschap en biologie

 

3. Convergentie betekent binnen de sociale wetenschappen:

  1. Het combineren van resultaten van meerdere experimenten om een enkel theoretisch concept te ondersteunen

  2. Het combineren van theoretisch concepten om een enkel experiment te ondersteunen

  3. Het combineren van theoretisch concepten om een theorie te ondersteunen

  4. Het combineren van de resultaten van een enkel experiment om meerdere theoretische concepten te ondersteunen.

 

4. De methode om de hersenen te bestuderen met de hoogste temporele resolutie is:

  1. fMRI

  2. MRI

  3. TMS

  4. EEG

 

5. De contactpunten van neuronale axonen en dendrieten zijn:

  1. Neurale correlaten

  2. Synapsen

  3. Neurotransmitters

  4. Actiepotentialen

 

6. De eerste “wetenschap” die vorm en functie van de hersenen probeerde te koppelen was de:

  1. Podologie

  2. Psychiatrie

  3. Frenologie

  4. Geriatrie

 

7. Het signaal dat zich langs een axon voortbeweegt en voor depolaristatie zorgt, noemt men:

  1. Veldpotentialen

  2. Actiepotentialen

  3. Functiepotentialen

  4. Hyperpotentialen

 

8. Hebben alle dieren een zenuwstelsel?

  1. Ja

  2. Nee, sommige zeedieren zoals kreeften hebben geen zenuwstelsel

  3. Nee, sommige landdieren zoals vogels hebben geen zenuwstelsel

  4. Nee, sommige simpele dieren hebben geen zenuwstelsel

 

9. De eerste wetenschappers dachten dat hersenfunctie bepaald werd door dit deel van de hersenen:

  1. De ventrikels

  2. De prefrontale cortex

  3. De amygdala

  4. Het cerebellum

 

10. Wanneer meerdere methoden of technieken elkaar aanvullen, noemt men dit:

  1. Convergentie

  2. Competentie

  3. Complementariteit

  4. Communiteit

 

Oefenvragen Hoofdstuk 2

1. De eerste methode die gebruikt werd voor hersenonderzoek is:

  1. Lesie studies

  2. Farmacologische studies

  3. Intracraniale hersenstimulatie studies

  4. Extra-craniale hersenstimulatie studies

 

2. Agonisten zijn medicijnen die:

  1. Dopamine blokkeren

  2. GABA blokkeren

  3. Receptoren activeren net zoals neurotransmitters

  4. Receptoren deactiveren zodat neurotransmitters er niet bij kunnen komen

 

3. Het selectief stimuleren met laserlicht van neurale circuits die vooraf gemanipuleerd zijn, noemt men:

  1. EEG

  2. MRI

  3. Optogenetica

  4. TMS

 

4. De methode die gebruikt wordt bij extra-craniale hersenstimulatie, noemt men:

  1. EEG

  2. MRI

  3. Optogenetica

  4. TMS

 

5. Bij extracellular recording wordt er doorgaans:

  1. Niet één maar meerdere neuronen gemeten, met een elektrode in de neuronen

  2. Niet één maar meerdere neuronen gemeten, met een elektrode buiten de neuronen

  3. Niet meerdere maar één neuron gemeten, met een elektrode in het neuron

  4. Niet meerdere maar één neuron gemeten, met een elektrode buiten het neuron

 

6. Het EEG-signaal gemeten op de schedel komt voor uit de sommatie van:

  1. Actiepotentialen

  2. Dendritische veldpotentialen

  3. Lokale veldpotentialen

  4. Magnetische velden

 

7. De overeenkomst tussen EEG- en MEG-signalen is dat beide:

  1. Voortkomen uit stroming van ladingen die worden veroorzaakt door depolarisatie in de dendrieten van corticale neuronen

  2. Voortkomen uit stroming van ladingen die worden veroorzaakt door polarisatie in de dendrieten van corticale neuronen

  3. Voortkomen uit stroming van ladingen die worden veroorzaakt door depolarisatie in de dendrieten van neuronen in de hersenstam

  4. Voortkomen uit stroming van ladingen die worden veroorzaakt door depolarisatie in de axonen van corticale neuronen

 

8. Het nadeel van PET-scans om hersenactiviteit te meten is:

  1. De korte halveringstijd van de reaganten

  2. Het gebruik van radioactiviteit

  3. De slechte temporele resolutie

  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn correct

 

9. Het signaal bij fMRI, noemt men het:

  1. BLOD-signaal

  2. BOLD-signaal

  3. BLAD-signaal

  4. BALD-signaal

 

10. Als hersengebied A beschadigd is bij patiënt A, die moeite heeft met taak “A”, maar niet met taak “B”, en is hersengebied B beschadigd is bij patiënt B, die moeite heeft met taak “B”, maar niet met taak “A”. Hieruit kan men concluderen dat er een:

  1. Enkele dissociatie is

  2. Dubbele dissociatie is

  3. Multipele dissociatie is

  4. Op grond van deze informatie kan men niets concluderen

 

Oefenvragen Hoofdstuk 3

1. Het fenomeen dat de gevoeligheid van het visuele systeem (en andere visuele systemen) steeds aangepast wordt naar de huidige omgevingscondities, noemt men:

  1. Sensorische deprivatie

  2. Sensorische activatie

  3. Sensorische adaptatie

  4. Sensorische efferentie

 

2. De meeste kegels bevinden zich in:

  1. De fovea

  2. De periferie

  3. De buitenkant van het netvlies

  4. Dit verschilt per persoon en zijn geen uitspraken over te doen

 

3. De juiste volgorde in het primaire visuele pad is:

  1. optische zenuw – retina - LGN – primaire visuele cortex

  2. retina – LGN - optische zenuw - primaire visuele cortex

  3. optische zenuw – LGN – retina – primaire visuele cortex

  4. retina – optische zenuw – LGN – primaire visuele cortex

 

4. De LGN ( “lateral geniticulat nucleus”) bestaat uit:

  1. 2 magnocellulare lagen en 2 parvocellulare lagen

  2. 4 magnocellulare lagen en 2 parvocellulare lagen

  3. 2 magnocellulare lagen en 4 parvocellulare lagen

  4. 4 magnocellulare lagen en 4 parvocellulare lagen

 

5. De hersengebieden die belangrijk zijn bij de visuele perceptie van beweging zijn de:

  1. MT en de MST

  2. PCP en PCA

  3. V4 en V5

  4. Thalamus en de hypofyse

 

6. De visuele informatie uit de buitenwereld is in de hersenen op deze manier geordend:

  1. Tonotopisch

  2. Retinotopisch

  3. Somatotopisch

  4. Visotopisch

 

7. Het receptieve veld van een visuele neuron wordt gedefinierd als:

  1. Het gebied op de retina dat wanneer het gestimuleerd wordt een reactie veroorzaakt in het visuele neuron

  2. Het gebied op de fovea dat wanneer het gestimuleerd wordt een reactie veroorzaakt in het visuele neuron

  3. Het gebied op de retina dat wanneer het gestimuleerd wordt een reactie veroorzaakt in andere neuronen

  4. Het gebied op de fovea dat wanneer het gestimuleerd wordt een reactie veroorzaakt in andere neuronen

 

8. Wat is geen aanwijzing voor monoculaire diepte perceptie:

  1. Occlusie

  2. Motion parallax

  3. Stereopsis

  4. Relaties van grootte en afstand

 

9. Bij het motion aftereffect:

  1. Wordt er na het kijken naar een bewegende stimulus en het vervolgens kijken naar een niet-bewegende stimulus beweging de tegenovergestelde kan op ervaren

  2. Wordt er na het kijken naar een bewegende stimulus en het vervolgens kijken naar een niet-bewegende stimulus beweging dezelfde kant op ervaren

  3. Wordt er na het kijken naar een niet-bewegende stimulus en het vervolgens kijken naar een bewegende stimulus beweging de tegenovergestelde kant op ervaren

  4. Wordt er na het kijken naar een niet-bewegende stimulus en het vervolgens kijken naar een bewegende stimulus beweging dezelfde kant op ervaren

 

10. Het ervaren van het de wereld als één beeld dat gezien wordt door één oog in het midden van het gezicht, noemt men:

  1. Binoculaire diepte perceptie

  2. Binoculaire dispariteit

  3. Motion parallax

  4. Cyclopische fusie

 

Oefenvragen Hoofdstuk 4

1. Het oor is opgedeeld in deze delen:

  1. Het buitenoor, het middenoor en het binnenoor

  2. Het buitenoor en het binnenoor

  3. De stijgbeugel, de hamer en het aambeeld

  4. De cochlea, het ovale raam en de haarcellen

 

2. De auditieve informatie uit de buitenwereld is in de hersenen op deze manier geordend:

  1. Tonotopisch

  2. Retinotopisch

  3. Somatotopisch

  4. Visotopisch

 

3. Het eerste punt in de hersenen waar auditieve informatie uit beide oren samenkomt, noemt men:

  1. De cochleaire nucleus in de midpons

  2. De superior olivary cortex in de midpons

  3. De cochleaire nucleus in de middenhersenen

  4. De superior olivary cortex in de middenhersenen

 

4. De perceptie van geluid hangt vooral af van de:

  1. Luidheid van het geluid

  2. De toonhoogte van het geluid

  3. De klakkleur (timbre) van het geluid

  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn correct

 

5. Voor het bepalen van de locatie van geluidsbronnen van geluid met een lage frequentie, gebruikt men:

  1. Interaurale tijdsovereenkomsten

  2. Interaurale intensiteitsovereenkomsten

  3. Interaurale tijdsverschillen

  4. Interaurale intensiteitsverschillen

 

  1. De sensorische informatie uit de buitenwereld is in de hersenen op deze manier geordend:

    1. Tonotopisch

    2. Retinotopisch

    3. Somatotopisch

    4. Visotopisch

 

  1. Wanneer mechanische krachten of thermale effecten schadelijk kunnen zijn voor het lichaam zorgen voor de perceptie van:

    1. Beweging

    2. Balans

    3. Pijn

    4. Geluid

 

  1. Wanneer een nepmedicijn toch voor verbetering zorgt bij een patiënt, noemt men dit het:

    1. Flynn effect

    2. Medicijn effect

    3. Chemische effect

    4. Placebo effect

 

  1. Het sensorisch systeem dat reageert op chemische stimuli is het:

    1. Olfactische systeem

    2. Gestatie systeem

    3. Trigeminal chemosensory systeem

    4. Alle bovenstaande systemen reageren op chemische stimuli

 

  1. Het overnemen van bepaalde functies na beschadiging van een bepaald hersendelen door andere functies, noemt men:

    1. Vernieuwing

    2. Plasticiteit

    3. Heropname

    4. Lesies

Antwoorden oefenvragen Hoofdstuk 1

  1. C

  2. A

  3. A

  4. D

  5. C

  6. C

  7. B

  8. D

  9. A

  10. C

Antwoorden oefenvragen Hoofdstuk 2

  1. A

  2. C

  3. C

  4. D

  5. B

  6. B

  7. A

  8. D

  9. B

  10. .B

Antwoorden oefenvragen Hoofdstuk 3

  1. C

  2. A

  3. D

  4. C

  5. A

  6. B

  7. A

  8. C

  9. D

  10. D

Antwoorden oefenvragen Hoofdstuk 4

  1. A

  2. A

  3. B

  4. D

  5. C

  6. C

  7. C

  8. D

  9. D

  10. B

Image

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Studiegids met oefen- en voorbeeldtentamens voor Keuzevakken Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
WorldSupporter and development goals:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org
Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
Search a summary, study help or student organization